Wijziging Uitvoeringsregeling BMKB 1997

Regeling van de Minister van Economische Zaken van 3 juni 2008, nr. WJZ 8067113, tot wijziging van de Uitvoeringsregeling BMKB 1997

De Minister van Economische Zaken,

Handelende in overeenstemming met de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke ordening en Milieubeheer;

Gelet op artikel 3 van het Besluit borgstelling MKB-kredieten;

Besluit:

Artikel I

De Uitvoeringsregeling BMKB 1997 wordt gewijzigd als volgt:

A

In bijlagen 1 en 2 wordt in artikel 1, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel k door een puntkomma, het volgende onderdeel toegevoegd:

l. de-minimissteun: steun van de overheid die voldoet aan de voorwaarden, vastgesteld in artikel 2, tweede tot en met vijfde lid, van de Verordening (EG) Nr. 1998/2006 van de Commissie van 15 december 2006 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag op de-minimissteun (PbEU L 379 van 28-12-2006).

B

In bijlagen 3 en 4 wordt in artikel 1, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel h door een puntkomma, het volgende onderdeel toegevoegd:

i. de-minimissteun: steun van de overheid die voldoet aan de voorwaarden, vastgesteld in artikel 2, tweede tot en met vijfde lid, van de Verordening (EG) Nr. 1998/2006 van de Commissie van 15 december 2006 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag op de-minimissteun (PbEU L 379 van 28-12-2006).

C

In bijlagen 1 en 2 wordt artikel 4 als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid wordt vervangen door:

1. Voor de berekening van de omvang van de borgstelling wordt een bedrijfsborgstellingskrediet slechts in aanmerking genomen voor zover door de verstrekking van het bedrijfsborgstellingskrediet het totaal van de bedrijfsborgstellingskredieten, berekend per ondernemer of, indien de ondernemer deel uitmaakt van een groep, per groep, een bedrag van € 1.000.000,– niet overschrijdt.

2. Na het vijfde lid wordt een nieuw lid toegevoegd, luidende:

6. Voor de toepassing van het eerste en het tweede lid wordt een bedrijfsborgstellingskrediet dat betrekking heeft op buitenlandse activiteiten van de ondernemer slechts in aanmerking genomen voor zover dit niet wordt aangewend voor investeringen in distributiekanalen in verband met werkzaamheden op het gebied van uitvoer.

D

In bijlagen 3 en 4 wordt artikel 4, eerste lid, vervangen door:

1. Voor de berekening van de omvang van de borgstelling wordt een bodemsaneringsborgstellingskrediet slechts in aanmerking genomen voor zover door de verstrekking van het bodemsaneringsborgstellingskrediet het totaal van de bodemsaneringsborgstellingskredieten, berekend per ondernemer of, indien de ondernemer deel uitmaakt van een groep, per groep, een bedrag van € 1.000.000,– niet overschrijdt.

E

In bijlagen 1 en 2 komt artikel 5, derde lid, te luiden:

1. De opschorting van de vermindering vindt ten hoogste twee maal plaats.

De opschorting van de vermindering vindt ten hoogste drie maal plaats indien het bedrijfsborgstellingskrediet is verstrekt:

a. aan een starter;

b. voor de financiering van nieuw te bouwen registergoederen, mits één van de opschortingen gedurende de bouw van dit onroerend goed plaats vindt.

F

In bijlagen 1 en 2 wordt artikel 8, eerste lid, als volgt gewijzigd:

a. in onderdeel k wordt de zinsnede ‘met een minimum van € 11.300,–’ vervangen door de zinsnede: met een minimum van € 15.000,–;

b. na onderdeel m worden drie onderdelen toegevoegd die als volgt luiden:

n. het bedrijfsborgstellingskrediet is niet bestemd en wordt niet gebruikt voor buitenlandse investeringen in distributiekanalen in verband met werkzaamheden op het gebied van uitvoer;

o. de verlening van de borgstelling leidt er niet toe dat de ondernemer een bedrag van meer dan € 200.000,– aan de-minimissteun ontvangt over de periode van het lopende en de twee voorafgaande fiscale jaren. Indien de onderneming actief is in het wegvervoer, geldt een maximum voor dit totaal van € 100.000,–.

Een bedrijfsborgstellingskrediet wordt aangemerkt als de-minimissteun voor 13% van het staatsgegarandeerde deel van het krediet. Bij de bepaling of de verlening van de borgstelling niet leidt tot overschrijding van het desbetreffende maximum wordt rekening gehouden met de-minimissteun die in de referteperiode is verleend aan ondernemingen die deel uitmaken van dezelfde groep;

p. De Bank heeft er voor zorg gedragen dat:

– zij de ondernemer in kennis heeft gesteld dat hij ingevolge de verstrekking van het bedrijfsborgstellingskrediet steun van de overheid ontvangt ter waarde van 13% van het staatsgegarandeerde deel van het krediet, en dat deze steun wordt aangemerkt als de-minimissteun in de zin van de Verordening (EG) Nr. 1998/2006 van de Commissie van 15 december 2006 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag op de-minimissteun (PbEU L 379 van 28-12-2006);

– de ondernemer een schriftelijke verklaring heeft afgelegd over de de-minimissteun die hij of, indien hij deel uitmaakt van een groep, deze groep heeft ontvangen in het lopende en de twee voorafgaande fiscale jaren en schriftelijk heeft verklaard dat het totaal van deze de-minimissteun en de de-minimissteun ingevolge de verstrekking van het bedrijfsborgstellingskrediet niet meer bedraagt dan € 200.000,– of, indien de onderneming actief is in het wegvervoer, niet meer bedraagt dan € 100.000,–;

– de ondernemer schriftelijk heeft verklaard dat, voor zover het ontvangen van de-minimissteun ingevolge de verstrekking van het bedrijfsborgstellingskrediet samen gaat met het ontvangen van staatssteun voor dezelfde in aanmerking komende kosten, dit niet leidt tot een overschrijding van het maximale percentage van staatssteun dat in dit geval geldt ingevolge de desbetreffende groepsvrijstellingsverordening of het desbetreffende besluit van de Commissie.

G

In bijlagen 3 en 4 wordt artikel 8, eerste lid, als volgt gewijzigd:

a. in onderdeel k wordt de zinsnede ‘met een minimum van € 11.300,–’ vervangen door de zinsnede: met een minimum van € 15.000,–;

b. na onderdeel l worden twee onderdelen toegevoegd die als volgt luiden:

m. de verlening van de borgstelling leidt er niet toe dat de ondernemer een bedrag van meer dan € 200.000,– aan de-minimissteun ontvangt over de periode van het lopende en de twee voorafgaande fiscale jaren. Indien de onderneming actief is in het wegvervoer, geldt een maximum voor dit totaal van € 100.000,–.

Een bodemsaneringsborgstellingskrediet wordt aangemerkt als de-minimissteun voor 13% van het staatsgegarandeerde deel van het krediet. Bij de bepaling of de verlening van de borgstelling niet leidt tot overschrijding van het desbetreffende maximum wordt rekening gehouden met de-minimissteun die in de referteperiode is verleend aan ondernemingen die deel uitmaken van dezelfde groep;

n. De Bank heeft er voor zorg gedragen dat:

– zij de ondernemer in kennis heeft gesteld dat hij ingevolge de verstrekking van het bodemsaneringsborgstellingskrediet steun van de overheid ontvangt ter waarde van 13% van het staatsgegarandeerde deel van het krediet, en dat deze steun wordt aangemerkt als de-minimissteun in de zin van de Verordening (EG) Nr. 1998/2006 van de Commissie van 15 december 2006 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag op de-minimissteun (PbEU L 379 van 28-12-2006);

– de ondernemer een schriftelijke verklaring heeft afgelegd over de de-minimissteun die hij of, indien hij deel uitmaakt van een groep, deze groep heeft ontvangen in het lopende en de twee voorafgaande fiscale jaren en schriftelijk heeft verklaard dat het totaal van deze de-minimissteun en de de-minimissteun ingevolge de verstrekking van het bodemsaneringsborgstellingskrediet niet meer bedraagt dan € 200.000,– «of, indien de onderneming actief is in het wegvervoer, niet meer bedraagt dan € 100.000,–»;

– de ondernemer schriftelijk heeft verklaard dat, voor zover het ontvangen van de-minimissteun ingevolge de verstrekking van het bodemsaneringsborgstellingskrediet samen gaat met het ontvangen van staatssteun voor dezelfde in aanmerking komende kosten, dit niet leidt tot een overschrijding van het maximale percentage van staatssteun dat in dit geval geldt ingevolge de desbetreffende groepsvrijstellingsverordening of het desbetreffende besluit van de Commissie.

H

In bijlagen 1 en 2 wordt na artikel 17 een artikel ingevoegd dat als volgt luidt:

Artikel 17a

Indien overeenkomstig artikel 3, eerste lid, onderdeel b, een garantieprovisie is betaald met betrekking tot een kredietovereenkomst en indien het desbetreffende krediet niet is opgenomen vanwege omstandigheden die niet zijn toe te rekenen aan de kredietnemer of aan de Bank, wordt de provisie door de staat terugbetaald aan de Bank mits de Bank binnen een jaar na het sluiten van de kredietovereenkomst daartoe een verzoek aan de staat heeft gedaan.

I

In bijlagen 3 en 4 wordt na artikel 18 een artikel ingevoegd dat als volgt luidt:

Artikel 18a

Indien overeenkomstig artikel 3, eerste lid, onderdeel b, een garantieprovisie is betaald met betrekking tot een kredietovereenkomst en indien het desbetreffende krediet niet is opgenomen vanwege omstandigheden die niet zijn toe te rekenen aan de kredietnemer of aan de Bank, wordt de provisie door de staat terugbetaald aan de Bank mits de Bank binnen een jaar na het sluiten van de kredietovereenkomst daartoe een verzoek aan de staat heeft gedaan.

Artikel II

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 3 juni 2008.
De Minister van Economische Zaken, M.J.A. van der Hoeven.

Toelichting

Algemeen

1. Doel en aanleiding

Deze wijzigingsregeling bevat in hoofdlijnen de volgende wijzigingen van de Uitvoeringsregeling BMKB 1997, althans in de daarbij behorende bijlagen (verder: BMKB-regeling). De verlening van borgstellingen aan banken op met ondernemers te sluiten kredietovereenkomsten wordt voor de toepassing van de Europeesrechtelijke bepalingen over staatssteun aangemerkt als de-minimissteun. De Commissie heeft een nieuwe verordening inzake de-minimissteun vastgesteld in verband waarmee de BMKB-regeling wordt aangepast. Ten tweede worden wijzigingen doorgevoerd om te bewerkstelligen dat de BMKB-regeling beter aansluit bij de uitvoeringspraktijk. Ten derde worden enkele in de BMKB-regeling genoemde maxima geactualiseerd.

2. Administratieve lasten

De onderhavige wijziging van de BBMKB betreft in het bijzonder een verruiming van de borgstellingsvoorwaarden en aanpassing aan de nieuwe Europese verordening inzake de-minimisstaatsteun. De verruiming van de borgstellingsvoorwaarden heeft geen gevolgen voor de administratieve lasten. De aanpassing heeft een gunstig effect voor bedrijven omdat zij hierdoor meer staatsgegarandeerd krediet kunnen verkrijgen.

Ten aanzien van de de-minimisverordening Nr. 1998/2006 is er in samenspraak met de banken die de BBMKB uitvoeren voor gekozen om niet de banken te verplichten tot het gebruik van bepaalde formulieren of verklaringen. Volstaan wordt met vermelding in de regeling van de eisen die gelden voor de verlening van de-minimissteun. De banken mogen deze verplichting implementeren op een wijze die het beste aansluit bij hun bedrijfsvoering. Dit maakt het heel lastig om in te schatten hoeveel tijd men kwijt zal zijn met deze extra administratieve last. Aangezien het hier slechts gaat om een eenvoudige administratieve handeling waarvoor een standaardformulier kan worden gebruikt, zal de last zeer gering zijn. Afgezet tegen het totale budget dat is gemoeid met de BBMKB is de wijziging van de administratieve lasten verwaarloosbaar. De administratieve lasten blijven onveranderd met 0,53% van de totale som van verstrekte borgstellingskredieten.

3. Staatssteun

Deze wijzigingsregeling strekt ertoe de Uitvoeringsregeling BMKB 1997 aan te passen aan de nieuwe de-minimissteunverordening.

Artikelsgewijs

Onderdelen A en B

In verband met de bij de onderdelen F en G toegelichte aanpassing aan de nieuwe verordening inzake de-minimisstaatssteun wordt in artikel 1 van de modelborgstellingsovereenkomst(en) een definitie van de-minimissteun opgenomen, met verwijzing naar artikel 2 van deze verordening (Verordening (EG) Nr. 1998/2006 van de Commissie van 15 december 2006 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag op de-minimissteun (PbEU L 379 van 28-12-2006)). Ingevolge dit artikel zijn steunmaatregelen vrijgesteld van de aanmeldingsverplichting uit hoofde van artikel 88, derde lid, van het Verdrag indien wordt voldaan aan de voorwaarden die elders in het artikel zijn bepaald. In dat geval wordt gesproken van de-minimissteun.

Onderdelen C en D

Op grond van de BMKB-regeling is de borgstelling aan een maximum verbonden. In de modelborgstellingsovereenkomst(en) die laatstelijk als bijlage van de BMKB-regeling zijn vastgesteld wordt in artikel 4 voor de verstrekking van borgstellingskredieten een maximum genoemd van € 908.000,–. Bij brief van 1 oktober 2001 is de Tweede Kamer (Kamerstuk 28 000 XIII Nr. 3) meegedeeld dat in verband met het feit dat de in de BBMKB genoemde bedragen sinds de start (1989) van de regeling in zijn huidige vorm niet meer zijn verhoogd , alsmede vanwege de herkenbaarheid en hanteerbaarheid door de banken, de grensbedragen worden aangepast en naar boven worden afgerond. In verband hiermee is het maximale borgstellingsbedrag bepaald op € 1.000.000,– en de minimale persoonlijke borgstelling van een directeur-grootaandeelhouder ten behoeve van de borgstelling op € 15.000. Sinds dit besluit is genomen is dit maximum toegepast bij de uitvoering van de BMKB-regeling. De bij de regeling behorende modelovereenkomst wordt hiermee nu in overeenstemming gebracht.

Voorts is in artikel 4 van de bijlagen 1 en 2 een zesde lid toegevoegd dat verband houdt met de aanpassing aan de nieuwe staatssteunregels voor de-minimissteun. In het algemeen geldt dat geen restricties gelden voor de activiteiten waarvoor bedrijfsborgstellingskredieten kunnen worden aangewend. Veel ondernemingen zijn niet alleen in het binnenland maar ook in het buitenland actief. Borgstellingen hebben in beginsel ook op deze activiteiten betrekking. Dat neemt niet weg dat de in onderdeel A bedoelde verordening beperkingen kent ten aanzien van steunmaatregelen betreffende de uitvoer. Voor de oprichting en exploitatie van een distributienet kan geen steun worden verleend met een beroep op de de-minimissteunverordening omdat dergelijke steun van het bereik van de verordening wordt uitgesloten. Dit is reden te voorkomen dat borgstellingen betrekking kunnen hebben op dergelijke activiteiten. Om dit te bereiken is in het nieuwe zesde lid bepaald dat investeringen in distributiekanalen bij de bepaling van de omvang van het bedrijfsborgstellingskrediet buiten beschouwing worden gelaten.

Onderdeel E

Artikel 5 van de modelborgstellingsovereenkomst(en) bevat een regeling voor de bepaling van de omvang van de borgstelling. In beginsel neemt de omvang van het bedrijfsborgstellingskrediet – daarmee van de borgstelling – af overeenkomstig het aflossingsschema. Op grond van het tweede lid heeft de bank evenwel in bepaalde omstandigheden de mogelijkheid deze vermindering op te schorten, bijvoorbeeld indien zij de ondernemer uitstel verleent van de verplichting tot aflossing. Ingevolge het derde lid kan deze opschorting drie keer plaatsvinden indien het krediet aan een starter is verstrekt, en twee keer in andere gevallen. In de praktijk blijkt de beperking tot twee opschortingen een knelpunt te vormen bij borgstellingen voor de financiering van de bouw van onroerend goed en schepen. Hierbij worden in de bouwperiode geen ontvangsten gerealiseerd zodat het doen van aflossingen in veel gevallen bezwaarlijk is. Om die reden is er reden voor deze categorie van borgstellingen een extra opschortingsmogelijkheid te bieden. Zoals bepaald in het gewijzigde derde lid, bestaat voor een bank alleen de mogelijkheid van een derde opschorting indien het krediet is verstrekt voor de financiering van nieuw te bouwen registergoederen en één van de opschortingen (in de praktijk de eerste opschorting) plaats vindt gedurende de bouw van het desbetreffende goed.

Onderdelen F en G

Artikel 8, eerste lid, van de modelborgstellingsovereenkomst(en) bevat de criteria waaraan ten tijde van het sluiten van de kredietovereenkomst moet zijn voldaan opdat de borgstellingsovereenkomst van toepassing is. Onderdeel k betreft de voorwaarde dat de kapitaalverschaffer zich borg heeft gesteld jegens de ondernemer ten aanzien van de nakoming van de verplichtingen in verband met het borgstellingskrediet. Voor deze borgstelling is een minimum bepaald van € 11.300,– dat thans wordt verhoogd tot € 15.000,–, zoals is toegelicht bij de onderdelen C en D.

Voorts wordt, in de bijlagen met betrekking tot de bedrijfsborgstellingskredieten, in een nieuw onderdeel n van het eerste lid van artikel 8 de voorwaarde verankerd dat het bedrijfsborgstellingskrediet niet bedoeld is voor investeringen in distributienetwerken voor de export, zoals toegelicht bij de onderdelen C en D.

Twee andere onderdelen, die in alle vier de bijlagen worden ingevoegd, houden verband met de eerder genoemde verordening inzake de-minimissteun. Ingevolge deze verordening geldt materieel dat een ondernemer binnen een bepaalde periode niet meer dan € 200.000,– aan de-minimissteun mag ontvangen. Voor ondernemingen in het wegvervoer geldt een maximum van € 100.000,–. Dit impliceert dat een borgstellingskrediet alleen kan worden verstrekt indien dit er niet toe leidt dat het voornoemde maximum wordt overschreden.. Terwijl bij subsidiëring á fonds perdu het steunbedrag gelijk is aan het subsidiebedrag, dient bij een borgstelling het voordeel van de ondernemer nader te worden bepaald. Op grond van artikel 2, vierde lid, onder d, van de verordening wordt het steunbedrag van een borgstellingskrediet vastgesteld op 13% van het krediet. Het voornoemde maximum van € 200.000,–, respectievelijk € 100.000,–, geldt voor de de-minimissteun die is ontvangen in het lopende en de twee voorafgaande fiscale jaren.

De verordening stelt voorts eisen aan de wijze waarop de-minimissteun wordt verleend om te waarborgen dat hierbij de materiële regels correct worden nageleefd. Ten eerste dient de ondernemer te worden geïnformeerd dat hij de-minimissteun ontvangt en voor welk bedrag. Ten tweede dient te worden getoetst dat de verstrekking van de de-minimissteun niet leidt tot overschrijding van het maximum. De ondernemer heeft mogelijk eerder de-minimissteun ontvangen, van een andere of dezelfde verheid, en is daarbij geïnformeerd over het feit dat dit de-minimissteun is. Bijgevolg dient hij hierover een verklaring af te leggen. Tenslotte is ingevolge artikel 2, vijfde lid, van de de-minimissteunverordening van belang dat de de-minimissteunverlening ingevolge het borgstellingskrediet niet ertoe leidt dat maximumpercentages die gelden voor staatssteun op grond van bepaalde groepsvrijstellingsverordeningen of Commissiebesluiten zouden worden overschreden. Het is dus niet mogelijk om de subsidie voor een bepaald project waarvan de subsidiabele kosten reeds worden gesubsidieerd op basis van een door de Commissie opgesteld steunkader of verordening op te hogen met de-minimissteun. Als bijv. op basis van het staatssteunkader voor OOI een project 50% subsidie mag ontvangen, is het niet mogelijk om voor dit project naast 50% subsidie ook de-minimissteun te ontvangen.

Het voorgaande impliceert dat de banken bij de opstelling en afwikkeling van kredietovereenkomsten de ondernemer de nodige informatie moeten verstrekken en hem een verklaring moeten laten ondertekenen. Op de website van uitvoeringsorganisatie SenterNovem is nadere informatie over de-minimissteun opgenomen, evenals een standaardverklaring met toelichting.

Onderdelen H en I

Ingevolge artikel 3 van de modelborgstellingsovereenkomst(en) dient binnen 35 dagen na het sluiten van de kredietovereenkomst het krediet aan de minister te zijn gemeld en de garantieprovisie aan de staat te zijn betaald. De hoogte van de provisie is ingevolge artikel 3 van de BMKB-regeling afgestemd op de aard van de kredietovereenkomst, maar abstraheert van specifieke omstandigheden.

Er doen zich in de praktijk gevallen voor waarin de ondernemer weliswaar een borgstellingskrediet heeft verkregen maar feitelijk geen krediet opneemt, bijvoorbeeld omdat voor de te verrichten activiteiten geen overheidsvergunning is afgegeven. Terwijl in dit geval voor de bank de grondslag voor de financiering wegvalt en geen krediet aan de ondernemer wordt verstrekt, moet de bank wel de garantieprovisie afdragen aan de staat. De staat loopt geen risico omdat geen krediet is verstrekt. De modelborgstellingsovereenkomst(en) bevat geen grondslag om in dergelijke gevallen de garantieprovisie te kunnen terugbetalen. In zoverre bevat de borgstellingsovereenkomst thans een onevenwichtigheid. Er is reden om hiervoor een voorziening te treffen, maar alleen voor zover er sprake is van een overmachtsituatie – het niet opnemen van het krediet is dan niet de bank of de ondernemer aan te rekenen. Daarom wordt in een nieuw artikel de bank in geval van overmacht de mogelijkheid geboden binnen een jaar na het sluiten van de kredietovereenkomst te verzoeken om terugbetaling van de garantieprovisie.

De Minister van Economische Zaken,

M.J.A. van der Hoeven

Naar boven