Convenant Kinderen doen mee!

Partijen,

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de heer A. Aboutaleb, handelend als bestuursorgaan, hierna te noemen: ‘de Staatssecretaris’,

Het College van burgemeester en Wethouders van de gemeente Landerd, handelend als bestuursorgaan van de gemeente Landerd, te deze vertegenwoordigd door de heer P. Raaijmakers, wethouder Welzijn, hierna te noemen: ‘de gemeente Landerd,

Overwegende dat:

• in Nederland 381.000 kinderen opgroeien in een gezin met een laag inkomen1;

• een laag inkomen van de ouders kan leiden tot sociale uitsluiting van het kind;

• kinderen in arme gezinnen niet dezelfde kansen hebben als kinderen uit rijke gezinnen;

Komen het volgende overeen:

Artikel 1. Doelstelling

De gemeente Landerd en de Staatssecretaris hebben de gezamenlijke ambitie om het aantal kinderen dat om financiële redenen niet maatschappelijk participeert, met de helft terug te brengen. Om die ambitie te realiseren maken zij een aantal afspraken.

Artikel 2. Inzet van de gemeente Landerd

1. De gemeente Landerd stelt alles in het werk om armoede onder gezinnen met kinderen te voorkomen dan wel te bestrijden. Teveel kinderen lopen, vaak door een combinatie van verschillende problemen, al vroeg een achterstand op. De inzet van de gemeente Landerd is erop gericht te voorkomen dat deze kinderen los komen te staan van de samenleving en permanent terecht komen in een kansloze onderklasse. Door vroegtijdige interventie in gezinnen die een specifiek risico lopen en door het treffen van maatregelen rond opvoeden en opgroeien en in en rond het onderwijs wordt hierop stevig ingezet.

2. De gemeente Landerd vindt dat financiële redenen geen belemmering voor kinderen mogen zijn om volwaardig mee te doen in de Landerdse samenleving. Langs verschillende wegen wordt hierop ingezet door het bevorderen van het lidmaatschap van een sportclub, deelname aan muziekvereniging, het maken van recreatieve uitstapjes of het bezoeken van musea. Door de inzet van verschillende instrumenten en regelingen worden drempels op dit terrein weggenomen.

Artikel 3. Inzet van de Staatssecretaris

1. De Staatssecretaris vindt dat alle kinderen dezelfde kansen en mogelijkheden moeten krijgen om hun talenten te ontwikkelen, bijvoorbeeld bij een sportvereniging of op de muziekschool. Ook kinderen in arme gezinnen moeten maatschappelijk kunnen participeren.

2. Eerder zijn in het Deelakkoord participatie met de VNG bestuurlijke afspraken gemaakt om armoede en schulden te bestrijden (zie bijlage). In het verlengde van deze bestuurlijke afspraken wil de Staatssecretaris de maatschappelijke participatie van kinderen in arme gezinnen een extra impuls geven door financiële drempels voor deze kinderen te verminderen of weg te halen.

3. De Staatssecretaris heeft de ambitie om het aantal kinderen dat om financiële redenen niet participeert met de helft terug te brengen en stelt in 2008 € 40 miljoen en in 2009 € 40 miljoen extra beschikbaar aan gemeenten via de algemene uitkering van het Gemeentefonds om deze ambitie te realiseren.

Artikel 4. Nadere afspraken

1. De gemeente Landerd zet zich in om het aantal kinderen in arme gezinnen dat niet maatschappelijk participeert met de helft terug te brengen. De doelgroep betreft alle kinderen in de leeftijd van 4 tot 18 jaar in gezinnen met een inkomen tot 120% van het sociaal minimum. De afgesproken inzet van de gemeente Landerd in het kader van dit convenant is een onderdeel van haar bredere armoedebeleid (bijlage 2).

2. De gemeente Landerd verstrekt waar mogelijk voorzieningen in natura aan kinderen in arme gezinnen.

3. De gemeente Landerd werkt samen met de sportverenigingen en cultuurinstellingen, scholen, centra voor jeugd en gezin opdat de activiteiten elkaar versterken en zoveel mogelijk gebruik wordt gemaakt van de lokale bestaande voorzieningen en de (vrije) keuzemogelijkheid voor kinderen zo groot mogelijk wordt gelaten. Waar voorzieningen ontbreken, spant de gemeente zich in om samen met het middenveld een passend aanbod te ontwikkelen. Hiervoor kunnen bestaande subsidieregelingen en uitkeringen vanuit sport- en cultuurbeleid worden benut.

4. De gemeente Landerd streeft naar activiteiten die een duurzame impact hebben. De effecten van het beleid worden met de Staatssecretaris gezamenlijk periodiek geëvalueerd en zo nodig worden de afspraken aangepast.

Artikel 5. Meten van effecten

1. De Staatssecretaris wil inzicht in het aantal kinderen dat gebruik maakt van participatiebevorderende maatregelen op gemeentelijk niveau. Hierbij gaat het vooral om deelname aan sport en cultuur.

2. Van de gemeente Landerd wordt gevraagd een beeld te geven van het aantal kinderen in arme gezinnen dat per 31 december 2007 gebruik maakt van maatregelen van de gemeente en de daarmee gemoeide financiële inzet in 2007.

3. Vervolgens maakt de gemeente Landerd voor de jaren 2008, 2009 en 2010 voor 1 maart van respectievelijk 2009, 2010 en 2011 de financiële inzet en het aantal bereikte kinderen inzichtelijk, met als peildatum respectievelijk 31 december 2008, 2009 en 2010.

4. De gegevens van de gemeente Landerd zullen worden afgezet tegen het aantal kinderen in arme gezinnen in de gemeente Landerd zodat het effect van de extra middelen gemeten kan worden. Deze gegevens (gezinnen met kinderen tot aan 120% van het sociale minimum) krijgt de gemeente aangeleverd van de Staatssecretaris via het CBS;

5. De gemeente Landerd verschaft genoemde gegevens in lid 2 voor 1 november 2008 aan de Staatssecretaris. De gemeente Landerd en de Staatssecretaris maken nadere afspraken over welke informatie de gemeente hiervoor gaat leveren. Hierbij wordt aangesloten bij de beleidsinformatie die het college van B&W zelf nodig heeft voor beleidsmonitoring en -evaluatie en verantwoording in het kader van dit convenant aan de gemeenteraad, zodat er geen sprake zal zijn van een extra administratieve belasting van de gemeente.

Artikel 6. Kennis(delen)

1. Een landelijk beeld van het aantal kinderen dat om financiële redenen niet maatschappelijk participeert, ontbreekt op dit moment. De Staatssecretaris laat daarom een landelijke nulmeting uitvoeren om te komen tot een goed beeld van het aantal kinderen dat (peildatum 31 december 2007) om financiële redenen niet participeert; deze meting zal in 2011 herhaald worden (peildatum 31 december 2010). De landelijke nulmeting zal zo veel mogelijk aansluiten bij de definities en resultaten van gemeenten.

2. De Staatssecretaris heeft behoefte aan een meer diepgaande analyse van wat sociale uitsluiting en armoede voor kinderen betekent. Samen met de Minister voor Jeugd en Gezin zal de Staatssecretaris een onderzoek laten uitvoeren naar de factoren die aan armoede en sociale uitsluiting ten grondslag liggen omdat op dit moment geen volledig en actueel beeld van de omvang en achtergronden van armoede en sociale uitsluiting bij kinderen bekend is. Hierbij is het ook van belang om de langere termijngevolgen van armoede bij kinderen onderzoeken.

3. De Staatssecretaris zal de mogelijkheden die er zijn voor gemeenten om de ambitie te realiseren verkennen en breed bekend maken onder gemeenten. In ieder geval zal de Staatssecretaris hiertoe het gesprek aangaan met (koepel)organisaties uit de sport, cultuur en onderwijssector (waaronder NOC*NSF, de Cultuurformatie, de Kunstconnectie, de Kunstfactor, het Jeugdsportfonds en de stichting Leergeld).

Artikel 7. Inwerkingtreding en looptijd

Dit convenant treedt in werking met ingang van de dag na ondertekening door beide partijen en vervalt per 1 januari 2011. Na 1 januari 2011 blijven de bepalingen van dit convenant van kracht voor zover dit voor de afwikkeling van het convenant noodzakelijk is.

Artikel 8. Wijziging

1. Elke partij kan de andere partijen schriftelijk verzoeken het convenant te wijzigen. De wijziging behoeft de schriftelijke instemming van beide partijen.

2. Partijen treden in overleg binnen twee weken nadat een partij de wens daartoe aan de andere partij schriftelijk heeft medegedeeld.

3. De wijziging en de verklaringen tot instemming worden in afschrift als bijlage aan het convenant gehecht.

Artikel 9. Openbaarheid

Binnen vier weken na ondertekening van het convenant wordt de tekst daarvan gepubliceerd in de Staatscourant.

Aldus overeengekomen en in tweevoud ondertekend:

Landerd, 13 mei 2008.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,A. Aboutaleb.
De gemeente Landerd,
namens deze,
P. Raaijmakers, wethouder.

Bijlage 1

Deelakkoord participatie

In het kader van het Deelakkoord participatie SZW-VNG dat onderdeel uitmaakt van het Bestuursakkoord met gemeenten zijn afspraken gemaakt om armoede en schulden te bestrijden. De afspraken houden in dat:

• Aangestuurd wordt op gerichte bijstand in natura voor gezinnen met kinderen, waarbij het beleid gericht dient te zijn op de kosten voor schoolgaande kinderen, voor zover niet voorzien in een voorliggende voorziening (te denken valt hierbij aan computers, vervoer, sport en cultuur).

• De langdurigheidstoeslag wordt gedereguleerd. Gemeenten leggen in een verordening vast onder welke voorwaarden burgers recht op een langdurigheidstoeslag hebben.

• Gemeenten het armoedebeleid zoveel als mogelijk invullen in de vorm van materiële voorzieningen gericht op participatie.

• Het streven is niet-gebruik voor alle gemeentelijke regelingen tegen te gaan. Daarnaast wordt onderzocht hoe het niet-gebruik via bestandskoppelingen teruggebracht kan worden.

• De samenwerking tussen partners op lokaal en regionaal niveau bevorderd wordt en goede praktijkvoorbeelden actief onder de gemeenten verspreid worden. Zo zal de samenwerking tussen gemeenten en lokale voedselbanken verbeterd worden met het doel bezoekers van voedselbanken gebruik te laten maken van gemeentelijke voorzieningen.

• Gemeenten grote terughoudendheid betrachten bij het verlenen van leenbijstand. Gemeenten worden hierbij gestimuleerd op inventieve wijze om te gaan met de mogelijkheid om de verplichting tot betaling van deze schuld kwijt te schelden, gekoppeld aan de inspanning van de cliënt op het terrein van re-integratie.

Bijlage 2

Minimabeleid gemeente Landerd

(bron evaluatie WWB 2004-2007)

7. Minimabeleid

7.1. Beleidsuitgangspunten bij de armoedebestrijding WWB

Het uitgangspunt inzake het minimabeleid werd in het Beleidskader WWB als volgt verwoord:

Een goede inkomenswaarborg als het nog niet mogelijk is om uit te stromen naar werk;

Samengevat: “ervoor te zorgen dat de voorzieningen terecht komen bij mensen die deze nodig hebben”.

De hieruit voortvloeiende doelen die de gemeente Landerd zich in 2004 en de daarop volgende jaren stelde in het kader van het minimabeleid waren:

• huishoudens met een laag inkomen en met schoolgaande kinderen tegemoet komen in de (in)directe kosten voor school;

• de minima beter te verzekeren tegen ziektekosten en het wegnemen van drempels om een vergoeding te ontvangen voor kosten van medische voorzieningen;

• het gebruik van de verschillende minimaregelingen (kwijtschelding en declaratiefonds), vooral door de overige minima, te stimuleren.

7.2. Het minimabeleid van de gemeente Landerd

7.2.1. Minimabeleid van Algemene bijstandswet naar Wet werk en bijstand

Landerd kende tot 1 januari 2004 - naast de individuele bijzondere bijstand - de categoriale regelingen schoolkosten en regeling duurzame gebruiksgoederen. Deze regelingen verstrekten aan iedereen met een inkomen op 110% van het minimumloon een tegemoetkoming in schoolkosten en duurzame gebruiksgoederen, vanaf het moment dat dit inkomen werd genoten. Via het Declaratiefonds ontving men een persoonlijke toelage. De hoogte van de toelage was afhankelijk van de gezinssituatie.

Op grond van de WWB was categoriaal minimabeleid echter niet meer toegestaan. Ook de in de WWB opgenomen Langdurigheidstoeslag valt onder het minimabeleid.

7.2.2. Minimabeleid gemeente Landerd

De categoriale regeling duurzame gebruiksgoederen is vervallen per 1 januari 2004.

Het Declaratiefonds werd per 1 januari 2004 vervangen door Het Declaratiefonds voor sportieve en culturele activiteiten. Inwoners met een inkomen van 110% van de voor hen geldende bijstandsnorm komen voor dit fonds in aanmerking. De vergoeding bedraagt € 140,00 per gezinslid per jaar. De categoriale regeling schoolkosten is vervangen door een regelarme individuele regeling. De vergoeding in deze regeling bedraagt € 182,00 per kind, per jaar voor ouder(s) met een inkomen op bijstandsniveau met middelbare schoolgaande kinderen van 12 tot 18 jaar. De regeling is vanaf 2004 ondergebracht in het Declaratiefonds. Onder het minimabeleid van Landerd valt ook de bijzondere bijstand en de kwijtschelding van gemeentelijke belastingen. Deze laatste regeling wordt uitgevoerd door de afdeling Financiën. 82 personen maken gebruik van de regeling kwijtschelding. Daarnaast kennen we sinds 1 januari 2006 nog de collectieve kortingsregeling zorgverzekering voor alle minima. Ook de schuldhulpverlening door bureau sociale zaken en de stadsbank Midden-Nederland maakt deel uit van het Landerdse minimabeleid.

Het sluitstuk van het minimabeleid is de in de Wet werk en bijstand opgenomen Langdurigheidstoeslag die voorziet in toeslagen aan minima zonder arbeidsmarktperspectief die langer dan 5 jaar een uitkering hebben.

7.2.3. De effecten van het minimabeleid WWB

Iedere inwoner van Landerd met een inkomen tot 110% van de in het betreffende situatie geldende bijstandsnorm een beroep op het Landerdse minimabeleid doen. Uit landelijk onderzoek blijkt dat de groep mensen met een laag inkomen tussen de 110% en de 120% ook negatieve gevolgen ondervindt van de armoedeval. Zo blijkt bijvoorbeeld uit onderzoek dat een alleenstaande ouder die vanuit een uitkeringsituatie gaat werken pas een koopkrachtverbetering van 10% ten opzichte van de bijstandsuitkering bereikt wanneer een inkomen van 137% van het minimumloon wordt verworven. Bij echtparen zonder kinderen ligt deze grens nog hoger - 151%.2

Door het inkomen tot 20% boven het minimum bestaat geen of slechts gedeeltelijk recht op allerlei subsidies en tegemoetkomingen. De werkende mensen uit deze groep zien zich daarnaast nog vaak met extra kosten geconfronteerd welke door de wijzigingen in het belastingstelsel niet of slechts gedeeltelijk worden gecompenseerd.

Uit landelijk onderzoek (o.a. NIBUD) blijkt dat de grootste financiële problematiek bestaat bij echtparen met oudere schoolgaande kinderen (12 tot 18 jaar). Voor deze groep zijn de bestaande regeling schoolkosten vaak niet toereikend. Het Nibud zegt hierover het volgende: “Deze huishoudens hebben hogere uitgaven aan bijvoorbeeld schoolkosten, kleding en voeding dan andere huishoudens. Daartegenover staan onvoldoende inkomsten om deze kosten te kunnen dragen. Waar sprake is van een crisissituatie door een langdurig of acuut laag inkomen of schuldensituatie, worden problemen aangegeven met studieboeken, computer en meedoen aan schoolactiviteiten”.

7.2.4. De doelgroep van het minimabeleid

Landerd heeft ongeveer 5.500 huishoudens. Geschat wordt dat 100 huishoudens met een inkomen tot 110% van de bijstandsnorm behoort, de doelgroep van het huidig minimabeleid. Indien de inkomensgrenzen worden opgetrokken naar 120% is sprake van een doelgroep van 130 huishoudens.

Het bereiken van de doelgroep

Om het bereik van het Landerds minimabeleid te vergroten is al eerder een bestandskoppeling met de gemeentelijke belastingen gerealiseerd. Via bestandskoppelingen kan de doelgroep direct worden bereikt. Doel van deze bestandskoppeling is om met name de regeling kwijtschelding zoveel mogelijk via automatische uitbetaling te laten verlopen.

In 2005 hebben wij op initiatief van de gezamenlijke KBO’s meegewerkt aan een onderzoek om door een bestandkoppeling met name de personen ouder dan 65 jaar met een minimum inkomen gericht met informatie over het minimabeleid te benaderen. Uit deze koppeling kwamen 50 adressen. Slechts drie personen hebben gereageerd.

Via voorlichtingsbijeenkomsten en foldermateriaal informeren wij de doelgroep.

De resultaten over de periode van 2004 tot 2007

Uit gegevens over de periode 2004 tot en met 2006 blijkt dat ruim 250 aanvragen bijzondere bijstand en bijna 330 aanvragen declaratiefonds hebben ontvangen (tabel 3.1.2 en 3.2.2)

7.3. De bijzondere bijstand en de schuldhulpverlening

7.3.1. Bijzondere bijstand

De uitgaven op het terrein van de individuele bijzondere bijstand lopen vanaf 2004 jaarlijks terug. Dit heeft onder andere te maken met het behalen van de taakstelling opvang statushouders, Waarbij met name in 2004 en 2005 de hoogste opvang werd gerealiseerd en daarmee ook de meeste aanvragen bijzondere bijstand (huur, inrichting e.d.)

Er is wel sprake is van een verschuiving van de individuele bijzondere bijstand naar het overige minimabeleid, met name het Declaratiefonds. Bij deze regeling neemt zeker het afgelopen jaar het aantal aanvragen sterk toe.

Budgettair zijn er afgelopen jaren geen grote problemen geweest

7.3.2. Schuldhulpverlening

Schulpverlening wordt in Landerd uitgevoerd door de consulent werk en inkomen en de Stadsbank Midden Nederland. De werkwijze van is cliëntgericht. Aanmeldingen voor schuldhulpverlening worden nooit op basis van alleen de aangeleverde papieren afgewezen, er volgt altijd een intakegesprek. Op basis hiervan wordt onderzocht hoe het einddoel (oplossing van de problematische schuldsituatie) kan worden bereikt. De gedragscode van de NVVK (Nederlandse Vereniging voor Volkskrediet) is de richtlijn. Voldoet de aanmelding aan de voorwaarden dan kan de aanvraag naar de Stadsbank worden doorgestuurd voor een schuldregeling. Voldoet een cliënt op het moment van de aanmelding/intake niet aan de voorwaarden van de NVVK dan kunnen instrumenten als budgetbegeleiding, budgetbeheer en verwijzing worden ingezet om alsnog aan deze voorwaarden te gaan voldoen. Een aanmelding schuldhulpverlening kan dus al geruime tijd in behandeling zijn bij de consulent voordat deze aanmelding wordt doorgestuurd voor een schuldregeling.

Budgetbeheer

Een belangrijk onderdeel in de totale schuldhulpverlening door de stadsbank is het budgetbeheer. Bij budgetbeheer wordt het inkomen van de cliënt voor hem/haar beheerd. Van dit inkomen worden de vaste lasten betaald en krijgt de cliënt wekelijks of maandelijks een bedrag aan huishoudgeld.

Het instrument budgetbeheer wordt ingezet voor mensen die (tijdelijk) niet met geld kunnen omgaan. In die zin kan budgetbeheer preventief ingezet worden maar kan ook een bijdrage leveren aan de oplossing van de problematische schuldsituatie. In het kader van de huidige methodiek van de Stadsbank wordt budgetbeheer - na het oplossen van de problematische schuldsituatie - ook blijvend ingezet om herhaling van de problematiek te voorkomen. Dit betekent in de praktijk dat ook mensen zonder problematische schuldsituatie een budgetbeheerrekening kunnen hebben.

7.3.3. De collectieve korting op de ziektekostenverzekering

Doelstelling van de in 2006 ingevoerde collectieve kortingsregeling zorgverzekering is de minima goedkoper te verzekeren tegen ziektekosten. Bij deze regeling neemt de zorgverzekeraar (CZ en VGZ) een deel van de verschuldigde premie voor zijn rekening.

7.3.4. De langdurigheidstoeslag

Het vervallen van de mogelijkheid tot categoriaal minimabeleid onder de werking van de WWB is deels gecompenseerd door het invoeren van de langdurigheidstoeslag (artikel 36 Wwb). Op deze, door het Rijk genormeerde, toeslag bestaat aanspraak indien geen arbeidsperspectief aanwezig is en men gedurende 5 jaar onafgebroken een inkomen op het sociaal minimum heeft genoten. Andere criteria zijn dat men in de periode van 5 jaar actief heeft getracht arbeid te verkrijgen en dat in de directe toekomst ieder arbeidsperspectief (nog) ontbreekt. De toeslag wordt voor een jaar toegekend. Eventueel kan een toeslag het daaropvolgende jaar weer worden toegekend indien aan de voorwaarden wordt voldaan.

De langdurigheidstoeslag strekt zich uit tot alle personen van 23 tot 65 jaar zonder arbeidsperspectief met een uitkering op het sociaal minimum. De uitkering mag niet arbeidsgerelateerd zijn (zoals bijvoorbeeld een WW-uitkering). Dit houdt in dat ook mensen met een uitkering op grond van de Algemene nabestaanden wet (Anw), de Ioaw/Ioaz of (in sommige gevallen) de WAO onder de werking van de langdurigheidstoeslag vallen.

Hoewel de langdurigheidstoeslag een vorm van minimabeleid is stelt het rijk extra gelden voor de uitvoering van deze regeling ter beschikking door middel van een aanvulling op het inkomensdeel.

Gemeenten hebben per 1 september 2006 meer ruimte gekregen bij de verlening van een langdurigheidstoeslag naar aanleiding van een wetswijziging. Op grond van de bestaande systematiek kwam het voor dat zeer geringe inkomsten van een aanvrager in de periode van 5 jaar waarin ieder arbeidsmarktperspectief ontbrak (bijvoorbeeld inkomsten uit 2 weken werk via een uitzendbureau) tot een afwijzing van de langdurigheidstoeslag leidden.

Op grond van de wetswijziging kan het college besluiten dat gelet op de zeer geringe hoogte van de inkomsten uit of in verband met arbeid in die periode en de zeer geringe duur van deze arbeid, in redelijkheid niet gesproken kan worden van een feitelijke aanwezigheid van arbeidsmarktperspectief zodat toch een toeslag kan worden toegekend.

Met het nieuwe artikel 36 lid 1 onderdeel b WWB is niet beoogd een algemene ontsnappingsclausule te bieden ten aanzien van de uitsluitingsgronden. Aspecten waarmee het college rekening kan houden zijn het arbeidsmarktverleden van de betrokkene, de duur van werkloosheid voorafgaand aan de periode van inkomsten uit arbeid, de reden van beëindiging van de werkzaamheden en de ontwikkelingen nadien, het aantal periodes van inkomsten uit arbeid in de referteperiode en dergelijke.

De verwachting is dat door de versoepeling van de wetgeving het aantal aanvragen en toekenning voor de langdurigheidstoeslag zal toenemen.

7.4. Uitgaven minimabeleid

De uitgaven van het minimabeleid in Landerd vertonen een daling met uitzondering van de uitgaven op het terrein van het Declaratiefonds. Opvallend is de daling individuele bijzondere bijstand in 2005 en 2006. Deze daling wordt veroorzaakt door minder uitgaven leenbijstand inrichting woning/eerste huur e.d. in verband met het bereiken van de taakstelling opvang statushouders. Daarnaast valt de daling kwijtschelding op. De daling in 2006 wordt veroorzaakt vanwege het vervallen van het gebruikersdeel OZB.

Omschrijving Uitgaven 2004 Uitgaven 2005 Uitgaven 2006

Individuele

bijzondere bijstand 69.669 50.743 37.053

Declaratiefonds 12.300 13.382 16.273

Kwijtschelding 41.134 42.064 32.8713

Totaal 123.430 106.189 86.197

Bron: paragraaf 3.2. van de bijlage.

7.5. Conclusie en aanbevelingen minimabeleid

Uit landelijke onderzoeken naar de effecten van het gemeentelijk minimabeleid blijkt dat:

- er sprake is van een armoedeval tussen een inkomensgrens van 110% en 120%;

- de thans gehanteerde toelagen van de regeling schoolkosten ontoereikend zou zijn bij huishoudens met schoolgaande kinderen tussen de 12 en 18 jaar.

Het minimabeleid van Landerd is uitgebreid en voorziet duidelijk in een behoefte.

Wij denken echter dat het ons, ondanks voorlichting niet voldoende lukt om de doelgroep te bereiken. Wij stellen voor om door verhoging van inkomensgrenzen en bedragen, maar ook een incidentele jaarlijkse terugkerende actie de doelgroep beter te bereiken. Wij verwachten dat een van de belangrijkste effecten van de te nemen maatregelen is dat de doelgroep wordt vergroot. Het bekendmaken van de acties zal zo vermoeden wij in de komende periode resulteren in nieuwe aanvragen van tot dusver onbekende rechthebbenden uit de doelgroep. Mogelijk kunnen wij ons beleid aantrekkelijker maken door een aantal maatregelen te nemen.

De uitkomsten van deze evaluatie zijn voor het college aanleiding geweest om ten behoeve van de programmabegroting per 1 januari 2007 extra middelen te vragen voor:

- het verhogen van de inkomensgrenzen van 110% naar 120%;

- het verhogen van de individuele vergoeding Declaratiefonds van € 140,00 naar € 175,00;

- het verhogen van de toelagen op grond van de regeling schoolkosten van € 182,00 naar € 250,00 per kind;

- het invoeren van een kerstpakket ingaande 2007.

Verhoging inkomensgrenzen

Wij stellen voor om de inkomensgrenzen om in aanmerking te komen voor het Landerdse minimabeleid op te trekken van 110% naar 120%. Dit met uitzondering van het kwijtscheldingsbeleid omdat hier Rijks(uitvoerings)beleid gevolgd moet worden. Door het verhogen van deze norm (de inkomensgrens) krijgen meer mensen met een laag inkomen toegang tot het gemeentelijk minimabeleid.

Verhoging individuele vergoedingen

Dit onderdeel spreekt voor zich.

Kerstpakkettenactie gemeente Landerd

Wij stellen voor vanaf 2007 een kerstpakkettenactie t houden waarbij aan alle minima in Landerd in december een kerstpakket werd uitgereikt. Het vullen en distribueren van de Kerstpakketten zal worden uitbesteed aan Sligro. Uit contacten met de gemeente Oss blijkt dat met name door het verstrekken van een kerstpakket inwoners gestimuleerd worden om beter gebruik te maken van het gemeentelijk minimabeleid. Onbekende minima die zich melden voor een kerstpakket komen in beeld bij de gemeente.

Samenvatting van de kosten

- Het verhogen van de bij de beoordeling bijzondere bijstand en declaratiefonds gehanteerde inkomensgrenzen van 110% naar 120%. Meer uitgaven op jaarbasis € 4.000,00.

- Het verhogen van de toelagen op grond van de regeling schoolkosten van € 182,00 naar € 250,00. Meer uitgaven op jaarbasis € 1.000,00

- Het verhogen van het declaratiebedrag voor sportieve en culturele activiteiten van € 140,00 naar € 175,00. Meer uitgaven op jaarbasis € 2.500,00.

- Ingaande 2007 jaarlijks een kerstpakkettenactie voor de minima (100 personen à € 30,00 per pakket) te organiseren. Geschatte kosten € 3.000,00 per jaar.

Totaal structurele meerkosten € 10.500,00.

1 Aantal kinderen < 15 jaar dat in 2005 in een huishouden leefde met een inkomen onder de lage inkomensgrens (SCP/CBS Armoedemonitor 2007).

2 Bron: “Trap niet in de val”, Sjakuus.

3 Vanaf 2006 is het gebruikersdeel OZB vervallen.

Naar boven