De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
In overeenstemming met de Minister van Verkeer en Waterstaat;
Gelet op de artikelen 22, vierde lid, 24, vijfde lid, 25, zesde en zevende lid, 26, tweede lid, 48, 57, derde en vierde lid,
58, eerste en derde lid, 63, derde lid, van de Wet publieke gezondheid;
Besluit:
HOOFDSTUK I ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1
In deze regeling wordt verstaan onder:
- a. de wet:
de Wet publieke gezondheid;
- b. zorginstelling:
instelling als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder f, van de Wet toelating zorginstellingen, die beschikt over een eigen
of gecontracteerde hygiënische dienst.
HOOFDSTUK II INFECTIEZIEKTEBESTRIJDING
§ 1 Meldingen
Artikel 2
Voor de meldingsplicht van de arts op grond van artikel 22, tweede lid, van de wet, gelden voor de hieronder genoemde infectieziekten
de volgende voorwaarden:
a. pest, tuberculose en infectieziekten behorende tot groep B2 en groep C: de vaststelling wordt op normale werktijden binnen
24 uur gemeld,
b. hepatitis B: de vaststelling van chronisch dragerschap wordt alleen gemeld als de infectie voor de eerste keer wordt vastgesteld,
c. hepatitis C: alleen de vaststelling van een recente infectie wordt gemeld,
d. mrsa-infectie: alleen de vaststelling van een cluster van een mrsa-infectie veroorzaakt door een bron buiten een zorginstelling
wordt gemeld,
e. pneumokokkenziekte: alleen de vaststelling bij kinderen in de leeftijd tot en met 5 jaar wordt gemeld.
Artikel 3
Voor de meldingsplicht van het hoofd van het laboratorium op grond van artikel 25, tweede lid, van de wet, gelden de volgende
termijnen:
a. de vaststelling van een verwekker van een infectieziekte behorend tot groep A wordt onverwijld gemeld aan de gemeentelijke
gezondheidsdienst;
b. de vaststelling van een verwekker van een infectieziekte behorend tot groep B1, met uitzondering van pest en tuberculose,
wordt binnen 24 uur gemeld aan de gemeentelijke gezondheidsdienst;
c. de vaststelling van pest of tuberculose, alsmede van een verwekker van een infectieziekte behorend tot groep B2 of C wordt
op normale werktijden binnen 24 uur gemeld aan de gemeentelijke gezondheidsdienst.
Artikel 4
De meldingsplicht van het hoofd van een instelling op grond van artikel 26, eerste lid, van de wet, wordt binnen normale werktijden
zo spoedig mogelijk uitgevoerd.
Artikel 5
De gegevensverwerking bij de meldingen, bedoeld in de artikelen 21, 22 en 25, alsmede bij de aanvraag, bedoeld in artikel
25, eerste lid, van de wet, voldoet aan de NEN 7510 norm voor informatiebeveiliging in de zorg.
§ 2 Plaatsen van binnenkomst
Artikel 7
De burgemeesters van de gemeenten met de volgende burgerhavens zijn bevoegd tot afgifte van het certificaat van sanitaire
controle van schepen en van het certificaat tot vrijstelling van sanitaire controle van schepen: Amsterdam, Beverwijk, Den
Helder, Delfzijl, Dordrecht, Eemsmond, Harlingen, Maassluis, Rotterdam, Schiedam, Terneuzen, Velsen, Vlaardingen, Vlissingen
en Zaandam.
Artikel 8
1. Ter verkrijging van een certificaat van sanitaire controle van schepen of een certificaat tot vrijstelling van sanitaire
controle van schepen, worden de inspecties uitgevoerd conform de bijlage bij deze regeling.
2. Indien vanwege buitengewone omstandigheden in de haven geen certificaat als bedoeld in het eerste lid kan worden afgegeven,
en het schip is voorzien van een nog geldig certificaat van sanitaire controle van schepen of certificaat tot vrijstelling
van sanitaire controle van schepen, kan de burgemeester dit certificaat met één maand verlengen.
Artikel 9
1. Het tarief voor het onderzoek ter verkrijging van een certificaat tot vrijstelling van sanitaire controle van schepen of
een certificaat van sanitaire controle van schepen als bedoeld in artikel 57 van de wet, bedraagt:
a. € 92,84 per uur, indien het onderzoek plaatsvindt op maandag tot en met vrijdag tussen 06.00 uur en 20.00 uur,
b. € 139,26 per uur, indien het onderzoek plaatsvindt op maandag tot en met vrijdag tussen 20.00 uur en 06.00 uur, alsmede op
zaterdag,
c. € 185,68 per uur, indien het onderzoek plaatsvindt op zondag.
2. Het aantal uren, bedoeld in het eerste lid, dat in rekening wordt gebracht, bedraagt niet meer dan:
– 4 uur bij schepen met minder dan 50 opvarenden, anders dan bemanningsleden,
– 8 uur bij schepen met 50–500 opvarenden, anders dan bemanningsleden,
– 12 uur bij schepen met 500 en meer opvarenden, anders dan bemanningsleden.
3. Het tarief voor het verlengen van het certificaat, bedoeld in artikel 8, tweede lid, bedraagt € 46,42.
4. De in het eerste lid genoemde bedragen worden vermeerderd met voorrijkosten van € 23,21 per kwartier.
§ 3 Certificaten van inenting
Artikel 10
1. Organisaties mogen tegen gele koorts inenten indien de organisatie een certificaat ter zake van de reizigersadvisering heeft
van de Stichting Harmonisatie Kwaliteitsbeoordeling in de Zorgsector, dan wel
a. een arts in dienst heeft die eindverantwoordelijk is voor de vaccinaties en toeziet op de toediening van de entstof,
b. ervoor zorgt dat degene die de indicatiestelling voor de vaccinaties verricht, beschikt over het certificaat reizigersgeneeskunde
of het certificaat reizigersverpleegkundige van het Landelijk Coördinatiecentrum Reizigersadvisering, of op aantoonbare wijze
een kwalitatief vergelijkbaar niveau van opleiding op het terrein van reizigersgeneeskunde heeft gevolgd, en
c. een abonnement heeft op de landelijke protocollen reizigersadvisering van het Landelijk Coördinatiecentrum Reizigersadvisering,
of een abonnement heeft op een kwalitatief vergelijkbare bron van informatie.
2. Huisartsen mogen tegen gele koorts inenten als zij:
a. beschikken over het certificaat reizigersgeneeskunde of het certificaat reizigersgeneeskundig huisarts van het Landelijk Coördinatiecentrum
Reizigersadvisering, of op aantoonbare wijze een kwalitatief vergelijkbaar niveau van opleiding op het terrein van reizigersgeneeskunde
hebben gevolgd, en
b. een abonnement hebben op de landelijke protocollen reizigersadvisering van het Landelijk Coördinatiecentrum Reizigersadvisering,
of een abonnement hebben op een kwalitatief vergelijkbare bron van informatie.
Artikel 11
De organisaties en huisartsen, bedoeld in artikel 10, laten zich voorafgaande aan het uitvoeren van de inentingen tegen gele
koorts registreren bij het Landelijk Coördinatiecentrum Reizigersadvisering, postbus 1008, 1000 BA Amsterdam.
Artikel 12
De inenting van personen tegen gele koorts geschiedt uitsluitend met een door de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) goedgekeurde
entstof.
Artikel 13
Het internationaal certificaat, bedoeld in artikel 36 van de Internationale Gezondheidsregeling, van inenting tegen gele koorts
dient:
a. te worden ondertekend door de huisarts of, indien het een organisatie betreft, door de eindverantwoordelijke arts, bedoeld
in artikel 10, eerste lid, onder a, of door de verpleegkundige, die de indicatiestelling voor de vaccinatie heeft verricht,
onder verantwoordelijkheid van deze arts,
b. volledig te zijn ingevuld in de Engelse of Franse taal,
c. te zijn voorzien van een stempel, waarvan de afdruk voldoet aan de volgende voorwaarden:
– de afdruk is cirkelvormig met een middellijn van 25 millimeter,
– in het midden bevindt zich het Nederlandse wapen met daaronder op de eerste regel het woord ‘NEDERLAND’, op de tweede regel
het woord ‘VACCINATION’ en op de derde regel ter linkerzijde de afkorting ‘NR’, met ruimte voor cijfers,
– tussen de buitenste rand en hetgeen hiervóór is aangegeven, bevinden zich boven de horizontale middellijn van links naar rechts
de woorden ‘STAATSTOEZICHT OP DE VOLKSGEZONDHEID’ en onder deze middellijn van links naar rechts de woorden ‘PUBLIC HEALTH
SERVICE’,
– tussen de eerste ‘S’ van STAATSTOEZICHT en de ‘P’ van PUBLIC, alsmede tussen de laatste ‘D’ van VOLKSGEZONDHEID en de laatste
‘E’ van SERVICE bevindt zich een punt.
Artikel 14
Het tarief voor de vaccinaties ter verkrijging van een internationaal certificaat, bedoeld in artikel 36 van de Internationale
Gezondheidsregeling, van inenting tegen gele koorts is niet meer dan kostendekkend.
HOOFDSTUK III OVERIGE BEPALINGEN
Artikel 15
Artikel 6.5 van de Regeling Geneesmiddelenwet wordt als volgt gewijzigd:
A
Het eerste lid, onderdeel b, komt te luiden:
B
In het tweede lid wordt ‘De artsen, bedoeld in het eerste lid, onder a en c, en de instellingen, bedoeld in het eerste lid,
onder a en b,’ vervangen door: De artsen, bedoeld in het eerste lid, onder a en c, de instellingen, bedoeld in het eerste
lid, onder a, en de organisaties en huisartsen, bedoeld in het eerste lid, onder b,.
Artikel 16
Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 december 2008.
Artikel 17
Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling publieke gezondheid.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
A. Klink.
BIJLAGE EX ARTIKEL 8 VAN DE REGELING PUBLIEKE GEZONDHEID
Programma van eisen sanitaire controle van schepen
1 Inleiding
In dit document staan de WHO-normen1 waaraan wordt getoetst opdat voor een schip een certificaat van sanitaire controle of een certificaat tot vrijstelling van
sanitaire controle kan worden afgegeven.
Per WHO-norm worden controlepunten aangegeven waaruit kan blijken dat men aan deze norm voldoet. Deze controlepunten vormen
de leidraad voor een inspectie ten behoeve van het verkrijgen van een certificaat.
In de WHO-normen zijn extra eisen opgenomen voor ‘grote schepen’. Met ‘grote schepen’ wordt door de WHO bedoeld ‘passagiersschepen’.
De definitie van een passagiersschip is ‘een schip ingericht voor meer dan 12 opvarenden anders dan bemanningsleden’. In dit
programma van eisen zijn de extra normen voor deze passagiersschepen aangegeven via een kader om de tekst.
2 Kombuis en voedselvoorziening
2.1 Kennis van hygiëne en voedselveiligheid
WHO-norm 1.2
De keukenmedewerkers die zich bezig houden met het bereiden van voedsel, zijn op de hoogte van de reinigingsprocedures, de
bewaarnormen van levensmiddelen en de bereidingswijzen. Als voorbeeld weten de betrokken keukenmedewerkers de minimum en maximum
temperaturen voor het bewaren en bereiden van levensmiddelen en zijn ze in staat om zodanig te werken dat ze kruisbesmettingen
voorkomen.
WHO-norm 1.3
De keukenmedewerkers laten zien wanneer en op welke wijze de handen moeten worden gewassen en dat hun persoonlijke hygiëne
aan de normen voldoet.
Controlepunten
– Toon aan dat de keukenmedewerkers op de hoogte zijn van de afspraken/werkinstructies met betrekking tot onder andere persoonlijke
hygiëne, reiniging, hygiënische werkwijze, temperatuur- en bewaarnormen.
– Zorg dat de keukenmedewerkers de handen wassen met water en vloeibare zeep en tenminste op de volgende momenten:
– bij aanvang van het werk en na iedere pauze;
– bij wisselen van werkzaamheden;
– na werken met rauwe producten;
– na toiletbezoek, neus snuiten en niezen;
– bij aanvang van het portioneren en de uitgifte.
Aanvullende eisen voor ‘grote schepen’
WHO-norm 1.3.2
De keukenmedewerkers zijn in het bezit van de benodigde opleidingscertificaten verkregen bij een relevante opleiding voor
het behandelen en het bereiding van voedsel. Het kennisniveau wordt bijgehouden en indien bijscholing vereist is, zal deze
worden gevolgd. Hiervan worden registraties bijgehouden.
Controlepunten
– Toon aan dat er een opleiding- en bijscholingsplan is voor de keukenmedewerkers.
– Registreer per medewerker de gevolgde training, opleiding en bijscholing op het gebied van voedselveiligheid.
2.2 Ontvangst van voedsel
Aanvullende eisen voor ‘grote schepen’
WHO-norm 1.1
Voedsel zal worden verkregen van bronnen aan de wal die door de lokale overheid daarvoor als geschikt worden bevonden. De
producten dienen schoon, onbeschadigd en vrij van bederf te zijn en mogen niet op andere manieren een gevaar voor de gezondheid
van de bemanning en of passagiers vormen. Rauwe producten en ingrediënten worden niet geaccepteerd aan boord wanneer bekend
is dat deze parasieten, ongewenste micro-organismen, pesticiden, veterinaire contaminanten bevatten of zijn bedorven. Ook
worden producten niet geaccepteerd als deze vreemde substanties bevatten die niet tot een acceptabel niveau zijn terug te
brengen door normaal te sorteren of te verwerken. Waar toepasbaar zullen specificaties voor ontvangst worden opgesteld en
gebruikt. Er wordt gewerkt volgens het first in, first out (FIFO) principe zodat de voorraad rouleert door oude producten
eerder te gebruiken dan de nieuwe voorraad.
Controlepunten
– Leg vast aan welke eisen een product tijdens de ontvangst moet voldoen.
– Controleer bij aflevering op het schip of de producten schoon zijn, onbeschadigd, vrij van bederf zijn en de temperatuur voldoet
aan de norm zoals in WHO norm 2.3.3. Controleer ook op de houdbaarheidsdatum of de ‘te gebruiken tot’ termijn. Registreer
de bevindingen in een logboek.
– Accepteer geen producten waarvan geconstateerd is dat zij niet voldoen aan de norm.
– Hanteer het first in, first out (FIFO) principe voor de opslag van producten.
– Controleer de binnenkomende leveringen van levensmiddelen op de aanwezigheid van plaagdieren. Registreer de bevindingen in
een logboek.
2.3 Opslag en bereiding
Aanvullende eisen voor ‘grote schepen’
WHO-norm 1.3.3
Er worden registraties bijgehouden van de bewaartemperaturen.
WHO-norm 1.3.5
Levensmiddelen worden betrokken van veilige bronnen en worden op de juiste wijze opgeslagen, bereid en geserveerd.
Controlepunten
– Controleer één keer per week de temperatuur van de gekoelde en diepgevroren opslag. Registreer de bevindingen in een logboek.
– Dek voedsel af en voorzie producten van een houdbaarheidsdatum.
– Zorg dat de oppervlakten waar voedselbereiding plaatsvindt schoon zijn.
– Gebruik alleen materialen die glad en afwasbaar zijn.
– Houd koelverse en diepgevroren producten zo kort mogelijk (maximaal 30 minuten) buiten de koeling of vriezer.
– Verhit rauwe producten tot tenminste 75 °C in de kern of totdat deze gaar zijn. Uitzondering zijn hierbij de producten die
geen interne besmetting hebben ondergaan zoals biefstuk. Deze producten moeten tot tenminste 45 °C worden verhit.
– Koel producten terug binnen vijf uur tot een temperatuur van ten hoogste 7 °C.
2.4 Serveren
Aanvullende eisen voor ‘grote schepen’.
WHO-norm 1.4.1
Levensmiddelen, verpakt of onverpakt, die uitgeserveerd worden in een buffet, een service-line of in een saladebar, dienen
op een zodanige geschikte wijze te worden gepresenteerd dat er geen kans op besmetting van de medewerkers of de passagiers
kan ontstaan.
WHO-norm 1.4.2
Zelfbedieningsbuffetten en salade bars waar niet verpakte producten ter consumptie worden aangeboden, zijn voorzien van serveergereedschap
en uitgiftemethoden die de besmetting van levensmiddelen en dranken voorkomen.
WHO-norm 1.4.3
Levensmiddelen moeten tijdens opslag en transport worden beschermd tegen vervuiling door zeewater, lenswater, afvalwater,
hydraulische vloeistoffen en brandstof.
WHO-norm 1.4.4
In een buffet of serveerruimte moeten warme levensmiddelen warm worden gehouden en koude producten gekoeld worden uitgegeven.
Controlepunten
– Zorg dat het buffet, een service-line en/of saladebar is voorzien van ademschotten.
– Dek producten waar mogelijk af.
– Leg tangen, vorken of andere materialen bij het gerecht zodat de producten hiermee kunnen worden gepakt of opgeschept.
– Sla producten op in afgesloten ruimten die beschermd zijn tegen verontreinigen van buitenaf.
– Bewaar en serveer warme producten op een producttemperatuur van minimaal 60 °C.
– Bewaar en serveer koude gerechten op een producttemperatuur van ten hoogste 7 °C.
2.5 Handenwasgelegenheid
WHO-norm 1.4
Er is minimaal één plaats toegewezen als handenwasgelegenheid en deze plek is uitgerust met wegwerphanddoeken/handblowers,
een zeepdispenser en een afvalbak.
Controlepunten
– Voorzie de kombuis/keuken van een handenwasgelegenheid. Dit houdt in een plaats waar de handen kunnen worden gewassen.
– Voorzie de handenwasgelegenheid van een zeepdispenser, handdoekjes voor eenmalig gebruik met een afvalbak of een handblower.
Aanvullende eisen voor ‘grote schepen’
WHO-norm 1.3.6
De kombuis/keuken en andere ruimten waar levensmiddelen worden voorbereid en verwerkt, zijn uitgerust met een gemakkelijk
te bereiken wasbak die is aangewezen als handenwasgelegenheid. Deze handenwasgelegenheid is uitgerust met wegwerphanddoeken,
zeep en een afvalbak.
WHO-norm 1.3.7
De handenwasgelegenheid is alleen en te allen tijde voor dit doel te gebruiken.
Controlepunten
– Voorzie de kombuis/keuken en andere ruimten waar levensmiddelen worden bereid en bewerkt van een handenwasgelegenheid die
altijd beschikbaar is.
– Zorg dat de handenwasgelegenheid is voorzien van een zeepdispenser, handdoekjes voor eenmalig gebruik met een afvalbak of
een handblower.
– Geef bij de handenwasgelegenheid aan dat deze handenwasgelegenheid alleen bestemd voor het wassen van de handen.
– Plaats de handenwasgelegenheid op een makkelijk te bereiken plek.
2.6 Schoonmaak, onderhoud en afval
WHO-norm 1.1
Er is een schoonmaakschema aanwezig en er wordt periodiek onderhoud gepleegd. Dit geldt voor de inrichting, de installatie,
de apparatuur en het materiaal dat wordt gebruikt voor de voedselbereiding.
WHO-norm 1.5
Alle gebruiksmiddelen zoals potten, pannen en materialen die in contact komen met voedsel, zijn voldoende schoon, gereinigd
en zo nodig gedesinfecteerd.
WHO-norm 1.6
Er blijven geen voedselresten achter die plaagdieren aantrekken.
Controlepunten
– Beschik over en werk volgens een schoonmaakprocedure met een bijbehorend schoonmaakschema.
– Reinig de kombuis/keuken na afloop van de werkzaamheden en zorg dat er geen voedselresten achterblijven.
– Beschik over een afvinklijst en vink hierop af wanneer de periodieke schoonmaak van het desbetreffende onderdeel is uitgevoerd.
– Beschik over en gebruik een onderhoudsplan voor de kombuis/keuken.
– Zorg dat de materialen schoon zijn.
– Dek producten af en verpak producten zodanig dat plaagdieren niet worden aangetrokken.
– Zorg voor en werk volgens een procedure voor de opslag en verwerking van afval.
– Leeg afvalbakken tijdig zodat deze niet overvol zijn.
Aanvullende eisen voor ‘grote schepen’
WHO-norm 1.3.1
Er zijn geschreven schoonmaakschema’s en onderhoudsrichtlijnen voor elke kritieke ruimte in de kombuis/keuken die bij kan
dragen aan de besmetting van levensmiddelen aan boord.
Controlepunten
– Noteer per ruimte welke onderdelen met welke frequentie gereinigd en gedesinfecteerd moeten worden en op welke wijze. Leg
dit vast in een schoonmaakschema.
– Noteer per ruimten welke onderdelen met welke frequentie vervangen moeten worden en/of een onderhoudsbeurt moeten ondergaan.
Leg dit vast in een onderhoudsschema.
2.7 Bouw en inrichting
WHO-norm 1.7
De kombuis/keuken is zo ingericht dat plaagdieren zich niet kunnen verschuilen.
WHO-norm 1.13
Alle ruimten waarin de bereiding van voedsel plaatsvindt, zijn gemaakt van ondoordringbaar materiaal met een glad oppervlak
dat goed gereinigd kan worden en geen gelegenheid biedt voor plaagdieren om een schuilplek te vormen.
Controlepunten
– Zorg dat de inrichting van de kombuis/keuken en de opstelling van de apparatuur zodanig is, dat een goede reiniging mogelijk
is en dat plaagdieren zich niet kunnen nestelen.
– Zorg dat de vloer van de kombuis/keuken van ondoordringbaar, makkelijk te reinigen en niet absorberend materiaal is.
Aanvullende eisen voor ‘grote schepen’
WHO-norm 1.3.4
Alle oppervlakken, materialen en inrichtingen zijn geschikt voor hun doel. Dit betekent dat ze niet vochtdoorlatend zijn,
gemakkelijk kunnen worden gereinigd, goed af zijn te sluiten en beschermen tegen het binnendringen van plaagdieren.
Controlepunten
– Zorg dat de oppervlakken en materialen in goede staat, glad en afwasbaar zijn. Voedselcontactplaatsen zijn naadloos en niet-toxisch2.
– Sluit en werk de kombuis/keuken zodanig af, dat de toegang voor plaagdieren is versperd.
2.8 Persoonlijke hygiëne
WHO-norm 1.8
De voedselbereidingruimte is alleen bestemd voor voedselbereidingswerkzaamheden.
Controlepunten
2.9 Drinkwater
WHO-norm 1.9
Er is voldoende warm en koud water beschikbaar van drinkwaterkwaliteit. Dit is te allen tijde te gebruiken voor de bereiding
van levensmiddelen.
Controlepunten
2.10 Ventilatie- en afzuigvoorzieningen
WHO-norm 1.11
Er zijn ventilatie- en afzuigvoorzieningen aanwezig. Deze moeten voldoende capaciteit hebben voor de aanwezige apparatuur
en het aantal keukenmedewerkers.
Controlepunten
2.11 Verlichting
WHO-norm 1.12
Er is voldoende licht aanwezig.
Controlepunten
3 Pantry en opslag
3.1 Bouwtechnische staat
WHO-norm 2.1
De opslagruimten voor voedsel zijn gemaakt van een ondoordringbaar materiaal met een glad oppervlak wat goed gereinigd kan
worden en geen gelegenheid biedt om een schuilplaats voor plaagdieren te vormen.
Controlepunten
3.2 Opslag van voedsel
WHO-norm 2.2
Voedsel wordt bewaard op voldoende hoogte boven de vloer/dek (minimaal ongeveer 15 cm) en zodanig dat er geen water kan binnendringen
en geen verontreiniging kan optreden.
WHO-norm 2.4
Het aanwezige voedsel is veilig voor consumptie en zonder versnijding/bijmengingen (met chemische of andere stoffen) en is
verkregen van bronnen die voldoen aan de geldende wet- en regelgeving van de regio of het land van herkomst.
WHO-norm 2.5
Het systeem van opslag voorkomt verontreiniging van voedsel met vreemde voorwerpen, stof, schadelijke dampen, ongewenste chemicaliën
en voorkomt kruisbesmetting tussen levensmiddelen.
Controlepunten
– Bewaar voedsel op een afstand van minimaal ongeveer 15 cm van de vloer.
– Zorg dat de houdbaarheidstermijn van de producten in de opslag (koelvers, diepvries en droge kruidenierswaren) niet overschreden
wordt.
– Zorg dat de producten/verpakkingen niet beschadigd of verontreinigd zijn.
– Zorg dat de opslagruimte zodanig is dat er geen water kan binnendringen en geen verontreiniging kan optreden.
– Dek producten af en verpak producten zodanig dat er geen verontreiniging door vreemde voorwerpen, stof, schadelijke dampen
of ongewenste chemicaliën kan optreden.
– Houd een duidelijke scheiding aan tussen de opslag van rauwe en bereide producten.
Aanvullende eisen voor ‘grote schepen’
WHO-norm 1.2.1
De koel- en vriesruimten zijn geschikt om de gekoelde en of bevroren producten op de voorgeschreven temperatuur te houden.
Temperaturen worden gecontroleerd en hiervan worden registraties bijgehouden.
WHO-norm 1.2.2
Chemische of giftige materialen worden gescheiden en veilig opgeslagen en zodanig dat deze niet in contact kunnen komen met
levensmiddelen.
WHO-norm 1.2.3
Levensmiddelen worden opgeslagen op een daarvoor bestemde veilige plaats en afgeschermd tegen mogelijke besmetting en verontreiniging.
WHO-norm 1.2.4
Levensmiddelen worden opgeslagen in een schone, droge ruimte en worden niet blootgesteld aan water van buitenaf, stof of andere
verontreinigingen op minimaal ongeveer 15 cm boven de vloer/dek.
Controlepunten
– Voorzie elke koude opslagruimte (koelingen, vriezers, e.d.) van een thermometer.
– Zorg dat er minimaal één voedselthermometer aanwezig is waarmee de temperatuur van producten kan worden gecontroleerd.
– Bewaar gekoelde producten bij ten hoogste 4 °C.
– Bewaar diepvriesproducten bij minimaal –12 °C.
– Controleer en registreer wekelijks de temperatuur van de opslagruimte.
– Registreer afwijkingen van de norm met de bijbehorende genomen actie in het logboek en controleer of de genomen maatregelen
effectief zijn.
– Sla geen schoonmaakmaterialen of -middelen op in de opslagruimten voor voedsel.
– Sla producten op in een schone, droge ruimte.
– Voorzie producten van een houdbaarheidsdatum zodat de bewaartermijn kan worden bewaakt en wordt voorkomen dat producten bederven
en andere producten besmetten.
3.3 Temperatuur
WHO-norm 2.3
Voedsel wordt niet voor een langere periode blootgesteld aan de omgevingstemperatuur. Voorbeelden van aanbevolen bewaartemperaturen
van bederfelijke producten zijn:
WHO-norm 2.3.1
Voedsel wordt zonodig warm bewaard met behulp van warmhoudapparatuur bij een temperatuur van tenminste 60 °C (145 °F) en wordt
zolang als nodig op die temperatuur gehouden.
WHO-norm 2.3.2
Bederfelijke producten en dranken worden normaal koud bewaard op een temperatuur die lager is dan 4 °C (40 °F) behalve tijdens
de bereiding of voor het opdienen onmiddellijk na de bereiding. Wanneer voedsel voor een langere periode wordt bewaard, dan
wordt aanbevolen om dit te doen bij een temperatuur van 4 °C (40 °F). Groenten en fruit worden bewaard in een koele ruimte.
De ideale bewaartermperaturen zijn voor vlees en vis tussen de 0 °C en de 3 °C (32–37 °F), voor zuivel en zuivelproducten
4 °C (40 °F) en voor fruit en groenten tussen de 7 °C en de 10 °C (45–50 °F). Om praktische redenen mogen vanwege beperkte
koelcapaciteit, vlees en vleesproducten, vis en visproducten, eieren en eiproducten, zuivel en zuivelproducten opgeslagen
worden bij < 5 °C (41 °F) en groente en fruit bij < 10 °C (50 °F)
WHO-norm 2.3.3
Diepvriesproducten worden bewaard bij een temperatuur lager dan –12 °C (10 °F).
Controlepunten
– Bewaar warme gerechten op een producttemperatuur van minimaal 60 °C.
– Bewaar vlees en vleesproducten, vis en visproducten, eieren en eiproducten, zuivel en zuivelproducten op een producttemperatuur
van ten hoogste 4 °C.
– Bewaar groenten en fruit (onbewerkt) in een koele ruimte op een producttemperatuur tussen de 7 en 10 °C.
– Bewaar diepvriesproducten op een producttemperatuur lager dan –12 °C.
– Bewaar gekoelde producten niet langer dan 30 minuten bij een producttemperatuur van 7 °C of hoger.
4 Vrachtruim
4.1 Vrachtruim
WHO-norm 3.1
Het vrachtruim, en zeker die bestemd is voor de opslag van consumptiegoederen, zijn afgeschermd tegen het binnendringen van
water, plaagdieren, vectoren of andere verontreiniging of besmetting. In geval van een lading van consumptiegoederen wordt
toezicht gehouden op de lading op sporen van plaagdieren of een tekenen van verontreiniging of bederf.
Controlepunten
– Scherm het vrachtruim af tegen weersomstandigheden, inslag van water en het binnendringen van vectoren en plaagdieren. Ook
bij een open vrachtruim dient de lading tegen deze factoren beschermd te zijn.
– Controleer regelmatig en neem maatregelen indien er tekenen zijn van bederf, verontreiniging of de aanwezigheid van plaagdieren.
4.2 Ruim tijdens inspectie
WHO-norm 3.2
Het ruim dient normaliter leeg te zijn bij een inspectie. Aanwezig ballastwater en materiaal in het ruim is van dien aard
of zodanig opgeslagen, dat een grondige inspectie niet wordt verhinderd.
Controlepunten
– Zorg dat het ruim tijdens de inspectie zo veel mogelijk leeg is.
– Sla materiaal in het ruim zodanig op dat een grondige inspectie niet wordt verhinderd.
– Zorg dat het aanwezige ballastwater in een zodanige hoeveelheid is, dat een grondige inspectie niet wordt verhinderd.
5 Verblijven van bemanning en officieren
5.1 Inrichtingseisen bemanningsverblijven
WHO-norm 4.1
De bemanningsverblijven moeten zijn ingericht overeenkomstig de geldende ILO-conventie. De bemanningsverblijven mogen geen
schuilplaats bieden aan plaagdieren en de ruimten moeten schoon zijn en voldoende verlicht.
Controlepunten
– Richt de bemanningsverblijven in volgens de eisen van de geldende ILO-conventie voor bemanningsverblijven C133-19703.
– Zorg dat de ruimten schoon zijn en goed onderhouden.
– Controleer regelmatig op de aanwezigheid van plaagdieren en neem maatregelen indien er tekenen zijn van plaagdieren.
– Zorg dat er in de bemanningsverblijven zoveel licht aanwezig is, dat de omgeving visueel beoordeeld kan worden op de aanwezigheid
van vuil of plaagdieren.
6 Drinkwater
6.1 Bouw en materialen
WHO-norm 5.1
Alle tanks, slangen, kleppen en apparatuur bedoeld voor het gebruik van drinkwater worden niet voor andere doeleinden gebruikt
en zijn duidelijk gemarkeerd met de tekst ‘alleen bestemd voor drinkwater’. Het coderen van de leidingen met een kleur is
toegestaan.
Controlepunten
– Gebruik drinkwatertanks, slangen, kleppen en apparatuur die voor drinkwater bedoeld zijn, niet voor andere doeleinden dan
voor drinkwater.
– Voorzie drinkwaterleidingen van een markering die duidelijk herkenbaar is. Dit kan met een opschrift ‘drinkwater’ (in de werktaal
op het schip) en/of middels kleurcode.
6.2 Drinkwatertanks
WHO-norm 5.2
De drinkwatertanks delen geen gemeenschappelijke wand met de romp van het schip of met tanks en leidingen die voor andere
doeleinden dan drinkwater worden gebruikt.
WHO-norm 5.3
Drinkwatertanks moeten geconstrueerd zijn met materialen die geen verontreiniging afgeven aan het water in de tank.
WHO-norm 5.4
Drinkwatertanks zijn zo geplaatst in een ruimte in een schip dat er geen verontreiniging kan plaatsvinden door vuil, plaagdieren,
excessieve opwarming of andere contaminanten.
WHO-norm 5.5
De drinkwatertanks zijn toegankelijk voor inspectie, onderhoud en reiniging en moeten zijn uitgerust met een aparte aftapmogelijkheid.
Controlepunten
– Zorg dat de drinkwatertank geen gemeenschappelijke wand heeft met tanks en leidingen die voor andere doeleinden dan drinkwater
worden gebruikt.
– Voorkom kruisbesmetting van het drinkwater door verontreiniging van de tank.
– Gebruik voor de tank materialen die verontreiniging van het drinkwater niet mogelijk maken, zoals bijvoorbeeld roestvrij staal.
– Zorg dat de omgeving van de drinkwatertank schoon is en vrij van plaagdieren.
– Situeer de tank zodanig dat vervuiling door werkzaamheden of andere omgevingsfactoren niet mogelijk is. Leidingen anders dan
drinkwaterleidingen, mogen niet door de tank lopen.
– Plaats de tank op een zodanige manier in een ruimte opdat de temperatuur van het water niet boven de 20 °C komt.
– Zorg dat er een inspectieluik is dat gebruikt kan worden voor inspectie, onderhoud en reiniging.
– Controleer op aanwezigheid van roest, vuil of besmettelijke materialen en verwijder dit indien dit geconstateerd wordt.
– Voorzie de tank van een aftappunt ten behoeve van de bemonstering van het water.
Aanvullende eisen voor ‘grote schepen’
WHO-norm 2.2.1
Drinkwater wordt opgeslagen in tanks die zodanig zijn geconstrueerd en gelokaliseerd dat deze zijn beschermd tegen vervuiling
van buitenaf.
WHO-norm 2.2.2
De behandeling van water aan boord gebeurt zodanig dat het ingenomen water voldoet aan de eisen voor drinkwater overeenkomstig
de Guidelines for drinking-water quality 2004 (WHO 2004)4 of enige relevante lokale wetgeving. Wanneer het water gechloreerd wordt, moet de contacttijd voldoende lang zijn en moet
er een meetbare hoeveelheid vrij chloor overblijven in de te vullen tank.
WHO-norm 2.2.3
Er wordt voorkomen dat drinkwater, dat via leidingen uit de tanks naar de technische installaties gaat, terug kan stromen.
Hiervoor wordt gebruik gemaakt van onder andere terugslagkleppen.
WHO-norm 2.2.4
Drinkwatertanks delen geen gemeenschappelijke wand met de romp of met andere opslagtanks (anders dan drinkwatertanks).
WHO-norm 2.2.5
Er lopen geen leidingen door de drinkwateropslag die bedoeld zijn voor andere producten dan drinkwater.
Controlepunten
– Toon aan dat het drinkwater zuiver is en niet vervuild.
– Toon aan dat de controles van het drinkwater wordt geregistreerd in een hiervoor bestemd logboek.
– Controleer en registreer na het innemen van water de hoeveelheid vrij chloor in het drinkwater. Neem corrigerende maatregelen
indien er niet aan de norm wordt voldaan en controleer of de genomen maatregelen effectief zijn.
– Noteer datum, tijdstip en locatie van inname van het drinkwater in een logboek.
– Toon met behulp van de installatietekeningen aan dat er geen water terug kan stromen vanuit andere technische systemen naar
het drinkwatersysteem. Dit kan middels het plaatsen van terugslagkleppen op relevante plaatsen of een ander dergelijk systeem
dat de terugstroom van water voorkomt.
– Controleer minimaal één keer per zes maanden de aanwezige terugslagkleppen op een juiste werking. Leg deze controle schriftelijk
vast.
6.3 Drinkwatersysteem
WHO-norm 5.6
Drinkwatersystemen zijn uitgerust met een chloreer-/halogenatiesysteem of andere mogelijkheden om adequaat microbiële verontreiniging
te verwijderen of af te doden en verontreiniging te verwijderen.
WHO-norm 5.7
Bij de inname van drinkwater moeten testrapporten van de drinkwaterkwaliteit opgevraagd worden bij de havenautoriteit. De
waterkwaliteit aan boord moet regelmatig bemonsterd worden. Wanneer de kwaliteit van het ingenomen water niet door de autoriteiten
kan worden gegarandeerd, volstaat het gebruik van een eigen test-kit aan boord van het schip mits deze voldoet aan de Standaardmethodes
voor het Onderzoek van Water.
WHO-norm 5.8
Drinkwatersystemen zijn uitgerust met een systeem dat de terugstroom van water voorkomt.
Controlepunten
– Zorg dat er een systeem aanwezig is dat het drinkwater zuivert en microbiële verontreinigingen verwijdert.
– Toon middels een kwaliteitsrapport aan dat het drinkwater bij inname en tijdens opslag aan boord van voldoende kwaliteit is.
– Leg in een procedure vast dat de eigen watercontroles worden uitgevoerd volgens de Standaardmethodes voor het Onderzoek van
Water5.
– Leg de uitkomsten van de eigen watercontroles vast in een logboek.
– Controleer visueel of het water vervuild is en neem maatregelen indien er vervuiling aanwezig is. Controleer vervolgens of
de genomen maatregelen effectief zijn geweest.
– Voorkom terugstroming vanuit andere technische systemen naar het drinkwatersysteem door het plaatsen van terugslagkleppen
of andere dergelijke systemen die de terugstroom van water verhinderen.
6.4 Drinkwaterkwaliteit
Aanvullende eisen voor ‘grote schepen’
WHO-norm 2.1.1
De drinkwaterkwaliteit van een bron aan land wordt beoordeeld voor het wordt ingenomen. Hierbij wordt minimaal de registraties
van de kwaliteitscontrole gecontroleerd. De haven en de lokale autoriteiten onderzoeken of het drinkwater voldoet aan de minimale
veiligheidseisen. Onderzoek van de drinkwaterkwaliteit maakt deel uit van de drinkwaterbehandeling routine aan boord van het
schip.
WHO-norm 2.1.2
Schepen die aan boord het water zuiveren met behulp van verdampers of een omgekeerde osmose installatie, gebruiken deze niet
in vervuilde gebieden, in havens of als ze voor anker liggen.
WHO-norm 2.1.3
Schepen nemen geen drinkwater aan uit voertuigen of schepen die voor meerdere doeleinden gebruikt worden dan als het vervoer
van water alleen. Voor de inname van drinkwater wordt gebruik gemaakt van leveranciers die door de lokale autoriteiten daarvoor
zijn aangewezen. De watermanagement procedures aan boord van een leverend schip verzekeren dat de ontvangst, verwerking, opslag
en aflevering onder zulke sanitaire voorwaarden gebeuren, dat de veiligheid van het drinkwater kan worden gegarandeerd.
WHO-norm 2.1.4
(Vul)slangen die gebruikt worden voor het transport van drinkwater zijn zodanig ontworpen dat deze niet voor andere doeleinden
kunnen worden gebruikt.
Controlepunten
– Leg in een procedure vast op welke wijze de kwaliteit wordt gewaarborgd bij de ontvangst van het water aan boord.
– Leg controles van het water vast in een logboek. Toon aan dat er corrigerende maatregelen zijn genomen indien het water niet
voldeed aan de norm.
– Toon aan dat het innemen van water ten behoeve van zuivering aan boord alleen in schone gebieden6 plaatsvindt en niet in havens of als het schip voor anker ligt.
– Toon aan op welke wijze de veiligheid van het drinkwater wordt gegarandeerd.
– Zorg dat de koppeling van de (vul)slang zodanig is dat de (vul)slangen alleen voor drinkwater kunnen worden gebruikt. Aansluiten
van andere slangen mag niet mogelijk zijn.
– Codeer de (vul)slangen die bestemd zijn voor drinkwater.
7 Riolering
7.1 Rioleringsysteem
WHO-norm 6.1
De riolering is solide, lekdicht en geïsoleerd van andere systemen om kruisbesmetting te voorkomen. De tanks dienen voldoende
capaciteit te hebben om te voorkomen dat deze over kunnen lopen. Installaties voor de behandeling van het afvalwater, dienen
regelmatig gecontroleerd te worden. Er mag niet geloosd worden in gebieden waar dit niet is toegestaan (havens) en er mag
geen afvalwater als lenswater in het ruim terecht kunnen komen.
Controlepunten
– Zorg dat de riolering goed geconstrueerd en onderhouden, solide, lekdicht en geïsoleerd is van andere systemen.
– Zorg dat de capaciteit van de riolering toereikend is.
– Voorkom lekkages en het overlopen van de opslag.
– Leg vast in welke gebieden er geloosd mag worden.
– Voer de controle op de werking van de installatie voor de behandeling van het afvalwater uit volgens instructies van de fabrikant.
8 Ballasttanks
Schepen vervoeren per jaar miljoenen tonnen ballastwater over de wereld. Ballastwater is essentieel om bij onbeladen schepen
de schroef onder water te houden en tevens voldoende stabiliteit en dus de veiligheid te waarborgen. Het innemen, transporteren
en weer lozen van ballastwater leidt tot het (ongewenst) vermengen van water uit verschillende regio’s van de wereld. Behalve
een veilige vaart van het schip zorgt het lozen van ballastwater op een andere plaats dan waar het verkregen is voor milieu-
en economische problemen:
Ballastwater bevat micro-organismen en pathogenen (kiemen) die, indien zij in een andere dan de eigen habitat worden geloosd,
veel schade aanrichten in een ander ecosysteem dan waar zij thuishoren. Via pathogene micro-organismen in ballastwater kunnen
infectieziekten verspreid worden.
8.1 Ballastwaterkleppen
WHO-norm 7.1
De afsluiters van de ballastwatertanks in de haven zijn in de ‘off’ stand ter voorkoming van onbedoelde lozing. De verantwoordelijke
havenautoriteit kan toestemming verlenen tot een lozing van ballastwater nadat er een risico inventarisatie is gemaakt en
er gewerkt wordt overeenkomstig de eisen van de IHR en de International Convention on Control and Management of Ship Ballast
Water and Sediments7.
Controlepunten
– Plaats de ballastwaterkleppen in de ‘off’ stand.
– Voorkom een onbedoelde of onbevoegde lozing van ballastwater.
– Loos alleen ballastwater met toestemming van de havenautoriteit.
– Werk volgens de eisen van de IHR en de International Convention on Control and Management of Ship Ballast Water and Sediments
(momenteel nog niet van kracht).
– Toon het formulier IMO 868-208 en de toepasselijke scheepsregistraties.
9 Afval
9.1 Afvalruimten
WHO-norm 8.1
De opslagruimten voor vast afval en voedselafval zijn ontoegankelijk voor plaagdieren.
Controlepunten
9.2 Medisch afval
WHO-norm 8.2
Er is een beschermde opslagmogelijkheid voor infectieus medisch afval.
Controlepunten
Aanvullende eisen voor ‘grote schepen’
WHO-norm 3.1
Het (medisch) afval wordt opgeslagen in ruimten die alleen voor dat doel zijn aangewezen, ingericht en duidelijk gemarkeerd.
Controlepunten
– Sla afval op in speciaal hiervoor aangewezen containers en in de ruimten die alleen voor dit doel zijn aangewezen.
– Zorg dat deze afvalruimten/voorzieningen afgesloten zijn en de toegang voor plaagdieren is verhinderd.
– Markeer de afvalruimte/voorziening middels tekst of kleur zodat voor iedereen duidelijk is dat dit de afvalruimte/voorziening
betreft.
– Zorg dat er een scheiding is tussen de afvalruimte voor algemeen afval en medisch afval. Geef duidelijk aan welke ruimte voor
welk afval is bestemd.
9.3 Verwijderen afval
WHO-norm 8.3
Vast afval, voedselresten en medisch afval worden verwijderd overeenkomstig de geldende internationale en nationale regelgeving
en verordeningen.
Controlepunten
– Verwijder medisch afval van boord volgens geldende nationale wet- en regelgeving9.
– Toon door middel van registraties en contracten met afvalverwerkingsbedrijven dat het afval veilig en legaal is verwijderd.
9.4 Afvalplan
Aanvullende eisen voor ‘grote schepen’
WHO-norm 3.2
De eisen betreffende het bewaren en het verwijderen van het afval van boord zijn schriftelijk vastgelegd in de bedrijfsregels
en procedures welke zijn opgenomen in een afvalbeheersplan. Dit afvalbeheersplan is afgestemd op de lokale regelgeving en
protocollen voor de verwerking van afval die van kracht zijn in de te bezoeken havens.
WHO-norm 3.3
Voor de verwijdering van het afval worden contracten afgesloten met voor dit doel door de havenautoriteit goedgekeurde bedrijven
of agenturen.
Controlepunten
– Toon aan dat er een afvalbeheersplan is.
– Leg in het afvalbeheersplan vast op welke wijze het afval wordt opgeslagen en verwijderd en werk volgens dit plan.
– Zorg dat dit afvalbeheersplan te allen tijde inzichtelijk is.
10 Stilstaand water
10.1 Plaatsen stilstaand water
WHO-norm 9.1
In stilstaand water kunnen zich larven ophouden. Dergelijk stilstaand water mag niet aanwezig zijn aan boord. De ruimten in
en rond de reddingsboten, de spuigaten, de goten, de gangboorden en de luchtzuiveringsinstallatie moeten geïnspecteerd worden
op stilstaand water wanneer deze niet in gebruik zijn.
Controlepunten
– Controleer regelmatig de ruimten in en rond de reddingsboten, de spuigaten, de goten, de gangboorden en de luchtzuiveringsinstallatie
op stilstaand water.
– Verwijder stilstaand water indien aanwezig.
11 Machinekamer
11.1 Ruimte machinekamer
WHO-norm 10.1
De machinekamer, de motorafdekking en isolatiemateriaal zijn vrij van plaagdieren.
Controlepunten
12 Medische voorzieningen
12.1 Medische ruimten en faciliteiten
WHO-norm 11.1
Ruimten die bedoeld zijn voor het onderzoek en de behandeling van zieke bemanningsleden zijn gescheiden van andere bemanningsactiviteiten.
De ruimten zijn goed verlicht, schoon en bieden privacy. De onderzoek/behandelruimte is goed onderhouden en uitgerust met
een drinkwatervoorziening en handenwasgelegenheid. Er worden registraties bijgehouden van medische handelingen. Medisch (scherp)
afval wordt veilig ontdaan. Wanneer er geen gekwalificeerd medisch personeel (artsen en verpleegkundigen) aan boord is, zijn
er gebruikshandleidingen van medische voorzieningen aanwezig en zijn er ook procedures aanwezig om extern medisch advies aan
te vragen wanneer zich een medisch urgent probleem en/of een ziekte uitbraak voordoet aan boord.
Controlepunten
– Zorg dat er een aparte ruimte aanwezig is waar zieke bemanningsleden kunnen worden onderzocht en/of behandeld. Dit kan een
tijdelijk aangewezen ruimte zijn.
– Voorzie de ruimte van voldoende verlichting.
– Zorg dat de ruimte schoon is.
– Bied voldoende privacy.
– Onderhoud de apparatuur en werkmaterialen zodanig dat deze glad en afwasbaar zijn. Hierdoor is een goede reiniging mogelijk.
– Onderhoud het instrumentarium periodiek en leg dit vast in een logboek. Reinig en indien nodig desinfecteer het instrumentarium
na gebruik.
– Zorg dat er een handenwasgelegenheid met vloeibare zeep en handdoeken voor eenmalig gebruik en een drinkwatervoorziening aangewezen
is.
– Registreer de medische handelingen die worden uitgevoerd.
– Zorg dat de handleidingen van de medische apparatuur aanwezig zijn.
– Zorg dat er een procedure is waarin staat vermeld op welke wijze extern medisch advies kan worden gevraagd.
– Sla scherpe voorwerpen op in een goedgekeurde (bijv. UN gekeurd) naaldcontainer.
– Sla medisch afval op in een aparte afgesloten afvalbak.
Aanvullende eisen voor ‘grote schepen’
WHO-norm 5.1.2
De medische voorzieningen en apparatuur aan boord dienen in een goede staat te verkeren en worden onder hygiënische omstandigheden
bewaard. Het onderhoud vindt plaats zoals is voorgeschreven door de fabrikant.
WHO-norm 5.2.4
In de behandelruimte zijn voldoende geschikte handenwasgelegenheden aanwezig.
Controlepunten
– Zorg dat de apparatuur schoon is, geen gebreken vertoont, niet roestig is of beschadigd is.
– Toon aan dat er een onderhoudsplan is voor de medische apparatuur en installaties.
– Reinig en desinfecteer de apparatuur volgens aanwijzingen van de fabrikant.
– Voorzie de medische ruimte van voldoende handenwasgelegenheden met een zeepdispenser, handdoekjes voor eenmalig gebruik met
een afvalbak of een handblower.
12.2 Uitvoering medische handelingen
Aanvullende eisen voor ‘grote schepen’
WHO-norm 5.2.1
Bevoegd en bekwaam medische personeel (artsen/verpleegkundigen) of andere bemanningsleden die aangewezen zijn voor deze werkzaamheden
zijn getraind in het verlenen van eerste hulp.
Controlepunten
12.3 Medicijnen
Aanvullende eisen voor ‘grote schepen’
WHO-norm 5.3.1
Medicatie wordt alleen aan passagiers of de bemanning verstrekt door getraind en bevoegd en bekwaam personeel. Er worden registraties
bijgehouden van het gebruik van medicijnen.
Controlepunten
– Laat alleen medicatie verstrekken door bevoegd en bekwaam personeel.
– Registreer op een inventarisatielijst welke medicatie is verstrekt.
– Zorg dat de houdbaarheidstermijn van de medicijnen niet overschreden wordt.
– Sla medicatie op volgens voorschrift van de fabrikant.
12.4 Registratie ziekte
WHO-norm 4.2
Ziekte onder de bemanningsleden wordt geregistreerd.
Controlepunten
Aanvullende eisen voor ‘grote schepen’
WHO-norm 5.2.2
Er wordt een gestructureerd, leesbaar en actueel logboek bijgehouden en dit is te raadplegen en te gebruiken in de behandelruimten.
In het logboek wordt bijgehouden welke ziekte bij wie (passagiers/bemanning) is geconstateerd en behandeld en welke medicatie
is verstrekt. Registraties in het logboek bevatten minimaal:
1) datum eerste bezoek aan de medische dienst/afdeling, naam, leeftijd, geslacht van de patiënt;
2) of het een passagier of bemanningslid betreft;
3) de functie van het bemanningslid;
4) hutnummer;
5) datum en tijd aanvang ziekte;
6) symptomen van de ziekte;
7) notities van eventueel afgenomen monsters of andere eventueel ondernomen acties, wanneer dit van toepassing is.
WHO-norm 5.2.3
Het medisch logboek is in te zien tijdens inspecties.
Controlepunten
– Zorg dat het medisch personeel op de hoogte is van en toegang heeft tot het medisch logboek.
– Noteer in een logboek welke ziekte er bij welke personen zijn behandeld en welke medicatie is gegeven.
– Zorg dat het logboek te allen tijde inzichtelijk is tijdens een inspectie.
– Hanteer in het logboek een taal die voor iedereen leesbaar is. Dit houdt in tenminste in een internationale taal.
– Houd het logboek up to date.
– Noteer in het logboek minimaal
1) datum eerste bezoek aan de medische dienst/afdeling, naam, leeftijd, geslacht van de patiënt;
2) of het een passagier of bemanningslid betreft;
3) de functie van het bemanningslid;
4) hutnummer;
5) datum en tijd aanvang ziekte;
6) symptomen van de ziekte;
7) notities van eventueel afgenomen monsters of andere eventueel ondernomen acties wanneer van toepassing.
12.5 Infectieziekten
WHO-norm 1.10
De keukenmedewerkers vertonen geen symptomen van besmettelijke ziekten zoals geelzucht, braken, diarree, misselijkheid, koorts,
zichtbare infectieuze huidaandoeningen of zweren of uitvloed uit neus, ogen of oren.
Controlepunten
– Leg vast hoe te handelen wanneer een keukenmedewerker symptomen heeft van besmettelijke ziekte of andere medisch urgent probleem.
– Toon aan dat de medewerkers op de hoogte zijn van de geldende afspraken.
– Zorg dat medewerkers die symptomen van geelzucht, braken, diarree, misselijkheid, koorts, zichtbare infectieuze huidaandoeningen
of zweren of uitvloed uit neus, ogen of oren hebben, niet werken in de kombuis/keuken.
12.6 Vertrouwelijke behandeling van persoonsgegevens
Aanvullende eisen voor ‘grote schepen’
WHO-norm 5.4.1
De persoonlijke medische informatie betreffende de gezondheid van passagiers, bemanningsleden en anderen wordt vertrouwelijk
behandeld overeenkomstig de toepasselijke wet- en regelgeving.
Controlepunten
– Behandel de persoonlijke medische informatie vertrouwelijk.
– Toon aan dat er afspraken zijn over het behandelen van vertrouwelijke persoonsgegevens.
– Zorg dat de medewerkers van de medische dienst/afdeling op de hoogte zijn van de afspraken over het behandelen van vertrouwelijke
persoonsgegevens.
13 Zwembaden en spa’s in passagiersschepen
13.1 Technische eisen
WHO-norm 4.1
Zwembaden en sauna’s voldoen aan de eisen die zijn omschreven in de WHO richtlijnen over Safe Recreational Water Environments,
Vol 2 Swimming pools, Spas and similar Recreational Water Environments – WHO 200410.
Controlepunten
– Voldoe aan de eisen die zijn omschreven in de WHO richtlijnen over Safe Recreational Water Environments, Vol 2 Swimming pools,
Spas and similar Recreational Water Environments – WHO 2004.
– Stel een risicoanalyse op waarin is omschreven:
– Het type zwembad;
– De omgeving;
– Het gedrag van de gasten;
– Personele verantwoordelijkheid;
– Helderheid van het water;
– Mogelijke (micro)biologische gevaren;
– Mogelijke chemische gevaren;
– Mogelijke fysieke en fysische gevaren.
– Stel aan de hand van de risicoanalyse een beheersplan op waarin staat omschreven hoe de risico’s worden beheerst. Hierin moet
tenminste zijn opgenomen:
13.2 Watervoorziening
WHO-norm 4.2
Zwembaden en spa’s worden gevuld met zeewater of drinkwater waarbij de aanvoerleiding een luchtslot of terugslagklep heeft
of een vergelijkbaar systeem om terugstroom te voorkomen.
WHO-norm 4.3
Het zwemwater in zwembaden en whirlpools dient voor gebruik eerst een desinfectieproces te ondergaan zodat microbiële verontreiniging
wordt verwijderd of geïnactiveerd. Dit kan chemisch (chloor) of fysisch (U.V./filtratie) gebeuren. Desinfectie is niet nodig
indien het zwembad of de whirlpool voorzien is van een zodanig goed functionerende doorstroomvoorziening met zeewater, dat
er geen reëel risico op besmetting van gebruikers is.
WHO-norm 4.4
Er worden geschreven of elektronische registraties bijgehouden van het onderhoud, het desinfectieproces en het gebruik van
de zwembaden en spa’s. Dit gebeurt volgens aanwijzing van de fabrikant.
Controlepunten
– Plaats een terugstroombeveiliging in de aanvoerleiding van het zwembad of spa. Dit kan door middel van een luchtslot, terugslagklep
of een vergelijkbaar systeem.
– Desinfecteer het zeewater voordat dit wordt gebruikt als zwembadwater. Dit kan chemisch (chloor) of fysisch (U.V./filtratie)
gebeuren. Desinfectie is niet nodig indien het zwembad of de whirlpool voorzien is van een zodanig goed functionerende doorstroomvoorziening
met zeewater, dat bij de dagelijkse controles geen verontreiniging wordt aangetoond.
– Controleer het water dagelijks op verontreinigingen (microbiologisch, fysisch en chemisch). Registreer de gevonden waarden
in een logboek. Neem corrigerende maatregelen indien niet wordt voldaan aan de norm en controleer of de genomen maatregelen
effectief zijn.
– Voer onderhoud aan het zwembad uit volgens aanwijzing van de fabrikant. Registreer de onderhoudswerkzaamheden in het logboek.
14 Overige beheerspunten
14.1 Transport (huis)dieren
Aanvullende eisen voor ‘grote schepen’
WHO-norm 6.1
Er moeten (hygiëne)regels gesteld zijn en hygiënemaatregelen genomen zijn met betrekking tot eventuele dieren aan boord en
hun ontlasting en overig afval.
Controlepunten
– Stel duidelijke (hygiëne)regels op met betrekking tot de aanwezigheid van dieren aan boord. Informeer de eigenaren van de
aanwezige dieren over de aan boord geldende (hygiëne)regels.
– Geef middels een schriftelijke instructie voor de medewerkers aan, welke gedeelten van het schip wel en niet toegankelijk
zijn voor (huis)dieren.
– Zorg dat de dieren niet zonder toestemming van het land van aankomst van boord gaan. De eigenaar dient zorg te dragen dat
alle lokaal vereiste bescheiden toonbaar zijn.
14.2 Incident fecesvervuiling
Aanvullende eisen voor ‘grote schepen’
WHO-norm 6.2
Op passagiersschepen dient overwogen te worden om een procedure te hebben waarin de te nemen maatregelen beschreven staan
in geval van een incident met fecesvervuiling.
Controlepunten
14.3 Dierplaagbeheersing
Aanvullende eisen voor ‘grote schepen’
WHO-norm 6.3
Er moeten maatregelen van kracht zijn (overeenkomstig de IHR 2005) om de passagiersverblijven op alle praktische uitvoerbare
manieren permanent vrij te houden van bronnen van besmetting of verontreiniging. Dit gebeurt door vectoren en plaagdieren
te weren en mogelijke broed- of schuilplaatsen voor vectoren en plaagdieren te voorkomen.
Controlepunten
15 Begrippen
Ballastwater
Ballastwater is water wat wordt ingenomen om het schip de juiste stabiliteit en trim te geven voor een veilige vaart. Ballastwater
is vaak troebel water en bevat meestal allerlei micro-organismen. Er dient van uit gegaan te worden dat ballastwater ook ziekmakende
micro-organismen bevat.
Bemanningsleden
Persoon die deel uit maakt van de bemanning.
BRT
Brutotonnage. De inhoud van een schip in gewichtstonnen.
Geautoriseerd personeel
Medewerkers die toestemming hebben gekregen tot een bepaalde taak of ruimte. Bijvoorbeeld: keukenmedewerkers zijn geautoriseerd
om de kombuis/keuken te betreden tijdens werkzaamheden met voeding.
HACCP
HACCP staat voor Hazard Analysis Critical Control Points. Een HACCP-systeem is een voedselveiligheidssysteem waarin de risico’s
op besmetting van het voedsel middels normen en controles tot een minimum worden gebracht.
ILO
International Labour Organisation (internationale arbeidsorganisatie van de VN).
IPM
IPM is gebaseerd op de internationale principes van het Integrated Pest Management. Het heeft als doel het duurzaam voorkomen
van plaagdieren in productieprocessen, (groot)keukens, horeca en overige ruimten waar voedsel verbruikt en/of genuttigd wordt.
IPM is gericht op een grondige inspectie van de omgeving, het uitvoeren van een maximaal maatregelenpakket om plaagdieren
te weren en eventueel toepassing van alternatieve bestrijdingsmethodes. Chemische bestrijdingsmiddelen worden alleen als laatste
hulpmiddel en zeer beperkt ingezet.
Kombuis
De kookplaats op een schip.
Lenswater
Water dat door lekkage of uit de ketels in het ruim is gelopen.
Luchtslot
Luchtsluis; dubbele luchtdichte sluis. Een luchtslot werkt hetzelfde als een schutsluis in een kanaal.
Medisch afval
Medisch afval kan worden verdeeld in twee categorieën: risicohoudend en niet-risicohoudend medisch afval. Voorbeelden van
risicohoudend afval zijn al het afval met bloed, alle scherpe voorwerpen (naalden, mesjes, etc.) en anatomisch afval. Deze
categorie dient verplicht te worden opgehaald door een gespecialiseerd en erkend bedrijf. Voorbeelden van niet-risicohoudend
medisch afval: verbanden (ook in geval van geringe bevuiling met bloed e.d.), disposables, onderleggers, spuiten zonder naald
en sondes. Dit afval mag tezamen met gewoon huishoudelijk afval worden verpakt in de gewone huisvuilzak en verwijderd worden.
Onderhoudsplan
Een plan waarin is omschreven welke onderdelen van de kombuis/keuken op welk moment worden nagekeken en/of worden vervangen.
Opvarenden
Alle aanwezige personen op een schip.
Passagiersschip
Een schip ingericht voor meer dan 12 opvarenden anders dan bemanningsleden.
Plaagdieren
Dieren die voor overlast kunnen zorgen zoals insecten of knaagdieren. De meest voorkomende plaagdieren zijn ratten, muizen,
kakkerlakken, duiven, bedwantsen, wespen, muggen/muskieten en andere stekende insecten.
Vectoren
Vectoren zijn dieren die op zichzelf geen plaagdier hoeven te zijn, maar wel (andere) plaagdieren of ziekmakende micro-organismen
bij zich kunnen dragen en over kunnen brengen.
Voedselcontactplaatsen
Plaatsen in de keuken die in aanraking komen met voedsel. Voorbeelden van voedselcontactplaatsen zijn werkbanken en keukenapparatuur.
Vrachtschip
Een vrachtschip is een schip dat uitsluitend bedoeld is voor het vervoer van goederen. Vrachtschepen zijn te verdelen in schepen
voor rivieren en binnenwateren en schepen voor de zeevaart.
WHO
De Wereldgezondheidsorganisatie (World Health Organization, WHO) is een gespecialiseerde organisatie van de Verenigde Naties
gevestigd in Genève met als doel wereldwijde aspecten van de gezondheidszorg in kaart te brengen, activiteiten op het gebied
van de gezondheidszorg te coördineren en de gezondheid van de wereldbevolking te bevorderen.
TOELICHTING
I Algemeen
Deze ministeriële regeling is gebaseerd op de Wet publieke gezondheid (Kamerstukken II 2007–2008, 31 316). De Wet publieke
gezondheid (hierna: de wet) is tot stand gebracht om de op 23 mei 2005 door de Wereldgezondheidsvergadering van de Wereldgezondheidsorganisatie
aangenomen Internationale Gezondheidsregeling te implementeren (Trb. 2007, 34; hierna: IGR). Deze nieuwe internationale afspraken op het terrein van de infectieziektebestrijding noodzaakten tot aanpassing
van de nationale infectieziekteregelgeving. Daarbij was het nodig om drie wetten te integreren: de Wet collectieve preventie
volksgezondheid, de Infectieziektenwet en de Quarantainewet. Deze drie wetten zijn ingetrokken en vervangen door de Wet publieke
gezondheid. Daarmee is ook de op de drie genoemde wetten gebaseerde regelgeving vervallen. Daarvoor in de plaats is een algemene
maatregel van bestuur vastgesteld (Besluit publieke gezondheid) alsmede onderhavige regeling (Regeling publieke gezondheid).
Deze regeling bevat ter implementatie van de IGR nadere regels betreffende de infectieziektebestrijding.
II Artikelsgewijs
Artikelen 2 tot en met 4
De voorwaarden, genoemd in artikel 2, beogen de meldingslast voor de artsen niet groter te maken dan noodzakelijk is voor
de bewaking van de volksgezondheid.
Infecties met mrsa binnen een zorginstelling, die beschikt over een eigen dan wel contractueel ingehuurde externe hygiënische
dienst, worden door de instelling zelf afdoende geregistreerd en bestreden. Alleen van clusters die ontstaan buiten een dergelijke
instelling dienen de patiënten nominatief gemeld te worden. Er is sprake van een cluster als 2 of meer personen een mrsa-infectie
hebben en er aanwijzingen zijn dat ze door dezelfde bron besmet zijn. Overigens dienen zorginstellingen die op grond van dit
artikel buiten de meldingsplicht van mrsa-infecties vallen wel dergelijke infecties te melden indien sprake is van toepasselijkheid
van artikel 26 van de wet.
Pneumokokkenziekte is opgenomen in het Rijks Vaccinatie Programma. De ziekte is meldingsplichtig om de vaccinatiestatus van
kinderen na te gaan, vaccinfalen op te sporen en eventuele verschuiving van genotypes te monitoren. Hiervoor is het voldoende
dat alleen ziektegevallen van kinderen tot en met 5 jaar worden gemeld.
Artikel 3 regelt de termijnen waarbinnen het hoofd van een laboratorium na vaststelling van de ziekteverwekker deze moet melden
aan de gemeentelijke gezondheidsdienst. In de normale gang van zaken in het primaire werkproces van een laboratorium behoort
het tot de routine om elke werkdag een status van uitslagen van aangetroffen meldingsplichtige pathogenen te sturen naar de
gemeentelijke gezondheidsdienst.
Artikel 5
Voor wat betreft de technische eisen voor de beveiliging van de gegevensverwerking wordt verwezen naar de NEN 7510 norm voor
informatiebeveiliging in de zorg. Deze norm is gebaseerd op de in april 2005 gepubliceerde internationaal geaccepteerde revisie
van de Code voor informatiebeveiliging, te weten: NEN-ISO/IEC 17799.
Artikel 6
Dit artikel geeft uitvoering aan artikel 48 van de wet. Deze aangewezen havens en luchthavens vormen de zogeheten plaatsen
van binnenkomst. Deze plaatsen dienen extra voorzieningen te treffen en de burgemeester van de gemeente verantwoordelijk voor
de haven of luchthaven heeft extra bevoegdheden tot optreden. De A-status is voorbehouden aan de grootste risicoplekken: de
haven Rotterdam en de luchthaven Schiphol.
Artikelen 7 tot en met 9
Deze artikelen stellen nadere eisen voor de afgifte van de certificaten van sanitaire controle van schepen en tot vrijstelling
van sanitaire controle van schepen. Beide certificaten worden door de burgemeester, verantwoordelijk voor de aangewezen haven,
afgegeven op verzoek van de gezagvoerder en indien het schip vrij is van besmetting. De afgifte van een certificaat van sanitaire
controle vindt plaats als het schip vrij is van besmetting nadat ontsmettingsmaatregelen zijn getroffen. De afgifte van een
certificaat tot vrijstelling van sanitaire controle vindt plaats als het schip vrij is van besmetting en geen ontsmettingsmaatregelen
hoeven plaats te vinden. De certificaten dienen te worden opgesteld conform een door de IGR voorgeschreven model, zoals bepaald
in artikel 57, tweede lid, van de wet.
Artikel 7 geeft uitvoering aan artikel 57, vierde lid, van de wet en regelt voor welke op grond van artikel 6 van deze regeling
aangewezen havens de burgemeester bevoegd is tot afgifte van de certificaten. Er is op dit moment overigens geen overlap van
de havens die op grond van artikel 6 van de regeling zijn aangewezen ten opzicht van de havens die op grond van artikel 7
zijn aangewezen.
Artikel 8, eerste lid, geeft nader aan waarop moet worden gecontroleerd opdat een certificaat kan worden afgegeven en dus
sprake is van een schip dat vrij is van besmetting. Daartoe wordt verwezen naar het in de bijlage bij deze regeling opgenomen
programma. Dat programma van eisen sanitaire controle van schepen is gebaseerd op de normen van de Wereldgezondheidsorganisatie
(WHO), omschreven in het ‘WHO Interim technical advice for inspection and issuance of ship sanitation certificates’ van augustus
2007. Het tweede lid van artikel 8 regelt de verlenging van een bestaand geldig certificaat als bedoeld in artikel 39, eerste
lid, van de IGR. Het voorziet in het belang van de gezagvoerder in situaties waarin door bijzondere omstandigheden in de haven
geen volledige inspectie kan worden uitgevoerd en dus geen certificaat kan worden afgegeven.
Artikel 9 stelt de tarieven vast die moeten worden gehanteerd voor de controles. De IGR eist dat er per lidstaat slechts één
tarief wordt gehanteerd dat bovendien niet meer dan kostendekkend dient te zijn. In het eerste lid, onder a, is een uurtarief
van € 92,84 opgenomen. Uitgangspunt voor dit tarief is dat de controlewerkzaamheden geschieden door een deskundige in dienst
van de gemeentelijke gezondheidsdienst. Vervolgens is gekeken naar het uurtarief dat wordt gehanteerd in het kader van de
uitvoering van de Regeling van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 23 mei 2007, nr. VGP/PSL 2770998, houdende
regels met betrekking tot het gebruik van tatoeage- en piercingmateriaal (Warenwetregeling tatoeëren en piercen). De functie-eisen
voor het uitvoeren van onderzoek ter verkrijging van een certificaat tot vrijstelling van sanitaire controle van schepen of
een certificaat van sanitaire controle van schepen zijn vergelijkbaar met die voor de werkzaamheden van een ambtenaar op grond
van de Warenwetregeling tatoeëren en piercen. In het eerste lid, onder b en c, zijn de uurtarieven opgenomen voor het werken
buiten de voor dit soort werk gebruikelijke werktijden. Deze tarieven bedragen 150% en 200% van het normale uurtarief, wat
overeenkomt met de bezoldigingsstructuur die gemeenten doorgaans hanteren.
Het tweede lid van artikel 9 bepaalt het maximaal aantal uren dat in rekening mag worden gebracht. Dit is gerelateerd aan
het aantal opvarenden op een schip. De onderverdeling is gebaseerd op een advies van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid
en Milieu/Landelijk Centrum Hygiëne en Veiligheid (RIVM/LCHV).
Het maximum tarief van het derde lid van artikel 9 is 50% van het eerder genoemde uurtarief van € 92,84. De voorrijkosten
van het vierde lid van artikel 8 zijn ook gebaseerd op dit uurtarief en bedragen daarom € 23,21 per kwartier.
Het uurtarief wordt jaarlijks geïndexeerd naar aanleiding van de indexatie van de CAO voor gemeenten. Twee jaar na inwerkingtreding
van de wet wordt de begrote arbeidsinspanning geëvalueerd en zal blijken of deze aanpassing behoeft.
Artikelen 10 tot en met 15
Deze artikelen geven uitwerking aan artikel 58, eerste en derde lid, van de wet. Artikel 58 verwijst weer naar artikel 36
van de IGR. Op grond van artikel 36, waarin wordt verwezen naar de bijlagen 6 en 7 van de IGR, dienen lidstaten eisen te stellen
aan de inenting tegen gele koorts. Er zijn op dit moment geen andere inentingen of profylaxe waarvoor in het kader van de
IGR eisen of aanbevelingen zijn gesteld. De uitwerking in de Regeling publieke gezondheid betreft dan ook alleen de inenting
tegen gele koorts.
De restricties voor het inenten tegen gele koorts zijn niet nieuw. Voorheen was dit via de Quarantainewet geregeld. Nieuw
is wel dat het systeem van erkenningen, zoals was vereist op grond van artikel 26 van de Quarantainewet, is verlaten. Diende
een organisatie of persoon voorheen een erkenning aan te vragen, nu hoeft dat niet meer. In plaats daarvan zijn algemene eisen
gesteld aan een organisatie of persoon op grond waarvan deze gerechtigd is tot het verschaffen van de inentingen. Deze eisen
zijn in artikel 10 en 11 opgenomen. Onder organisaties worden bijvoorbeeld gemeentelijke gezondheidsdiensten, travel-clinics,
arbodiensten en huisartspraktijken verstaan. Onder huisartsen worden individueel werkende huisartsen verstaan. De eisen van
artikel 10 moeten waarborgen dat degenen die inentingen tegen gele koorts verschaffen over afdoende kennis beschikken. Artikel
11 vereist dat de organisaties en huisartsen, die inentingen willen verschaffen en die voldoen aan de eisen, opgenomen in
artikel 10, zich laten registreren bij het Landelijk Coördinatiecentrum Reizigersadvisering in Amsterdam. Het Landelijk Coördinatiecentrum
Reizigersadvisering heeft een belangrijke rol bij het waarborgen van de kwaliteit van de reizigersvaccinaties en het is van
belang dat daar een goed overzicht is van de instanties en artsen die de bedoelde inentingen verschaffen opdat zonodig informatie
en advies aan deze instanties en artsen kan worden verschaft. Ten tijde van het in werking treden van de wet en deze regeling
zijn alle op dat moment op grond van artikel 26 van de Quarantainewet erkende organisaties en huisartsen aangeschreven dat
zij voldoen aan de registratieplicht op grond van artikel 10 van deze regeling.
Artikel 12 stelt een eis aangaande de entstof tegen gele koorts. Artikel 13 stelt nadere eisen aan het internationale certificaat
van inenting, dat op grond van artikel 58, tweede lid, van de wet al moet voldoen aan het model van bijlage 6 van de IGR.
De arts die verantwoordelijk is voor de vaccinaties en toeziet op de toediening van de entstof dient het certificaat te ondertekenen.
Het certificaat mag ook worden ondertekend door een verpleegkundige. Voorwaarde is dan wel dat deze verpleegkundige de indicatiestelling
voor de vaccinatie heeft verzorgd – en op grond van artikel 10, eerste lid, onder b, dus afdoende is opgeleid – en bovendien
de ondertekening verricht onder verantwoordelijkheid van de eerder genoemde arts.
Artikel 14 stelt een uit de IGR voortvloeiende eis dat het tarief voor het inenten tegen gele koorts niet meer dan kostendekkend
mag zijn.
Artikel 15 wijzigt artikel 6.5, eerste lid, van de Regeling Geneesmiddelenwet. Dit is een redactionele wijziging nu de Quarantainewet
is vervallen. Aldus is het voor de in artikel 10 van deze regeling bedoelde organisaties en huisartsen toegestaan om immunologische
geneesmiddelen ter hand te stellen in de zin van de Geneesmiddelenwet. Daarmee kunnen zij deze middelen rechtstreeks, zonder
tussenkomst van een apotheker, aan een patiënt verstrekken. Het tweede lid van artikel 6.5 van de Regeling Geneesmiddelenwet
bepaalt dat deze organisaties en huisartsen de desbetreffende immunologische geneesmiddelen deugdelijk dienen te bewaren en
te behandelen. Zij dienen tevens een administratie te voeren waaruit duidelijk blijkt op welk tijdstip de immunologische geneesmiddelen
aan hen zijn afgeleverd, alsmede aan wie en op welke datum zij deze ter hand hebben gesteld of hebben toegediend. Daarnaast
dienen zij ervoor te zorgen dat een apotheker toezicht houdt op de in dit lid bedoelde handelingen.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
A. Klink.