Wijziging Voorschrift Vreemdelingen 2000 (tweeëntachtigste wijziging)

Regeling van de Staatssecretaris van Justitie van 30 mei 2008, nr. 5543046/08, houdende wijziging van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (tweeentachtigste wijziging)

De Staatssecretaris van Justitie,

Gelet op artikelen 3, 9, derde lid, 24, tweede lid, 56 en 107 van de Vreemdelingenwet 2000 en artikel 3.101 van het Vreemdelingenbesluit 2000;

Besluit:

Artikel I

Het Voorschrift Vreemdelingen 2000 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 2.3 wordt ‘de categorieën vreemdelingen, bedoeld in artikel 2.3, derde lid onder b, van het Besluit’ vervangen door: de categorieën vreemdelingen, bedoeld in artikel 2.3, derde lid, onder b, van het Besluit.

B

In artikel 2.6, tweede lid, wordt ‘het verlenen van toegang op grond van artikel 2.4, tweede lid, van het Vreemdelingenbesluit’ vervangen door: het verlenen van toegang op grond van artikel 2.4, tweede lid, van het Besluit.

C

In artikel 3.1, vierde lid, onder e, wordt ‘de Associatieverdragen EG met Hongarije (PbEG 1993, L 347), Polen (PbEG 1993, L 348), Roemenië (PbEG 1994, L 357), Bulgarije (PbEG 1994, L 358), Slowakije (PbEG 1994, L 359) en Tsjechië (PbEG 1994 L 360)’ vervangen door: de Associatieverdragen EG met Roemenië (PbEG 1994, L 357) en Bulgarije (PbEG 1994, L 358).

D

Artikel 3.2a komt te luiden:

Artikel 3.2a

1. In afwijking van artikel 3.2, tweede lid, wordt op de documenten en verklaringen, bedoeld in het eerste lid van dat artikel, de aantekening gesteld: ‘arbeid toegestaan, tewerkstellingsvergunning wel vereist’, indien het een vreemdeling betreft die de nationaliteit bezit van Bulgarije of Roemenië. Dezelfde aantekening wordt gesteld op de documenten en verklaringen van de echtgenote dan wel geregistreerde partner, van de in de voorgaande volzin bedoelde vreemdeling, en bloedverwanten in neergaande lijn beneden de leeftijd van 21 jaar of die te hunnen laste zijn, ongeacht hun nationaliteit, voorzover zij geen onderdaan zijn van een staat die op 31 december 2006 partij was, bedoeld in artikel 3.2, eerste lid, onder b, en evenmin van Cyprus of Malta.

2. Het voorgaande lid is niet van toepassing indien de vreemdeling, bedoeld in de eerste volzin ervan, op 1 januari 2007 legaal in Nederland verbleef en diens toegang tot de Nederlandse arbeidsmarkt die dag gold voor de duur van tenminste twaalf maanden, ingevolge een tewerkstellingsvergunning of blijkens een daartoe strekkende aantekening op een eerder verleende verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 14 van de Wet, van zodanige duur.

3. In afwijking van het eerste lid wordt de aantekening gesteld ‘arbeid toegestaan, tewerkstellingsvergunning alleen gedurende eerste 12 maanden vereist’, indien de vreemdeling, bedoeld in de eerste volzin ervan, op een tijdstip na 1 januari 2007 Nederland is binnengekomen en hem toegang tot de Nederlandse arbeidsmarkt is verleend voor een duur van 12 maanden of meer.

E

In artikel 3.3, tweede lid, wordt ‘De aantekening, bedoeld in het eerste lid, onder a, b, c en d’ vervangen door: Het document, bedoeld in het eerste lid, onder a, b, c en d.

F

In artikel 3.4, eerste lid, wordt ‘het rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onder i, van de Wet’ vervangen door: het rechtmatig verblijf, bedoeld in artikel 8, onder i, van de Wet.

G

In artikel 3.5 wordt ‘het rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onder j, van de Wet’ vervangen door: het rechtmatig verblijf, bedoeld in artikel 8, onder j, van de Wet.

H

In artikel 3.6 wordt ‘het rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onder k, van de Wet’ vervangen door: het rechtmatig verblijf, bedoeld in artikel 8, onder k, van de Wet.

I

In artikel 3.7, eerste lid wordt ‘het rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onder l, van de Wet’ vervangen door: het rechtmatig verblijf, bedoeld in artikel 8, onder l, van de Wet.

J

Het derde en vierde lid van artikel 3.9 vervallen.

K

Artikel 3.33a komt te luiden:

Artikel 3.33a

1. De aanvraag tot het verlenen of wijzigen van de verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 14 van de Wet, dan wel het verlengen van de geldigheidsduur daarvan, wordt ingediend bij een kantoor van de Immigratie- en Naturalisatiedienst.

2. In afwijking van het eerste lid wordt de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning onder de beperking, genoemd in artikel 3.4, eerste lid, onder s, van het Besluit, ingediend bij de korpschef van de politieregio waar de aangifte is gedaan.

3. In afwijking van het eerste lid wordt de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning onder de beperking, genoemd in artikel 3.4, eerste lid, onder n en o, van het Besluit, voor studie aan de onderwijsinstelling, die is ingeschreven in het openbaar register van onderwijsinstellingen die de Gedragscode internationaal student in het Hoger Onderwijs hebben ondertekend, indien die onderwijsinstelling een daartoe strekkend convenant met de Immigratie- en Naturalisatiedienst heeft gesloten, ingediend door de student door tussenkomst van de instelling bij het studieloket van de Immigratie- en Naturalisatiedienst.

4. Indien de vreemdeling woon- of verblijfplaats heeft in een politieregio vermeld in kolom A van bijlage 18 bij deze regeling, wordt de aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 14 van de Wet, in afwijking van het eerste lid en onverminderd het tweede lid, ingediend bij het in kolom B van deze bijlage vermelde kantoor van de Immigratie- en Naturalisatiedienst indien de vreemdeling:

a. niet de nationaliteit bezit van één der door de Minister van Buitenlandse Zaken aan te wijzen landen;

b. geen gemeenschapsonderdaan is, en

c. niet beschikt over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf die overeenkomt met het verblijfsdoel waarvoor de verblijfsvergunning is aangevraagd.

L

Artikel 3.33b komt te luiden:

Artikel 3.33b

De aanvraag tot het verlenen of wijzigen van de verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 20 van de Wet, wordt ingediend bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.

M

Artikel 3.33c vervalt.

N

Artikel 3.34 komt te luiden:

Artikel 3.34

1. Ter zake van de afdoening van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 van de Wet, is de vreemdeling die in het bezit is van een mvv, geldig voor het doel waar verblijf voor wordt gevraagd, een bedrag van € 188 verschuldigd.

2. Ter zake van de afdoening van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 van de Wet, is de vreemdeling, niet zijnde gemeenschapsonderdaan, die niet in het bezit is van een mvv geldig voor het doel waar verblijf voor wordt gevraagd, een bedrag van € 331 verschuldigd, met uitzondering van de vreemdeling die:

a. ter zake van de afdoening van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 van de Wet, voor een verblijfsdoel, bedoeld in artikel 3.4, eerste lid onder e, f, g, h, i, j, k, l, n, o, p, of q, van het Besluit, een bedrag van € 433 verschuldigd is;

b. ter zake van de afdoening van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 van de Wet, voor een verblijfsdoel, bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, onder a of d, van het Besluit, een bedrag van € 830 verschuldigd is;

c. ter zake van de afdoening van de gelijktijdig met de aanvraag van de hoofdpersoon tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor een ander verblijfsdoel dan bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, onder a, van het Besluit, ingediende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 van de Wet, voor een verblijfsdoel als bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, onder a, van het Besluit, voor verblijf bij die hoofdpersoon, een bedrag van € 188 is verschuldigd;

d. ter zake van de afdoening van de gelijktijdig met de aanvraag van de vreemdeling tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 van de Wet, voor een verblijfsdoel als bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, onder a, van het Besluit, die daarvoor een bedrag van € 830 is verschuldigd, ingediende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 van de Wet, voor een verblijfsdoel als bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, onder a, van het Besluit, een bedrag van € 188 is verschuldigd;

e. ter zake van de afdoening van de eerste aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 van de Wet, voor een verblijfsdoel als bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, onder a, van het Besluit, ten behoeve een in Nederland geboren kind uit één ouder die houder is van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14, 20, 28 of 33 van de Wet, een bedrag van € 188 verschuldigd is.

O

Artikel 3.34a komt te luiden:

Artikel 3.34a

1. In afwijking van artikel 3.34 is de vreemdeling een bedrag van € 30 verschuldigd die:

a. in aanmerking komt voor de terugkeeroptie op grond van artikel 8 van de Remigratiewet;

b. de nationaliteit van Australië, Canada dan wel Nieuw-Zeeland bezit en een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 van de Wet, doet voor een verblijfsdoel als bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, onder q, van het Besluit, in het kader van het Working Holiday Scheme of het Working Holiday Programme;

c. de nationaliteit van Canada bezit en een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 van de Wet, doet voor een verblijfsdoel als bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, onder l, van het Besluit, in het kader van het Young Workers Exchange Programme.

2. In afwijking van artikel 3.34 is de vreemdeling die werknemer is op een mijnbouwinstallatie op het continentaal plat een bedrag van € 60 verschuldigd terzake van de afdoening van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 van de Wet, voor een verblijfsdoel als bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, onder j, van het Besluit.

P

Artikel 3.34b komt te luiden:

Artikel 3.34b

1. In afwijking van de artikelen 3.34 en 3.34a is de vreemdeling geen leges verschuldigd indien hij:

a. in aanmerking komt voor verlening van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 van de Wet, voor een verblijfsdoel als bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, onder m of s, van het Besluit;

b. als minderjarig kind een aanvraag indient tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 van de Wet, voor een verblijfsdoel als bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, onder a, van het Besluit, bij een vreemdeling die een aanvraag heeft ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning dan wel verblijf geniet als bedoeld in artikel 14 van de Wet, voor een verblijfsdoel als bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, onder s, van het Besluit;

c. blijkens een schriftelijke verklaring van de Minister in aanmerking komt voor het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 van de Wet, voor een verblijfsdoel, verband houdend met artikel 3.4, eerste lid, aanhef en onder w, van het Besluit, dan wel voor een ander verblijfsdoel dan genoemd in artikel 3.4, eerste lid, van het Besluit;

d. verblijf heeft als tijdelijk beschermde op grond van Richtlijn 2001/55/EG van 20 juli 2001 en die een aanvraag indient tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 van de Wet, voor een verblijfsdoel als bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, onder e of f, van het Besluit;

e. vóór 1 april 2001 een aanvraag tot toelating als vluchteling als bedoeld in artikel 15, eerste lid, van de Vreemdelingenwet heeft ingediend en in de periode van 14 januari 2003 tot en met 17 maart 2005 rechtstreeks bij de Minister een aanvraag heeft ingediend tot het verlenen van de verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 14 van de Wet, anders dan met het in bijlage 13 bij deze regeling met de letter a aangeduide model;

f. als gezinslid van de houder van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Wet, gelijktijdig met de hoofdpersoon is ingereisd dan wel binnen drie maanden nadat aan de hoofdpersoon deze verblijfsvergunning is verleend, is nagereisd, en niet dezelfde nationaliteit heeft als de hoofdpersoon, een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 van de Wet onder een beperking verband houdend met gezinshereniging indient;

g. een aanvraag indient in het kader van verblijf als gezinslid van een militair verbonden aan een hier te lande gevestigd internationaal militair hoofdkwartier (Joint Force Command-headquarters) onder de beperking ‘conform beschikking Staatssecretaris’;

h. in aanmerking komt voor verlening van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 van de Wet, onder een beperking verband houdend met gezinsvorming bij een houder van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 van de Wet, onder een beperking verband houdend met verblijf op grond van de Regeling afwikkeling nalatenschap oude Vreemdelingenwet, en de feitelijke gezinsvorming heeft plaatsgehad op of voor 13 december 2006.

2. In aanvulling op het eerste lid kan de Minister in overleg met de Minister van Buitenlandse Zaken bepalen dat de vastgestelde leges niet zijn verschuldigd in het belang van de internationale betrekkingen.

Q

Artikel 3.34c komt te luiden:

Artikel 3.34c

1. Ter zake van de afdoening van een aanvraag tot het wijzigen van de verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 14 van de Wet, is de vreemdeling, niet zijnde gemeenschapsonderdaan, een bedrag van € 331 verschuldigd, met uitzondering van de vreemdeling, niet zijnde gemeenschapsonderdaan, indien hij:

a. een aanvraag indient tot het wijzigen van de verblijfsvergunning, in een verblijfsvergunning bedoeld in artikel 14 van de Wet, voor een verblijfsdoel als bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, onder e, f, g, h, i, j, k, l, n, o , p, of q, van het Besluit, ter zake van de afdoening waarvan een bedrag van € 433 is verschuldigd;

b. een aanvraag indient tot het wijzigen van de verblijfsvergunning, in een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 van de Wet, voor een verblijfsdoel als bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, onder a of d, van het Besluit, ter zake van de afdoening waarvan een bedrag van € 830 is verschuldigd;

c. ter zake van de afdoening van een gelijktijdig met de aanvraag van de hoofdpersoon tot het wijzigen van een verblijfsvergunning voor een ander verblijfsdoel dan bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, onder a, van het Besluit, ingediende aanvraag tot het wijzigen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 van de Wet, voor een verblijfsdoel als bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, onder a, van het Besluit, voor verblijf bij die hoofdpersoon, een bedrag van € 188 is verschuldigd;

d. ter zake van de afdoening van een gelijktijdig met de aanvraag van een vreemdeling tot het wijzigen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 van de Wet, voor een verblijfsdoel als bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, onder a, van het Besluit, die daarvoor € 830 is verschuldigd, ingediende aanvraag tot het wijzigen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 van de Wet, voor een verblijfsdoel als bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, onder a, van het Besluit, een bedrag van € 188 is verschuldigd.

2. In afwijking van het eerste lid is de vreemdeling die werknemer is op een mijnbouwinstallatie op het continentaal plat een bedrag van € 60 verschuldigd terzake van afdoening van een aanvraag tot het wijzigen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 van de Wet, voor een verblijfsdoel als bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, onder j, van het Besluit.

R

Artikel 3.34d komt te luiden:

Artikel 3.34d

Ter zake van de afdoening van een aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 14 van de Wet, is de vreemdeling, niet zijnde gemeenschapsonderdaan, een bedrag van € 188 verschuldigd met uitzondering van de vreemdeling, niet zijnde gemeenschapsonderdaan, die:

a. ter zake van de afdoening van een aanvraag tot het verlengen van de verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 14 van de Wet, voor een verblijfsdoel als bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, onder n, van het Besluit, een bedrag van € 52 verschuldigd is;

b. ter zake van een aanvraag tot het verlengen van een verblijfsvergunning onder de beperking ‘(verruimde) gezinshereniging bij ouder(s)’, een bedrag van € 52 verschuldigd is;

c. ter zake van de afdoening van een aanvraag tot het verlengen van de verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 14 van de Wet, voor een verblijfsdoel als bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, onder j, van het Besluit , een bedrag van € 60 verschuldigd is, indien hij werknemer is op een mijnbouwinstallatie op het continentaal plat.

S

Artikel 3.34e komt te luiden:

Artikel 3.34e

In afwijking van artikel 3.34d is de vreemdeling geen leges verschuldigd ter zake van de afdoening van een aanvraag tot het verlengen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 van de Wet, indien:

a. deze aanvraag gelijktijdig is ontvangen met een aanvraag tot het wijzigen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 3.34d, eerste lid, tenzij deze aanvragen zijn ontvangen een jaar of langer voordat de geldigheidsduur van de vergunning afloopt;

b. deze aanvraag gelijktijdig is ontvangen met een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 3.34g, tenzij deze aanvragen zijn ontvangen een jaar of langer voordat de geldigheidsduur van de vergunning afloopt;

c. de vreemdeling in aanmerking komt voor verlenging van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 14 van de Wet, voor een verblijfsdoel als bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, onder m of s, van het Besluit;

d. het minderjarige kind van de vreemdeling, die verblijf heeft op grond van artikel 3.4, eerste lid, onder s, van het Besluit, een aanvraag indient tot het verlengen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 van de Wet, voor een verblijfsdoel als bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, onder a, van het Besluit;

e. de vreemdeling aan wie een verblijfsvergunning is verleend op grond van een schriftelijke verklaring van de Minister als bedoeld in artikel 14 van de Wet, voor een ander verblijfsdoel dan genoemd in artikel 3.4, eerste lid, van het Besluit en die in aanmerking komt voor verlenging van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning;

f. aan de vreemdeling een verblijfsvergunning is verleend in het kader van verblijf als gezinslid van een militair verbonden aan een hier te lande gevestigd internationaal militair hoofdkwartier (Joint Force Command-headquarters) onder de beperking ‘conform beschikking Staatssecretaris’.

T

Artikel 3.34f komt te luiden:

Artikel 3.34f

1. In afwijking van artikel 3.34 is de vreemdeling geen leges verschuldigd ter zake van de afdoening van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 van de Wet, voor een verblijfsdoel als bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, onder a, van het Besluit, indien hij om vrijstelling van leges verzoekt, daarbij een gerechtvaardigd beroep doet op artikel 8 EVRM en aantoont niet te kunnen beschikken over middelen om aan de legesverplichting te kunnen voldoen.

2. In aanvulling op het eerste lid is de vreemdeling evenmin leges verschuldigd ter zake van ten behoeve van de afdoening van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 van de Wet, voor een verblijfsdoel als bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, onder a, van het Besluit, indien hij ontheven is van de legesverplichting voor de behandeling van de mvv-aanvraag, voorafgaande aan de ingediende aanvraag.

3. In afwijking van artikel 3.34c onder b is de vreemdeling, niet zijnde gemeenschapsonderdaan, geen leges verschuldigd ter zake van de afdoening van een aanvraag tot het wijzigen van een verblijfsvergunning, in een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 van de Wet, voor een verblijfsdoel als bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, onder a, van het Besluit, indien deze vreemdeling om ontheffing van leges verzoekt, daarbij een gerechtvaardigd beroep doet op artikel 8 EVRM en daarbij aantoont niet te kunnen beschikken over middelen om aan de legesverplichting te kunnen voldoen.

4. In afwijking van artikel 3.34d is de vreemdeling die in het bezit is van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 van de Wet, welke is verleend is voor het verblijfsdoel ‘uitoefenen van het gezinsleven conform artikel 8 EVRM’, geen leges verschuldigd voor het afdoen van een aanvraag tot het verlengen van de verblijfsvergunning, indien deze vreemdeling om ontheffing van leges verzoekt, daarbij een gerechtvaardigd beroep doet op artikel 8 EVRM en daarbij aantoont niet te kunnen beschikken over middelen om aan de legesverplichting te kunnen voldoen.

U

Artikel 3.34g komt te luiden:

Artikel 3.34g

1. Ter zake van de afdoening van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 20 van de Wet, is de vreemdeling een bedrag van € 201 verschuldigd.

2. In afwijking van het eerste lid is de vreemdeling die in aanmerking komt voor de terugkeeroptie op grond van artikel 8 van de Remigratiewet en in aanmerking komt voor verlening van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 20 van de Wet, een bedrag van € 30 verschuldigd.

V

Artikel 3.34i vervalt.

W

In artikel 4.16, eerste lid, onder b, wordt ‘aanwijzingen, als bedoeld in artikel 55, eerste lid, van de Wet’ vervangen door: aanwijzingen als bedoeld in artikel 55, eerste lid, van de Wet.

X

In artikel 7.1, derde lid, wordt ‘op grond van artikel 8.2, eerste lid van het Besluit’ vervangen door ‘op grond van artikel 8.2, eerste lid, van het Besluit.

Y

In artikel 7.1, vierde lid, wordt ‘op grond van artikel 8.2, tweede of derde lid van het Besluit’ vervangen door: op grond van artikel 8.2, tweede of derde lid, van het Besluit.

Z

In artikel 7.1d, eerste lid, onder a, wordt: ‘hun taak als bedoeld in de artikelen 7.1a en 7.1c’ vervangen door: hun taak, bedoeld in de artikelen 7.1a en 7.1c.

Artikel II

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 30 mei 2008.
De Staatssecretaris van Justitie, N. Albayrak.

Toelichting

Artikelsgewijs

C, D

Artikelen 3.1, vierde lid, onder e, 3.2a

De overgangsregeling met betrekking tot het vrije verkeer van werknemers met de nationaliteit van Estland, Hongarije, Letland, Litouwen, Polen, Slovenië, Slowakije en Tsjechië is bij besluit van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Kamerstukken II 2006–2007, 29 407, nr. 62 en 70) komen te vervallen. Het betreft het besluit van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid om de beperkingen op het werknemersverkeer voor de acht Midden- en Oost-Europese landen die in 2004 tot de Europese Unie zijn toegetreden per 1 mei 2007 op te heffen. De verplichting voor de werkgever om te beschikken over een tewerkstellingsvergunning ten behoeve van door werknemers met één van de genoemde nationaliteiten te verrichten werkzaamheden is daarmee komen te vervallen. De overgangsregeling geldt nu alleen nog voor Bulgarije en Roemenië.

J, K, L, M, V

Artikelen 3.9, 3.33a, 3.33b en 3.34i

In oktober 2005 heeft het kabinet naar aanleiding van het rapport van de Algemene Rekenkamer van 15 september 2005 over het functioneren van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (TK 2004-2005, 3 240, nr 4H) besloten dat de Immigratie- en Naturalisatiedienst de taken die de gemeente uitvoert in het kader van aanvragen om een verblijfsvergunning dient over te nemen. De taken zijn sinds 28 november 2007 van alle gemeenten overgenomen. Het betreft de volgende taken: het innemen van de aanvragen om verlening of wijziging van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, het innemen en uitreiken van verblijfsdocumenten en het uitvoeren van de informatiefunctie aan de vreemdeling.

De Immigratie- en Naturalisatiedienst heeft op negen locaties in het land loketten. Op de website van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (www.ind.nl) is te vernemen bij welke IND-locatie de vreemdeling zich kan melden. Alvorens de aanvraag voor het verlenen of wijzigen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 van de Wet in persoon te kunnen indienen zal de vreemdeling daartoe eerst telefonisch een afspraak dienen te maken. Voor het in persoon vragen van informatie is geen afspraak nodig. Het uitreiken van verblijfsdocumenten gebeurt op basis van een schriftelijke uitnodiging. Voor vragen over de vreemdelingrechtelijke procedure kan men terecht bij de informatielijn van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (0900–1234561; € 0,10 per minuut) of het informatieloket van de IND-lokatie.

Deze wijzigingen zijn een vervolg op de zevenenzestigste wijziging van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (Stcrt. 20 september 2007, nr. 182) waarin de gefaseerde overname van taken van de gemeente door de IND geregeld is. In onderhavige regeling is het Voorschrift Vreemdelingen 2000 aan de nieuw ontstane situatie aangepast.

A, B, E, F, G, H, I, N, O, P, Q, R, S, T, V, W, X, Z

Artikelen 2.3, 2.6, tweede lid, 3.1, vierde lid, onder e, 3.3, tweede lid, 3.4, eerste lid, 3.5, 3.6, 3.7, eerste lid, 3.9, derde lid, 3.34, 3.34a, 3.34b, 3.34c, 3.34d, 3.34e, 3.34f, 3.34g, 3.34i, 4.16, 7.1, derde lid, 7.1, vierde lid, 7.1a, eerste lid, onder f en 7.1d, eerste lid, onder a

De wijzigingen betreffen redactionele verbeteringen.

De Staatssecretaris van Justitie,

N. Albayrak

Naar boven