Wijziging Vreemdelingencirculaire 2000 (2008/17)

Besluit van de Staatssecretaris van Justitie van 29 mei 2008, nummer 2008/17, houdende wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000

De Staatssecretaris van Justitie,

Gelet op de Vreemdelingenwet 2000, het Vreemdelingenbesluit 2000 en het Voorschrift Vreemdelingen 2000;

Besluit:

Artikel I

De Vreemdelingencirculaire 2000 wordt als volgt gewijzigd:

A

Paragraaf B2/1.2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

1.2 Artikel 29, eerste lid, onder e en f, Vw

Overgangsregeling wijziging nareistermijn

Artikel 29, eerste lid, onder e en f, Vw geeft regels met betrekking tot gezinshereniging (niet: gezinsvorming) met een vreemdeling die houder is van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Indien wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 29, eerste lid, onder e en f, Vw kan aan de daar genoemde gezinsleden een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd asiel worden verleend. Verwezen wordt naar C2/6 en C12/6. In de overige gevallen zijn de regels over de verlening van de verblijfsvergunning regulier van toepassing op gezinshereniging en gezinsvorming met een houder van een verblijfsvergunning asiel.

Ingevolge artikel 29, eerste lid, onder e, Vw komen de echtgeno(o)t(e) en minderjarige kinderen van vreemdelingen die in het bezit zijn van een asielvergunning voor bepaalde tijd eveneens in aanmerking voor een zodanige vergunning indien zij gelijktijdig met deze vreemdeling Nederland zijn ingereisd dan wel zijn nagereisd binnen drie maanden na verlening van de verblijfsvergunning aan de hoofdpersoon.

Tot 1 april 2001 bestond een dergelijke mogelijkheid van gezinshereniging bij vreemdelingen die hier te lande waren toegelaten als vluchteling eveneens. Deze mogelijkheid was als beleidsregel neergelegd in de Vc (oud). In de beleidsregel werd een zogenoemde redelijke termijn voor nareis gehanteerd die in de praktijk is ingevuld met zes maanden.

Het materiële recht van de Vw heeft als regel onmiddellijke werking. Zie in dit verband ook A7. Ten aanzien van de aanscherping van de nareistermijn (van zes naar drie maanden) is geen overgangsregeling in de Vw opgenomen.

Voor vreemdelingen die zich met deze aanscherping geconfronteerd zien, is besloten alsnog een voorziening te treffen, gebaseerd op artikel 3.13, tweede lid, Vb.

In het kader van de hieronder uitgewerkte regeling kan een vreemdeling in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder een beperking verband houdend met gezinshereniging, indien:

• het betreft de echtgeno(o)t(e) en/of de minderjarige kinderen;

• de hoofdpersoon vóór 1 april 2001 in het bezit is gesteld van een A-status (die inmiddels is omgezet in een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd);

• de aanvraag om gezinshereniging (aanvraag mvv of aanvraag verblijfsvergunning dan wel de asielaanvraag) is ingediend tussen de drie en zes maanden nadat de hoofdpersoon in het bezit is gesteld van een A-status en uiterlijk vóór 1 juli 2001.

Vreemdelingen die in aanmerking komen voor verblijf op basis van de onderhavige regeling worden derhalve niet in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning asiel bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, onder e, Vw.

Beoordeling

Aanvragen van vreemdelingen die onder deze regeling vallen, worden getoetst aan de voorwaarden zoals omschreven in C2/6 en C12/6, afgezien van de nareistermijn van drie maanden.

Bij inwilliging van de aanvraag om afgifte van een mvv dient de vreemdeling erop te worden gewezen dat hij zich binnen drie dagen na aankomst in Nederland in het kader van het vreemdelingentoezicht dient aan te melden bij de Korpschef van het regionale politiekorps waarin de gemeente is gelegen waar hij zijn woon- of verblijfplaats heeft (zie artikel 4.47 Vb). Ter indiening van een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder een beperking verband houdende met gezinshereniging dient de vreemdeling zich vervolgens te vervoegen bij de IND.

Tevens geldt voor deze categorie vreemdelingen dat de aanvraag tot het verlenen van deze verblijfsvergunning niet wordt afgewezen wegens het ontbreken van een geldige mvv, voorzover nodig, met toepassing van artikel 3.71, vierde lid, Vb. Ook in die gevallen geldt het legesvereiste onverkort.

Nadat in dit kader een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd is verleend, is het gestelde in B1 en B2 onverkort van toepassing.

Tijdelijke overgangsregeling niet-tijdige aanvraag gezinshereniging artikel 29, eerste lid, onder e en f, Vw (tijdelijke regeling nareis gezinsleden)

Sinds 1 oktober 2006 worden vreemdelingen bij de verlening van een verblijfsvergunning asiel, structureel van de mogelijkheid tot gezinshereniging en de nareistermijn van drie maanden als bedoeld in artikel 29, onder e en f, Vw, op de hoogte gebracht middels een bij de beschikking omtrent verlening van de verblijfsvergunning asiel meegezonden folder waarin hun rechten en plichten zijn opgenomen. Voor de categorie vreemdelingen aan wie na inwerkingtreding van de Vw doch uiterlijk op 1 oktober 2006 een verblijfsvergunning asiel is verleend, en die niet op deze wijze structureel van de mogelijkheid tot gezinshereniging en de nareistermijn op de hoogte is gebracht, geldt voor de niet binnen de nareistermijn ingediende aanvraag om gezinshereniging de hierna volgende tijdelijke overgangsregeling.

Mits voor 30 mei 2008 schriftelijk de wens te kennen is gegeven met het achtergebleven gezinslid te worden herenigd, kan op aanvraag op grond van artikel 3.13, tweede lid, Vb verblijf worden toegestaan aan de gezinsleden als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder e en f, Vw, indien aan de volgende voorwaarden is voldaan:

• betrokkene heeft dezelfde nationaliteit als degene bij wie verblijf wordt beoogd;

• betrokkene behoorde tot aan het vertrek van de hoofdpersoon feitelijk tot het gezin van degene bij wie verblijf wordt beoogd (zie C2/6). Voor wat betreft de vereisten ten aanzien van (gelegaliseerde) bescheiden waarmee de gezinsband kan worden aangetoond, wordt aangesloten bij C12/6;

• degene bij wie verblijf wordt beoogd is na 1 april 2001 doch uiterlijk op 1 oktober 2006 toegelaten op grond van artikel 29, eerste lid, onder a tot en met d, Vw;

• degene bij wie verblijf wordt beoogd, beschikt over voldoende middelen van bestaan (zie B1/4.3). Het middelenvereiste wordt niet tegengeworpen, indien aannemelijk gemaakt wordt dat degene bij wie verblijf wordt beoogd sedert de verlening van de verblijfstitel als bedoeld in artikel 29, eerste lid, onder a tot en met d, Vw voldoende inspanningen heeft verricht om aan het middelenvereiste te kunnen gaan voldoen;

• aan alle overige algemene voorwaarden van artikel 16 Vw wordt voldaan (zie B1/4). Hierbij is van belang dat ten aanzien van het vast stellen van de identiteit en de gezinsband, aangesloten wordt bij de bepalingen van C12/6 .

Leges

De gezinsleden zijn vrijgesteld van het legesvereiste (zie artikel 3.34b, eerste lid, onder i, VV). Voor de behandeling van aanvragen om een mvv wordt verwezen naar B1/1.

Nadat in dit kader een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd is verleend, is het gestelde in B1 en B2 onverkort van toepassing.

B

Paragraaf B9/8.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

8.1 Slachtoffer

De verblijfsvergunning wordt in beginsel voor een periode van één jaar verleend. De verblijfsvergunning is geldig zolang er sprake is van een strafrechtelijk opsporings- of vervolgingsonderzoek naar of berechting in feitelijke aanleg van de verdachte van het strafbare feit waarvan aangifte is gedaan of waaraan op andere wijze medewerking is verleend.

Zodra de strafzaak door het OM wordt geseponeerd of tegen de uitspraak van de rechtbank in het proces tegen de verdachte geen beroep is ingesteld dan wel het gerechtshof uitspraak heeft gedaan en hiertegen geen beroep in cassatie is ingesteld, komt de grond aan de verblijfsvergunning als bedoeld in B9 te ontvallen. Het OM doet hiervan melding aan de contactpersoon mensenhandel van de IND, alsmede aan het slachtoffer van mensenhandel.

De verblijfsvergunning wordt dan ingetrokken. Betrokkene dient Nederland uit eigen beweging te verlaten. De rechtsplicht om Nederland te verlaten blijft achterwege, indien betrokkene een aanvraag indient om een verblijfsvergunning voor een ander doel en aan de daaraan gestelde voorwaarden is voldaan.

Het beroep in cassatie mag in Nederland worden afgewacht, aangezien de Hoge Raad de zaak nog terug kan wijzen naar het Hof. Cassatie in het belang der wet mag niet in Nederland worden afgewacht, aangezien cassatie in het belang der wet geen verandering in de rechten en positie van partijen te weeg kan brengen en derhalve geen rechtsgevolgen voor de betrokken partijen heeft.

Artikel II

Dit besluit treedt in werking met ingang van 2 juni 2008, en vervalt 2 september 2008.

Dit besluit zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 29 mei 2008.
De Staatssecretaris van Justitie,
namens deze:
de directeur-generaal Wetgeving, Internationale Aangelegenheden en Vreemdelingenzaken, R.K. Visser.

Toelichting

Artikelsgewijs

A

Met de invoering van de Vw 2000 op 1 april 2001 is er nadrukkelijk voor gekozen om de nareistermijn die vóór de invoering van deze wet gesteld was op 6 maanden, terug te brengen tot 3 maanden. Belangrijke redenen hiervoor waren de wenselijkheid van snelle gezinshereniging, mede ook omdat een snelle overkomst van de gezinsleden de integratie kan bevorderen (Kamerstukken II, 1999–2000, nr. 7, p. 47–49). Bovendien is toelating op grond van artikel 29, eerste lid, onder e en f, Vw binnen de nareistermijn expliciet bedoeld voor gezinnen die tijdelijk door de vlucht van één of meer gezinsleden gescheiden zijn. Om te voldoen aan de nareistermijn als bedoeld in artikel 29, eerste lid, onder e en f Vw, is overigens niet vereist dat het gezinslid ook daadwerkelijk binnen de gestelde periode van drie maanden na inreis van de hoofdpersoon zijn aanvraag indient. De termijn gaat lopen vanaf het moment van vergunningverlening aan de hoofdpersoon. Bovendien kan de nareistermijn ten behoeve van gezinsleden ook veilig gesteld worden door het tijdig indienen van een verzoek om advies door de referent (paragraaf C2/6.1 Vc). Dit stelt de termijn veilig in het geval (bijvoorbeeld) één of meerdere gezinsleden nog niet getraceerd zijn.

Buiten de nareistermijn van drie maanden gelden in beginsel onverkort de algemene reguliere toelatingsvereisten op grond van artikel 16 Vw (zoals mvv, paspoort, middelen).

Sinds 1 oktober 2006 bestaat op grond van artikel 22 van Richtlijn 2004/83 de verplichting tot actieve informatieverstrekking over de rechten en plichten van de houder van de verblijfsvergunning asiel, die verband houden met de verlening van deze status. Op grond hiervan wordt er aan vreemdelingen die in het bezit zijn gesteld van een verblijfsvergunning asiel, bij uitreiking van de beschikking waarin tot verlening van een verblijfsvergunning asiel wordt besloten middels een folder, structureel informatie verstrekt over het belang van het tijdig indienen van een aanvraag, ongeacht of op dat moment aan alle voorwaarden wordt voldaan. Ook wordt bij deze informatie aangegeven dat na de periode van drie maanden het reguliere gezinsherenigingsbeleid van toepassing is, op grond waarvan aan reguliere toelatingsvereisten zoals bijvoorbeeld het middelenvereiste moet worden voldaan.

De praktijk heeft uitgewezen dat het eerdere ontbreken van het op deze specifieke wijze van structurele informatie verstrekking voor een beperkte groep houders van een verblijfsvergunning asiel er toe heeft geleid dat hun uiteindelijke verzoek om advies ten behoeve van de nareizende gezinsleden te laat is ingediend om nog voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29. eerste lid, onder e en f, Vw 2000 in aanmerking te kunnen komen. Deze gezinsleden, bleken bovendien, met name vanwege het middelenvereiste, evenmin in aanmerking te komen voor een reguliere verblijfsvergunning. Om recht te doen aan de omstandigheden waarin deze categorie vreemdelingen verkeert, is besloten om voor deze specifieke groep gezinsherenigers een tijdelijke regeling te treffen op grond van artikel 3.13, tweede lid, Vb 2000. Deze tijdelijke regeling nareis gezinsleden (B2/2.1 Vc 2000) geldt voor de duur van drie maanden (van 2 juni 2008 tot 2 september 2008).

Zoals in de brief aan de Tweede Kamer van 19 december 2007 (TK 2007–2008, 19 637, nr. 1181) is aangegeven, zijn er dossiers aangeleverd van vreemdelingen die een verkeerde inschatting hebben gemaakt ten aanzien van het tijdig starten van een aanvraagprocedure voor gezinshereniging binnen de nareistermijn als bedoeld in artikel 29, eerste lid, onder e en f, Vw waardoor tijdige nareis nu niet meer mogelijk is. Ook gezinshereniging op reguliere gronden is al langere tijd niet mogelijk, nu niet volledig aan de gestelde voorwaarden kan worden voldaan. Naar aanleiding hiervan is geoordeeld dat er voor deze zaken een omslagpunt is gekomen, waarbij bepaalde reguliere toelatingsvoorwaarden voor gezinshereniging – mede ook bezien in het licht van de verplichtingen ex artikel 8 EVRM – minder stringent getoetst zullen worden, overigens zonder dat hierbij volledig voorbijgegaan wordt aan de reguliere toelatingsvereisten. Daar waar dit mogelijk en redelijk wordt geacht, zullen bepaalde toelatingseisen wel van toepassing zijn.

Uitgangspunt van de regeling is dat het moet gaan om gezinshereniging in het kader van de nareis. Derhalve moet aan de hoofdpersoon een verblijfsvergunning asiel zijn verleend. De verblijfsvergunning asiel moet zijn verleend na inwerkingtreding van de Vw 2000. In verband met de sinds 1 oktober 2006 gehanteerde wijze van informatieverstrekking omtrent de mogelijkheden om gezinshereniging te bewerkstelligen, moet de hiervoor bedoelde verblijfsvergunning asiel na 1 april 2001 doch uiterlijk op 1 oktober 2006 zijn verleend. Ook in dit geval is vereist dat de gezinsleden dezelfde nationaliteit hebben als de hoofdpersoon. Daarnaast moet voor 30 mei 2008 schriftelijk de wens te kennen zijn gegeven met het achtergebleven gezinslid te worden herenigd.

Dit kan middels een aanvraagprocedure, maar ook door bijvoorbeeld een brief of dossiergegevens die zijn aangeleverd. Het mvv-vereiste is onverkort van toepassing. Ook dienen de identiteit en de gezinsband aangetoond te worden. Het beleid van paragraaf C12/6 Vc is hierbij van toepassing.

Voor aanvragen om gezinshereniging in het kader van het reguliere gezinsherenigingbeleid, geldt voor deze categorie vreemdelingen dat, gelet op B2/10.2.3.2 Vc, een sterk vermoeden bestaat van een objectieve belemmering om het gezinsleven in de zin van artikel 8 EVRM buiten Nederland uit te oefenen. Gelet hierop is, voor wat betreft het middelenvereiste, aansluiting gezocht bij het in B2/10.2.3.2 Vc geformuleerde uitgangspunt dat de hoofdpersoon bij wie verblijf wordt beoogd, in beginsel zijn of haar eigen verantwoordelijkheden draagt, ook voor wat betreft de kosten van zijn of haar levensonderhoud en dat van de gezinsleden die hij of zij wenst te laten overkomen. In dit kader wordt van de hoofdpersoon gedurende een redelijke termijn, die gelet op B2/10.2.3.2 Vc in beginsel is gesteld op drie jaar, verwacht dat hij een bepaalde mate van inspanningen heeft geleverd om werk te vinden teneinde zodoende duurzaam te gaan beschikken over voldoende zelfstandige bestaansmiddelen.

In het kader van deze regeling is echter de redelijke wachttermijn, zoals neergelegd in B2/10.2.3.2 Vc, bekort tot één jaar na verlening van de verblijfsvergunning asiel aan de hoofdpersoon

In het verlengde van de afwijking van de hoofdregels over het middelenvereiste is voor deze specifieke categorie vreemdelingen – mede ook in het licht van de verplichtingen op grond van artikel 8 EVRM – een vrijstelling van het legesvereiste opgenomen. Voor de afdoening van verlengingsaanvragen is wel leges verschuldigd.

B

Betreft een nuancering van de verblijfsrechtelijke consequenties van de verschillende vormen van cassatie voor positie van het slachtoffer van mensenhandel.

De Staatssecretaris van Justitie

namens deze:

de directeur-generaal Wetgeving, Internationale Aangelegenheden en Vreemdelingenzaken,

R.K. Visser

Naar boven