Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar Staatstoezicht op de Mijnen 2008

Besluit van de Minister van Justitie van 28 mei 2008, nr. 5547616/Justis/08, strekkende tot aanwijzing van buitengewoon opsporingsambtenaren bij de Staatstoezicht op de Mijnen

De Minister van Justitie,

Handelende in overeenstemming met de Minister van Economische Zaken;

Gelezen het verzoek van Inspecteur-generaal der Mijnen van 22 mei 2008;

Gelet op artikel 17, eerste lid, aanhef en onder ten tweede, van de Wet op de economische delicten, artikel 142, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering en op het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar;

Besluit:

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder:

a. buitengewoon opsporingsambtenaar: de buitengewoon opsporingsambtenaar, bedoeld in artikel 2;

b. Staatstoezicht op de Mijnen: de dienst Staatstoezicht op de Mijnen van het Ministerie van Economische Zaken.

Artikel 2

Maximaal 40 ambtenaren werkzaam bij het Staatstoezicht op de Mijnen, belast met de opsporing van strafbare feiten, zijn aangewezen als buitengewoon opsporingsambtenaar.

Artikel 3

1. De buitengewoon opsporingsambtenaar is bevoegd tot het opsporen van de feiten strafbaar gesteld bij of krachtens:

a. de Mijnbouwwet, de Wet goedkeuring en uitvoering Markham-overeenkomst;

b. de Wet Milieugevaarlijke stoffen, de Wet explosieven voor civiel gebruik en de Wet Milieubeheer, voor zover het betreft de activiteiten, bedoeld in artikel 49, eerste en vijfde lid, van de Mijnbouwwet;

c. de Kernenergiewet, de Wet Bodembescherming, de Wet geluidhinder en de Wet inzake de luchtverontreiniging, voor zover het betreft de activiteiten, bedoeld in artikel 49, eerste en vijfde lid, van de Mijnbouwwet;

d. de Arbeidstijdenwet en de Arbeidsomstandighedenwet, voor zover het betreft de activiteiten, bedoeld in artikel 49, eerste en vijfde lid, van de Mijnbouwwet, en voor arbeid op werken waarvoor een vergunning als bedoeld in artikel 2 van de Wet beheer rijkswaterstaatswerken nodig is, die zich in de territoriale zee of de exclusieve economische zone bevinden;

e. de Warenwet, voor zover het betreft de activiteiten, bedoeld in artikel 49, eerste en vijfde lid, van de Mijnbouwwet, en voor arbeid op werken waarvoor een vergunning als bedoeld in artikel 2 van de Wet beheer rijkswaterstaatswerken nodig is, die zich in de territoriale zee of op het continentaal plat bevinden;

f. de Waterleidingwet, voor zover het collectieve watervoorzieningen betreft die aanwezig zijn op een mijnbouwinstallatie aangewezen krachtens de Mijnbouwwet;

g. de Metrologiewet, voor zover het vloeistofmeetinstallaties betreft die in gebruik zijn op een mijnbouwwerk aangewezen krachtens de Mijnbouwwet;

h. de Wet op de economische delicten;

i. artikel 8a, tweede lid, van de Politiewet 1993 en artikel 447e van het Wetboek van Strafrecht;

j. andere wetten, indien en voor zover hij daarmee in een concreet opsporingsonderzoek door een officier van justitie wordt belast, voor de duur van dat onderzoek.

2. De opsporingsbevoegdheid geldt voor het grondgebied van Nederland, inclusief het Nederlandse deel van het continentaal plat en de exclusieve economische zone (EEZ).

Artikel 4

1. Als toezichthouder van de buitengewoon opsporingsambtenaar is aangewezen de hoofdofficier van justitie bij het arrondissementsparket te Amsterdam.

2. Als direct toezichthouder van de buitengewoon is aangewezen de korpschef van het Korps Landelijke Politiediensten.

Artikel 5

De Inspecteur-generaal der Mijnen brengt jaarlijks, vóór 1 april over het jaar daaraan voorafgaand, aan de Minister van Justitie verslag uit over:

a. het aantal buitengewoon opsporingsambtenaren dat op 31 december van dat jaar werkzaam was bij het Staatstoezicht op de Mijnen;

b. de door die buitengewoon opsporingsambtenaren verrichte opsporingsactiviteiten;

c. de stand van zaken met betrekking tot de opleiding van die buitengewoon opsporingsambtenaren, waarbij in ieder geval wordt aangegeven hoeveel personen in het verslagjaar zijn aangemeld voor het door de Minister van Justitie goedgekeurde examen en hoeveel personen in dat jaar voor dat examen zijn geslaagd.

Artikel 6

Dit besluit treedt in werking met ingang van de tweede dag na publicatie in de Staatscourant en vervalt 5 jaar na de datum van inwerkingtreding.

Artikel 7

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar Staatstoezicht op de Mijnen 2008.

Binnen zes weken na publicatie van dit besluit kan een belanghebbende daartegen een bezwaarschrift indienen bij de Minister van Justitie, dienst Justis, afdeling BTR, Postbus 20300, 2500 EH Den Haag. Het bezwaarschrift dient te zijn gemotiveerd.

Dit besluit wordt in de Staatscourant geplaatst.

Den Haag, 28 mei 2008.
De Minister van Justitie,
namens deze:
de teammanager BTR, P.W.C. Collard.

Toelichting

Het onderhavige besluit beoogt de opsporingsbevoegdheid van de met opsporingstaken belaste ambtenaren werkzaam bij de dienst Staatstoezicht op de Mijnen (hierna: SodM) van het Ministerie van Economische Zaken voor een periode van vijf jaar te regelen. Ten opzichte van het vorige aanwijzingsbesluit, het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar Staatstoezicht op de Mijnen 2004, (Stcrt. 2004, 108) hebben enkele wetswijzigingen plaatsgevonden die nopen tot een aanpassing van de opsporingsbevoegdheden van SodM.

Op grond van de regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de Minister van Economische Zaken van 21 november 2006, kenmerk ARBO/M&A/2006/89526, (Stcrt. 2006, 232), heeft het tevens toezichthoudende bevoegdheden gekregen met betrekking tot de Warenwet, de Arbeidstijdenwet, Arbeidsomstandighedenwet bij arbeid op of ten behoeve van werken, waarvoor een vergunning als bedoeld in artikel 2 van de Wet beheer rijkswaterstaatswerken nodig is. Hierbij kan in het bijzonder worden gedacht aan de bouw, het beheer en het onderhoud van windmolenparken. Deze bevoegdheid was vooralsnog beperkt tot werken in de territoriale wateren.

Met de regeling van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 6 december 2006, kenmerk ARBO/A&V/2006/99971, (Stcrt. 2006, 252), zijn de toezichthoudende bevoegdheden van SodM met betrekking tot de naleving van de Arbeidsomstandighedenwet en de Arbeidstijdenwet op rijkswaterstaatwerken uitgebreid tot de exclusieve economische zone. Het toezicht op de naleving van de Warenwet door SodM met betrekking tot mijnbouwactiviteiten is nu tevens van toepassing op rijkswaterstaatswerken op het continentaal plat. Met het onderhavige aanwijzingsbesluit wordt SodM bevoegd om overtredingen op te sporen, strafbaar gesteld bij of krachtens de hierboven genoemde wetten.

Op grond van artikel 12 en 13 van de Regeling van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna: VROM) van 16 december 2004, kenmerk MJZ2004100413, (Stcrt. 2004, 250) is SodM aangewezen om toezicht te houden op naleving van de regelgeving van VROM met betrekking tot de mijnbouwwerken en mijnbouwactiviteiten. Dit betreft onder meer het toezicht op de Waterleidingwet voor zover het de collectieve watervoorzieningen betreft die aanwezig zijn op een mijnbouwinstallatie, aangewezen krachtens de Mijnbouwwet. Met het onderhavige aanwijzingsbesluit wordt SodM bevoegd om overtredingen op te sporen, strafbaar gesteld bij of krachtens de Waterleidingwet voor zover het collectieve watervoorzieningen betreft die aanwezig zijn op een mijnbouwinstallatie, aangewezen krachtens de Mijnbouwwet.

Met de inwerkingtreding van de Metrologiewet (Stb. 2006, 583) is de IJkwet komen te vervallen. Op grond van het besluit van de Minister van Economische Zaken van 5 december 2006, kenmerk EP/MW 6103566, (Stcrt. 2006, 241), is SodM aangewezen om toezicht te houden op de naleving van specifieke bepalingen uit de Metrologiewet. Voorts heeft de Inspecteur-Generaal der Mijnen bij besluit van 27 maart 2007, kenmerk 7037663, (Stcrt. 2007, 62), inspectieambtenaren van SodM aangewezen die belast zijn met het toezicht op bepalingen van de Metrologiewet. Met het onderhavige aanwijzingsbesluit wordt SodM bevoegd om overtredingen van deze bepalingen van de Metrologiewet, voor zover deze bij of krachtens deze wet strafbaar zijn gesteld, op te sporen.

De strafbaarheidstelling van nagenoeg alle in artikel 3 genoemde wetten is geregeld in de Wet op de economische delicten. Het is dan juridisch juister dat het SodM ook opsporingsbevoegdheid heeft t.a.v. de Wet op de economische delicten zoals dat nu in artikel 3, onder h is aangegeven.

Den Haag, 28 mei 2008

De Minister van Justitie

namens deze:

de teammanager BTR,

P.W.C. Collard

Naar boven