Wijziging Vreemdelingencirculaire 2000 (2008/01)

Besluit van de Staatssecretaris van Justitie van 8 januari 2008, nr. 2008/01, houdende wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000

De Staatssecretaris van Justitie,

Gelet op de Vreemdelingenwet 2000 (Staatsblad 2000, 495), het Vreemdelingenbesluit 2000 (Staatsblad 2000, 497) en het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (Staatscourant 2001, nr. 10);

Besluit:

Artikel I

De Vreemdelingencirculaire 2000 wordt als volgt gewijzigd:

A

Paragraaf C24/Burundi Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

Het asielbeleid ten aanzien van Burundi

1 Achtergrond

Deze landenparagraaf bevat het landgebonden asielbeleid voor Burundi. Het landgebonden asielbeleid is een uitwerking van het algemene beleid van C1 tot en met C23 en kan niet worden gezien als een uitzonderingsregeling. De algemene wet- en regelgeving blijft steeds de basis voor de individuele beoordeling van een asielaanvraag.

De beleidsconclusies in deze landenparagraaf zijn mede gebaseerd op het algemeen ambtsbericht van de Minister van BuZa van september 2007 over de situatie in Burundi (zie de website van het Ministerie van BuZa).

2 Besluitmoratorium

Ten aanzien van asielzoekers uit Burundi geldt geen besluit in de zin van artikel 43 Vw.

3 Groepen van personen die verhoogde aandacht vragen

3.1 Etnische groepen

3.1.1 Hutu en Tutsi

Hoewel het conflict in Burundi een veelheid aan dieper liggende oorzaken kent, zijn de verschillen tussen de twee belangrijkste etnische groepen, Hutu (85%) en Tutsi (14%), in het recente verleden veelvuldig door politici gebruikt om mensen te mobiliseren voor hun eigen politieke agenda. Tijdens de burgeroorlog die volgde op de moord op president Ndadaye in 1993 zijn veel slachtoffers over en weer gevallen, terwijl het land in toenemende mate etnisch gesegregeerd raakte.

In de Arusha-Akkoorden zijn afspraken gemaakt over machtsdeling tussen Hutu en Tutsi in instituties (zoals rechtbanken en het leger) waarin Tutsi van oudsher sterk oververtegenwoordigd waren. Het instellen van quota voor Hutu moet hun emancipatie bevorderen. Feit is echter dat veel Hutu, ten opzichte van Tutsi, vaak slecht geschoold zijn, waardoor het in de praktijk soms moeilijk blijkt om gekwalificeerde krachten te vinden.

Het ambtsbericht van de Minister van BuZa maakt geen melding van discriminatie, van overheidswege, noch van de zijde van de bevolking, op grond van Hutu- of Tutsi-afkomst. Indien echter op grond van het individuele relaas blijkt dat er sprake is van discriminatie, die een dusdanige ernstige beperking van de bestaansmogelijkheden oplevert dat het onmogelijk is om op maatschappelijk en sociaal gebied te kunnen functioneren, kan aan de vreemdeling met inachtneming van het beleid zoals neergelegd in C2/2.5 op grond van artikel 29, eerste lid, onder a, Vw een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd worden verleend.

Bij vervolgingsacties door de burgerbevolking (zoals bijvoorbeeld discriminatie) dan wel door de rebellengroepering Forces Nationales pour la Libération, wordt bezien of bescherming van de Burundese autoriteiten hiertegen soelaas kan bieden. Uitgangspunt is dat het aan betrokkene is om aannemelijk te maken waarom bescherming in het individuele geval niet geboden kan worden. Daarbij dient in aanmerking te worden genomen dat uit het ambtsbericht blijkt dat het overheidsapparaat, noch de justitiële sector in staat is om aangifte van de meeste misdrijven te behandelen en te vervolgen als gevolg van jarenlange ondercapaciteit. Als de autoriteiten geen bescherming kunnen of willen bieden, kan betrokkene op grond van artikel 29, eerste lid, onder a, Vw in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.

3.1.2 Batwa/Twa

De Batwa (ook wel Twa, Bambuti of pygmeeën genoemd) vormen de kleinste etnische minderheidsgroepering in Burundi. Van gerichte vervolging van de Batwa is geen sprake. Wel worden zij op allerlei terreinen achtergesteld en gediscrimineerd. Vaak worden zij op economisch, sociaal en politiek terrein gemarginaliseerd. Dit leidt echter niet op voorhand tot de conclusie dat Batwa in aanmerking komen voor vluchtelingschap. Hiervoor dienen zij op de gebruikelijke wijze aannemelijk te maken dat er sprake is van gegronde vrees voor vervolging. Gelet op de maatschappelijke positie van de Batwa kan het inroepen van bescherming van de autoriteiten slechts op basis van concrete aanknopingspunten in het individuele asielrelaas worden tegengeworpen. Daarbij dient tevens in aanmerking te worden genomen dat uit het ambtsbericht blijkt dat het overheidsapparaat, noch de justitiële sector in staat is om aangifte van de meeste misdrijven te behandelen en te vervolgen als gevolg van jarenlange ondercapaciteit.

3.1.3 Kinderen uit etnische gemengde huwelijken

Blijkens het ambtsbericht van de Minister van BuZa komen etnisch gemengde huwelijken ook na 1993 nog voor. Kinderen uit dergelijke huwelijken kunnen in zekere mate zelf bepalen met welke etnische groep zij zich willen associëren, die van de vader of van de moeder. Vaak wordt dit ingegeven door de omgeving waarin zij opgroeien. Het is echter niet ondenkbaar dat een kind van gemengde afkomst door de omgeving gezien wordt als behorend tot een specifieke etnische groep, bijvoorbeeld op grond van fysieke kenmerken.

Aangezien etniciteit niet meer geregistreerd wordt op identiteitspapieren, wordt er ook geen officiële indeling van kinderen uit gemengde huwelijken meer gemaakt.

Indien een kind van gemengde afkomst aannemelijk maakt dat hij heeft te maken met discriminatie die als vervolging moet worden aangemerkt (zie C2/2.5) kan het op grond van artikel 29, eerste lid, onder a, Vw in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.

Bij de beoordeling van het asielrelaas van een kind van gemengde afkomst dient specifiek acht te worden geslagen op deze afkomst en de problemen die betrokkene op grond daarvan stelt te hebben ondervonden. Het asielrelaas dient te worden beoordeeld aan de hand van C2/2.5, waarbij de mogelijkheid om bescherming in te roepen dient te worden bezien in het licht van de kwetsbare positie van kinderen van gemengde afkomst. Daarbij dient tevens in aanmerking te worden genomen dat uit het ambtsbericht blijkt dat het overheidsapparaat, noch de justitiële sector in staat is om aangifte van de meeste misdrijven te behandelen en te vervolgen als gevolg van jarenlange ondercapaciteit.

3.2 Politieke tegenstanders van het bewind

De vrijheid van vereniging en vergadering is vastgelegd in de grondwet. Over het algemeen wordt dit recht gerespecteerd. Oppositionele groeperingen kunnen in het algemeen vrijelijk opereren, maar worden soms in hun werkzaamheden beperkt door intimidatie door de autoriteiten, vooral op provinciaal en lokaal niveau.

Willekeurige arrestaties en detenties, met name van burgers die verdacht worden van sympathieën voor de rebellengroepering Forces Nationales pour la Libération komen nog voor, hoewel de situatie sinds begin 2007 iets verbeterd is.

Indien een vreemdeling aannemelijk maakt dat hij op grond van zijn politieke overtuiging te vrezen heeft voor vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag, kan hij ingevolge het algemene beleid op grond van artikel 29, eerste lid, onder a, Vw in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.

3.3 Binnenlandse ontheemden

Nog geregeld trekken groepen binnenlandse ontheemden terug naar hun oorspronkelijk leefgebied in Burundi. Reden is niet alleen een toegenomen vertrouwen in een verbeterde veiligheidssituatie in het land, maar ook de angst dat terugkerende Burundese vluchtelingen uit de omringende landen al het land in gebruik zullen nemen. Dit veroorzaakt veelal spanningen tussen de naar hun plaats van herkomst terugkerende ontheemden, terugkerende Burundese vluchtelingen uit met name Tanzania en al aanwezige burgers. UNHCR en lokale NGO’s kunnen soms bemiddelen bij landgeschillen.

De situatie van de ontheemden vormt op zichzelf geen reden om in het bezit te worden gesteld van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op één van de individuele gronden van artikel 29 Vw. Het algemene beleid is van toepassing.

3.4 Vrouwen

Het normale beleid, zoals onder andere weergegeven in C2/2.11, C2/3.2 en C14/4.3 is van toepassing.

Hoewel de meest vrouwen in Burundi in een achtergestelde positie verkeren, zijn vrouwen redelijk goed vertegenwoordigd in de politiek. De grondwet garandeert een vertegenwoordiging van 30% vrouwen in de nationale vergadering en de Senaat.

In Burundi komt seksueel geweld tegen vrouwen evenwel zonder onderscheid naar etniciteit en leeftijd op grote schaal voor. Zowel regeringssoldaten, gewapende bendes als burgers maken zich hieraan schuldig. Het Burundese wetboek van strafrecht stelt seksueel geweld en verkrachting van vrouwen strafbaar. In de praktijk wordt verkrachting echter zelden bestraft.

Vrouwen die aannemelijk hebben gemaakt dat zij te vrezen hebben voor (seksuele) geweldpleging in Burundi, kunnen conform het algemene beleid (zie C2/3) op grond van artikel 29, eerste lid, onder b, Vw in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Hierbij wordt niet verlangd dat zij zich tot de autoriteiten hebben gewend voor bescherming.

3.5 Dienstplichtigen en deserteurs

Het normale beleid, zoals weergegeven in C2/2.12 is van toepassing.

Burundi kent een beroepsleger en geen dienstplicht.

Ten aanzien van Burundi heeft zich niet de situatie voorgedaan dat militaire acties in totaliteit door de internationale gemeenschap zijn veroordeeld als strijdig met de grondbeginselen voor humaan gedrag of met de fundamentele normen die gelden tijdens een gewapend conflict. Een beroep hierop leidt derhalve niet tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.

4 Traumatabeleid

Het algemene beleid, zoals weergegeven in C2/4.2 is van toepassing.

5 Categoriale bescherming

Asielzoekers uit Burundi komen niet op grond van artikel 29, eerste lid, onder d, Vw in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel (zie C2/5).

De beschrijving van de algehele veiligheidssituatie in het ambtsbericht van de Minister van BuZa leidt tot de conclusie dat in Burundi geen gebieden meer zijn die als categoriaal beschermingswaardig moeten worden aangemerkt. Dientengevolge is de vraag, of aan Burundese asielzoekers uit onveilige gebieden een verblijfsalternatief kan worden tegengeworpen, niet meer van belang.

6 Verdere beleidsconclusies en aandachtspunten

6.1 Vlucht- en/of vestigingsalternatief

Het algemene beleid, zoals weergegeven in C4/2.2 is van toepassing.

In voorkomende gevallen kan een vlucht- of vestigingsalternatief worden tegengeworpen. Uit het ambtsbericht blijkt niet dat bepaalde gebieden niet bereikbaar zijn.

6.2 Veilig land van herkomst

Burundi wordt niet beschouwd als veilig land van herkomst.

6.3 Veilig derde land / land van eerder verblijf

Burundi wordt niet beschouwd als veilig derde land.

6.4 Artikel 1F Vluchtelingenverdrag

Het beleid zoals neergelegd in C4/3.11.3 is van toepassing. Voor de procedure omtrent getuigen van oorlogsmisdrijven en misdrijven tegen de menselijkheid wordt verwezen naar C11/3.1.

6.5 Legale uitreis

Uit eerdere ambtsberichten van de Minister van BuZa blijkt dat de kans dat personen ongecontroleerd via het vliegveld van Bujumbura kunnen uitreizen, gering is. Voor de uitreis is een persoonsbewijs (paspoort, identiteitskaart of laissez-passer) noodzakelijk. Een legale uitreis vormt in beginsel een contra-indicatie bij de beoordeling of betrokkene op grond van gegronde vrees voor vervolging in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Een legale uitreis vormt op zichzelf geen contra-indicatie indien de gestelde vrees niet door toedoen van de autoriteiten wordt veroorzaakt.

7 Opvangmogelijkheden Amv’s

Ten aanzien van Amv’s uit Burundi kan niet op voorhand worden geconcludeerd dat adequate opvang aanwezig is. De aanwezigheid van adequate opvang dient per individueel geval te worden vastgesteld. Het algemene beleid is van toepassing. Bij de feitelijke terugkeer moet de toegang tot een concrete opvangplaats geregeld zijn, tenzij betrokkene zich zelfstandig kan handhaven.

8 Vertrekmoratorium

Ten aanzien van asielzoekers uit Burundi geldt geen besluit in de zin van artikel 45, vierde lid, Vw.

Artikel II

Dit besluit treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst.

Dit besluit zal (met de toelichting) in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 8 januari 2008.
De Staatssecretaris van Justitie,
namens deze:
de directeur-generaalWetgeving, Internationale Aangelegenheden en Vreemdelingenzaken, R.K. Visser.

Toelichting

Algemeen

In september 2007 heeft de Minister van Buitenlandse Zaken een ambtsbericht uitgebracht over de situatie in Burundi. Uit dit ambtsbericht blijkt dat de veiligheidssituatie in Burundi in zijn algemeenheid is verbeterd. Vanwege de hier beschreven veiligheidssituatie en de aard van het geweld in Burundi, wordt ten aanzien van het gehele land geconcludeerd dat het niet categoriaal beschermingswaardig is.

Met onderhavig wijzigingsbesluit wordt het asielbeleid op basis van dit ambtsbericht neergelegd in de Vreemdelingencirculaire 2000.

De Staatssecretaris van Justitie

namens deze:

de directeur-generaalWetgeving, Internationale Aangelegenheden en Vreemdelingenzaken,

R.K. Visser

Naar boven