Warenwetregeling tatoeëren en piercen

Regeling van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 23 mei 2007, nr. VGP/PSL 2770998, houdende regels met betrekking tot het gebruik van tatoeage- en piercingmateriaal (Warenwetregeling tatoeëren en piercen)

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

Handelende in overeenstemming met de Minister van Economische Zaken;

Gelet op de artikelen 4, vijfde lid, en 9, van het Warenwetbesluit tatoeëren en piercen en artikel 25, eerste en vierde lid, van de Warenwet;

Besluit:

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. besluit: Warenwetbesluit tatoeëren en piercen;

b. GGD: gemeentelijke gezondheidsdienst als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Wet collectieve preventie volksgezondheid;

c. vergunning: vergunning als bedoeld in artikel 3 van het besluit.

Artikel 2

1. De vergunning wordt door de ondernemer schriftelijk aangevraagd.

2. In de aanvraag worden vermeld:

a. de naam, de rechtsvorm en het adres van de ondernemer, alsmede de naam waaronder de ondernemer handel drijft;

b. het bezoekadres van de ruimte waarvoor de vergunning wordt verzocht;

c. voor het gebruik van welke materialen de vergunning wordt gevraagd.

3. Bij de aanvraag wordt een uittreksel gevoegd van de Kamer van Koophandel van de onderneming waarvoor de vergunning wordt gevraagd.

4. De aanvraag wordt ingediend bij de GGD van de gemeente waar de ruimte is gelegen waarvoor de vergunning wordt gevraagd.

Artikel 3

1. De vergunning heeft een geldigheidsduur van twee jaar.

2. Indien de aanvrager, die voor de ruimte waarvoor een vergunning wordt gevraagd, een vergunning vraagt in verband met de beëindiging van een eerder verleende vergunning, behoudt die eerder verleende vergunning haar geldigheid totdat op de nieuwe aanvraag is beslist.

3. Het tweede lid is niet van toepassing indien de aanvraag voor de vergunning niet uiterlijk acht weken voor het beëindigen van de eerdere vergunning is gedaan.

Artikel 4

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport houdt een openbaar register bij waarin is opgenomen:

a. aan welke ondernemers een vergunning is verleend;

b. voor welke ruimten een vergunning is verleend;

c. voor welk gebruik de vergunning is verleend;

d. voor welke periode de vergunning geldig is.

Artikel 5

1. De aanvrager is aan de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport een retributie verschuldigd voor elke ingediende aanvraag voor een vergunning.

2. De retributie voor het in behandeling nemen van een aanvraag bedraagt:

a. € 348,73 voor een vergunning voor het gebruik van een tatoeagemachine;

b. € 305,13 voor een vergunning voor het gebruik van pigmenteerpen;

c. € 174,36 voor een vergunning voor het gebruik van piercingmateriaal ten behoeve van het aanbrengen van een piercing in het vlakke gedeelte van het kraakbeen van het oor of de neusvleugel;

d. € 348,73 voor een vergunning voor het gebruik van een naald ten behoeve van het aanbrengen van een piercing;

e. € 435,91, indien:

– de aanvraag betrekking heeft op twee of meer vormen van gebruik van tatoeage- of piercingmateriaal als bedoeld in de onderdelen a tot en met d, en

– die vormen van gebruik betrekking hebben op dezelfde ruimte.

3. De retributie wordt vermeerderd met € 21,80 voor elk kwartier of gedeelte van een kwartier die de toezichthouder besteedt om te reizen, teneinde het onderzoek, bedoeld in artikel 4, derde lid, van het besluit, in te stellen.

4. Indien het onderzoek, bedoeld in artikel 4, derde lid, van het besluit, in overleg met de aanvrager op een later tijdstip wordt voortgezet, wordt de retributie verhoogd met een bedrag van € 21,80 voor elk kwartier of gedeelte van een kwartier:

a. dat de voortzetting duurt, en

b. voor de reistijd die nodig is om het onderzoek te kunnen voortzetten.

Artikel 6

1. De ondernemer draagt er zorg voor dat in de ruimte waar tatoeage- of piercingmateriaal wordt gebruikt, schriftelijke informatie voorhanden is over het gebruik van het materiaal waarvoor een vergunning is verleend, betreffende:

a. de gevaren voor infecties en andere complicaties;

b. het verzorgen van de verwondingen die ontstaan door het gebruik van het materiaal waarvoor een vergunning is verleend;

c. de risico’s van het gebruik van het materiaal bij gezondheidsklachten.

2. De ondernemer draagt er zorg voor dat degene ten aanzien van wie het tatoeage- of piercingmateriaal zal worden gebruikt, tijdig voor gebruik van de informatie in kennis wordt gesteld.

3. Indien de persoon ten aanzien van wie het tatoeage- of piercingmateriaal wordt gebruikt, wordt vergezeld van zijn wettige vertegenwoordiger, draagt de ondernemer er tevens zorg voor dat ook die persoon tijdig voor het gebruik van de schriftelijke informatie in kennis wordt gesteld.

Artikel 7

Als ambtenaren belast met het toezicht op de nalevering van artikel 24 en op de naleving van het bepaalde bij of krachtens het Warenwetbesluit tatoeëren en piercen, worden aangewezen de ambtenaren werkzaam bij de GGD’en.

Artikel 8

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 juni 2007.

Artikel 9

Deze regeling wordt aangehaald als: Warenwetregeling tatoeëren en piercen.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, A. Klink.

Toelichting

Algemeen

Deze regeling geeft uitvoering aan het Warenwetbesluit tatoeëren en piercen (hierna: het besluit). Het gaat dan om de uitwerking van artikel 4 en artikel 9 van het besluit. Artikel 4 van het besluit heeft betrekking op de vergunningplicht. In deze regeling wordt uitgewerkt wie de vergunning moet aanvragen en hoe dat moet. De geldigheidsduur en de kosten van de vergunning worden vastgelegd. Artikel 9 van het besluit geeft aan dat nadere regels gesteld kunnen worden over de schriftelijke informatie betreffende de mogelijke gevolgen verbonden aan het tatoeëren en piercen en het voorhanden hebben van deze schriftelijke informatie. In deze regeling wordt bepaald wat deze informatie minimaal moet bevatten en aan wie deze informatie beschikbaar moet worden gesteld. Er worden in deze regeling geen specifieke voorschriften opgenomen voor het hygiënisch en veilig gebruik van tatoeage- en piercingmateriaal. In artikel 6 van het besluit is een aantal normen opgenomen die op zichzelf genomen voldoende garantie bieden dat veilig en hygiënisch gewerkt zal worden. Uit het systeem van het besluit vloeit voort dat de ondernemer aan de toezichthoudende ambtenaar, hetzij ter gelegenheid van het onderzoek dat plaatsvindt in het kader van de vergunningverlening, hetzij ter gelegenheid van een incidentele controle, aannemelijk dient te maken dat hij aan de voorschriften van artikel 6 van het besluit voldoet en dus veilig werkt. Hij zal daardoor aan de toezichthouder stap voor stap moeten aangeven welk werkproces hij volgt, aannemelijk maken dat al die stappen veilig zijn en dat de inrichting van zijn werkruimte dat veilig werken voldoende ondersteunt. De ondernemer kan zich veel moeite besparen door ervoor te kiezen te werken volgens een door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport aangewezen veiligheidscode. Het volgen van die veiligheidscode leidt tot een veilige situatie. De ondernemer kan er dan mee volstaan aan te tonen dat hij volgens die code werkt. Het is de bedoeling dat vier door het Landelijk Centrum Hygiëne en Veiligheid (LCHV) opgestelde hygiënerichtlijnen als veiligheidscodes worden aangewezen. Het besluit staat toe dat ook door de branche ontwikkelde codes kunnen worden aangewezen. De branche zal daar dan wel een initiatief toe moeten nemen.

Indien de ondernemer ervoor kiest een eigen werkwijze te volgen, zal, indien blijkt dat hij niet zal voldoen aan artikel 6 van het besluit, de vergunning worden geweigerd.

Tijdens de behandeling van de wijziging van de Warenwet in verband met het hygiënisch werken bij het aanbrengen van tatoeages en piercings (Kamerstuk 30 173) is gesproken over de vergunningplicht. De geldigheidsduur was in eerste instantie gesteld op één jaar voor alle ondernemers. Uiteindelijk is deze geldigheidsduur gesteld op twee jaar. Na een periode van vier jaar wordt de geldigheidsduur vastgesteld op drie jaar (zie artikel 3, eerste lid, van deze regeling en de toelichting hierop). Deze regeling zal daar te zijner tijd op worden aangepast. Er geldt geen vergunningplicht voor de ondernemers die alleen oorlellen piercen (zie artikel 3, tweede lid, onderdeel a, van het besluit).

Administratieve lasten en bedrijfseffecten

– Administratieve lasten

De administratieve lasten van de vergunning zijn reeds in kaart gebracht in de nota van toelichting bij het besluit. Het Adviescollege toetsing administratieve lasten (Actal) heeft het besluit niet geselecteerd voor een toets op de gevolgen voor de administratieve lasten voor het bedrijfsleven en voor de burger.

Artikel 6 van de regeling introduceert een administratieve last. De vergunninghouder dient er voor te zorgen dat er schriftelijke informatie voorhanden is over het gebruik van het materiaal waarvoor een vergunning is verleend. Deze schriftelijke informatie heeft onder meer betrekking op de gevaren voor infectie en andere complicaties en de verzorging van de wond die ontstaat na het tatoeëren en piercen.

In de hygiënerichtlijnen van het LCHV zijn bijlagen opgenomen waarin deze informatie staat. Deze richtlijnen zijn te downloaden en worden gratis ter beschikking gesteld. Ook de vergunninghouder die niet werkt volgens de hygiënerichtlijnen kunnen gebruik maken van deze bijlagen. De bijlagen kunnen door de vergunninghouder worden gebruikt om aan de verplichting uit artikel 6 te voldoen. Er zijn dan ook geen administratieve lasten voor het bedrijfsleven.

Deze regeling heeft geen gevolgen voor de administratieve lasten voor de burger.

– Bedrijfseffecten

In de nota van toelichting bij het besluit zijn de bedrijfseffecten van de vergunning in kaart gebracht. In totaal bedroegen deze € 264.160. De bedrijfseffecten zullen echter hoger uitvallen. Het uniforme uurtarief van de GGD is namelijk vastgesteld op € 87,18. In het besluit is gewerkt met een gemiddeld GGD-uurtarief van € 65. Daarnaast is in het besluit gerekend met een tijdsbesteding van 3 uur voor de schoonheidsspecialisten, en dit is 3,5 uur geworden. De reiskosten worden ook in rekening gebracht. Uitgaande van een gemiddelde reistijd van een half uur, zijn de totale bedrijfseffecten:

5,5 × € 87,18 × 397 = € 190.358 (tatoeëerders/piercers)

4 × € 87,18 × 693 = € 241.663 (schoonheidsspecialisten)

Totaal: € 432.021. De geldigheidsduur van de vergunning is in eerste instantie twee jaar. De jaarlijkse bedrijfseffecten zijn € 216.011.

Naast de bedrijfseffecten die worden veroorzaakt door de vergunning, zijn er ook nalevingskosten. De ondernemer dient er namelijk voor te zorgen dat er schriftelijke informatie voorhanden is over het gebruik van het materiaal waarvoor een vergunning is verleend. Er is wel sprake van nalevingsassistentie door middel van de hygiënerichtlijnen van het LCHV. In de bijlagen bij deze richtlijnen is namelijk de verplichte informatie opgenomen. De richtlijnen zijn te downloaden en worden gratis ter beschikking gesteld. Het is dan nog slechts een kwestie van de bijlagen kopiëren. Voor de berekening hiervan wordt uitgegaan van € 0,10 per kopie en 1090 bedrijven die gedurende 48 weken per jaar 5 dagen open zijn en een klantenaantal van 4 per dag hebben. De jaarlijkse nalevingskosten komen dan neer op:

1090 × 960 × € 0,10 = € 104.640.

Notificatie bij de Europese Commissie (richtlijn 98/34/EG)

Het ontwerpbesluit is gemeld aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen, ter voldoening aan artikel 8, eerste lid, van richtlijn nr. 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften (PbEG L 204). De notificatie bij de Europese Commissie is noodzakelijk, aangezien het ontwerpbesluit vermoedelijk technische voorschriften bevat in de zin van richtlijn 98/34/EG. Naar aanleiding hiervan zijn noch door de lidstaten, noch door de Commissie opmerkingen gemaakt.

Artikelsgewijs

Artikel 2

De vergunning dient door de ondernemer te worden aangevraagd. Dat betekent niet dat hij dat persoonlijk moet doen, maar wel dat het in zijn naam gebeurt. De ondernemer dient een uittreksel van de Kamer van Koophandel te overleggen. Op die manier kan er geen misverstand bestaan over de vraag wie de ondernemer is.

Op grond van artikel 5 van de Wet collectieve preventie volksgezondheid dienen burgemeester en wethouders voor hun gemeente een gemeentelijke gezondheidsdienst (GGD) in stand te houden. Vaak geschiedt dat door met andere gemeenten een gemeenschappelijke regeling aan te gaan. Indien een ondernemer een vergunning aanvraagt, dient hij de aanvraag in te dienen bij de GGD die door de gemeente waar zijn werkruimte is gelegen, in stand wordt gehouden. Welke GGD dat is, is te vinden op de website van GGD Nederland (www.ggdnederland.nl). Bij de GGD waar de vergunning aangevraagd wordt, is informatie beschikbaar over de wijze waarop de vergunning aangevraagd moet worden.

Artikel 3

De geldigheidsduur van een vergunning is vastgesteld op twee jaar. Vier jaar na inwerkingtreding zal deze regeling worden gewijzigd en de geldigheidsduur worden vastgesteld op drie jaar. Dit is overeenkomstig de toezeggingen gedaan aan de Tweede Kamer (TK, 2005–2006, 30 173, nr. 14, p. 2).

Indien de aanvrager minimaal acht weken voor het verstrijken van de vergunning een nieuwe vergunning aanvraagt, behoudt de oude vergunning haar geldigheid tot op de aanvraag voor de nieuwe vergunning is beslist. Met de termijn van acht weken is aansluiting gezocht bij artikel 4:13 van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 4

Het LCHV houdt voor de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport het openbaar register bij waarin te zien is welke ondernemer over een vergunning beschikt. Het LCHV is onderdeel van het Rijksinstituut voor volksgezondheid en milieu, Centrum Infectieziektebestrijding. Via dit openbare register kan het publiek zien dat het bedrijf waarbij het een tatoeage of piercing laat aanbrengen, over een vergunning beschikt. Het register zal onder andere via de website van de Voedsel en Waren Autoriteit kunnen worden geraadpleegd.

Artikel 5

In dit artikel zijn de kosten van de vergunningaanvraag opgenomen. De retributie bestaat uit twee kostenposten. In het tweede lid zijn de kosten opgenomen die door de GGD ambtenaar gemaakt worden om een onderzoek in te stellen in de ruimte waarvoor de vergunning wordt gevraagd en om de resultaten van het bezoek te verwerken. De retributie is rechtstreeks afgeleid van het aantal arbeidsuren dat naar verwachting met het afhandelen van een aanvraag zal zijn gemoeid. Het uurtarief van de GGD ambtenaar is vastgesteld op € 87,18. Het onderscheid tussen onderdeel a en b uit het tweede lid is dat er bij een pigmenteerpen gebruik wordt gemaakt van een disposable naaldmodule. Na gebruik wordt deze naaldmodule weggegooid. Indien gebruik wordt gemaakt van een pigmenteerpen is er geen noodzaak tot het steriliseren van instrumenten. Bij het gebruik van een tatoeagemachine, dient wel gesteriliseerd te worden. Het controleren van de sterilisator, ook wel autoclaaf genoemd, en of het sterilisatieproces goed wordt uitgevoerd, kost extra tijd. Vandaar het verschil in kosten voor deze twee vergunningen.

In het derde lid zijn de reiskosten opgenomen. De reiskosten zijn ook gebaseerd op het uurtarief van de GGD ambtenaar.

Het tarief wordt jaarlijks geïndexeerd naar aanleiding van de indexatie van de CAO voor de gemeenten. Twee jaar na in werking treden van de wet worden de retributies geëvalueerd. Dan moet blijken of de begrote arbeidsinspanning aanpassing behoeft. De GGD’en moeten hiervoor een tijdsregistratie bijhouden. De evaluatie kan aanleiding zijn tot bijstelling van de retributies.

Het is mogelijk dat tijdens de inspectie blijkt dat er een aantal tekortkomingen is die aan een vergunningverlening in de weg staat. Indien de aard van de tekortkomingen zich er niet tegen verzet en deze op korte termijn te verhelpen zijn, kan het praktisch zijn de aanvraag aan te houden in afwachting van herstel in plaats van direct tot afwijzing van de aanvraag te besluiten. Indien daartoe in overleg met de ondernemer besloten wordt, behoeft voor de voortzetting van inspectie slechts een beperkt, tijdgerelateerd tarief in rekening te worden gebracht.

Artikel 6

In dit artikel is opgenomen dat een ondernemer zijn klanten tijdig voordat een tatoeage of piercing wordt aangebracht, schriftelijke informatie verstrekt over de mogelijke nadelige gevolgen die aan het aanbrengen daarvan zijn verbonden. Dat betekent dat de klanten eerst de gelegenheid moeten krijgen het stuk door te lezen alvorens met de behandeling kan worden aangevangen. Het is zeer goed mogelijk dat de ondernemer zelf een stuk opstelt. Het is ook mogelijk dat zij gebruik maken van de bijlagen uit de hygiënerichtlijnen van het LCHV. Door dat te doen, verzekert een ondernemer zich ervan dat de voorlichting adequaat geschiedt en tegemoet komt aan de behoeften van de klant.

Artikel 7

De vergunning zal worden verleend door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Hij zal daartoe mandaat verlenen aan de GGD’en. De ambtenaren van de GGD zullen, voorafgaand aan de behandeling van de vergunningaanvraag een onderzoek instellen om te bezien of er gegronde redenen zijn om aan te nemen dat de ondernemer niet zal voldoen aan de wettelijke voorschriften. In dit artikel worden daarom de ambtenaren van de GGD’en als toezichthouder aangewezen. Hun taak zal beperkt worden tot het toezicht op de naleving van de regelgeving, betreffende het gebruik van tatoeage- en piercingmateriaal. Dat laat uiteraard de bevoegdheden van de VWA op dit gebied onverlet.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

A. Klink

Naar boven