Inkomstenbelasting. Echtscheiding; kapitaalverzekeringen eigen woning en ‘oude’ kapitaalverzekeringen

3 juni 2008

Nr. CPP2008/288M

Belastingdienst/Centrum voor proces- en productontwikkeling, Sector brieven & beleidsbesluiten

De Staatssecretaris van Financiën heeft het volgende besloten.

Het besluit van 30 januari 2006, nr. CPP2005/2169M wordt opnieuw uitgebracht. De beleidsstandpunten uit dat besluit voor zover deze zien op echtscheiding en lijfrente zijn opgenomen in het nieuw uitgebrachte besluit Lijfrenten, lijfrentepremieaftrek en rechten op periodieke uitkeringen (BCPP2008/287M).

In dit besluit (CPP2008/288M) blijven de beleidsstandpunten met betrekking tot kapitaalverzekeringen eigen woning en ‘oude’ kapitaalverzekeringen gehandhaafd.

1. Inleiding

Bij het aangaan of beëindigen van een huwelijk of een duurzame gezamenlijke huishouding wensen de (ex-)partners veelal wijzigingen aan te brengen in lopende kapitaalverzekeringen eigen woning (KEW), in ‘oude’ kapitaalverzekeringen waarvoor het regime van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (Wet IB 1964) nog geldt en in lijfrenteverzekeringen. In een aantal gevallen treden daarbij niet beoogde fiscale gevolgen op of zijn de fiscale gevolgen onduidelijk. In dit besluit worden, mede gelet op eerder tot stand gekomen wetswijzigingen, voor dergelijke situaties oplossingen aangedragen.

2. Kapitaalverzekering eigen woning; wijziging en (gedeeltelijke) omzetting bij aangaan of beëindigen van een huwelijk of duurzame gezamenlijke huishouding; wetswijziging met ingang van 1 maart 2005

Op grond van de Fiscale onderhoudswet 2004 zijn met ingang van 1 maart 2005 wijzigingen tot stand gekomen in het fiscale regime van de KEW. Die wijzigingen betreffen ten eerste het laten vervallen van de voorheen in artikel 3.116, tweede lid, onderdeel c, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) opgenomen kring van personen die kunnen fungeren als verzekerde persoon van een KEW. Verder heeft aanpassing plaatsgevonden van artikel 3.116, derde lid, van de Wet IB 2001, waardoor het mogelijk wordt in het kader van het aangaan of beëindigen van een huwelijk of een duurzame gezamenlijke huishouding daarmee samenhangende wijzigingen aan te brengen in de persoon van de verzekeringnemer of de begunstigde van een KEW. Ten slotte is de omzettingsbepaling van artikel 3.119 van de Wet IB 2001 zodanig aangepast dat ook een gedeeltelijke omzetting van een KEW in een andere KEW fiscaal geruisloos mogelijk wordt.

Goedkeuring

In aanvulling op de met ingang van 1 maart 2005 tot stand gekomen wetswijzigingen keur ik goed dat de in deze wijzigingen neergelegde mogelijkheden tot aanpassing van een KEW reeds met ingang van 1 januari 2001 worden toegepast.

3. Verdeling kapitaalverzekering bij echtscheiding; wijziging verzekerde persoon; behoud eerbiedigende werking

Voor kapitaalverzekeringen gesloten vóór de invoering van de Wet IB 2001 bestaan twee regelingen met eerbiedigende werking. In de eerste plaats de regeling voor kapitaalverzekeringen die zijn gesloten vóór 1 januari 1992 om de werking van het regime van de Wet IB ‘64, tekst vóór 1 januari 1992, te behouden (het zogenoemde pré-Brede-herwaarderingregime). In de tweede plaats gaat het om de bijzondere waardevrijstelling die in box 3 kan gelden voor kapitaalverzekeringen gesloten vóór 15 september 1999 (onderdeel AN van Hoofdstuk 2, artikel I, Invoeringswet Wet IB 2001).

Bij de omzetting van een kapitaalverzekering in een andere kapitaalverzekering mag het verzekerde kapitaal niet worden verhoogd indien men het regime van de Wet IB ’64, tekst vóór 1992, wenst te behouden (artikel 76 van de Wet IB ’64). Dezelfde voorwaarde geldt voor het behoud van het recht op de bijzondere waardevrijstelling van € 123.428 in box 3 voor de omgezette kapitaalverzekering (onderdeel AN van Hoofdstuk 2, artikel I, Invoeringswet Wet IB 2001). In de wetsgeschiedenis is aangegeven dat, indien een verzekerd kapitaal ontbreekt - bij een unit-linked-verzekering - als voorwaarde geldt dat het bedrag van de premies niet is verhoogd. Een verhoging van het verzekerd kapitaal, dan wel bij gebreke daaraan een verhoging van de premies, die plaatsvindt op grond van een normale en gebruikelijke optieclausule is toegestaan.

De hiervoor bedoelde toets dient afzonderlijk plaats te vinden voor de uitkering bij leven en de uitkering bij overlijden. Derhalve is de voor beide verzekerde elementen tezamen betaalde (totale) premie niet maatgevend voor de beoordeling of de eerbiedigende werking is behouden.

In situaties van echtscheiding en van de beëindiging van een duurzaam gezamenlijk gevoerde huishouding bestaat bij omzetting van kapitaalverzekeringen echter regelmatig de noodzaak tot verandering van de verzekerde persoon, als gevolg waarvan de hoogte van het verzekerd risico kan wijzigen. Dit kan gevolgen hebben zowel voor de hoogte van het deel van de totale premie dat betrekking heeft op de verzekerde uitkering bij leven als voor het deel van de premie dat betrekking heeft op de verzekerde uitkering bij overlijden. Bij een verhoging van één van die premiedelen kan alsdan de eerbiedigende werking voor de daarmee overeenkomende verzekerde uitkering verloren gaan.

Goedkeuring

Voor situaties van echtscheiding en van de beëindiging van een duurzaam gezamenlijk gevoerde huishouding acht ik het hiervóór beschreven mogelijk verlies van de eerbiedigende werking voor kapitaalverzekeringen maatschappelijk ongewenst. Ik keur daarom goed dat in dergelijke situaties de eerbiedigende werking als gevolg van de wijziging van de verzekerde persoon niet verloren gaat mits de (gezamenlijke) premie die is verschuldigd voor de verzekerde uitkering bij leven en bij overlijden niet hoger wordt.

4. Ingetrokken besluit

Het besluit van 30 januari 2006, nr. CPP2005/2169M is ingetrokken met ingang van de inwerkingtreding van dit besluit.

5. Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst en werkt terug tot en met de dagtekening van het besluit.

Dit besluit zal in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 3 juni 2008.
De Staatssecretaris van Financiën,
namens deze:
De directeur-generaal Belastingdienst, J. Thunnissen.

Naar boven