Tijdelijke regeling ontwikkelingssubsidie 2008

Tijdelijke regeling van de Minister en de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 29 mei 2008, nr. MC/U-2849661, houdende een regeling voor het verstrekken van ontwikkelingssubsidies voor 2008 (Tijdelijke regeling ontwikkelingssubsidie 2008)

De Minister en de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport ,

Gelet op artikel 3 van de Kaderwet VWS-subsidies;

Besluiten:

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. de Stichting: de Stichting Fonds PGO, gevestigd te Haarlem;

b. Regeling algemene subsidiebepalingen: Regeling algemene subsidiebepalingen Stichting Fonds PGO;

c. projectsubsidie: een subsidie als bedoeld in artikel 1, onder f, van de Regeling algemene subsidiebepalingen;

d. instellingssubsidie: een subsidie als bedoeld in artikel 1, onder e, van de Regeling algemene subsidiebepalingen;

e. ontwikkelingssubsidie: een projectsubsidie als bedoeld in artikel 2.

Artikel 2

1. De Stichting kan aan organisaties die op de datum van inwerkingtreding van deze regeling voor activiteiten in het kalenderjaar 2008 van de Stichting een subsidie ontvangen, voor het kalenderjaar 2008 een projectsubsidie verstrekken in de kosten van activiteiten die strekken tot:

a. de verbetering van de organisatiestructuur;

b. de verbetering van het bestuursmodel;

c. de bevordering van de deskundigheid van bestuursleden, medewerkers en vrijwilligers van de organisatie;

d. de ontwikkeling of verbetering van het vrijwilligersbeleid van de organisatie;

e. de verbetering van het wervingsbeleid voor bestuursleden, medewerkers en vrijwilligers van de organisatie;

f. de ontwikkeling en verbetering van het beleid voor het werven van nieuwe leden en donateurs;

g. de ontwikkeling van een beleid en strategie voor het versterken van de positie van hun leden en het op basis daarvan opstellen van een meerjarenplan;

h. het verbeteren van de planning- en controlcyclus;

i. de verbetering van de administratieve organisatie;

j. het opstellen van een handboek voor de administratieve organisatie;

k. de ontwikkeling en implementatie van prestatie-indicatoren voor de eigen organisatie;

l. de ontwikkeling en verbetering van (het beleid ten aanzien van) de interne en de externe communicatie;

m. het opzetten of verbeteren van het beleid ten aanzien van de verbreding van de financieringsbasis;

n. het onderzoeken van de mogelijkheden tot samenwerking of fusie met andere organisaties;

o. implementatie van het door de NPCF opgestelde handboek Werken aan Eigen Professionaliteit;

p. het professionaliseren van de wijze waarop de reguliere activiteiten worden uitgevoerd.

2. In afwijking van het eerste lid kan de ontwikkelingssubsidie ook worden aangewend voor andere dan de in dat lid genoemde activiteiten die strekken tot professionalisering van de betrokken organisatie, voor zover de Stichting op schriftelijk verzoek van de organisatie daarmee schriftelijk heeft ingestemd.

3. Een organisatie komt in aanmerking voor een ontwikkelingssubsidie indien:

a. de organisatie aan de volgende voorwaarden voldoet:

1°. de organisatie is een landelijk werkzame stichting of vereniging met volledige rechtsbevoegdheid en heeft geen winstoogmerk;

2°. de organisatie is geen organisatie als bedoeld in artikel 6 of artikel 8 van de Regeling functiefinanciering PGO-organisaties;

3°. in de statutaire doelstelling alsmede de activiteiten van de organisatie komt tot uiting dat de organisatie primair is gericht op de versterking van de positie van patiënten, gehandicapten of ouderen in de Nederlandse samenleving, en

4°. de activiteiten van de organisatie worden uitgevoerd vanuit het perspectief en de ervaringsdeskundigheid van de betrokken doelgroep;

dan wel,

b. de organisatie aan de voorwaarden, bedoeld onder a, sub 1°, 2° en 4°, voldoet en voor 2008 van de Stichting een instellingssubsidie heeft ontvangen als zijnde een organisatie voor patiënten, gehandicapten of ouderen.

4. In afwijking van het derde lid kan geen ontwikkelingssubsidie worden verstrekt aan de Vereniging Per Saldo, de LFB en het Centrum Klantervaring Zorg.

Artikel 3

De ontwikkelingssubsidie bedraagt ten hoogste € 30.000. In afwijking van artikel 8 van de Regeling algemene subsidiebepalingen bestaat de ontwikkelingssubsidie uit het verschil tussen de met de subsidiabele activiteiten samenhangende werkelijke lasten en de met de subsidiabele activiteiten samenhangende werkelijke baten.

Artikel 4

1. In afwijking van artikel 9 van de Regeling algemene subsidiebepalingen wordt een aanvraag voor een ontwikkelingssubsidie vóór 1 september 2008 ingediend door toezending aan de Stichting van een volledig ingevuld en ondertekend aanvraagformulier, welk formulier is ingericht overeenkomstig het model dat is opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage.

2. In afwijking van artikel 29 van de Regeling algemene subsidiebepalingen dient de subsidie-ontvanger de aanvraag voor de vaststelling van de ontwikkelingssubsidie in vóór 1 juli 2009. Indien de subsidie-ontvanger overeenkomstig laatstgenoemd artikel over het jaar 2008 tevens een jaarrekening moet indienen, wordt de ontwikkelingssubsidie eveneens in die jaarrekening financieel verantwoord, waarbij de baten en lasten die betrekking hebben op de activiteiten die zijn uitgevoerd met de ontwikkelingssubsidie duidelijk in de jaarrekening worden onderscheiden. In afwijking van artikel 30, eerste lid, van de Regeling algemene subsidiebepalingen toont de subsidieontvanger in de aanvraag tot vaststelling van de ontwikkelingssubsidie aan dat die subsidie is besteed aan de in artikel 2, eerste en tweede lid, bedoelde activiteiten.

3. De artikelen 5, eerste lid, onder b en c, en 10 van de Regeling algemene subsidiebepalingen blijven ten aanzien van de ontwikkelingssubsidie buiten toepassing.

4. De subsidie-ontvanger verricht de met de verstrekte ontwikkelingssubsidie bekostigde activiteiten op doelmatige wijze.

Artikel 5

In artikel 3, eerste lid, van het Tijdelijk besluit delegatie subsidiebevoegdheid aan Stichting Fonds PGO en Stichting Koppeling wordt na de woorden ‘Regeling functiefinanciering PGO-organisaties’ toegevoegd: , de Tijdelijke regeling ontwikkelingssubsidie 2008.

Artikel 6

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 januari 2008.

Artikel 7

Deze regeling wordt aangehaald als: Tijdelijke regeling ontwikkelingssubsidie 2008.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, A. Klink.De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, J. Bussemaker.

Bijlage

stcrt-2008-105-p54-SC85949-1.gif

Toelichting

Algemeen

1. Inleiding

In de brief van 6 maart 2008 aan de Tweede Kamer (Kamerstukken II, 29214, nr. 30) is een nieuwe subsidiesystematiek beschreven die er op is gericht om de individuele gebruikers van organisaties van zorg en ondersteuning een centrale, sterke positie te geven en regie op eigen leven te optimaliseren. Zoals daarbij is opgemerkt, zijn daarvoor sterke organisaties van patiënten, gehandicapten en ouderen (hierna: pgo-organisaties) nodig die hun werk voor en namens hun achterban kunnen voortzetten én die zich tegelijkertijd verder kunnen ontwikkelen. Gezien de maatschappelijke ontwikkelingen in de afgelopen periode en de vraagstukken waarvoor de pgo-organisaties zich hierdoor nu reeds gesteld zien, is het van belang om de ook door het pgo-veld gewenste versterking zo snel mogelijk in gang te zetten. Besloten is om vooruitlopend op de nieuwe subsidiesystematiek aan in de in artikel 2 omschreven groep van organisaties die op de datum van inwerkingtreding van de regeling een subsidie van de Stichting Fonds PGO (hierna: de Stichting) ontvangen, de mogelijkheid te bieden om een ontwikkelingssubsidie aan te vragen ten behoeve van activiteiten die strekken tot professionalisering van hun organisatie. Deze subsidie wordt verstrekt door de Stichting.

Op de in deze regeling gebaseerde verstrekking van ontwikkelingssubsidies zijn de bepalingen van de Regeling algemene subsidiebepalingen Stichting Fonds PGO (hierna: Regeling algemene subsidiebepalingen) van toepassing. In artikel 2, derde lid, van die regeling is bepaald dat de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport nadere, aanvullende of afwijkende regels kan stellen ten aanzien van categorieën van subsidies in de kosten van bepaalde activiteiten. In de onderhavige regeling worden aanvullende én afwijkende regels gesteld ten aanzien van de in artikel 2 bedoelde ontwikkelingssubsidies.

2. Administratieve lasten en uitvoeringslasten ten gevolge van de Tijdelijke regeling ontwikkelingssubsidie 2008

Naar verwachting zal de regeling voor de betreffende organisaties slechts tot beperkte administratieve lasten leiden. De subsidie kan worden aangevraagd met gebruikmaking van een eenvoudig aanvraagformulier, waarvan een model bij de regeling is gevoegd. De subsidie-aanvrager behoeft géén activiteitenplan/projectplan of begroting in te dienen. Het aanvraagformulier is voorts zodanig ingericht dat een subsidie-aanvrager die de ontwikkelingssubsidie wil aanwenden voor andere dan de in artikel 2, eerste lid, genoemde professionaliseringsactiviteiten, zulks reeds in dat formulier kan aangeven en daarmee direct de in artikel 2, tweede lid, bedoelde toestemming vraagt; hiermee kunnen de administratieve lasten van een in artikel 2, tweede lid, bedoeld verzoek beperkt blijven. (Indien pas na toekenning van de subsidie wordt overwogen andere activiteiten uit de ontwikkelingssubsidie te bekostigen, kan dit uiteraard alsnog aan de Stichting worden voorgelegd).

Wel is aan de subsidie de verplichting verbonden tot het indienen van een aanvraag tot vaststelling. Deze bestaat er met name uit dat de gesubsidieerde organisatie aantoont dat de subsidie is besteed aan de in artikel 2 bedoelde activiteiten. Indien de betrokken organisatie over 2008 reeds een jaarrekening moet indienen, vindt de financiële verantwoording plaats in die jaarrekening.

Voor de Stichting als uitvoerder van de regeling wordt rekening gehouden met een tijdelijke verzwaring van de uitvoeringslasten. Doordat evenwel een licht regime geldt voor de subsidieaanvraag en verantwoording in de meeste gevallen plaatsvindt in de jaarrekening die een organisatie toch al zal moeten indienen, zal deze tijdelijke verzwaring beperkt van aard zijn en binnen de staande organisatie kunnen worden opgevangen.

Artikelsgewijs

Artikel 1

De op grond van deze regeling te verstrekken ontwikkelingssubsidie is een projectsubsidie. Hierop zijn alle voor projectsubsidies geldende bepalingen uit de Regeling algemene subsidiebepalingen van toepassing, voor zover daarvan in de onderhavige tijdelijke regeling niet wordt afgeweken.

In artikel 2, derde lid, onder b, wordt het begrip ‘instellingssubsidie’ genoemd. Om onduidelijkheid te voorkomen is in artikel 1 onder d bepaald dat onder het begrip ‘ instellingssubsidie’ in de onderhavige regeling, hetzelfde wordt verstaan als in de Regeling algemene subsidiebepalingen.

Artikel 2

Dit artikel betreft de reikwijdte van de regeling. De ontwikkelingssubsidie is bedoeld voor de professionalisering (en derhalve de verdere ontwikkeling) van de organisatie. Hieronder moet zowel de professionalisering van de interne organisatie worden verstaan als de professionalisering van de activiteiten. Beide hangen vaak zozeer met elkaar samen dat daartussen geen onderscheid is te maken.

In het eerste lid is een limitatieve lijst opgenomen van de activiteiten waaraan de subsidie kan worden besteed. Daarnaast kan een organisatie op grond van het tweede lid (schriftelijk) aan de Stichting verzoeken om de subsidie voor andere dan in het eerste lid bedoelde activiteiten aan te wenden. Gezien het doel van de onderhavige regeling dient het daarbij uiteraard steeds te gaan om activiteiten die strekken tot professionalisering. De subsidie is bedoeld voor activiteiten die in 2008 plaatsvinden.

Zoals uit artikel 2 blijkt, is er een groot aantal activiteiten die een organisatie ten behoeve van verdere professionalisering kan uitvoeren. Wat wenselijk is voor een bepaalde organisatie is sterk afhankelijk van de karakteristieken van die organisatie.

Wat betreft de aanwending van de subsidie voor de betrokken activiteiten wordt er op gewezen dat het bijvoorbeeld mogelijk is om met de subsidie tijdelijk iemand aan te stellen om de professionaliseringsactiviteiten uit te voeren of om de organisatie daarbij te ondersteunen.

Niet alle organisaties zullen evenwel steeds in staat zijn alle activiteiten in eigen beheer uit te voeren. Kleine organisaties kunnen zich bijvoorbeeld weinig aangetrokken voelen tot werkgeverschap. Organisaties kunnen daarom met de subsidie ook derden inschakelen om hen te ondersteunen bij trajecten van professionalisering. Gezien de grote deskundigheid die binnen het veld van pgo-organisaties op dit terrein al is opgebouwd, kunnen met name koepelorganisaties en samenwerkingsverbanden in dit kader een belangrijke rol spelen. Het is ook mogelijk dat organisaties samenwerken bij het verder ontwikkelen van hun organisatie en activiteiten. Samenwerking kan zowel inhoudelijke kwesties als ondersteunende processen betreffen. Er bestaan verschillende goede voorbeelden van vormen van samenwerking tussen pgo-organisaties.

In de afgelopen jaren is voor en door pgo-organisaties veel materiaal ontwikkeld dat deze organisaties kan helpen bij het ontwikkelen van de in artikel 2 bedoelde activiteiten. Zoals bijvoorbeeld:

– het handboek Werken aan Eigen Professionaliteit (WEP) dat de NPCF in 2007 heeft uitgebracht;

– de cursussen Fondsenwerving van het Instituut voor Sponsoring en Fondsenwerving, de brancheorganisatie voor lokale en regionale fondsenwervende instellingen in de non-profitsector, en de Gedragscode Fondsenwerving die de NPCF heeft ontwikkeld voor patiënten/consumentenorganisaties;

– de Toolkit Goed Bestuur die het Fonds PGO samen met het Nationaal Register van Commissarissen en Toezichthouders heeft ontwikkeld;

– de Handleiding Effectief Belangen Behartigen van het Verwey-Jonker Instituut.

Om voor een ontwikkelingssubsidie in aanmerking te komen moet een organisatie op grond van het derde lid voldoen aan de voorwaarden van onderdeel a dan wel van onderdeel b.

Onderdeel a bevat de volgende voorwaarden:

1. de organisatie is een landelijk werkzame stichting of vereniging met volledige rechtsbevoegdheid en heeft geen winstoogmerk;

2. de organisatie is geen organisatie als bedoeld in artikel 6 of artikel 8 van de Regeling functiefinanciering PGO-organisaties;

3. in de statutaire doelstelling alsmede de activiteiten van de organisatie komt tot uiting dat de organisatie primair is gericht op de versterking van de positie van patiënten, gehandicapten of ouderen in de Nederlandse samenleving, en

4. de activiteiten van de organisatie worden uitgevoerd vanuit het perspectief en de ervaringsdeskundigheid van de betrokken doelgroep.

De eerste voorwaarde houdt onder meer in dat de organisatie werkzaam moet zijn voor heel Nederland. De subsidie is derhalve bedoeld voor activiteiten van de landelijke organisatie. Een en ander laat onverlet dat een landelijke organisatie ook activiteiten in de regio kan uitvoeren. Organisaties die zich enkel en alleen richten op lokale, regionale of mondiale activiteiten komen niet voor de subsidie in aanmerking.

Op grond van de tweede voorwaarde vallen de koepels NPCF, CG-Raad en CSO niet onder deze regeling. Aan de koepels worden op andere wijze extra middelen toegekend ten behoeve van de ondersteuning van pgo-organisaties.

Daarnaast vallen op grond van de tweede voorwaarde organisaties die zich richten op ondersteuning van medezeggenschap niet onder deze regeling en sluit het vierde lid van artikel 2 de Vereniging Per Saldo, de LFB en het Centrum Klantervaring zorg uit. De reden hiervoor is dat in de brief van 6 maart 2008 is aangekondigd dat voor een aantal specifieke subsidies die momenteel aan het pgo-veld verstrekt worden door het Fonds PGO, de subsidiëring op een andere wijze dan de in de brief beschreven systematiek wordt voortgezet.

De derde voorwaarde houdt in dat de doelstelling van een organisatie moet zijn gericht op de versterking van de positie van de positie van patiënten, gehandicapten of ouderen in de Nederlandse samenleving. De doelstelling van de organisatie moet niet alleen blijken uit de statutaire omschrijving, maar ook tot uiting komen in de feitelijk uitgevoerde activiteiten.

Op grond van de vierde voorwaarde moet uit de statuten en uit andere documenten van de organisatie blijken dat de ervaringen van de leden en donateurs zelf bij het nastreven van de doelstelling en de uitvoering van activiteiten leidend zijn. Dit criterium geeft de kern van het doel en karakter van de bedoelde organisaties weer, namelijk verbetering van de eigen positie op basis van eigen ervaringen en opvattingen. Er zijn immers ook tal van organisaties die vanuit een ander perspectief (bijv. de behandelaar, de verzekeraar, etc.) streven naar de versterking van de positie van de betreffende doelgroep. Deze organisaties voldoen evenwel niet aan de onderhavige voorwaarde.

Ingevolge het derde lid, onder b, kunnen ook organisaties die wel voldoen aan de voorwaarden 1, 2 en 4, maar niet aan voorwaarde 3 voor de ontwikkelingssubsidie in aanmerking komen, namelijk indien zij voor 2008 van de Stichting een instellingssubsidie hebben ontvangen als zijnde een organisatie voor patiënten, gehandicapten of ouderen. Het gaat hierbij om een aantal organisaties die een duidelijke verwantschap vertonen met pgo-organisaties, hetzij doordat zij vergelijkbare kerntaken hebben (voorlichting, lotgenotencontact, belangenbehartiging), zoals de Vereniging tegen Seksueel Kindermishandeling binnen het gezin of de Vereniging Ouders van Wiegedoodkinderen, hetzij doordat ze als ouder- of familieorganisaties voor de belangen van dezelfde doelgroepen opkomen, zoals Ypsilon, de vereniging van familieleden van mensen met schizofrenie.

Uitdrukkelijk wordt opgemerkt dat de ontwikkelingssubsidie 2008 apart moet worden gezien van de in voorbereiding zijnde regeling betreffende de subsidiesystematiek in 2009 en volgende jaren. Met beide wordt weliswaar beoogd bepaalde organisaties verder te versterken, maar de reikwijdte van beide regelingen is anders. Een groot aantal organisaties dat onder de Tijdelijke regeling ontwikkelingssubsidies 2008 valt, zal eveneens een beroep kunnen doen op subsidie in het kader van de nieuwe regeling, maar dit zal niet in alle gevallen gelden. Aan de toekenning van een ontwikkelingssubsidie in 2008 kunnen dus geen rechten of verwachtingen worden ontleend ten aanzien van subsidiëring in 2009 en volgende jaren.

Artikel 3

In dit artikel wordt afgeweken van artikel 8 van de Regeling algemene subsidiebepalingen. Laatstgenoemd artikel gaat bij de subsidiegrondslag voor projectsubsidies uit van een goedgekeurde begroting. Zoals reeds opgemerkt in punt 2 van het algemeen deel van deze toelichting behoeft bij de aanvraag voor de ontwikkelingssubsidie géén begroting te worden ingediend. Om die reden is de subsidiegrondslag in het onderhavige artikel niet gerelateerd aan de in een goedgekeurde begroting opgenomen activiteiten maar aan de werkelijke lasten en baten van de ‘subsidiabele activiteiten’. Onder subsidiabele activiteiten dienen, gezien artikel 2, te worden verstaan: activiteiten die vallen onder de in het eerste lid, onder a tot en met p, opgesomde activiteiten dan wel activiteiten waarvoor de Stichting desgevraagd schriftelijk toestemming heeft gegeven overeenkomstig artikel 2, tweede lid.

De ontwikkelingssubsidie bedraagt ingevolge artikel 3 ten hoogste € 30.000. Organisaties kunnen echter een lager bedrag aanvragen.

Artikel 4

De in het eerste lid genoemde aanvraagdatum van 1 september 2008 betreft een uiterste datum voor indiening. Eerdere indiening is mogelijk. In dat geval zal de Stichting ook eerder een besluit over de aanvraag nemen.

Het tweede lid betreft een afwijking van artikelen 29 en 30 van de Regeling algemene subsidiebepalingen. Deze afwijkingen houden direct verband met het oogmerk om een subsidie te verstrekken die weinig administratieve lasten met zich meebrengt, die snel kan worden toegekend en waarbij de organisatie een grote mate van vrijheid heeft in het pakket activiteiten dat met aanwending van de subsidie wordt uitgevoerd.

Ingevolge artikel 29 van de Regeling algemene subsidiebepalingen moet binnen 6 maanden na afloop van de activiteiten waarvoor een subsidie is verleend, bij de Stichting een aanvraag worden ingediend voor de subsidievaststelling. Daarbij is bepaald dat deze aanvraag vergezeld moet gaan van een inhoudelijk verslag, een subsidiedeclaratie en de jaarrekening, met dien verstande dat een subsidiedeclaratie achterwege kan blijven als de daarmee te verstrekken informatie al is opgenomen in de in te zenden jaarrekening. Uit een oogpunt van de beperking van administratieve lasten, is het de bedoeling dat, indien een organisatie reeds een instellingssubsidie van de Stichting ontvangt en in dat kader een jaarrekening over 2008 moet indienen, de (financiële) verantwoording van de ontwikkelingssubsidie in diezelfde jaarrekening kan plaatsvinden (waarbij uiteraard de baten en lasten die betrekking hebben op de activiteiten die zijn uitgevoerd met de ontwikkelingssubsidie duidelijk in de jaarrekening moeten worden onderscheiden van de activiteiten die met de instellingssubsidie zijn uitgevoerd). Nu de activiteiten waarvoor de ontwikkelingssubsidie wordt verstrekt op wisselende momenten in 2008 kunnen zijn afgelopen, is geregeld dat de verantwoording van de ontwikkelingssubsidie uiterlijk vóór 1 juli 2009 moet worden ingediend; op deze wijze loopt de cyclus van de onderhavige projectsubsidie gelijk aan de cyclus voor de instellingssubsidie.

Ook het inhoudelijk verslag (artikel 31 van de Regeling algemene subsidiebepalingen) dient vóór 1 juli 2009 te worden ingediend.

In artikel 30, eerste lid, van de Regeling algemene subsidiebepalingen is bepaald dat de subsidie-ontvanger bij de aanvraag tot subsidievaststelling aan moet tonen dat de activiteiten hebben plaatsgevonden overeenkomstig het door de Stichting goedgekeurde projectplan. In het kader van de aanvraag van een ontwikkelingssubsidie behoeft echter geen projectplan te worden ingezonden zodat ook geen sprake is van een door de Stichting goedgekeurd projectplan. In plaats daarvan is in artikel 4, tweede lid, van de onderhavige regeling bepaald dat de subsidie-ontvanger moet aantonen dat de subsidie is besteed aan de in artikel 2, eerste en tweede lid, bedoelde activiteiten.

In het derde lid is bepaald dat de artikelen 5, eerste lid, onder b en c, en 10 van de Regeling algemene subsidiebepalingen voor de ontwikkelingssubsidies buiten toepassing blijven. Het buiten toepassing verklaren van deze bepalingen vloeit direct voort uit de – ter voorkoming van extra administratieve lasten – gekozen systematiek waarbij de subsidie wordt aangevraagd zonder activiteitenplan en begroting en de subsidiegrondslag niet is gerelateerd aan een activiteitenplan.

Op deze plaats dient te worden aangetekend dat ook bijvoorbeeld de artikelen 15, tweede lid, 31, laatste twee volzinnen, alsmede artikel 32, derde lid, van de Regeling algemene subsidiebepalingen niet van toepassing zijn op de in de onderhavige regeling bedoelde ontwikkelingssubsidie. Nu deze bepalingen, reeds gezien de inhoud daarvan, niet van toepassing kunnen zijn, is het niet nodig deze bepalingen uitdrukkelijk buiten toepassing te verklaren. Ook is het niet nodig om deze bepalingen van de Regeling algemene subsidiebepalingen te vervangen door een soortgelijke, qua inhoud wel passende, bepaling. Dit laatste is echter wel het geval ten aanzien van artikel 17, onder a, van de Regeling algemene subsidiebepalingen waarin is bepaald dat de in het projectplan gestelde doeleinden op doelmatige wijze moeten worden nagestreefd. Dit artikelonderdeel is, gezien het ontbreken van een projectplan, strikt genomen niet van toepassing. Nu een doelmatige uitvoering van de activiteiten uiteraard wel van groot belang is, is in artikel 4, vierde lid, van de onderhavige regeling uitdrukkelijk bepaald dat de met de ontwikkelingssubsidie bekostigde activiteiten op doelmatige wijze dienen te worden uitgevoerd. In dit kader wordt er op gewezen dat, indien in afwijking van deze verplichting, activiteiten ondoelmatig worden uitgevoerd, de subsidie op een lager bedrag kan worden vastgesteld (overeenkomstig artikel 4:46, tweede lid, onder b, van de Algemene wet bestuursrecht). Als voorbeelden van ondoelmatige besteding kunnen worden genoemd het aanschaffen van dure software die doordat specifieke deskundigheid nodig is niet gebruikt kan worden door een organisatie, het inschakelen van dure externe adviesbureaus die plannen opleveren die door de organisatie niet kunnen worden uitgevoerd, het betalen van ongebruikelijk hoge salarissen of het met een groot aantal mensen bezoeken van buitenlandse congressen en seminars.

Artikel 5

Met dit artikel wordt de Tijdelijke regeling ontwikkelingssubsidie 2008 onder de werking gebracht van artikel 3 van het Tijdelijk besluit delegatie subsidiebevoegdheid aan Stichting Fonds PGO en Stichting Koppeling van 6 februari 2008, waarin de Minister van VWS aan het Fonds PGO de bevoegdheid heeft gedelegeerd tot het nemen van subsidiebesluiten met betrekking tot subsidies ten behoeve van de versterking van de positie en de invloed van patiënten, gehandicapten en ouderen in de samenleving alsmede de bevordering van samenwerking, innovatie en werkontwikkeling op dat terrein.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

A. Klink

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

J. Bussemaker

Naar boven