Tijdelijke regeling CJG

Regeling van de Minister voor Jeugd en Gezin van 9 januari 2008, nr. DJB/APJB-2821052, houdende regels voor het verstrekken van specifieke uitkeringen ten behoeve van de centra voor jeugd en gezin (Tijdelijke regeling CJG)

De Minister voor Jeugd en Gezin,

Gelet op artikel 3 van de Kaderwet VWS-subsidies en de artikelen 3.1.2, 3.2.2a, 3.3.4 en 3.5.1 van het Besluit maatschappelijke ondersteuning;

Besluit:

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. Minister: Minister voor Jeugd en Gezin;

b. jeugdige: natuurlijke persoon jonger dan 23 jaar;

c. ouder: ouder, stiefouder of ander natuurlijke persoon die de jeugdige als behorend tot zijn gezin verzorgt en opvoedt;

d. jeugdgezondheidszorg: uitvoering van het uniform deel van het basistakenpakket jeugdgezondheidszorg, bedoeld in artikel 2, tweede lid, van het Besluit jeugdgezondheidszorg;

e. maatschappelijke ondersteuning jeugd: uitvoering van op preventie gerichte ondersteuning van jeugdigen met problemen met opgroeien en van ouders met problemen met opvoeden als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel g, onder 2°, van de Wet maatschappelijke ondersteuning door middel van de volgende vijf functies:

1°. het informeren en adviseren van jeugdigen en ouders;

2°. het vroegtijdig signaleren van problemen van jeugdigen en ouders;

3°. het aanbod van hulp en zorg bij problemen met opgroeien en met opvoeden toegankelijk maken voor jeugdigen en ouders;

4°. het bieden van lichte hulp bij problemen met opgroeien en met opvoeden voor jeugdigen en ouders; en

5°. de coördinatie van gemeentelijke hulp en zorg die aan jeugdigen en ouders wordt geboden;

f. afstemming jeugd en gezin: afstemming van de jeugdgezondheidszorg en maatschappelijke ondersteuning jeugd op de domeinen onderwijs en provinciale jeugdzorg;

g. centrum voor jeugd en gezin: organisatie met een geïntegreerd aanbod van jeugdgezondheidszorg en maatschappelijke ondersteuning jeugd, een voor jeugdigen en ouders toegankelijk fysiek inlooppunt alsmede toeleiding naar andere vormen van lokale zorg en hulp en naar voorzieningen in de domeinen onderwijs en provinciale jeugdzorg, voor welke toeleiding de afstemming jeugd en gezin is gerealiseerd.

h. realiseren van een centrum voor jeugd en gezin: het tot stand brengen en inrichten van een centrum voor jeugd en gezin;

i. brede doeluitkering: meerjarige specifieke uitkering, als bedoeld in artikel 2 van deze regeling.

Artikel 2

De Minister verleent zonder voorafgaande aanvraag aan een gemeente een meerjarige brede doeluitkering ten behoeve van jeugdgezondheidszorg, maatschappelijke ondersteuning jeugd en afstemming jeugd en gezin alsmede ten behoeve van het realiseren van ten minste één centrum voor jeugd en gezin in de periode 2008 tot en met 2011.

Artikel 3

De brede doeluitkering ten laste van een begroting die nog niet is vastgesteld, wordt verleend onder de voorwaarde, bedoeld in artikel 4:34, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 4

Hoofdstuk III van het Besluit maatschappelijke ondersteuning is van toepassing op het verstrekken van de brede doeluitkering.

Artikel 5

1. Het bedrag van de brede doeluitkering dat aan een gemeente wordt verleend, is gelijk aan het bedrag dat in de bijlage bij deze regeling bij de desbetreffende gemeente staat vermeld.

2. De Minister kan het bedrag van de uitkering bijstellen in geval van wijziging van de indeling van gemeenten of grenscorrecties.

Artikel 6

1. De Minister verleent aan de gemeente, genoemd in de bijlage bij deze regeling, in 2008, 2009, 2010 en 2011 het in die bijlage bij de desbetreffende gemeente genoemde voorschot op de verleende brede doeluitkering.

2. De Minister verstrekt de voorschotten op de verleende brede doeluitkering als volgt: in januari 8%, februari 8%, maart 8%, april 7%, mei 16%, juni 7%, juli 8%, augustus 8%, september 7%, oktober 8%, november 8% en december 7% van het voor het desbetreffende uitkeringsjaar te bevoorschotten bedrag van de brede doeluitkering.

Artikel 7

1. Het college van burgemeester en wethouders draagt er zorg voor dat:

a. in de loop van de periode waarvoor de brede doeluitkering wordt verstrekt voldoende gemakkelijk te bereiken fysieke inlooppunten gerealiseerd worden om jeugdigen en ouders in die gemeente toegang te verschaffen tot een centrum voor jeugd en gezin;

b. de centra voor jeugd en gezin herkenbaar en laagdrempelig zijn voor jeugdigen en ouders;

c. de afstemming jeugd en gezin gericht is op een sluitend aanbod aan jeugdigen en ouders van jeugdgezondheidszorg en maatschappelijke ondersteuning jeugd, de provinciale jeugdzorg en de zorg in en om het onderwijs;

d. ten behoeve van de afstemming jeugd en gezin en het geïntegreerde aanbod van jeugdgezondheidszorg en maatschappelijke ondersteuning jeugd in ieder geval samenwerking wordt gezocht met het bureau jeugdzorg, bedoeld in artikel 1, onderdeel e, van de Wet op de jeugdzorg en, indien aanwezig, de zorg- en adviesteams in het onderwijs;

e. de afstemming jeugd en gezin wordt neergelegd in schriftelijke sluitende afspraken, tussen de betrokken organisaties.

2. Bij het realiseren van centra voor jeugd en gezin houdt het college van burgemeesters en wethouders rekening met de ontwikkeling naar het elektronisch kinddossier en de verwijsindex risicojongeren.

Artikel 8

Voor het schriftelijk verslag, bedoeld in artikel 3.3.2 van het Besluit maatschappelijke ondersteuning, wordt een door de Minister vastgesteld formulier gebruikt.

Artikel 9

1. De brede doeluitkering wordt vastgesteld op het bedrag dat de gemeente in de periode 2008 tot en met 2011 heeft besteed aan jeugdgezondheidszorg, maatschappelijke ondersteuning jeugd, afstemming jeugd en gezin en het realiseren van centra voor jeugd en gezin in die periode.

2. De brede doeluitkering wordt ten hoogste vastgesteld op het bedrag dat aan de gemeente is verleend.

3. Het besteed bedrag, bedoeld in het eerste lid, bestaat uit:

a. betalingen van de gemeente aan derden voor jeugdgezondheidszorg, maatschappelijke ondersteuning jeugd, afstemming jeugd en gezin en het realiseren van centra voor jeugd en gezin;

b. kosten van de gemeente voor eigen activiteiten ten behoeve van jeugdgezondheidszorg, maatschappelijke ondersteuning jeugd, afstemming jeugd en gezin en het realiseren van centra voor jeugd en gezin.

4. Het besteed bedrag, bedoeld in het eerste lid, bestaat voor investeringen uitsluitend uit betalingen en kosten, bedoeld in het derde lid, ten behoeve van de ten hoogste naar in het maatschappelijk verkeer aanvaardbare normen berekende afschrijvingslasten in de periode 2008 tot en met 2011.

Artikel 10

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst, werkt terug tot en met 1 januari 2008 en vervalt met ingang van 1 januari 2012 met dien verstande dat zij van toepassing blijft op brede doeluitkeringen die op grond van deze regeling zijn verstrekt.

Artikel 11

Deze regeling wordt aangehaald als: Tijdelijke regeling CJG.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister voor Jeugd en Gezin, A. Rouvoet.

Gemeente

Totaal Brede Doeluitkering

2008–2011

Voorschot

2008

Voorschot

2009

Voorschot

2010

Voorschot

2011

Aa en Hunze

€ 1.573.334

€ 472.986

€ 339.208

€ 365.553

€ 395.587

Aalburg

€ 902.183

€ 214.332

€ 213.695

€ 228.589

€ 245.568

Aalsmeer

€ 1.474.293

€ 318.495

€ 355.570

€ 383.942

€ 416.287

Aalten

€ 1.801.162

€ 399.904

€ 431.768

€ 465.511

€ 503.980

Abcoude

€ 601.471

€ 142.852

€ 141.609

€ 152.371

€ 164.639

Achtkarspelen

€ 1.947.292

€ 443.805

€ 463.015

€ 499.461

€ 541.011

Alblasserdam

€ 1.344.599

€ 263.047

€ 333.030

€ 359.291

€ 389.231

Albrandswaard

€ 1.449.180

€ 299.108

€ 352.912

€ 381.999

€ 415.160

Alkemade

€ 976.589

€ 219.042

€ 234.355

€ 251.706

€ 271.486

Alkmaar

€ 6.572.132

€ 1.235.494

€ 1.612.892

€ 1.771.477

€ 1.952.269

Almelo

€ 5.554.284

€ 1.047.817

€ 1.370.439

€ 1.496.281

€ 1.639.746

Almere

€ 16.946.072

€ 3.182.223

€ 4.156.370

€ 4.568.702

€ 5.038.777

Alphen aan den Rijn

€ 5.069.375

€ 979.683

€ 1.250.691

€ 1.358.211

€ 1.480.788

Alphen-Chaam

€ 617.778

€ 163.798

€ 140.540

€ 150.846

€ 162.594

Ameland

€ 266.441

€ 71.868

€ 60.131

€ 64.647

€ 69.795

Amersfoort

€ 10.923.596

€ 2.060.709

€ 2.703.902

€ 2.943.128

€ 3.215.857

Amstelveen

€ 5.037.653

€ 968.768

€ 1.235.585

€ 1.350.911

€ 1.482.389

Amsterdam

€ 67.246.695

€ 11.540.209

€ 16.640.776

€ 18.407.157

€ 20.658.553

Andijk

€ 420.280

€ 90.451

€ 101.775

€ 109.579

€ 118.476

Anna Paulowna

€ 996.491

€ 231.274

€ 236.485

€ 254.244

€ 274.489

Apeldoorn

€ 10.474.234

€ 2.109.249

€ 2.556.840

€ 2.778.004

€ 3.030.141

Appingedam

€ 765.912

€ 151.273

€ 187.523

€ 204.105

€ 223.010

Arcen en Velden

€ 531.699

€ 127.847

€ 124.574

€ 134.170

€ 145.109

Arnhem

€ 10.302.345

€ 1.906.484

€ 2.527.095

€ 2.786.511

€ 3.082.255

Assen

€ 4.597.046

€ 887.349

€ 1.135.595

€ 1.232.063

€ 1.342.040

Asten

€ 1.026.336

€ 227.320

€ 247.295

€ 265.489

€ 286.232

Baarle-Nassau

€ 388.930

€ 95.261

€ 90.141

€ 97.544

€ 105.984

Baarn

€ 1.535.283

€ 312.877

€ 372.832

€ 405.924

€ 443.650

Barendrecht

€ 3.067.929

€ 621.200

€ 752.718

€ 812.773

€ 881.238

Barneveld

€ 3.868.243

€ 847.775

€ 937.854

€ 1.003.747

€ 1.078.868

Bedum

€ 747.861

€ 162.064

€ 181.074

€ 194.633

€ 210.091

Beek

€ 930.777

€ 206.913

€ 221.942

€ 240.425

€ 261.496

Beemster

€ 553.050

€ 135.132

€ 128.991

€ 138.846

€ 150.081

Beesel

€ 835.211

€ 180.576

€ 200.870

€ 217.438

€ 236.326

Bellingwedde

€ 615.643

€ 184.540

€ 132.333

€ 143.194

€ 155.576

Bennebroek

€ 306.193

€ 63.153

€ 74.733

€ 80.733

€ 87.575

Bergambacht

€ 652.388

€ 150.137

€ 155.837

€ 166.900

€ 179.513

Bergeijk

€ 1.150.025

€ 282.610

€ 268.754

€ 288.229

€ 310.432

Bergen L

€ 872.534

€ 233.073

€ 197.006

€ 212.434

€ 230.021

Bergen NH

€ 1.851.860

€ 401.793

€ 441.904

€ 481.507

€ 526.656

Bergen op Zoom

€ 4.638.386

€ 918.224

€ 1.129.046

€ 1.235.103

€ 1.356.013

Berkelland

€ 2.781.168

€ 673.108

€ 650.223

€ 700.347

€ 757.489

Bernheze

€ 1.909.146

€ 428.386

€ 458.726

€ 492.032

€ 530.002

Bernisse

€ 764.301

€ 184.190

€ 179.051

€ 192.732

€ 208.328

Best

€ 1.971.515

€ 401.499

€ 484.405

€ 521.602

€ 564.009

Beuningen

€ 1.685.288

€ 367.602

€ 406.315

€ 437.761

€ 473.610

Beverwijk

€ 2.538.276

€ 482.469

€ 624.826

€ 682.574

€ 748.408

Binnenmaas

€ 1.715.278

€ 386.324

€ 409.635

€ 441.497

€ 477.821

Bladel

€ 1.220.167

€ 281.559

€ 290.356

€ 311.865

€ 336.387

Blaricum

€ 511.277

€ 119.643

€ 119.616

€ 130.058

€ 141.962

Bloemendaal

€ 1.034.845

€ 239.047

€ 244.544

€ 264.342

€ 286.912

Boarnsterhim

€ 1.353.614

€ 335.303

€ 314.654

€ 338.332

€ 365.325

Bodegraven

€ 1.359.978

€ 292.962

€ 329.768

€ 354.517

€ 382.732

Boekel

€ 675.766

€ 154.277

€ 162.167

€ 173.310

€ 186.012

Bolsward

€ 631.993

€ 129.282

€ 153.859

€ 166.959

€ 181.893

Borger-Odoorn

€ 1.700.226

€ 515.472

€ 365.042

€ 393.585

€ 426.126

Borne

€ 1.286.953

€ 282.088

€ 310.317

€ 333.856

€ 360.692

Borsele

€ 1.542.330

€ 409.294

€ 350.579

€ 376.470

€ 405.987

Boskoop

€ 1.061.273

€ 230.071

€ 256.411

€ 276.146

€ 298.645

Boxmeer

€ 1.876.260

€ 434.286

€ 445.095

€ 479.072

€ 517.807

Boxtel

€ 1.879.349

€ 404.345

€ 452.189

€ 489.907

€ 532.908

Breda

€ 11.712.118

€ 2.223.500

€ 2.882.724

€ 3.150.378

€ 3.455.516

Breukelen

€ 989.404

€ 230.400

€ 234.062

€ 252.157

€ 272.785

Brielle

€ 956.924

€ 210.258

€ 229.207

€ 248.011

€ 269.448

Bronckhorst

€ 2.414.708

€ 595.665

€ 561.467

€ 604.346

€ 653.230

Brummen

€ 1.332.012

€ 304.512

€ 315.740

€ 341.307

€ 370.453

Brunssum

€ 1.714.435

€ 338.499

€ 416.746

€ 456.777

€ 502.413

Bunnik

€ 880.357

€ 197.085

€ 210.845

€ 227.003

€ 245.424

Bunschoten

€ 1.433.914

€ 289.514

€ 355.182

€ 380.294

€ 408.923

Buren

€ 1.694.281

€ 427.199

€ 392.663

€ 421.036

€ 453.383

Bussum

€ 2.046.462

€ 406.086

€ 501.021

€ 544.751

€ 594.605

Capelle aan den IJssel

€ 4.595.214

€ 904.170

€ 1.109.405

€ 1.224.954

€ 1.356.685

Castricum

€ 2.186.235

€ 463.731

€ 530.502

€ 572.221

€ 619.782

Coevorden

€ 2.343.224

€ 604.892

€ 534.585

€ 577.443

€ 626.304

Cranendonck

€ 1.139.195

€ 278.938

€ 264.635

€ 285.766

€ 309.857

Cromstrijen

€ 768.935

€ 183.140

€ 180.545

€ 194.608

€ 210.641

Cuijk

€ 1.630.567

€ 351.422

€ 391.696

€ 424.835

€ 462.614

Culemborg

€ 2.090.881

€ 414.350

€ 511.927

€ 556.751

€ 607.853

Dalfsen

€ 1.719.031

€ 413.710

€ 405.276

€ 433.777

€ 466.269

Dantumadeel

€ 1.318.856

€ 309.504

€ 311.863

€ 335.354

€ 362.135

De Bilt

€ 2.670.372

€ 579.561

€ 639.667

€ 694.383

€ 756.760

De Marne

€ 815.132

€ 236.825

€ 177.822

€ 192.103

€ 208.383

De Ronde Venen

€ 2.376.269

€ 544.147

€ 562.636

€ 608.564

€ 660.923

De Wolden

€ 1.576.791

€ 431.479

€ 354.465

€ 380.553

€ 410.293

Delft

€ 6.471.489

€ 1.138.494

€ 1.608.152

€ 1.770.105

€ 1.954.738

Delfzijl

€ 1.835.067

€ 415.700

€ 432.020

€ 471.289

€ 516.058

Den Helder

€ 3.972.321

€ 749.770

€ 978.820

€ 1.069.931

€ 1.173.801

Deurne

€ 1.934.420

€ 432.447

€ 462.517

€ 498.957

€ 540.500

Deventer

€ 7.207.949

€ 1.354.532

€ 1.785.017

€ 1.943.730

€ 2.124.669

Diemen

€ 1.809.165

€ 341.668

€ 442.008

€ 487.062

€ 538.427

Dinkelland

€ 1.757.945

€ 424.740

€ 413.360

€ 443.017

€ 476.828

Dirksland

€ 574.001

€ 133.295

€ 136.676

€ 146.446

€ 157.584

Doesburg

€ 835.221

€ 162.775

€ 205.523

€ 223.318

€ 243.605

Doetinchem

€ 3.729.868

€ 753.526

€ 912.068

€ 988.544

€ 1.075.730

Dongen

€ 1.661.550

€ 340.552

€ 405.224

€ 438.767

€ 477.007

Dongeradeel

€ 1.803.816

€ 457.595

€ 414.225

€ 447.201

€ 484.794

Dordrecht

€ 9.266.189

€ 1.712.023

€ 2.281.092

€ 2.507.487

€ 2.765.587

Drechterland

€ 1.250.240

€ 291.694

€ 296.656

€ 318.496

€ 343.394

Drimmelen

€ 1.566.133

€ 363.470

€ 371.629

€ 399.583

€ 431.451

Dronten

€ 2.756.519

€ 618.798

€ 658.924

€ 710.181

€ 768.616

Druten

€ 1.238.245

€ 270.406

€ 298.127

€ 321.521

€ 348.191

Duiven

€ 1.747.440

€ 379.984

€ 422.740

€ 454.343

€ 490.372

Echt-Susteren

€ 1.827.010

€ 420.767

€ 429.310

€ 466.989

€ 509.944

Edam-Volendam

€ 1.858.122

€ 369.860

€ 460.389

€ 494.495

€ 533.378

Ede

€ 7.724.175

€ 1.628.869

€ 1.874.019

€ 2.024.733

€ 2.196.554

Eemnes

€ 623.835

€ 135.627

€ 150.399

€ 162.186

€ 175.623

Eemsmond

€ 1.163.172

€ 304.571

€ 263.738

€ 285.199

€ 309.664

Eersel

€ 1.095.148

€ 278.413

€ 252.514

€ 271.365

€ 292.856

Eijsden

€ 708.060

€ 163.934

€ 167.801

€ 180.770

€ 195.555

Eindhoven

€ 14.273.745

€ 2.609.716

€ 3.523.558

€ 3.871.756

€ 4.268.715

Elburg

€ 1.527.228

€ 326.888

€ 372.527

€ 398.883

€ 428.930

Emmen

€ 7.110.882

€ 1.524.926

€ 1.709.432

€ 1.855.182

€ 2.021.342

Enkhuizen

€ 1.152.877

€ 231.398

€ 281.104

€ 305.998

€ 334.378

Enschede

€ 10.895.599

€ 2.073.772

€ 2.672.587

€ 2.928.656

€ 3.220.585

Epe

€ 2.089.395

€ 480.715

€ 494.275

€ 534.356

€ 580.049

Ermelo

€ 1.653.022

€ 365.394

€ 396.266

€ 427.740

€ 463.623

Etten-Leur

€ 2.674.469

€ 532.934

€ 655.803

€ 711.256

€ 774.475

Ferwerderadiel

€ 649.153

€ 166.094

€ 149.259

€ 160.495

€ 173.305

Franekeradeel

€ 1.495.404

€ 336.675

€ 355.813

€ 384.886

€ 418.029

Gaasterlan-Sleat

€ 714.046

€ 211.788

€ 155.562

€ 166.891

€ 179.805

Geertruidenberg

€ 1.232.814

€ 253.448

€ 300.860

€ 325.314

€ 353.192

Geldermalsen

€ 1.821.949

€ 396.500

€ 441.123

€ 473.632

€ 510.694

Geldrop-Mierlo

€ 2.325.909

€ 477.809

€ 565.788

€ 613.792

€ 668.519

Gemert-Bakel

€ 1.746.639

€ 403.228

€ 414.369

€ 446.312

€ 482.729

Gennep

€ 1.046.731

€ 241.244

€ 246.915

€ 267.533

€ 291.039

Giessenlanden

€ 983.976

€ 245.164

€ 229.731

€ 245.533

€ 263.549

Gilze en Rijen

€ 1.691.515

€ 353.140

€ 411.450

€ 444.579

€ 482.347

Goedereede

€ 776.821

€ 192.572

€ 181.027

€ 194.137

€ 209.083

Goes

€ 2.374.180

€ 493.296

€ 575.547

€ 624.668

€ 680.669

Goirle

€ 1.356.351

€ 277.128

€ 331.927

€ 358.501

€ 388.795

Gorinchem

€ 2.498.427

€ 476.472

€ 614.994

€ 671.354

€ 735.607

Gouda

€ 5.376.827

€ 1.025.853

€ 1.324.262

€ 1.444.702

€ 1.582.009

Graafstroom

€ 774.091

€ 210.911

€ 175.208

€ 187.168

€ 200.804

Graft-De Rijp

€ 471.221

€ 108.057

€ 112.531

€ 120.675

€ 129.959

Grave

€ 804.455

€ 178.101

€ 192.829

€ 208.073

€ 225.452

Groesbeek

€ 1.134.230

€ 261.208

€ 267.881

€ 289.976

€ 315.165

Groningen

€ 11.596.752

€ 2.028.036

€ 2.879.557

€ 3.175.746

€ 3.513.413

Grootegast

€ 848.208

€ 225.194

€ 192.536

€ 206.996

€ 223.482

Gulpen-Wittem

€ 856.113

€ 265.441

€ 180.849

€ 196.175

€ 213.648

Haaksbergen

€ 1.537.982

€ 347.313

€ 366.590

€ 395.538

€ 428.541

Haaren

€ 888.927

€ 212.758

€ 209.241

€ 224.670

€ 242.259

Haarlem

€ 10.547.916

€ 1.904.786

€ 2.612.251

€ 2.869.055

€ 3.161.824

Haarlemmerliede Spaarnw

€ 361.613

€ 92.826

€ 82.665

€ 89.287

€ 96.835

Haarlemmermeer

€ 10.245.772

€ 2.090.390

€ 2.496.554

€ 2.708.564

€ 2.950.264

Halderberge

€ 1.761.414

€ 400.367

€ 416.740

€ 452.035

€ 492.272

Hardenberg

€ 4.046.405

€ 925.569

€ 966.953

€ 1.037.009

€ 1.116.875

Harderwijk

€ 3.032.009

€ 600.619

€ 743.440

€ 807.474

€ 880.476

Hardinxveld-Giessendam

€ 1.196.720

€ 252.344

€ 293.577

€ 313.846

€ 336.953

Haren

€ 1.132.737

€ 254.606

€ 269.826

€ 291.690

€ 316.615

Harenkarspel

€ 1.106.929

€ 271.996

€ 258.426

€ 277.424

€ 299.083

Harlingen

€ 1.054.295

€ 212.126

€ 256.878

€ 279.660

€ 305.632

Hattem

€ 725.929

€ 159.487

€ 175.421

€ 188.217

€ 202.804

Heemskerk

€ 2.462.199

€ 504.970

€ 596.660

€ 649.923

€ 710.646

Heemstede

€ 1.567.958

€ 322.861

€ 380.307

€ 413.484

€ 451.307

Heerde

€ 1.139.895

€ 268.960

€ 269.361

€ 289.377

€ 312.196

Heerenveen

€ 2.917.340

€ 652.949

€ 691.633

€ 751.980

€ 820.778

Heerhugowaard

€ 3.674.316

€ 712.484

€ 908.209

€ 983.751

€ 1.069.872

Heerlen

€ 5.554.852

€ 1.063.829

€ 1.350.969

€ 1.490.494

€ 1.649.559

Heeze-Leende

€ 929.399

€ 225.040

€ 217.639

€ 234.021

€ 252.698

Heiloo

€ 1.298.078

€ 273.070

€ 315.422

€ 340.499

€ 369.087

Helden

€ 1.249.739

€ 287.037

€ 297.347

€ 319.850

€ 345.504

Hellendoorn

€ 2.242.965

€ 496.415

€ 539.650

€ 580.286

€ 626.614

Hellevoetsluis

€ 2.631.568

€ 518.971

€ 643.121

€ 701.475

€ 768.001

Helmond

€ 6.441.275

€ 1.211.500

€ 1.593.659

€ 1.736.586

€ 1.899.529

Hendrik-Ido-Ambacht

€ 1.700.471

€ 351.129

€ 416.628

€ 448.302

€ 484.411

Hengelo

€ 5.691.869

€ 1.100.554

€ 1.400.707

€ 1.524.653

€ 1.665.955

Het Bildt

€ 794.607

€ 205.174

€ 181.392

€ 195.805

€ 212.236

Heumen

€ 1.080.019

€ 242.786

€ 258.194

€ 278.146

€ 300.892

Heusden

€ 2.788.841

€ 587.569

€ 675.867

€ 731.176

€ 794.230

Hillegom

€ 1.273.720

€ 257.751

€ 311.142

€ 337.429

€ 367.397

Hilvarenbeek

€ 984.112

€ 237.347

€ 231.549

€ 248.147

€ 267.069

Hilversum

€ 5.589.582

€ 1.068.182

€ 1.371.019

€ 1.501.063

€ 1.649.318

Hof van Twente

€ 2.167.032

€ 496.037

€ 515.755

€ 555.159

€ 600.081

Hoogeveen

€ 3.654.933

€ 776.709

€ 884.115

€ 956.050

€ 1.038.058

Hoogezand-Sappemeer

€ 2.454.878

€ 487.937

€ 597.155

€ 653.038

€ 716.748

Hoorn

€ 4.984.976

€ 950.329

€ 1.226.249

€ 1.339.592

€ 1.468.807

Horst aan de Maas

€ 1.843.950

€ 423.354

€ 439.008

€ 471.992

€ 509.595

Houten

€ 3.453.506

€ 732.850

€ 839.135

€ 903.864

€ 977.657

Huizen

€ 2.794.171

€ 582.082

€ 674.204

€ 734.546

€ 803.339

Hulst

€ 1.727.959

€ 429.400

€ 398.345

€ 431.314

€ 468.901

IJsselstein

€ 2.592.114

€ 514.208

€ 636.437

€ 690.129

€ 751.341

Jacobswoude

€ 693.051

€ 180.101

€ 158.368

€ 170.420

€ 184.161

Kampen

€ 3.600.381

€ 751.571

€ 879.827

€ 946.491

€ 1.022.491

Kapelle

€ 786.055

€ 183.751

€ 186.359

€ 200.126

€ 215.819

Katwijk

€ 4.203.416

€ 842.643

€ 1.037.879

€ 1.116.584

€ 1.206.310

Kerkrade

€ 2.588.386

€ 514.698

€ 624.479

€ 688.253

€ 760.957

Kessel

€ 290.592

€ 64.564

€ 69.930

€ 75.101

€ 80.996

Koggenland

€ 1.511.693

€ 375.448

€ 352.536

€ 377.579

€ 406.130

Kollumerland en Nwkruisl

€ 918.721

€ 239.882

€ 209.656

€ 225.538

€ 243.645

Korendijk

€ 758.649

€ 184.193

€ 177.929

€ 190.881

€ 205.646

Krimpen aan den IJssel

€ 1.854.896

€ 371.527

€ 455.279

€ 492.709

€ 535.381

Laarbeek

€ 1.319.483

€ 295.434

€ 316.395

€ 340.237

€ 367.418

Landerd

€ 956.452

€ 222.363

€ 227.273

€ 243.919

€ 262.896

Landgraaf

€ 2.116.728

€ 431.795

€ 512.476

€ 559.451

€ 613.005

Landsmeer

€ 645.756

€ 156.773

€ 149.693

€ 162.401

€ 176.889

Langedijk

€ 1.753.686

€ 369.113

€ 427.181

€ 459.993

€ 497.400

Lansingerland

€ 3.646.274

€ 730.878

€ 899.952

€ 968.594

€ 1.046.850

Laren

€ 633.308

€ 128.582

€ 154.371

€ 167.624

€ 182.733

Leek

€ 1.328.730

€ 283.663

€ 320.918

€ 347.132

€ 377.017

Leerdam

€ 1.619.028

€ 320.245

€ 396.722

€ 431.313

€ 470.748

Leeuwarden

€ 6.270.931

€ 1.157.875

€ 1.549.298

€ 1.697.437

€ 1.866.321

Leeuwarderadeel

€ 699.918

€ 164.029

€ 165.821

€ 178.058

€ 192.009

Leiden

€ 8.156.791

€ 1.451.665

€ 2.025.879

€ 2.225.714

€ 2.453.534

Leiderdorp

€ 1.708.727

€ 355.603

€ 414.321

€ 449.404

€ 489.400

Leidschendam-Voorburg

€ 4.827.216

€ 893.954

€ 1.190.529

€ 1.305.711

€ 1.437.022

Lelystad

€ 5.779.971

€ 1.138.853

€ 1.402.041

€ 1.540.573

€ 1.698.505

Lemsterland

€ 931.178

€ 218.966

€ 219.547

€ 236.608

€ 256.057

Leudal

€ 2.258.869

€ 540.554

€ 530.948

€ 570.906

€ 616.460

Leusden

€ 1.806.682

€ 397.916

€ 434.175

€ 468.009

€ 506.582

Liesveld

€ 711.257

€ 168.248

€ 168.625

€ 180.451

€ 193.933

Lingewaal

€ 743.392

€ 187.273

€ 171.733

€ 184.765

€ 199.621

Lingewaard

€ 2.818.934

€ 585.328

€ 689.551

€ 742.083

€ 801.972

Lisse

€ 1.402.665

€ 286.522

€ 343.260

€ 370.764

€ 402.120

Lith

€ 467.463

€ 124.780

€ 106.230

€ 113.871

€ 122.582

Littenseradiel

€ 875.590

€ 283.782

€ 183.531

€ 196.656

€ 211.620

Lochem

€ 1.950.333

€ 502.563

€ 445.624

€ 480.942

€ 521.205

Loenen

€ 550.125

€ 136.649

€ 126.989

€ 137.342

€ 149.145

Loon op Zand

€ 1.434.590

€ 308.854

€ 345.367

€ 373.913

€ 406.457

Lopik

€ 1.120.810

€ 290.105

€ 257.808

€ 276.050

€ 296.847

Loppersum

€ 766.624

€ 227.905

€ 165.554

€ 178.948

€ 194.217

Losser

€ 1.365.852

€ 311.740

€ 324.886

€ 350.189

€ 379.037

Maarssen

€ 2.593.726

€ 553.320

€ 621.584

€ 677.524

€ 741.299

Maasbree

€ 795.983

€ 180.200

€ 190.556

€ 204.605

€ 220.622

Maasdonk

€ 754.588

€ 184.063

€ 176.700

€ 189.574

€ 204.252

Maasdriel

€ 1.547.740

€ 366.839

€ 364.296

€ 392.325

€ 424.280

Maasgouw

€ 1.377.057

€ 310.283

€ 326.932

€ 354.313

€ 385.529

Maassluis

€ 2.299.446

€ 430.225

€ 566.748

€ 620.561

€ 681.911

Maastricht

€ 7.125.346

€ 1.311.100

€ 1.752.083

€ 1.929.787

€ 2.132.377

Margraten

€ 768.155

€ 216.454

€ 169.804

€ 183.272

€ 198.625

Marum

€ 716.109

€ 178.122

€ 166.242

€ 178.745

€ 193.000

Medemblik

€ 1.834.883

€ 436.062

€ 430.454

€ 464.676

€ 503.691

Meerlo-Wanssum

€ 496.145

€ 128.748

€ 114.078

€ 122.091

€ 131.227

Meerssen

€ 1.089.699

€ 257.736

€ 255.437

€ 276.345

€ 300.181

Meijel

€ 356.210

€ 76.451

€ 86.732

€ 92.962

€ 100.065

Menaldumadeel

€ 928.660

€ 237.899

€ 213.921

€ 229.525

€ 247.315

Menterwolde

€ 801.871

€ 195.745

€ 186.067

€ 201.330

€ 218.730

Meppel

€ 2.120.186

€ 429.938

€ 518.208

€ 561.400

€ 610.640

Middelburg

€ 3.128.601

€ 639.959

€ 758.792

€ 826.392

€ 903.459

Middelharnis

€ 1.142.192

€ 249.401

€ 275.528

€ 296.613

€ 320.650

Midden Drenthe

€ 2.185.983

€ 610.687

€ 486.093

€ 523.359

€ 565.843

Midden-Delfland

€ 1.199.390

€ 285.814

€ 283.118

€ 303.571

€ 326.887

Mill en Sint Hubert

€ 716.821

€ 172.280

€ 168.401

€ 180.929

€ 195.211

Millingen aan de Rijn

€ 408.764

€ 81.823

€ 100.430

€ 108.599

€ 117.911

Moerdijk

€ 2.331.129

€ 559.785

€ 544.442

€ 588.396

€ 638.506

Montferland

€ 2.227.996

€ 494.439

€ 533.794

€ 575.888

€ 623.876

Montfoort U

€ 923.349

€ 209.669

€ 221.024

€ 237.141

€ 255.515

Mook en Middelaar

€ 504.761

€ 120.163

€ 118.781

€ 127.779

€ 138.038

Moordrecht

€ 579.269

€ 121.509

€ 141.493

€ 152.092

€ 164.175

Muiden

€ 441.392

€ 103.899

€ 103.496

€ 112.096

€ 121.901

Naarden

€ 1.104.899

€ 244.068

€ 264.368

€ 285.937

€ 310.526

Neder-Betuwe

€ 1.731.285

€ 390.979

€ 417.079

€ 445.445

€ 477.783

Nederlek

€ 941.187

€ 211.489

€ 225.643

€ 242.448

€ 261.607

Nederweert

€ 994.326

€ 236.966

€ 234.090

€ 251.634

€ 271.635

Neerijnen

€ 890.771

€ 224.656

€ 206.552

€ 221.348

€ 238.215

Niedorp

€ 837.510

€ 214.216

€ 193.018

€ 207.107

€ 223.170

Nieuwegein

€ 4.193.147

€ 787.321

€ 1.034.102

€ 1.130.763

€ 1.240.960

Nieuwerkerk a/d IJssel

€ 1.518.946

€ 326.085

€ 366.610

€ 396.237

€ 430.014

Nieuwkoop

€ 1.794.296

€ 439.604

€ 418.339

€ 450.082

€ 486.270

Nieuw-Lekkerland

€ 745.609

€ 161.745

€ 181.819

€ 194.050

€ 207.995

Nijefurd

€ 746.041

€ 201.410

€ 168.092

€ 180.944

€ 195.595

Nijkerk

€ 2.652.087

€ 565.833

€ 643.895

€ 693.120

€ 749.239

Nijmegen

€ 10.962.309

€ 1.991.520

€ 2.702.380

€ 2.977.424

€ 3.290.986

Noord-Beveland

€ 480.559

€ 155.604

€ 99.607

€ 107.930

€ 117.418

Noordenveld

€ 2.000.528

€ 486.218

€ 466.185

€ 503.049

€ 545.076

Noordoostpolder

€ 3.464.332

€ 792.525

€ 823.214

€ 887.597

€ 960.996

Noordwijk

€ 1.551.668

€ 318.778

€ 376.674

€ 409.434

€ 446.782

Noordwijkerhout

€ 1.009.034

€ 231.115

€ 239.097

€ 258.405

€ 280.416

Nuenen c.a.

€ 1.339.812

€ 295.607

€ 321.845

€ 346.899

€ 375.462

Nunspeet

€ 1.877.488

€ 428.983

€ 448.816

€ 481.318

€ 518.372

Nuth

€ 827.406

€ 195.657

€ 193.405

€ 209.817

€ 228.527

Oegstgeest

€ 1.427.255

€ 291.654

€ 348.569

€ 377.197

€ 409.834

Oirschot

€ 1.159.843

€ 267.142

€ 275.547

€ 296.585

€ 320.570

Oisterwijk

€ 1.569.499

€ 340.237

€ 378.069

€ 408.341

€ 442.852

Oldebroek

€ 1.494.667

€ 347.787

€ 355.801

€ 381.112

€ 409.968

Oldenzaal

€ 2.059.316

€ 413.286

€ 504.393

€ 546.702

€ 594.935

Olst-Wijhe

€ 1.157.148

€ 284.661

€ 269.693

€ 289.886

€ 312.907

Ommen

€ 1.091.893

€ 305.130

€ 243.287

€ 261.409

€ 282.068

Onderbanken

€ 498.106

€ 118.826

€ 116.160

€ 125.969

€ 137.151

Oost Gelre

€ 1.951.026

€ 436.096

€ 467.999

€ 503.328

€ 543.604

Oosterhout

€ 3.566.433

€ 725.044

€ 867.729

€ 943.588

€ 1.030.071

Oostflakkee

€ 652.668

€ 161.382

€ 151.438

€ 163.212

€ 176.636

Ooststellingwerf

€ 1.743.864

€ 430.505

€ 404.224

€ 436.289

€ 472.845

Oostzaan

€ 594.747

€ 132.642

€ 142.272

€ 153.510

€ 166.322

Opmeer

€ 800.030

€ 196.345

€ 187.126

€ 200.599

€ 215.959

Opsterland

€ 2.041.360

€ 519.341

€ 470.232

€ 505.685

€ 546.102

Oss

€ 5.290.242

€ 1.067.180

€ 1.289.730

€ 1.402.427

€ 1.530.905

Oud-Beijerland

€ 1.525.832

€ 321.097

€ 370.842

€ 400.208

€ 433.686

Oude IJsselstreek

€ 2.613.505

€ 580.933

€ 623.635

€ 675.121

€ 733.817

Ouder-Amstel

€ 913.763

€ 189.331

€ 221.332

€ 240.579

€ 262.522

Ouderkerk

€ 581.988

€ 141.140

€ 136.667

€ 146.491

€ 157.690

Oudewater

€ 686.653

€ 151.877

€ 165.198

€ 177.676

€ 191.902

Overbetuwe

€ 2.974.089

€ 650.973

€ 716.438

€ 771.788

€ 834.890

Papendrecht

€ 2.149.112

€ 405.594

€ 535.115

€ 579.118

€ 629.285

Pekela

€ 862.972

€ 189.076

€ 206.276

€ 223.813

€ 243.807

Pijnacker-Nootdorp

€ 3.324.554

€ 676.488

€ 816.622

€ 879.742

€ 951.703

Purmerend

€ 5.595.705

€ 1.070.246

€ 1.370.679

€ 1.502.340

€ 1.652.440

Putten

€ 1.556.349

€ 366.699

€ 368.488

€ 395.298

€ 425.863

Raalte

€ 2.407.315

€ 552.652

€ 573.248

€ 616.215

€ 665.199

Reeuwijk

€ 860.780

€ 221.698

€ 197.862

€ 212.351

€ 228.869

Reiderland

€ 436.573

€ 123.141

€ 95.701

€ 104.086

€ 113.645

Reimerswaal

€ 1.566.590

€ 363.455

€ 372.571

€ 399.775

€ 430.789

Renkum

€ 1.830.556

€ 396.157

€ 437.810

€ 476.335

€ 520.255

Renswoude

€ 333.507

€ 72.907

€ 80.949

€ 86.603

€ 93.049

Reusel-De Mierden

€ 725.797

€ 186.673

€ 166.650

€ 179.126

€ 193.349

Rheden

€ 2.589.092

€ 551.018

€ 620.266

€ 676.723

€ 741.086

Rhenen

€ 1.203.509

€ 277.301

€ 285.769

€ 307.712

€ 332.727

Ridderkerk

€ 2.674.137

€ 523.667

€ 655.008

€ 714.066

€ 781.395

Rijnwaarden

€ 716.849

€ 167.981

€ 169.042

€ 182.335

€ 197.491

Rijnwoude

€ 1.214.293

€ 286.941

€ 286.450

€ 308.107

€ 332.796

Rijssen-Holten

€ 2.682.414

€ 573.965

€ 654.438

€ 700.659

€ 753.352

Rijswijk

€ 2.939.542

€ 525.176

€ 726.965

€ 801.318

€ 886.083

Roerdalen

€ 1.208.124

€ 294.040

€ 280.384

€ 303.610

€ 330.090

Roermond

€ 3.600.336

€ 730.765

€ 868.476

€ 952.597

€ 1.048.499

Roosendaal

€ 5.279.768

€ 1.071.688

€ 1.280.248

€ 1.397.232

€ 1.530.600

Rotterdam

€ 53.562.458

€ 9.509.266

€ 13.225.219

€ 14.536.106

€ 16.291.867

Rozenburg

€ 806.334

€ 158.465

€ 197.628

€ 215.139

€ 235.102

Rozendaal

€ 107.394

€ 26.712

€ 25.432

€ 26.829

€ 28.421

Rucphen

€ 1.206.640

€ 264.759

€ 289.278

€ 312.859

€ 339.744

Schagen

€ 1.182.087

€ 236.796

€ 288.640

€ 313.917

€ 342.734

Scheemda

€ 907.442

€ 250.857

€ 202.196

€ 218.118

€ 236.270

Schermer

€ 365.144

€ 116.012

€ 76.804

€ 82.766

€ 89.562

Scherpenzeel

€ 632.969

€ 128.597

€ 156.755

€ 167.617

€ 180.001

Schiedam

€ 6.029.334

€ 1.106.543

€ 1.477.562

€ 1.633.644

€ 1.811.584

Schiermonnikoog

€ 79.037

€ 27.161

€ 16.167

€ 17.242

€ 18.467

Schijndel

€ 1.440.097

€ 296.632

€ 352.542

€ 379.879

€ 411.044

Schinnen

€ 733.791

€ 166.889

€ 174.010

€ 188.300

€ 204.592

Schoonhoven

€ 844.700

€ 165.433

€ 208.570

€ 225.626

€ 245.070

Schouwen-Duiveland

€ 2.179.030

€ 537.284

€ 503.949

€ 545.317

€ 592.479

Sevenum

€ 489.314

€ 111.259

€ 117.248

€ 125.627

€ 135.180

's-Gravenhage

€ 41.613.780

€ 7.494.428

€ 10.170.242

€ 11.319.471

€ 12.629.640

's-Hertogenbosch

€ 9.252.790

€ 1.756.613

€ 2.276.680

€ 2.488.823

€ 2.730.674

Simpelveld

€ 608.894

€ 132.276

€ 145.852

€ 158.292

€ 172.474

Sint-Anthonis

€ 800.490

€ 198.670

€ 186.743

€ 199.988

€ 215.089

Sint-Michielsgestel

€ 1.686.253

€ 384.117

€ 402.313

€ 432.630

€ 467.193

Sint-Oedenrode

€ 1.082.328

€ 250.617

€ 257.110

€ 276.339

€ 298.262

Sittard-Geleen

€ 5.824.901

€ 1.158.185

€ 1.417.625

€ 1.549.420

€ 1.699.671

Skarsterlan

€ 1.853.850

€ 483.977

€ 423.593

€ 455.151

€ 491.129

Sliedrecht

€ 1.604.037

€ 313.841

€ 396.480

€ 428.568

€ 465.149

Slochteren

€ 1.010.877

€ 276.750

€ 226.420

€ 243.893

€ 263.814

Sluis

€ 1.454.838

€ 417.629

€ 316.465

€ 344.431

€ 376.312

Smallingerland

€ 3.738.422

€ 775.301

€ 907.090

€ 984.111

€ 1.071.920

Sneek

€ 2.266.713

€ 452.192

€ 554.394

€ 602.590

€ 657.537

Soest

€ 3.039.137

€ 619.811

€ 738.525

€ 803.413

€ 877.388

Someren

€ 1.162.009

€ 264.058

€ 277.696

€ 298.353

€ 321.902

Son en Breugel

€ 981.406

€ 210.191

€ 238.293

€ 256.234

€ 276.688

Spijkenisse

€ 5.117.569

€ 987.611

€ 1.247.491

€ 1.370.892

€ 1.511.576

Stadskanaal

€ 2.125.634

€ 495.564

€ 497.975

€ 541.333

€ 590.763

Staphorst

€ 1.332.928

€ 302.757

€ 322.163

€ 342.444

€ 365.564

Stede Broec

€ 1.449.099

€ 286.389

€ 358.345

€ 386.267

€ 418.098

Steenbergen

€ 1.424.243

€ 335.722

€ 334.595

€ 361.581

€ 392.346

Steenwijkerland

€ 2.892.562

€ 738.570

€ 663.312

€ 715.559

€ 775.121

Stein

€ 1.398.831

€ 299.067

€ 336.351

€ 365.239

€ 398.173

Strijen

€ 582.211

€ 142.782

€ 135.494

€ 145.986

€ 157.948

Ten Boer

€ 550.775

€ 141.308

€ 127.088

€ 136.070

€ 146.309

Terneuzen

€ 3.568.966

€ 827.333

€ 836.471

€ 910.425

€ 994.737

Terschelling

€ 326.016

€ 109.656

€ 66.203

€ 71.856

€ 78.301

Texel

€ 987.411

€ 299.561

€ 210.726

€ 228.456

€ 248.668

Teylingen

€ 2.375.268

€ 512.396

€ 575.142

€ 618.914

€ 668.817

Tholen

€ 1.825.324

€ 418.897

€ 435.038

€ 467.303

€ 504.086

Tiel

€ 3.120.744

€ 618.509

€ 763.802

€ 830.944

€ 907.489

Tilburg

€ 14.507.113

€ 2.681.732

€ 3.580.432

€ 3.925.677

€ 4.319.272

Tubbergen

€ 1.504.846

€ 367.116

€ 353.840

€ 378.110

€ 405.780

Twenterand

€ 2.279.784

€ 503.211

€ 549.743

€ 590.298

€ 636.532

Tynaarlo

€ 1.997.928

€ 492.804

€ 463.355

€ 499.997

€ 541.772

Tytsjerksteradiel

€ 2.090.301

€ 525.088

€ 483.161

€ 520.017

€ 562.035

Ubbergen

€ 567.617

€ 140.525

€ 131.276

€ 141.869

€ 153.947

Uden

€ 2.655.987

€ 544.768

€ 647.282

€ 701.222

€ 762.715

Uitgeest

€ 833.953

€ 168.256

€ 205.942

€ 221.188

€ 238.568

Uithoorn

€ 1.860.491

€ 363.294

€ 459.373

€ 497.295

€ 540.529

Urk

€ 1.763.351

€ 343.043

€ 444.685

€ 472.154

€ 503.470

Utrecht

€ 22.421.737

€ 3.925.962

€ 5.575.090

€ 6.138.938

€ 6.781.748

Utrechtse Heuvelrug

€ 3.063.504

€ 682.274

€ 731.572

€ 790.971

€ 858.688

Vaals

€ 561.150

€ 137.012

€ 128.399

€ 140.801

€ 154.939

Valkenburg aan de Geul

€ 918.345

€ 211.177

€ 215.076

€ 234.802

€ 257.290

Valkenswaard

€ 1.774.570

€ 371.779

€ 429.231

€ 465.886

€ 507.674

Veendam

€ 1.806.813

€ 382.803

€ 433.607

€ 472.838

€ 517.564

Veenendaal

€ 4.555.293

€ 895.658

€ 1.125.199

€ 1.215.656

€ 1.318.780

Veere

€ 1.389.154

€ 362.382

€ 317.088

€ 341.135

€ 368.550

Veghel

€ 2.621.361

€ 556.954

€ 634.911

€ 685.762

€ 743.734

Veldhoven

€ 2.598.744

€ 529.485

€ 635.962

€ 687.354

€ 745.943

Velsen

€ 4.517.119

€ 911.997

€ 1.102.883

€ 1.197.300

€ 1.304.939

Venlo

€ 6.194.643

€ 1.227.425

€ 1.506.771

€ 1.649.096

€ 1.811.352

Venray

€ 2.727.132

€ 585.338

€ 656.951

€ 711.390

€ 773.453

Vianen

€ 1.392.643

€ 289.462

€ 338.076

€ 366.405

€ 398.700

Vlaardingen

€ 5.195.074

€ 954.040

€ 1.276.608

€ 1.407.565

€ 1.556.861

Vlagtwedde

€ 1.073.939

€ 285.706

€ 242.030

€ 261.820

€ 284.382

Vlieland

€ 89.364

€ 33.973

€ 17.376

€ 18.415

€ 19.599

Vlissingen

€ 2.942.093

€ 568.650

€ 717.576

€ 787.866

€ 868.000

Vlist

€ 670.813

€ 167.682

€ 155.917

€ 167.184

€ 180.030

Voerendaal

€ 740.880

€ 174.091

€ 173.420

€ 188.238

€ 205.130

Voorschoten

€ 1.403.402

€ 293.108

€ 339.608

€ 368.738

€ 401.947

Voorst

€ 1.410.712

€ 375.361

€ 318.587

€ 343.934

€ 372.830

Vught

€ 1.530.853

€ 334.985

€ 366.532

€ 397.192

€ 432.144

Waalre

€ 1.023.833

€ 216.758

€ 248.582

€ 268.113

€ 290.380

Waalwijk

€ 2.952.983

€ 595.082

€ 720.206

€ 783.034

€ 854.661

Waddinxveen

€ 1.657.206

€ 344.882

€ 403.675

€ 435.935

€ 472.714

Wageningen

€ 2.027.879

€ 387.890

€ 500.132

€ 544.588

€ 595.269

Wassenaar

€ 1.519.473

€ 339.447

€ 360.507

€ 391.878

€ 427.641

Waterland

€ 1.051.001

€ 260.075

€ 243.615

€ 262.749

€ 284.562

Weert

€ 3.228.823

€ 646.820

€ 786.074

€ 857.341

€ 938.589

Weesp

€ 1.187.774

€ 237.933

€ 287.281

€ 315.305

€ 347.254

Werkendam

€ 1.723.264

€ 400.258

€ 409.620

€ 439.602

€ 473.784

Wervershoof

€ 633.084

€ 148.728

€ 150.158

€ 160.948

€ 173.249

West Maas en Waal

€ 1.163.620

€ 279.196

€ 273.479

€ 293.857

€ 317.089

Westerveld

€ 1.219.455

€ 392.511

€ 254.946

€ 274.725

€ 297.274

Westervoort

€ 1.000.617

€ 213.198

€ 240.675

€ 261.501

€ 285.243

Westland

€ 6.492.813

€ 1.333.018

€ 1.590.000

€ 1.714.137

€ 1.855.659

Weststellingwerf

€ 1.713.339

€ 431.654

€ 393.422

€ 425.721

€ 462.542

Westvoorne

€ 812.561

€ 189.219

€ 192.163

€ 207.084

€ 224.095

Wierden

€ 1.502.988

€ 335.142

€ 362.052

€ 388.068

€ 417.727

Wieringen

€ 550.915

€ 130.746

€ 129.190

€ 139.572

€ 151.407

Wieringermeer

€ 863.914

€ 217.749

€ 199.293

€ 214.670

€ 232.201

Wijchen

€ 2.722.891

€ 563.650

€ 663.421

€ 717.235

€ 778.585

Wijdemeren

€ 1.464.474

€ 348.497

€ 342.709

€ 370.686

€ 402.581

Wijk bij Duurstede

€ 1.576.075

€ 336.417

€ 382.319

€ 411.841

€ 445.497

Winschoten

€ 1.115.876

€ 219.504

€ 271.842

€ 297.589

€ 326.941

Winsum

€ 1.043.858

€ 247.959

€ 245.614

€ 264.422

€ 285.863

Winterswijk

€ 1.966.478

€ 434.398

€ 470.866

€ 508.917

€ 552.297

Woensdrecht

€ 1.277.439

€ 280.398

€ 305.984

€ 331.171

€ 359.885

Woerden

€ 3.422.953

€ 710.389

€ 835.314

€ 901.116

€ 976.134

Wormerland

€ 1.031.327

€ 224.653

€ 248.324

€ 267.974

€ 290.376

Woudenberg

€ 766.005

€ 165.087

€ 186.188

€ 199.676

€ 215.054

Woudrichem

€ 943.577

€ 226.585

€ 222.016

€ 238.240

€ 256.736

Wunseradiel

€ 926.931

€ 273.064

€ 202.303

€ 217.258

€ 234.307

Wymbritseradiel

€ 1.186.502

€ 324.859

€ 267.183

€ 286.321

€ 308.139

Zaanstad

€ 11.059.935

€ 2.035.614

€ 2.729.379

€ 2.995.676

€ 3.299.265

Zaltbommel

€ 1.933.719

€ 436.403

€ 462.703

€ 497.482

€ 537.132

Zandvoort

€ 1.013.763

€ 196.080

€ 247.166

€ 271.428

€ 299.088

Zederik

€ 970.593

€ 246.722

€ 224.520

€ 240.543

€ 258.809

Zeevang

€ 488.869

€ 142.392

€ 106.948

€ 115.111

€ 124.419

Zeewolde

€ 1.598.081

€ 368.132

€ 381.575

€ 408.716

€ 439.658

Zeist

€ 4.251.903

€ 837.344

€ 1.035.002

€ 1.133.584

€ 1.245.972

Zevenaar

€ 2.042.881

€ 426.501

€ 494.160

€ 536.803

€ 585.417

Zevenhuizen-Moerkapelle

€ 706.516

€ 167.704

€ 166.703

€ 179.028

€ 193.080

Zijpe

€ 821.728

€ 218.448

€ 185.473

€ 200.397

€ 217.410

Zoetermeer

€ 8.741.006

€ 1.684.086

€ 2.128.248

€ 2.342.314

€ 2.586.357

Zoeterwoude

€ 608.268

€ 138.927

€ 144.142

€ 155.898

€ 169.301

Zuidhorn

€ 1.426.446

€ 345.065

€ 334.227

€ 359.291

€ 387.863

Zundert

€ 1.298.977

€ 285.972

€ 312.695

€ 336.555

€ 363.755

Zutphen

€ 3.283.418

€ 638.301

€ 804.230

€ 878.250

€ 962.637

Zwartewaterland

€ 1.704.726

€ 361.002

€ 418.892

€ 446.614

€ 478.218

Zwijndrecht

€ 3.234.635

€ 589.154

€ 802.336

€ 878.282

€ 964.863

Zwolle

€ 8.043.909

€ 1.544.703

€ 1.982.639

€ 2.158.206

€ 2.358.361

      

totaal

€ 1.154.400.000

€ 236.000.000

€ 279.800.000

€ 304.800.000

€ 333.800.000

Toelichting

Algemeen

Het programma Jeugd en Gezin ‘Alle kansen voor alle kinderen’ bevat de ambities van het Kabinet op het terrein van Jeugd en Gezin voor de komende jaren (Kamerstukken II 2006–2007, 31 001, nr. 5). Het schetst een integraal beeld van het streven om de jeugd in Nederland goed te laten opgroeien. Daartoe is inzet op vele terreinen nodig, vooral op lokaal niveau. De jeugdgezondheidszorg en de opvoed- en opgroeiondersteuning, die respectievelijk vanuit de Wet collectieve preventie volksgezondheid en Wet maatschappelijke ondersteuning als gemeentelijke taken en functies zijn verankerd, staan daarbij aan de basis. Een Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG) is nodig om een samenhangend aanbod van deze lokale zorg en ondersteuning te bieden, dat via de Bureaus Jeugdzorg ook is afgestemd op de geïndiceerde jeugdzorg van provincies en via de Zorg- en Adviesteams op het de zorg in en om het onderwijs. Het is de bedoeling dat ouders en jeugdigen bij het CJG terecht kunnen voor vragen en problemen ten aanzien van jeugdgezondheidszorg, opgroeien en opvoeden. Het moet daarom een laagdrempelige voorziening in de buurt zijn. Het CJG is daarmee allereerst een herkenbaar en bereikbaar fysiek inlooppunt. Ouders en jeugdigen kunnen op die plek direct zelf geholpen worden of op weg geholpen worden naar andere voorzieningen. Achter de schermen werken de voorzieningen zo samen, dat ouders en jeugdigen een sluitend aanbod gedaan kan worden. Het CJG is daarmee ook een belangrijk knooppunt in het netwerk van organisaties die samenwerken op basis van sluitende afspraken (in de definitie van CJG is hiertoe de term ‘afstemming jeugd en gezin’ gehanteerd).

Een CJG is bij uitstek een lokale voorziening. Voor gemeenten is dan ook een zeer belangrijke rol weggelegd bij het realiseren van CJG's: zij voeren de regie. Zij zijn het beste in staat om, rekening houdend met de plaatselijke omstandigheden, CJG's doelmatig en doeltreffend te organiseren, hetzij op eigen kracht, hetzij in regionaal verband. De realisatie van CJG wordt Rijkswege gestimuleerd met een financiële impuls. Bij de inrichting van die impuls is het uitgangspunt dat gemeenten over de nodige vrijheid dienen te beschikken om CJG's vorm te geven en in te bedden in de lokale infrastructuur. Tegelijkertijd worden voorbereidingen getroffen om het basismodel van elk CJG rond 2010 wettelijk te verankeren. Alsdan is het tot stand brengen en inrichten van CJG verplicht. Vooruitlopend daarop kunnen gemeenten in de komende jaren al starten met het realiseren van CJG’s in de richting van het bovengeschetste basismodel: één of meerdere fysieke inlooppunten met een achterliggend netwerk van relevante instanties, waarmee sluitende afspraken zijn gemaakt. Een financiële impuls maakt het voor gemeenten mogelijk in de aanloop naar wettelijke verankering van CJG’s aan de slag te gaan.

Tegen deze achtergrond hebben het Rijk en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) in het bestuursakkoord ‘Samen aan de slag’ van 4 juni 2007 afgesproken dat gemeenten zich inzetten voor het realiseren van CJG’s en dat het Rijk daarvoor eerst een specifieke uitkering treft om daarna, als sprake is van een landelijke dekking van CJG’s, middelen structureel aan het gemeentefonds toe te voegen. Van een landelijke dekking is sprake wanneer voor iedere ouder en voor elk jeugdige een CJG toegankelijk is.

Bij de ontwikkeling van CJG’s past onder deze omstandigheden het beste een meerjarige brede doeluitkering met een licht verantwoordingsregime. Diverse bestaande geldstromen en uitkeringen worden samen met extra middelen die daarvoor in het coalitieakkoord ‘Samen Werken, Samen Leven’ van 7 februari 2007 zijn vrijgemaakt, gebundeld en ontschot aan gemeenten beschikbaar gesteld. Gemeenten kunnen met de meerjarige ontschotte doeluitkering in grote mate zelf bepalen hoe en wanneer de middelen worden ingezet. De verdeling van het budget over de gemeenten geschiedt op basis van objectieve criteria, waarbij aansluiting is gezocht met de verdeelmaatstaven die voor het gemeentefonds gehanteerd worden. De uitkering wordt verder ambtshalve, dus zonder voorafgaande aanvraag, voor de periode 2008 tot en met 2011 toegekend. De uitkering wordt in één keer voor de gehele periode toegekend en na afloop van die periode in één keer vastgesteld. Wel zullen gedurende de gehele stimuleringsperiode de vorderingen van rijkswege worden gevolgd door onder meer een kort jaarlijks inhoudelijk verslag van elke individuele gemeente. Ook de instanties die toezicht uitoefenen op de uitvoering van bijvoorbeeld de jeugdgezondheidszorg en de jeugdzorg zullen de ontwikkelingen rond CJG in onderlinge samenwerking nauwgezet volgen. De relevante inspecties gaan daarenboven gezamenlijk een actieve en aanjagende rol vervullen ten behoeve van het realiseren van de CJG’s.

Samen met de VNG wordt een implementatieorganisatie opgezet om de realisatie van CJG’s te ondersteunen en bevorderen. De gemeenten hebben in zeer grote mate de vrijheid om CJG’s naar eigen inzichten in te richten, zodat rekening wordt gehouden met lokale mogelijkheden, wensen en omstandigheden. Hierbij kan ook gedacht worden aan samenwerking met andere gemeenten. De implementatieorganisatie zal niet alleen initiatiefrijke gemeenten desgevraagd ondersteunen, maar ook gemeenten ongevraagd benaderen en stimuleren indien te weinig actie wordt ondernomen om CJG’s te realiseren. Dit kan onder meer blijken uit de jaarlijkse verslagen of uit gegevens van de inspecties. De ondersteuning is altijd op vrijwillige basis. Er worden daarnaast door de implementatieorganisatie congressen en regionale bijeenkomsten georganiseerd. Op een speciale website worden best-practices, onderzoek, kennis en beleidsconcepten gepresenteerd. Deze zullen ook in een zogenaamde gereedschapskist worden opgenomen die aan alle gemeenten beschikbaar wordt gesteld. De website en de gereedschapskist worden constant bijgewerkt en aangevuld. Deze instrumenten worden ontwikkeld in samenwerking met de koepels, veldpartijen en kennisinstituten, actief op het jeugddomein.

Elk CJG moet zich de komende jaren ontwikkelen tot een laagdrempelige en bereikbare voorziening, die op preventie is gericht, die samenhang brengt in de lokale jeugdketen en die schakels maakt met hulp en zorg in andere domeinen, om zo ouders en jeugdigen toegang te bieden tot een geïntegreerd hulpaanbod. Dit basismodel zal in de komende jaren verder worden ontwikkeld. Toch zal het niet in detail worden voorgeschreven; er wordt veel ruimte gelaten voor gemeentelijke vrijheid en verantwoordelijkheid om de CJG’s toe te snijden op de lokale situatie. Niettemin is een basismodel geschetst dat de kern vormt voor elk CJG en dat elk CJG ten uitvoer moet brengen. Deze Tijdelijke regeling CJG geeft de wettelijke grondslag voor de financiële impuls om dit basismodel te realiseren.

Artikelsgewijs

Artikel 1

Het basismodel van een CJG is niet tot in de details voorschreven, maar bestaat uit een minimale set taken, functies en activiteiten die gebundeld moeten worden uitgevoerd om te kunnen spreken van een CJG. De komende jaren gaan gemeenten met de middelen uit deze doeluitkering dit basismodel realiseren in aanloop naar de wettelijke verankering hiervan. Met dit basismodel krijgen CJG’s een landelijk herkenbaar profiel, dat als volgt is samen te vatten:

– het uitvoeren van het uniform deel van het basistakenpakket jeugdgezondheidszorg, zoals neergelegd in de Wet collectieve preventie volksgezondheid (Wcpv). Deze zal overigens vervangen worden door de Wet publieke gezondheid (Kamerstukken II 2006–2007, 22 894, nr. 134);

– invulling geven aan de functies zoals beschreven in prestatieveld 2 van de Wet maatschappelijke ondersteuning (artikel 1, eerste lid, onderdeel g, onder 2°, Wmo) voor de maatschappelijke ondersteuning van jeugd: informatie en advies, signalering, toeleiding naar hulp en zorg, lichte hulp en de coördinatie van zorg. In de praktijk komt de hulp neer op opvoedondersteuning, gezinscoaching en bepaalde vormen van jeugd maatschappelijk werk;

– het gebundeld en in onderlinge samenhang uitvoeren van die integrale jeugdgezondheidszorg en maatschappelijke ondersteuning jeugd;

– het bieden van een herkenbaar en laagdrempelig fysiek inlooppunt voor eerste en directe informatie, advies en lichte hulp, dat gemakkelijk te bereiken is voor een doelgroep van ouders en jeugdigen tot 23 jaar. De herkenbaarheid wordt gewaarborgd doordat elk CJG het basismodel ten uitvoer brengt. De laagdrempeligheid wordt gewaarborgd, doordat het CJG allereerst op preventie en licht advies en hulp is georiënteerd en het netwerk ten behoeve van zwaardere gecoördineerde ondersteuning en zorg, op de achtergrond opereert. De jeugdgezondheidszorg loopt tot 19 jaar. Vanuit de opvoedondersteuning is er echter voor gekozen om de grens bij 23 jaar te leggen, zodat de ondersteuning die is ingezet voor het 19e jaar gecontinueerd kan worden of kan worden overgedragen aan de volwassenenzorg.

– het bieden van toegang tot de hele jeugdketen en toeleiding naar het juiste hulpaanbod;

– het zorgen voor sluitende afspraken over die toegang met instanties die niet onder de gemeentelijke regie vallen, zoals de provinciale Bureaus Jeugdzorg en het multidisciplinaire netwerk en casusoverleg binnen het onderwijs: de Zorg- en Adviesteams.

Deze onderdelen van het basismodel van elk CJG komen terug in de definities van artikel 1.

De hierboven genoemde functies van prestatieveld 2 van de Wmo zijn als volgt nader te omschrijven:

1. het informeren en adviseren van jeugdigen en ouders: zowel ongevraagde informatie over opvoeden en opgroeien (voorlichting), als beantwoorden van specifieke vragen van ouders en jeugdigen;

2. het vroegtijdig signaleren van problemen van jeugdigen en ouders, ook als de betrokkenen die problemen zelf wellicht (nog) niet goed onderkennen. Hierbij gaat het er tevens om de signalen van verschillende professionals en instanties met elkaar in verband te brengen.

3. het aanbod van alle lokale en regionale hulp en zorg bij problemen met opgroeien en met opvoeden toegankelijk en inzichtelijk maken voor jeugdigen en ouders (toeleiding en verwijzing naar hulp);

4. het bieden van advisering en licht pedagogische en ambulante hulp en ondersteuning bij problemen met opgroeien en met opvoeden voor jeugdigen en ouders;

5. in geval van zwaardere en/of meervoudige problematiek: het afstemmen en bundelen van alle hulp en zorg, die nodig zijn om een jeugdige of gezin te ondersteunen voor zover deze buiten de basistaken van de integrale jeugdgezondheidszorg valt (coördinatie van de hulp en zorg).

Overigens kunnen gemeenten aanvullende taken en functies bij CJG onderbrengen. Bij wijze van lokaal maatwerk kunnen bijvoorbeeld voorzieningen op het gebied van kinderopvang, peuterspeelzalen, brede school, kraamzorg, verloskunde, eerstelijns gezondheidszorg, welzijnswerk, werk en inkomen, schuldhulpverlening, veiligheidshuizen en politie aan een CJG gekoppeld worden. De middelen vanuit deze specifieke uitkering zijn echter uitsluitend bestemd voor het realiseren van het hierboven omschreven basismodel van het CJG.

Artikel 2

Momenteel worden jeugdgezondheidszorg en maatschappelijke ondersteuning jeugd veelal min of meer separaat uitgevoerd en bestaat er nog weinig afstemming tussen de diverse voorzieningen voor jeugdigen en ouders. Naarmate CJG verder ingevoerd raken, zullen de gemeentelijke taken en functies steeds minder afzonderlijk van elkaar worden uitgevoerd. Pas wanneer er gesproken kan worden van een ontwikkeld en geïmplementeerd basismodel CJG, is het geïntegreerd aanbieden van jeugdgezondheidszorg en de maatschappelijke ondersteuning jeugd voltooid. Volgens het basismodel is de vereiste ‘afstemming jeugd en gezin’ voltooid indien is voorzien in doorgeleiding naar en schakels met andere domeinen, met name zorg in en om het onderwijs en de provinciale jeugdzorg, oftewel concreet met respectievelijk de Zorg- en Adviesteams en de Bureaus Jeugdzorg.

Hierbij zij opgemerkt dat de ontwikkelingskosten voor de realisering van CJG beperkt kunnen blijven. Dit is mogelijk door de ondersteuning van de landelijke implementatieorganisatie, het gebruik maken van de ervaringen met de ontwikkeling van op CJG gelijkende voorzieningen, en het creatief benutten van en aansluiten bij de lokale voorzieningen die reeds in de gemeenten aanwezig zijn. Gedacht kan worden aan consultatiebureaus, brede scholen, wijkgebouwen of eerstelijnsgezondheidscentra. Zo kan de brede doeluitkering vooral ten goede komen aan de intensivering van advies, ondersteuning, hulp en zorg voor ouders en jeugdigen. Door de bundeling van activiteiten in het CJG zal in die structurele situatie tevens steeds minder energie in overleg en structuren gaan zitten, waardoor ook die inzet ten gunste kan komen van ondersteuning aan en zorg voor ouders en kinderen.

In elke gemeente zal ten minste één CJG werkzaam moeten zijn. In grote gemeenten zullen er meerdere accommodaties (fysieke inlooppunten) nodig zijn om alle jeugdigen en ouders in de wijken te bereiken en toegang te bieden tot het achterliggende netwerk van partijen. Kleine gemeenten en dorpskernen zullen samenwerking kunnen zoeken bij het realiseren van de fysieke inlooppunten en het achterliggende netwerk. In de praktijk is dan een cluster van samenwerkende gemeenten te zien, soms gegroepeerd rond een centrumgemeente. Te verwachten is dat met de CJG’s een soortgelijk netwerk zal ontstaan als bij de consultatiebureaus. Deze zijn dan ook een essentieel onderdeel van het CJG-basismodel.

Artikel 4

De onderhavige regeling kent een dubbele grondslag. Op grond van de Kaderwet VWS-subsidies kan een specifieke uitkering verstrekt worden voor activiteiten op het terrein van de Wcpv, waaronder de jeugdgezondheidszorg. Op grond van de Wmo en het daarop gebaseerde Besluit maatschappelijke ondersteuning (Bmo) kan aan gemeenten een stimuleringsuitkering verstrekt worden voor activiteiten op het terrein van de maatschappelijke ondersteuning. De wijze waarop een uitkering voor maatschappelijke ondersteuning verstrekt kan worden, is grotendeels geregeld in hoofdstuk III van het Bmo. Ingevolge artikel 4 van deze regeling zijn de bepalingen in dat hoofdstuk ook van toepassing op het deel van de uitkeringen met de Kaderwet VWS-subsidies als grondslag.

Artikelen 5 en 6

Met deze financiële impuls worden bestaande taken in het kader van jeugdgezondheidszorg (uniform deel basistakenpakket) en maatschappelijk ondersteuning uitgevoerd en worden eerdere intensiveringen van jeugdgezondheidszorg en maatschappelijke ondersteuning jeugd voortgezet. Deze eerdere intensiveringen zijn de Tijdelijke regeling specifieke uitkering jeugdgezondheidszorg (Rsu jgz), de opvoedimpuls aan de vijftig grootste gemeenten, de stimulans voor opvoeden in de buurt aan de zeven grootste gemeenten, en de uitvoering van de uitkering preventief jeugdbeleid (Motie Verhagen) door alle gemeenten. Tevens is prenatale zorg, tot en met 2008 nog onderdeel van de AWBZ, ook meegenomen in deze brede doeluitkering. Deze eerdere intensiveringen, tezamen met de extra middelen die in het coalitieakkoord ter beschikking zijn gesteld vanuit de begroting van het Programma Ministerie Jeugd en Gezin, vormen samen de brede doeluitkering CJG.

Hiernaast wijs ik op de middelen die per 1 januari 2008 extra beschikbaar worden gesteld via het accres van het Gemeentefonds vanuit de begroting van het Programma Ministerie Jeugd en Gezin. Deze gelden kunnen gemeenten vrij inzetten, zijn niet geoormerkt, maar er wordt wel een appel op gemeenten gedaan. In het Bestuursakkoord tussen Rijk en VNG ‘Samen aan de Slag’ is afgesproken dat deze middelen een zeer belangrijke bijdrage kunnen leveren aan de realisering van CJG’s en lokaal jeugdbeleid in brede zin. Ik wijs tevens op de algemene middelen voor jeugdgezondheidszorg en lokaal jeugdbeleid die reeds via het Gemeentefonds worden toegekend. De brede doeluitkering voor CJG is nadrukkelijk een aanvulling op deze bestaande middelen. Voorts zijn er – eveneens buiten de kaders van deze brede doeluitkering – gelden beschikbaar gesteld voor het elektronisch kinddossier in de jeugdgezondheidszorg (EKD JGZ) en de verwijsindex risicojongeren (VIR). Het gebruik van het EKD JGZ en van de VIR zijn essentieel voor de informatiehuishouding in respectievelijk de jeugdgezondheidszorg en de gehele jeugdketen en dus voor het CJG. Tenslotte heeft het Rijk een bedrag gereserveerd voor de eerder genoemde implementatieorganisatie.

In onderstaande tabel staat een totaaloverzicht van alle middelen die onderdeel uitmaken van de brede doeluitkering en de middelen die daarnaast vanaf 2008 extra worden uitgekeerd via het Gemeentefonds en die van essentieel belang zijn voor het welslagen van de realisering van CJG’s. De bedragen zijn in dit overzicht afgerond op miljoenen euro’s

Tabel 1. Overzicht brede doeluitkering CJG en aanpalende budgetten in miljoenen euro’s

Bedragen opgenomen in brede doeluitkering CJG

Jaar

2008

Jaar

2009

Jaar

2010

Jaar

2011

Totaal

Bedrag

Tijdelijke regeling specifieke uitkering jeugdgezondheidszorg (Rsu jgz)

€ 190

€ 190

€ 190

€ 190

€ 760

Extra middelen Kabinet

€ 21

€ 46

€ 71

€ 100

€ 238

Tijdelijke stimuleringsregeling lokale opvoedondersteuning en gezinsondersteuning (G50)

€ 15

€ 15

€ 15

€ 15

€ 60

Opvoeden in de Buurt (G7)

€ 13

€ 13

€ 13

€ 39

Middelen preventief jeugdbeleid (Motie Verhagen)

€ 10

€ 10

€ 10

€ 10

€ 40

Prenatale zorg (nu AWBZ)

€ 6

€ 6

€ 6

€ 18

Totale brede doeluitkering CJG

€ 236

€ 280

€ 305

€ 334

€ 1.155

Extra middelen in Gemeentefonds

Jaar

2008

Jaar

2009

Jaar

2010

Jaar

2011

Totaal

Bedrag

Deel van accres, volgens Rijk-VNG- Bestuursakkoord bestemd voor CJG*

€ 25

€ 50

€ 75

€ 100

€ 250

EKD en Verwijsindex risicojongeren

€ 5

€ 10

€ 15

€ 20

€ 50

Totaal extra middelen

€ 30

€ 60

€ 90

€ 120

€ 300

* niet geoormerkt bedrag

De genoemde oude rijksbijdragen gaan feitelijk op in de onderhavige brede doeluitkering. De activiteiten waarvoor de ‘oude’ rijksbijdragen werden verstrekt, worden echter voortgezet, doordat zij onderdeel uitmaken van deze brede doeluitkering. De middelen zijn nu ontschot. De gemeenten krijgen met de brede doeluitkering veel meer vrijheid en daaraan gekoppelde verantwoordelijkheid om de bedragen op de beste wijze en het beste moment in te zetten.

Over de verdeling van het beschikbare budget van de doeluitkering CJG is advies gevraagd aan de Raad voor de financiële verhoudingen (Rfv). Conform het advies van de Rfv van 26 september 2007 is continuïteit een leidend beginsel voor de verdeling van het budget over de gemeenten. Wat in vele gemeenten al is opgebouwd en aan initiatieven is ontplooid, mag zeker niet verloren gaan. Voorkomen wordt dat een gemeente er als gevolg van de introductie van de brede doeluitkering er in 2008 financieel op achteruit gaan ten opzichte van 2007 vanuit de afzonderlijke regelingen. Hiermee is rekening gehouden in de verdeelsystematiek. Ten aanzien van het budget vanuit het preventief jeugdbeleid (Motie Verhagen) zullen alle gemeenten vanuit dit deel van brede doeluitkering CJG tenminste in 2008 ontvangen wat hen ook in 2007 toekwam. Dit geldt ook voor de middelen die aan de 50 gemeenten van de Opvoedimpuls ten goede kwamen. De betreffende gemeenten ontvangen in 2008 dat wat ze in 2007 ontvingen. De middelen voor ‘Opvoeden in de Buurt’ worden, conform het Bestuursakkoord met de G7, pas na 2008 opgenomen in de brede doeluitkering CJG. In 2008 ontvangen de grootste zeven gemeenten aldus nog afzonderlijk de middelen uit het Bestuursakkoord. In 2009 is als uitgangspunt meegenomen in de verdeelsystematiek, dat de G7 er ten opzichte van 2008 niet op achteruit gaan ten aanzien van deze middelen. Hierdoor ontvangen de G50 en G7 in 2008 een groter deel dan zij via de verdeelsystematiek zouden ontvangen. Daarom komen de extra middelen van het Programma Ministerie Jeugd en Gezin in 2008 met name ten goede aan de middelgrote en kleinere gemeenten.

De verdeelsystematiek van de doeluitkering bestaat uit twee onderdelen met elk een afzonderlijke verdeelwijze, zoals blijkt uit tabel 2. Binnen deze verdeelsystematiek vormen de middelen voor de Rsu jgz een afzonderlijk onderdeel (per 2009 aangevuld met de middelen prenatale zorg). De andere bestaande geldstromen en extra middelen vormen het tweede van de verdeelsystematiek; voor dit onderdeel is een nieuwe verdeelwijze ontwikkeld. Hieronder worden beide kort toegelicht.

TNO en Van Naem & partners hebben in 2006 de uitvoering van de jeugdgezondheidszorg geëvalueerd. Uit de evaluatie is onder andere gebleken dat het van belang is dat de financieringsmethodiek wordt gewijzigd en dat de verdeling van de middelen over de gemeenten niet in alle gevallen aansluit bij de werkelijke kosten. Hiertoe heb ik op 10 juli 2007 advies ingewonnen bij de Rfv. De Raad heeft op 26 september 2007 advies uitgebracht met betrekking tot de verdeling van de middelen jeugdgezondheidszorg. De Raad is van mening dat door samenvoeging van de beschikbare budgetten gemeenten en de betrokken instanties ondersteund bij het ontwikkelen van een geïntegreerde lokale uitvoeringsstrategie. Dit advies sluit aan bij het voornemen van deze brede doeluitkering voor de Centra voor Jeugd en Gezin.

Het jaar 2008 ziet de Raad daarbij als een overgangsjaar en voor dit jaar zullen vanuit deze doeluitkering de middelen van voorheen de Rsu jgz op de oude wijze worden verdeeld; wederom opdat gemeenten er niet op achteruit gaan van 2007 in 2008. De Raad beveelt aan dan ook per 2009 geen rekening meer te houden met de geografische bereikbaarheid van de consultatiebureaus. Het advies van de Raad voor de financiële verhoudingen heb ik overgenomen.

De percentuele verdeling wordt per 2009 hierop aangepast (zie tabel 2). Sommige gemeente zullen door deze aanpassingen vanuit de brede doeluitkering CJG in 2009 een minder groot voorschot ontvangen dan in 2008. Door deze aanpassing pas in 2009 te doen kunnen gemeenten hierop anticiperen. Tegen een mogelijk negatief herverdeeleffect voor een bepaalde groep individuele gemeenten staan ook lagere kosten. Dit omdat, blijkens de evaluatie, geen relatie bestaat tussen de bereikbaarheid van de jeugdgezondheidszorg en de kosten van de uitvoering. De Raad gaat er dan ook vanuit dat de kosten voor het in stand houden van een laagdrempelig gespreid aanbod niet in de kostprijs van de dienstverlening worden doorberekend. Voorts zorgen de extra middelen uit de enveloppe Jeugd en Gezin en de middelen die uit het accres van het gemeentefonds aan gemeenten worden toegekend voor een nivellerende werking van dit negatieve herverdeeleffect in dit onderdeel van de verdeelsystematiek.

Bij de keuze van de verdeelmaatstaven in het tweede onderdeel van de verdeelsystematiek, is vanwege de beoogde doelgroepen van het CJG, te weten jeugdigen en ouders, het grootste gewicht toegekend aan het aantal jongeren in de gemeenten. Verder is onderkend dat CJG’s meer zullen kunnen betekenen voor eenoudergezinnen, gezinnen met een laag inkomen en minderheden, zeker wat betreft maatschappelijke ondersteuning en afstemming met andere voorzieningen. Onderstaande tabel 2 geeft een overzicht van de opbouw van de totale verdeelsystematiek, waarbij een onderscheid is gemaakt tussen 2008 en de resterende drie jaar van de looptijd van de regeling.

Tabel 2. Verdeelsystematiek brede doeluitkering CJG

Jaar

Onderdelen

Bedrag

Maatstaven

%

Peildatum

 

Onderdeel 1

    

2008

– Rsu jgz

2008: € 190

Jongeren 0–19

80

Stand 01-01-07

   

Lage inkomens

4,5

Stand 01-01-04

   

Minderheden

4,5

Stand 01-01-07

   

Aantal kernen

8

Stand 01-01-07

   

Oppervlakte

3

Stand 01-01-07

      
 

Onderdeel 2

    
 

– Extra middelen

2008: € 46

Jongeren 0–19

40

Prognose 01-01-10

 

– G50 Opvoedimpuls

 

Eenoudergezinnen

30

Prognose 01-01-10

 

– Motie Verhagen

 

Lage inkomens

15

Stand 01-01-04

   

Minderheden

15

Prognose 01-01-10

      
 

Onderdeel 1

    

2009

t/m

2011

– Rsu jgz

2009: € 196

Jongeren 0–19

91

Prognose 01-01-10

 

– prenatale zorg

2010: € 196

Lage Inkomens

4,5

Stand 01-01-04

  

2011: € 196

Minderheden

4,5

Prognose 01-01-10

      
 

Onderdeel 2

    
 

– Extra middelen

2009: € 84

Jongeren 0–19

40

Prognose 01-01-10

 

– G50 Opvoedimpuls

2010: € 109

Eenoudergezinnen

30

Prognose 01-01-10

 

– Motie Verhagen

2011: € 138

Lage inkomens

15

Stand 01-01-04

 

– G7 Bestuursakkoord

 

Minderheden

15

Prognose 01-01-10

Zoals uit tabel 2 blijkt, worden de verdeelmaatstaven zoveel mogelijk toegepast met de vastgestelde bevolkingsprognoses voor 1 januari 2010 van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). Deze prognoses zijn beschikbaar voor de maatstaven jongeren 0 tot 19, eenoudergezinnen en minderheden. De laatste maatstaf betreft overigens de prognoses van de 5 grootste allochtone bevolkingsgroepen. Van de maatstaf lage inkomens zijn geen bevolkingprognoses beschikbaar. Daarom worden voor deze maatstaf de laatst bekende en vastgestelde cijfers gebruikt. De meest recente cijfers betreffen 1 januari 2004. Door het gebruik van prognoses houdt de meerjarige brede doeluitkering zo veel als mogelijk rekening met ontwikkelingen in bijvoorbeeld de bevolkingssamenstelling van gemeenten gedurende de stimuleringsperiode.

Het bedrag van de brede doeluitkering – en de bevoorschotting daarvan – kan worden gewijzigd in verband met de ontwikkeling van het prijspeil of de ontwikkeling in de kosten van de arbeidsvoorwaarden. Bij de verlening van de brede doeluitkering zal dat op grond van artikel 2.5 van het Bmo worden bepaald. Voorts is in artikel 5, tweede lid, de mogelijkheid gecreëerd om de uitkering bij te stellen in geval van gemeentelijke herindelingen en grenscorrecties.

In de bijlage zijn de bedragen vermeld waarop gemeenten kunnen rekenen in de komende vier jaar op basis van bovenstaande verdeelsystematiek. De brede doeluitkering wordt aan gemeenten toegekend met één beschikking voor de gehele stimuleringsperiode van 2008 tot en met 2011.

Artikel 7

Gemeenten zijn aan zet, hebben de regie en grote vrijheid ten aanzien van de realisering van de CJG’s. Artikel 7 bevat echter wel een aantal verplichtingen waar gemeenten aan moeten voldoen in het kader van deze brede doeluitkering. In het eerste lid zijn daartoe enkele essentiële kenmerken van een CJG opgenomen. Voor alle jeugdigen en ouders in de gemeente dient er in de omgeving waar zij wonen of naar school gaan een vestiging van een CJG te zijn, die zij als zodanig herkennen en waar zij eenvoudig gebruik van kunnen maken. Bij deze fysieke inlooppunten kunnen zij terecht voor allerhande vragen en problemen op gebied van opgroeien en opvoeden. Tevens kunnen zij er terecht voor een geïntegreerd lokaal hulpaanbod uit de jeugdgezondheidszorg en maatschappelijke ondersteuning jeugd. Vanuit deze inlooppunten kan hen ook de weg gewezen worden naar andere relevante voorzieningen in het achterliggende CJG-netwerk. De basis voor dit netwerk ligt in schriftelijke, sluitende afspraken tussen de aanbieders van jeugdgezondheidszorg en maatschappelijke ondersteuning jeugd, met andere gemeentelijke voorzieningen, met hulpverleningsnetwerken in en zorg rondom het onderwijs, en met de provinciale jeugdzorg. Door deze schriftelijke, sluitende afspraken komt concreet een schakel tot stand tussen de gemeentelijke CJG en de provinciale Bureaus Jeugdzorg. Tevens komen concreet schakels tot stand met de zorg- en adviesteams, waar jeugdigen uit de betreffende gemeenten onderwijs krijgen. De zorg- en adviesteams zijn overlegstructuren en hulpverleningsnetwerken op basis van case-management met relevante partijen die de afgelopen jaren in het basis-, voortgezet en middelbaar beroepsonderwijs een grote dekking hebben bereikt.

Het voornemen is de gemeentelijke regierol van gemeenten nog tijdens de looptijd van de regeling wettelijk te verankeren. Het tot stand brengen van genoemde schriftelijke, sluitende afspraken wordt daarin meegenomen op basis van wederkerigheid en inspanning van alle betrokken partijen. Op deze wijze worden gemeenten en alle betrokken partijen opgeroepen om op weg naar wettelijke verankering en verplichting aan de slag te gaan met het maken van genoemde schriftelijke, sluitende afspraken en het tot stand brengen van het benodigde netwerk en geïntegreerd hulpaanbod.

Ten behoeve van de nagestreefde disciplinaire en interdisciplinaire samenwerking zal het gebruik van digitale dossiers in de jeugdgezondheidszorg (EKD JGZ) en de verwijsindex voor risicojongeren (VIR) in deze kabinetsperiode een wettelijk grondslag krijgen. Via een voorstel van Wet publieke gezondheid zal het gebruik van digitale gegevensopslag binnen de jeugdgezondheidszorg verplicht worden gesteld. De aansluiting bij de landelijke VIR zal deze Kabinetsperiode ook verplicht worden voor gemeenten. Het EKD JGZ en de VIR moeten aldus zorgdragen voor een deugdelijke informatiehuishouding in respectievelijk de jeugdgezondheidszorg en de jeugdketen als geheel. Daarmee zijn ze ook van cruciaal belang voor de CJG, zowel voor de fysieke inlooppunten als het op basis van sluitende afspraken gevormde achterliggende netwerk. Omdat het EKD JGZ en de VIR zo van belang zijn voor het welslagen van de CJG, is er voor gekozen in het kader van deze regeling een afzonderlijke plicht voor gemeenten op te nemen om bij de ontwikkeling van CJG te anticiperen op het gebruik van beide digitale instrumenten. Overigens ontvangen gemeenten via het gemeentefonds een afzonderlijke financiële bijdrage voor zowel het EKD JGZ als de VIR (zie tabel 1).

Artikel 8

Elke gemeente doet binnen zes maanden na afloop van ieder jaar kort inhoudelijk verslag van de ontwikkeling van de CJG. Op grond van artikel 8 kan door middel van een formulier worden aangegeven hoe dat verslag moet worden ingericht. Bezien wordt of aangesloten kan worden bij bestaande instrumenten voor informatievoorziening. Daarbij wordt nadrukkelijk gekeken naar de (mini)benchmark Jeugd, die momenteel wordt doorontwikkeld. Ook wordt gekeken naar het realiseren van een applicatie, die eenvoudig via het internet te gebruiken is. Het verslag zal zich beperken tot de gegevens die nodig zijn om in elke gemeente de voortgang met de realisatie van CJG op hoofdlijnen te kunnen volgen. Hierbij gaat het om beleidsinformatie om de lokale en landelijke ontwikkeling in beeld te brengen. Het betreft als zodanig geen verantwoording. Indien echter onvoldoende voortgang wordt geboekt, kan de implementatieorganisatie extra ondersteuning verzorgen. Eventueel kunnen op bestuurlijk niveau de nodige aansporingen gegeven worden. In het uiterste geval kan er aanleiding zijn om nader onderzoek te doen naar de aanwending van de brede doeluitkering. Uit hoofde van artikel 3.3.3 van het Bmo zijn gemeenten verplicht hun medewerking aan zo'n onderzoek te verlenen.

In dit verband zij verder gewezen op de verplichting die artikel 3.3.1 van het Bmo aan de gemeente oplegt om zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling te doen van omstandigheden die van belang kunnen zijn voor een beslissing tot wijziging, intrekking of vaststelling van de brede doeluitkering. Indien de gemeente voorziet dat de uitkering niet overeenkomstig de regeling aangewend zal worden, moet de gemeente dat dus melden aan het Ministerie. Doordat in het Bmo de artikelen 4:48 en 4:50 van de Algemene wet bestuursrecht van overeenkomstige toepassing zijn verklaard, is het immers mogelijk ook tussentijds de brede doeluitkering ten nadele van de gemeente te wijzigen of zelfs in te trekken, onder meer indien de activiteiten waarvoor de uitkering is verstrekt niet of niet geheel zullen plaatsvinden of indien de gemeente niet heeft voldaan aan de aan de uitkering verbonden verplichtingen.

Artikel 9

De brede doeluitkering wordt allereerst verstrekt voor het voortzetten en intensiveren van activiteiten die gemeenten reeds ontplooien uit hoofde van de Wcpv en de Wmo; het realiseren van een CJG bouwt hierop voort. Voorts wordt de plicht CJG in stand te houden deze kabinetsperiode wettelijk verankerd, op de naleving waarvan zal worden toegezien door de gezamenlijke inspecties. Er mag dan ook verwacht worden dat gemeenten de brede doeluitkering volledig zullen aanwenden. Toch zal na afloop van de stimuleringsperiode getoetst worden of het bedrag van de brede doeluitkering is besteed aan de activiteiten waarvoor het bestemd is. Deze eenmalige vaststelling verloopt volgens de systematiek van de Single Information, Single Audit (SISA). Dat betekent dat in de bijlage bij de gemeentelijke jaarrekeningen over de periode 2008 tot en met 2011 het bestede bedrag wordt opgenomen. De accountantsverklaring bij de jaarrekening heeft ook betrekking op deze opgave. Na ontvangst van de laatste jaarrekening over 2011 zal de beslissing over de vaststelling van de brede doeluitkering worden genomen.

De uitkering wordt vastgesteld op het bedrag dat de gemeente in de jaren 2008 tot en met 2011 heeft besteed aan jeugdgezondheidszorg, maatschappelijke ondersteuning jeugd en afstemming jeugd en gezin alsmede aan het realiseren van één of meer CJG. Uiteraard wordt de uitkering niet op een hoger bedrag vastgesteld dan aan de gemeente is verleend. Indien een gemeente minder heeft besteed dan is verleend, wordt de uitkering op dat lagere bedrag vastgesteld. Volledigheidshalve zij opgemerkt dat deze wijze van vaststelling onverlet laat de mogelijkheid de brede doeluitkering te verlagen of zelfs op nihil vast te stellen indien de activiteiten niet of niet geheel zijn uitgevoerd of indien de gemeente niet heeft voldaan aan de verplichtingen. Artikel 3.4.2 Bmo j° artikel 4:46 van de Algemene wet bestuursrecht biedt daartoe de grondslag.

Om het bestede bedrag van de uitkering te bepalen, wordt gekeken naar de betalingen die de gemeente heeft verricht en naar de eigen kosten van de gemeente voor jeugdgezondheidszorg, maatschappelijke ondersteuning jeugd en afstemming jeugd en gezin alsmede ten behoeve van het realiseren van één of meer CJG. Het gaat daarbij niet alleen om uitgaven voor activiteiten ter uitvoering van jeugdgezondheidszorg, maatschappelijke ondersteuning jeugd en afstemming jeugd en gezin, maar ook om uitgaven voor de ontwikkeling, (ver)bouw en inrichting van CJG en voor het bereiken van de doelgroepen. Deze kosten kan de gemeente zelf maken of het kan betalingen betreffen van de gemeente aan de in CJG te participeren instellingen om de samenwerking vorm te geven en voort te zetten, de inrichting van het CJG te realiseren en de aan deze instanties toebedeelde taken en functies ten uitvoer te brengen.

Gemeenten kunnen betalingen aan derden in het kader van de onderhavige regeling opnemen als besteed bedrag. Vanzelfsprekend is wel vereist dat er alleen betalingen aan derden mogen worden opgevoerd voor activiteiten in de periode van 2008 tot en met 2011. Voorts dient de bestemming van de betalingen onmiskenbaar tot uitdrukking te komen in de juridische grondslag voor betalingen aan derden, bijvoorbeeld de subsidiebeschikking of de overeenkomst. Overigens geldt ook voor de eigen kosten van de gemeente dat deze te herleiden moeten zijn tot de bovenbeschreven periode en bestemming. Op die manier dient verzekerd te zijn dat de middelen uitsluitend beschikbaar zijn gesteld voor de activiteiten en de periode waarvoor de brede doeluitkering bedoeld is.

Een deel van de eigen kosten van de gemeenten en van de betalingen aan derden kan noodzakelijk zijn voor investeringen zoals in gebouwen, grond en inrichting. Deze investeringen zullen slechts ten laste van de brede doeluitkering mogen worden gebracht voor het bedrag dat is besteed aan afschrijvingen in de periode van 2008 tot en met 2011. De maximale hoogte van de toegestane afschrijvingen wordt bepaald aan de hand van de normen die in het maatschappelijk verkeer als aanvaardbaar worden geacht. Indien een gemeente hiervoor betalingen aan derden verricht, is het aanbevelingswaardig die financiering ook op de zojuist bedoelde normen te baseren.

Voor het einde van de looptijd van de regeling zal deze geëvalueerd worden. Hiermee zal in 2010 worden gestart. Ik ga er van uit dat er in de loop van de uitkeringsperiode een landelijk dekkend netwerk van CJG's zal zijn gerealiseerd. Bij landelijke dekking is het is de bedoeling na afloop van de stimuleringsperiode de middelen voor CJG structureel toe te voegen aan het Gemeentefonds.

De Minister voor Jeugd en Gezin,

A. Rouvoet

Naar boven