TOELICHTING VOOR DE STAATSCOURANT
Algemeen
1. Inleiding
Deze regeling bevat de bepalingen over de erkenning van opleidingstitels en beroepskwalificaties en de toelating van onderdanen
uit de Europese Gemeenschap, de Europees Economische Ruimte en Zwitserland, tot de uitoefening van de diergeneeskunde in Nederland.
Daarmee worden de voorschriften van richtlijn nr. 2005/36/EG1 geïmplementeerd voor zover deze betrekking hebben op de diergeneeskundige beroepsuitoefening. Richtlijn nr. 2005/36/EG (hierna:
de richtlijn) gaat over de erkenning van beroepskwalificaties voor verschillende gereglementeerde beroepen. Deze richtlijn
wordt ten algemene geïmplementeerd door de Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties.
Voor een uitgebreidere toelichting op de inhoud en werking van de richtlijn wordt verwezen naar de Memorie van Toelichting
bij de Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties.
Van de gelegenheid wordt eveneens gebruik gemaakt om enkele technische wijzigingen aan te brengen in de regelingen die onder
de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990 (WUD) vallen.
2. Erkenning van beroepskwalificaties
De erkenning van beroepskwalificaties houdt in dat personen die hun opleidingstitel in de ene lidstaat hebben behaald, toegang
hebben tot uitoefening van hetzelfde gereglementeerde beroep in een andere lidstaat onder dezelfde omstandigheden en met dezelfde
rechten als de onderdanen van die lidstaat. Het systeem is bedoeld om het vrij verkeer van personen en diensten te vergemakkelijken.
Het systeem is niet nieuw. Er was een aantal richtlijnen betreffende het algemeen stelsel van erkenning van beroepskwalificaties
voor gereglementeerde beroepen, en waren verschillende sectorale richtlijnen die zich richtten op specifieke beroepen zoals
artsen, architecten en apothekers. Ook voor het beroep van dierenarts bestond een sectorspecifieke regeling.2 Met het oog op een verbetering in de uniformiteit, transparantie en flexibiliteit van de regeling van erkenning van opleidingstitels
zijn de bepalingen van de verschillende regelingen samengebracht in de richtlijn. De afzonderlijke richtlijnen (15 in totaal)
worden ingetrokken. De richtlijn houdt wel vast aan de systematiek van erkenning van het sectorale en het algemeen stelsel.
Voor beroepen van het sectorale stelsel geldt automatische erkenning van het diploma, na registratie in de ontvangende lidstaat.
In bijlage V van de richtlijn staan de opleidingstitels die automatisch in elke lidstaat worden erkend. Het algemeen stelsel
is gebaseerd op wederzijdse erkenning van diploma’s. Erkenning vindt plaats nadat het ontvangende land de kwalificatie van
de migrerende beroepsbeoefenaar heeft vergeleken met de vereiste kwalificaties van die lidstaat.
De richtlijn richt zich op gereglementeerde beroepen. Hiermee worden beroepen bedoeld waarvan de uitoefening bij wettelijk
voorschrift afhankelijk is gesteld van het hebben van bepaalde kwalificaties. De uitoefening van de diergeneeskunde is in
de WUD voorbehouden aan personen die een diergeneeskundige opleiding hebben gevolgd. De medische beroepen in de diergeneeskunde
zijn dus ook aan te merken als gereglementeerde beroepen. De kwalificaties van onderdanen van de andere lidstaten moeten in
Nederland worden erkend als deze voldoen aan de voorwaarden in de richtlijn.
Voor het beroep van dierenarts volgt de richtlijn in titel III, hoofdstuk III, het uitgangspunt dat opleidingstitels automatisch
worden erkend op basis van geharmoniseerde minimumopleidingseisen. In afdeling 4.2 van bijlage V bij de richtlijn is een lijst
opgenomen van alle opleidingstitels in Europa die voldoen aan de minimumopleidingseisen voor de opleiding tot dierenarts.
Lidstaten zijn verplicht om de houder van een opleidingstitel, die voorkomt op die lijst, toe te laten tot de beroepsuitoefening
in hun land.
De lijst betreft de opleidingstitels die lidstaten op dit moment afgeven. In de lijst wordt dus geen rekening gehouden met
eerder afgegeven diploma’s met bijvoorbeeld een andere naam, of welke door de bevoegde autoriteiten van een niet langer bestaande
staat, zijn afgegeven. In artikel 23 van de richtlijn is daarom een regeling voor de zogenaamde verworven rechten opgenomen.
De bezitter van een opleidingstitel die niet voldoet aan bijlage V van de richtlijn, kan onder de voorwaarden, genoemd in
dat artikel, alsnog voor erkenning van zijn beroepskwalificaties in aanmerking komen.
Op de paraveterinaire beroepen, die niet onder titel III, hoofdstuk III, van de richtlijn vallen, is het algemene stelsel
van erkenning van beroepskwalificaties van toepassing. Het algemene stelsel gaat uit van een verplichting voor de lidstaten
om bij de toelating van onderdanen uit een andere lidstaat tot de uitoefening van een gereglementeerd beroep, rekening te
houden met de beroepskwalificaties die de betreffende persoon elders heeft verworven. Erkenning vindt plaats nadat de bevoegde
autoriteit van het ontvangende land de kwalificatie van de migrerende beroepsbeoefenaar heeft vergeleken met de vereiste kwalificaties
van die lidstaat. Deze verplichting doet niet af aan de bevoegdheid van lidstaten om eisen te stellen aan de toegang tot bepaalde
beroepen, maar dwingt de lidstaten wel om de toegankelijkheid zo te regelen dat onderdanen uit andere lidstaten met beroepskwalificaties
die gelijkwaardig zijn aan de opleidingseisen die bij wet aan de eigen onderdanen worden gesteld, op dezelfde wijze toe te
laten. Dit stelsel is vastgelegd in hoofdstuk 2 van de Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties. In deze wet is ook
vastgelegd welke documenten aan de migrerende beroepsbeoefenaar mogen worden gevraagd. Ten behoeve van de erkenning op grond
van het algemeen stelsel zijn de nationale onderwijsstelsels van de lidstaten in verschillende niveaus onderverdeeld. De richtlijn
onderscheidt vijf niveaus. Het betreft, kort weergegeven, de volgende niveaus: diploma tot afsluiting van een opleiding op
het niveau van het hoger onderwijs met een duur van tenminste vier jaar, diploma tot afsluiting van een opleiding op het niveau
van het hoger onderwijs met een duur van tenminste drie en ten hoogste vier jaar, diploma tot afsluiting van een opleiding
op het niveau van het (kort) hoger onderwijs met een duur van tenminste één jaar en minder dan drie jaar of een opleiding
op een vergelijkbaar beroepsniveau, certificaat dat overeenkomt met een opleiding op het niveau van het algemeen voortgezet
onderwijs, aangevuld met een (beroeps)opleiding, en bekwaamheidsattest dat overeenkomt met een algemene opleiding op het niveau
van primair of voortgezet onderwijs. Het uitgangspunt is dat de beroepskwalificatie van de migrerende beroepsbeoefenaar tenminste
gelijk moet zijn aan het niveau direct onder het niveau dat in het ontvangende lidstaat wordt gevraagd, om in aanmerking te
komen voor erkenning. De Nederlandse opleiding voor dierenartsassistenten is in Bijlage II van de richtlijn opgenomen en heeft
de status van een opleiding met een bijzondere structuur als bedoeld in artikel 9, onderdeel c, onder 2 van de genoemde wet.
Dit betekent dat deze opleiding wordt geacht hetzelfde niveau te hebben als het kort hoger onderwijs.
Op de beroepen van dierverloskundigen en castreurs is richtlijn nr. 2005/36/EG niet van toepassing. Bij de totstandkoming
van de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990 (WUD) is besloten dat werkzaamheden van deze beroepen op den duur
alleen nog maar door dierenartsen moeten worden uitgevoerd. Daarom is de toegang tot de uitoefening van die beroepen afgesloten
en zijn alleen beroepsbeoefenaars die voor de inwerkingtreding van de WUD reeds waren toegelaten, nog gemachtigd om het vak
van dierverloskundige of castreur in Nederland uit te voeren. Het is dus niet meer mogelijk om toegelaten te worden tot deze
beroepsgroepen, noch voor Nederlandse onderdanen, noch voor in het buitenland opgeleide personen.
3. De regelgeving omtrent de toelating tot de diergeneeskunde
De WUD verbiedt de beroepsmatige uitoefening van de diergeneeskundige handelingen tenzij een persoon tot de diergeneeskunde
is toegelaten bij of krachtens de wet. De WUD wijst vervolgens de dierenartsen aan, alsmede de beroepsbeoefenaars van een
aantal paraveterinaire beroepen. Dierenartsen zijn van rechtswege toegelaten (artikel 2 van de WUD). Voor een dierenarts begint
met praktiseren, moet hij of zij zich echter eerst aanmelden bij de Voedsel en Waren Autoriteit (VWA) voor inschrijving in
het Register Medische beroepen voor de Diergeneeskunde (artikel 9 van de WUD).
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit kan personen die in het buitenland hun opleiding tot dierenarts hebben
gevolgd, toelaten (artikel 3 van de WUD). Personen die krachtens dit artikel zijn toegelaten, worden voor de werking van de
wet gelijkgesteld aan Nederlandse dierenarts. Dat betekent dat deze dierenartsen zich ook nog moeten aanmelden.
Op grond van artikel 4 van de WUD zijn er in het Besluit paraveterinairen voorts een viertal paraveterinaire beroepen aangewezen
die toegelaten zijn voor de uitoefening van de diergeneeskunde. Paraveterinairen verschillen ten opzichte van dierenartsen
in die zin dat zij slechts zijn toegelaten voor een deel van de uitoefening van de diergeneeskunde. Elk beroep is slechts
bevoegd voor de diergeneeskundige handelingen die in het Besluit paraveterinairen bij het beroep worden genoemd. Paraveterinaire
beroepsbeoefenaars moeten toelating aanvragen bij de VWA. De VWA toetst of de persoon de vereiste beroepskwalificaties heeft
of een combinatie van deelkwalificaties die samen recht geven op de desbetreffende toelating.
In afdeling 2 van de onderhavige regeling zijn bepalingen opgenomen op basis waarvan de kwalificaties van personen die voldoen
aan de voorwaarden van de richtlijn, automatisch zijn toegelaten tot de uitoefening van de diergeneeskunde als dierenarts.
Voor wat betreft de paraveterinairen worden op grond van artikel 33 van de Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties
nadere regels gesteld ten aanzien van de aanvraag tot het verkrijgen van erkenning en de stukken die bij die aanvraag dienen
te worden gevoegd, alsmede ten aanzien van de proeve van bekwaamheid en de aanpassingsstage en de wijze waarop deze worden
beoordeeld.
Artikelsgewijs
Artikel 3
Een opleidingstitel waaruit blijkt dat de opleiding vóór de in Bijlage V van de richtlijn opgenomen referentiedata is begonnen
en die niet voldoet aan de in de richtlijn genoemde eisen, wordt toch erkend, indien bij de opleidingstitel een verklaring
gevoegd is van de lidstaat die de opleidingstitel heeft afgegeven. Uit de verklaring moet blijken dat de houder van de titel
de werkzaamheden tijdens tenminste drie opeenvolgende jaren tijdens de vijf jaar voorafgaand aan de afgifte van de verklaring
daadwerkelijk en rechtmatig heeft uitgeoefend. Op basis van deze zogenaamde verworven rechten komen bezitters van een opleidingstitel
die niet voldoet aan de vereiste opleidingseisen onder de voorwaarden, genoemd in dat artikel, alsnog voor erkenning van hun
beroepskwalificaties in aanmerking.
Artikel 3, vierde lid, 4 tot en met 8
In deze artikelen wordt ingegaan op de verworven rechten waarop gekwalificeerde beroepsbeoefenaren onder bepaalde voorwaarden
een beroep op kunnen doen betreffende verworven opleidingstitels op het grondgebied van landen die niet meer bestaan, bijvoorbeeld
landen die tot het voormalige Tsjecho-Slowakije of tot de voormalige Sovjet-Unie behoorden.
Artikel 9
Aanvragen voor de erkenning van beroepskwalificaties afkomstig van migrerende beroepsbeoefenaars voor de uitoefening van de
paraveterinaire beroepen worden ingediend bij de VWA.
Op grond van het Besluit paraveterinairen dient de aanvrager tevens een verzoek te doen tot toelating tot de uitoefening van
de diergeneeskunde. Teneinde te voorkomen dat de aanvrager twee verzoekschriften bij de VWA moet indienen, is in het tweede
lid geregeld dat de aanvraag om erkenning tevens als verzoek om toelating dient.
Artikel 19 van de Regeling paraveterinairen stelt nadere regels over het indienen van een verzoek tot toelating. Aangezien
dit in de artikelen 10 tot en met 12 van deze regeling ook al wordt geregeld voor de aanvragen tot erkenning, kan het bedoelde
artikel 19 buiten toepassing blijven.
Artikel 10
In de Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties is neergelegd welke documenten kunnen worden gevraagd die bij de aanvraag
moeten worden gevoegd. Dit is nader uitgewerkt in dit artikel, waarin de documenten staan vermeld die de aanvrager bij zijn
aanvraag dient te verstrekken. Het gaat om een bewijs van nationaliteit of een EG-verblijfsvergunning voor langdurig ingezeten
onderdanen van derde landen of ander bewijs waaruit verblijfsrecht blijkt, een kopie van bekwaamheidsattesten of van opleidingstitels
waarop de migrerende beroepsbeoefenaar zich beroept, in voorkomend geval een bewijs van de beroepservaring en de documenten
afgegeven door het bevoegd gezag van de betrokken staat van oorsprong of herkomst waaruit blijkt dat aan de migrerende beroepsbeoefenaar
geen tijdelijk of permanent tuchtrechtelijk of strafrechtelijk beroepsuitoefeningsverbod is opgelegd.
Artikelen 11 en 12
Het is mogelijk dat de kwalificaties van een migrerende beroepsbeoefenaar niet meteen erkend worden, maar dat door de Minister
voorwaarden worden gesteld door middel van zogenaamde compenserende maatregelen als na vergelijking blijkt dat er wezenlijke
verschillen zijn met betrekking tot de inhoud van de opleiding of als de opleiding één jaar of meer korter is dan verlangd
wordt in de ontvangende lidstaat. Een compenserende maatregel is bijvoorbeeld de proeve van bekwaamheid. De compenserende
maatregel kan ook de vorm aannemen van een aanpassingsstage. In artikel 11 van de Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties
staat dat de stage mag niet langer duren dan drie jaar.
De migrerende beroepsbeoefenaar mag in beginsel zelf kiezen tussen proeve van bekwaamheid of een aanpassingsstage.
Artikel 13
Dit artikel beschrijft de procedure in geval er sprake is van tijdelijke en incidentele dienstverrichting wat betreft de uitoefening
van paraveterinaire beroepen. Voor een dergelijke dienstverrichting maakt de richtlijn een flexibeler regime mogelijk: een
burger van de EU kan tijdelijk en incidenteel in een ander lidstaat diensten verrichten zonder dat hij om erkenning van zijn
beroepskwalificaties hoeft te vragen. Wel kan een lidstaat om een schriftelijke verklaring vooraf vragen en aanvullende documenten.
Dit artikel geeft aan welke documenten een dienstverrichter moet verstrekken alvorens in Nederland zijn dienst te kunnen verrichten.
Het betreft onder meer een bewijs van nationaliteit en een bewijs van beroepskwalificaties.
Artikel 15
In dit artikel wordt de Regeling aanmelding voor toelating tot uitoefening diergeneeskunde gewijzigd. Dierenartsen moeten
zich op grond van deze regeling aanmelden voordat ze werkzaam mogen zijn op het gebied van de uitoefening van de diergeneeskunde.
In het bijzonder wordt artikel 6 van genoemde regeling gewijzigd zodat duidelijk is welke bewijsstukken migrerende beroepsbeoefenaren
bij hun aanmelding moeten overleggen.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
G. Verburg.