Besluit van de Staatssecretaris van Justitie van 18 november 2008, nr. 2008/29, houdende wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000

De Staatssecretaris van Justitie,

Gelet op de Vreemdelingenwet 2000, het Vreemdelingenbesluit 2000 en het Voorschrift Vreemdelingen 2000;

Besluit:

ARTIKEL I

De Vreemdelingencirculaire 2000 wordt als volgt gewijzigd:

A

Paragraaf B1/4.4 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

4.4 Openbare orde en nationale veiligheid

Ingevolge de Vw kan het verblijf van een vreemdeling in Nederland worden geweigerd dan wel beëindigd, indien de vreemdeling een gevaar oplevert voor de openbare orde of nationale veiligheid. In deze paragraaf zijn de algemene regels opgenomen met betrekking tot de openbare orde bij de verlening, verlenging, wijziging en intrekking van de reguliere verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 Vw. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de eerste verblijfsaanvaarding van vreemdelingen en de ontzegging van voortzetting van verblijf van vreemdelingen.

Afwijkende bepalingen met betrekking tot de openbare orde bij de verlening, verlenging, wijziging en intrekking van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd zijn opgenomen voor:

  • gemeenschapsonderdanen en Turkse onderdanen die rechten ontlenen aan het Associatieovereenkomst EG-Turkije: in B10 en B11;

  • vreemdelingen die in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning op grond van het feit dat niet binnen drie jaren onherroepelijk op een aanvraag tot het verlenen of verlengen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd is beslist: in B1/4.10;

  • de verblijfsvergunning asiel: in C5/3;

  • houders van een EG-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen die door een andere EU-lidstaat (de eerste lidstaat) is afgegeven of diens gezinsleden, die in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd in Nederland (tweede lidstaat): in B17.

Bepalingen met betrekking tot de openbare orde bij:

  • de verlening en intrekking van de reguliere verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd zijn opgenomen in B1/7.1.5, B1/7.2.5 en B1/8.3;

  • toegang zijn opgenomen in A2/4.2.5;

  • ongewenstverklaring zijn opgenomen in A5.

Onder gevaar voor de openbare orde wordt ook begrepen gevaar voor de openbare rust, de goede zeden, de volksgezondheid of de (goede) internationale betrekkingen. Ook ongewenste politieke activiteiten kunnen onder het openbare orde begrip worden geschaard. Gevaar voor de openbare rust, de goede zeden, de volksgezondheid, de (goede) internationale betrekkingen, of de nationale veiligheid, en ongewenste politieke activiteit, worden per geval beoordeeld. In deze paragraaf zijn derhalve geen algemene regels opgenomen met betrekking tot die gronden om het verblijf van een vreemdeling in Nederland te weigeren of te beëindigen.

Er zijn geen beleidsregels opgenomen omtrent het gevaar voor de nationale veiligheid als grond om verblijf te weigeren dan wel in te trekken. Toepassing van deze grond is niet afhankelijk van een strafrechtelijke veroordeling.

Wel dienen er concrete aanwijzingen te zijn dat de vreemdeling een gevaar vormt voor de nationale veiligheid. Bij het bestaan van concrete aanwijzingen dient in de eerste plaats te worden gedacht aan een ambtsbericht van de AIVD. In voorkomende gevallen kan echter ook worden uitgegaan van een ambtsbericht van onder andere (inter-)nationale ministeries of inlichtingendiensten.

B

Paragraaf B1/4.4.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

4.4.1 Eerste verblijfsaanvaarding

Ingevolge artikel 16, eerste lid, onder d, Vw kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd worden afgewezen, indien de vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde of nationale veiligheid. Op grond van artikel 16, tweede lid, Vw kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld over de toepassing van de gronden, bedoeld in het eerste lid. Dergelijke regels zijn neergelegd in artikel 3.77 en 3.78 Vb.

Artikel 1F Vluchtelingenverdrag

De aanvraag wordt afgewezen, indien er ernstige redenen zijn om te veronderstellen dat de vreemdeling zich schuldig heeft gemaakt aan gedragingen, als bedoeld in artikel 1F Vluchtelingenverdrag. Een (strafrechtelijke) veroordeling is niet noodzakelijk. Deze grond is niet afhankelijk gesteld van het tijdstip waarop de gedraging is gepleegd of eventueel bestraft. Deze grond is nader uitgewerkt in C4/3.11.3. Voor het beleid ten aanzien van in Nederland verblijvende gezinsleden als bedoeld in artikel 29, onder e en f, Vw van een vreemdeling die zich heeft schuldig gemaakt aan bedoelde gedragingen zie C4/3.11.4.

Strafrechtelijke antecedenten

De aanvraag wordt afgewezen, indien de vreemdeling terzake van een misdrijf een transactieaanbod heeft aanvaard, indien ter zake van een misdrijf jegens hem een strafbeschikking is uitgevaardigd, dan wel indien terzake van een misdrijf sprake is van een veroordeling of oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf of vrijheidsontnemende maatregel, een taakstraf of een onvoorwaardelijke geldboete. Plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis (zie artikel 37, WvSr) of in een inrichting voor stelselmatige daders (zie artikel 38m WvSr) dan wel in een inrichting voor jeugdigen (zie artikel 77h, vierde lid, onder a, WvSr) alsook de terbeschikkingstelling (zie artikel 37a WvSr) worden tot de vrijheidsontnemende maatregelen gerekend. De veroordeling hoeft niet onherroepelijk te zijn geworden. Ook indien hoger beroep is ingesteld tegen een veroordeling in eerste aanleg, of cassatieberoep is ingesteld tegen een veroordeling in hoger beroep, wordt de aanvraag afgewezen.

In geval de aanvraag verband houdt met gezinshereniging of gezinsvorming houdt de Minister rekening met de aard en de hechtheid van de gezinsband van de vreemdeling en de duur van zijn verblijf, alsmede het bestaan van familiebanden of culturele en sociale banden met het land van herkomst (zie artikel 3.77, vierde lid, Vb).

In geval de aanvraag is ingediend door een vreemdeling die houder is van een EG-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen die is afgegeven door een andere EU lidstaat wordt ingevolge artikel 3.77, vijfde en zesde lid, Vb bij de toepassing van artikel 3.77, eerste lid, onder c, Vb mede rekening gehouden met de ernst van de inbreuk of het soort van inbreuk die door de langdurig ingezetene of diens gezinslid op de openbare orde is gepleegd, respectievelijk met het gevaar dat van de langdurig ingezetene of diens gezinslid uitgaat.

Voorts wordt rekening gehouden met de leeftijd van de vreemdeling, de gevolgen voor de vreemdeling en de leden van zijn gezin, het bestaan van banden met Nederland dan wel het ontbreken van banden met het land van herkomst (zie ook B17/2.3).

Indien een strafzaak terzake van misdrijf openstaat en bekendheid met de uitkomst van de strafzaak voor de te nemen beslissing noodzakelijk is, wordt contact opgenomen met het OM. De termijn voor het geven van de beschikking wordt met toepassing van artikel 25, tweede lid, Vw schriftelijk met maximaal zes maanden verlengd. Indien de aanvraag is ingediend door een langdurig ingezetene of diens gezinslid wordt de termijn met toepassing van artikel 25, vierde lid, Vw met maximaal drie maanden verlengd. De vreemdeling wordt hiervan schriftelijk in kennis gesteld.

Aan het feit dat een straf geheel of gedeeltelijk, voorwaardelijk of onvoorwaardelijk, door Nederlandse of buitenlandse autoriteiten is kwijtgescholden, komt voor de toepassing van deze regels geen zelfstandige betekenis toe.

Overige gevallen

Niet alle gedragingen op grond waarvan gevaar voor de openbare orde kan leiden tot afwijzing van de aanvraag zijn in artikel 3.77, eerste lid, Vb neergelegd.

Buiten de gevallen genoemd in artikel 3.77, eerste lid, Vb kan op grond van artikel 3.78 Vb de aanvraag slechts worden afgewezen wegens gevaar voor de openbare orde, indien naar het oordeel van de Minister zwaarwegende belangen daartoe nopen.

Bij toepassing van artikel 3.78 Vb dient grote terughoudendheid te worden betracht. Toepassing vergt een volledige individuele afweging tussen de rechtstreeks in het geding zijnde belangen.

Termijnen

Een eens gepleegd misdrijf wordt niet blijvend tegengeworpen.

Indien de vreemdeling wegens misdrijf is veroordeeld, een transactievoorstel heeft aanvaard of indien een strafbeschikking jegens hem is uitgevaardigd, betekent dat niet dat zijn aanvraag nimmer meer kan worden ingewilligd. Indien er geen sprake is van het meermalen plegen van strafbare feiten en de vreemdeling ook niet ongewenst is verklaard, wordt de veroordeling, transactie of strafbeschikking na verloop van tijd niet meer gebruikt om de aanvraag af te wijzen. Bij de termijn gedurende welke een gesanctioneerd misdrijf reden blijft vormen om de aanvraag tot het verlenen van een reguliere verblijfsvergunning af te wijzen, wordt onderscheid gemaakt tussen enerzijds drugs- en geweldsmisdrijven en anderzijds andere misdrijven. Daarbij is aangesloten bij de termijnen die worden gehanteerd bij de beoordeling van aanvragen om opheffing van de maatregel van ongewenstverklaring (zie A5/4.1).

Ingeval van een veroordeling, transactie of strafbeschikking wegens drugs- dan wel geweldsmisdrijven bedraagt die termijn tien jaren. Ingeval van een veroordeling, transactie of strafbeschikking wegens een ander misdrijf bedraagt die termijn vijf jaren. De termijn vangt aan op de dag waarop de veroordeling of strafbeschikking onherroepelijk is geworden of het transactievoorstel is aanvaard. Indien de tenuitvoerlegging van de sanctie pas later heeft plaatsgevonden, vangt de termijn aan op de dag waarop de sanctie volledig ten uitvoer is gelegd. Daarmee wordt voorkomen dat de termijn (bijvoorbeeld tijdens een langdurige gevangenisstraf) kan verstrijken voordat de straf ten uitvoer is gelegd. De sanctie is ten uitvoer gelegd:

  • a. ingeval van vrijheidsbenemende straf of maatregel: de datum van invrijheidstelling;

  • b. ingeval van taakstraf: de datum waarop de taakstraf is voltooid;

  • c. ingeval van vermogenssanctie: de datum waarop de geldboete of transactie is betaald.

Het is van belang dat de vreemdeling bij de indiening van de aanvraag gegevens en bescheiden overlegt waaruit blijkt op welke datum de sanctie ten uitvoer is gelegd, dus wanneer hij in vrijheid is gesteld, de taakstraf heeft voltooid of het bedrag heeft betaald (zie artikel 4:2 Awb).

Indien de aanvraag wegens het verstrijken van deze vijfjaren- of tienjarentermijn niet langer wordt afgewezen, wordt de vreemdeling ook niet ongewenst verklaard op de enkele grond dat hij die feiten heeft gepleegd. Ingeval van het bij herhaling plegen van – al dan niet dezelfde – strafbare feiten is de termijnstelling niet van toepassing en worden de in het verleden gepleegde feiten bij de beoordeling van de aanvraag betrokken.

De termijn van vijf, onderscheidenlijk tien jaren, is niet van toepassing, indien sprake is van het bij herhaling plegen van strafbare feiten of van ernstige redenen om te veronderstellen dat de vreemdeling (of diens gezinslid) zich schuldig heeft gemaakt aan gedragingen als bedoeld in artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag.

Indien de vreemdeling ongewenst is verklaard, kan hij geen rechtmatig verblijf hebben (zie artikel 67, derde lid, Vw). Ook indien de termijn van vijf, onderscheidenlijk tien jaren (zie artikel 6.6, eerste lid, Vb), verstrijkt voordat de ongewenstverklaring is opgeheven, komt de vreemdeling niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning.

Het enkele feit dat de termijn van vijf, onderscheidenlijk tien jaren (zie artikel 6.6, eerste lid, Vb), verstrijkt voordat de ongewenstverklaring is opgeheven, vormt geen reden om de ongewenstverklaring in afwijking van artikel 6.6 Vb op te heffen.

C

Paragraaf C2/6.3 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

6.3 Gezinsleden en artikel 1F Vluchtelingenverdrag

Gezinsleden van een vreemdeling aan wie artikel 1F Vluchtelingenverdrag wordt tegengeworpen, komen op grond van artikel 3.77 en 3.107 Vb in beginsel niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning (zie C4/3.11.4.)

In het geval een ouder, niet zijnde de vreemdeling aan wie artikel 1F Vluchtelingenverdrag is tegengeworpen, op zelfstandige gronden in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel, dan kunnen gerelateerd aan die ouder de overige gezinsleden, niet zijnde de vreemdeling aan wie artikel 1F Vluchtelingenverdrag is tegengeworpen, in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, onder e of f, Vw.

D

Paragraaf C4/3.11.4 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt toegevoegd en komt te luiden:

3.11.4 Gezinsleden en artikel 1F Vluchtelingenverdrag

E

Paragraaf C4/3.11.4.1 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt toegevoegd en komt te luiden:

C4/3.11.4.1 Algemeen

Gezinsleden van een vreemdeling aan wie artikel 1F Vluchtelingenverdrag wordt tegengeworpen, komen op grond van artikel 3.77 en 3.107 Vb in beginsel niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning. Het gaat hier dus om contra-indicaties die niet samenhangen met persoonlijke gedragingen of eigenschappen van het 'gezinslid' zelf, maar van de vreemdeling aan wie reeds verblijf is geweigerd.

In deze gevallen bestaat, gelet op het belang van de openbare orde, ernstig bezwaar tegen het verblijf van betrokkenen. Er dient immers te worden vermeden dat artikel 1F Vluchtelingenverdrag zijn praktische belang verliest. Het verlenen van een verblijfstitel aan gezinsleden zou betekenen, dat de vreemdeling aan wie artikel 1F Vluchtelingenverdrag is tegengeworpen in de praktijk vrijwel zeker voor langere tijd feitelijk hier te lande zou kunnen verblijven, mede dankzij de rechten en voorzieningen die de gezinsleden zouden genieten op grond van de verleende verblijfstitel. Gelet op het uitzonderlijke karakter van de gepleegde misdrijven weegt het belang van de openbare orde in Nederland in dit geval zwaarder.

Eén en ander ligt anders in de situatie waar gezinsleden op zelfstandige gronden (dus op grond van hun eigen relaas) in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning asiel. Deze gronden worden op de gebruikelijke wijze beoordeeld. Indien aan één of meer gezinsleden op zelfstandige gronden een verblijfsvergunning asiel wordt verleend, betekent dit niet dat de geweigerde vreemdeling aan wie artikel 1F Vluchtelingenverdrag is tegengeworpen in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, onder e of f, Vw. Ook in de beoordeling van deze aanvraag wordt artikel 1F Vluchtelingenverdrag tegengeworpen.

F

Paragraaf C4/3.11.4.2 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt toegevoegd en komt te luiden:

C4/3.11.4.2 Verbroken gezinsband

Indien een vreemdeling aannemelijk maakt dat de gezinsband met de vreemdeling aan wie artikel 1F Vluchtelingenverdrag is tegengeworpen feitelijk is verbroken kan dit ertoe leiden dat het ex-gezinslid niet langer de contra-indicatie openbare orde, op grond van de toepassing van artikel 1F Vluchtelingenverdrag op de hoofdpersoon van het gezin, wordt tegengeworpen. Van verbreking van de gezinsband wordt niet uitgegaan indien blijkt dat de vreemdeling aan wie artikel 1F Vluchtelingenverdrag is tegengeworpen bij het gezinslid verblijft of zal verblijven of anderszins gebruik zal maken van de voorzieningen van het gezinslid. Indien later blijkt dat van een feitelijk verbroken gezinsband geen sprake is, kan de verblijfsvergunning van het gezinslid alsnog worden ingetrokken.

G

Paragraaf C4/3.11.4.3 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt toegevoegd en komt te luiden:

C4/3.11.4.3 Het vervallen van de contra-indicatie

Gezinsleden van een vreemdeling aan wie artikel 1F Vluchtelingenverdrag is tegengeworpen en die langdurig ononderbroken in Nederland verblijven wordt niet langer de contra-indicatie openbare orde tegengeworpen. Hiertoe is niet relevant of er nog sprake is van een gezinsband met de vreemdeling aan wie artikel 1F Vluchtelingenverdrag is tegengeworpen. Daarnaast is de opstelling van de gezinsleden in hun eigen vertrekproces van belang.

De genoemde contra-indicatie wordt niet langer tegengeworpen aan het gezinslid van de vreemdeling aan wie artikel 1F Vluchtelingenverdrag is tegengeworpen als aan de volgende drie cumulatieve voorwaarden wordt voldaan:

  • a. gerekend vanaf de datum van de eerste asielaanvraag is sprake van een langdurig verblijf in Nederland van ten minste tien jaren;

  • b. genoemd verblijf is ononderbroken; en

  • c. er is geen sprake geweest van frustratie van het vertrekproces.

Ad a. Langdurig verblijf

Genoemde termijn vangt aan op de datum van de eerste asielaanvraag van de gezinsleden. Voor de gezinsleden binnen één gezin waarbinnen de feitelijke gezinsband niet is verbroken geldt voor alle gezinsleden de datum eerste aanvraag van het hier langst verblijvende gezinslid – niet zijnde de vreemdeling aan wie artikel 1F Vluchtelingenverdrag is tegengeworpen – als aanvang van de termijn.

Ad b. Ononderbroken verblijf

Ononderbroken verblijf wordt niet aangenomen indien sprake is van aantoonbaar vertrek van het betreffende gezinslid vanaf de datum van de eerste asielaanvraag. Aantoonbaar vertrek uit Nederland kan onder andere blijken uit gecontroleerd vertrek (zoals uitzetting of door IOM gefaciliteerd vertrek), een Dublinoverdracht, of anderszins.

Ad c. Opstelling vertrekproces

Genoemde contra-indicatie komt niet te vervallen indien aantoonbaar sprake is geweest van frustratie van het vertrekproces. De frustratie van het vertrekproces wordt individueel beoordeeld. Aantoonbare frustratie kan bijvoorbeeld blijken uit een ambtsbericht van de DT&V.

Het vervallen van de contra-indicatie voor een gezinslid op grond van hetgeen hierboven is beschreven, heeft geen terugwerkende kracht.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst.

Dit besluit zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 18 november 2008

De Staatssecretaris van Justitie,

namens deze:

de plaatsvervangend directeur-generaal Wetgeving, Internationale Aangelegenheden en Vreemdelingenzaken,

L. Mulder.

TOELICHTING

Algemeen

Met onderhavig Wijzigingsbesluit Vreemdelingencirculaire is invulling gegeven aan een tweetal onderdelen van de brief van 9 juni 2008 van de Minister van Justitie en de Staatssecretaris van Justitie betreffende de toepassing van artikel 1F Vluchtelingenverdrag.

Gezinsleden van een vreemdeling aan wie artikel 1F Vluchtelingenverdrag wordt tegengeworpen, komen op grond van artikel 3.77 en 3.107 Vb in beginsel niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning. In voorkomende gevallen waarin aannemelijk is gemaakt dat de gezinsband tussen een gezinslid en de vreemdeling aan wie artikel 1F Vluchtelingenverdrag is tegengeworpen, is verbroken (bijvoorbeeld door echtscheiding of in het geval van een meerderjarig geworden kind dat op zichzelf is gaan wonen), is voorts de bestendige praktijk dat het ex-gezinslid onder voorwaarden verblijf kan worden verleend. Met onderhavig WBV is deze praktijk neergelegd in de Vreemdelingencirculaire. Belangrijke voorwaarde is dat de vreemdeling aan wie artikel 1F Vluchtelingenverdrag is tegengeworpen niet bij het betreffende gezinslid zal (gaan) verblijven, noch gebruik zal maken van de bijbehorende voorzieningen.

Daarnaast is ten aanzien van de kinderen en gezinsleden van de vreemdelingen aan wie 1F Vluchtelingenverdrag is tegengeworpen en die langdurig ononderbroken in Nederland verblijven geconcludeerd dat na een bepaalde periode genoemde contra-indicatie kan komen te vervallen.

Voor de gezinsleden wordt het tijdsverloop in aanmerking genomen na in beginsel een termijn van tenminste tien jaren, gerekend vanaf de eerste asielaanvraag. Na ommekomst van deze termijn wordt een eventuele verblijfsaanvraag vervolgens ex-nunc getoetst aan de voorwaarden verbonden aan het beoogde verblijfsdoel. De opstelling van de gezinsleden in hun eigen vertrekproces is daarbij van belang.

De Staatssecretaris van Justitie,

namens deze:

de plaatsvervangend directeur-generaal Wetgeving, Internationale Aangelegenheden en Vreemdelingenzaken,

L. Mulder.

Naar boven