Wijziging Regeling monitoring handel in emissierechten

Regeling van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 4 mei 2007, nr. KvI2007041820, tot wijziging van de Regeling monitoring handel in emissierechten (keuze aardgasfactor)

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

Gelet op artikel 16.6, derde lid, van de Wet milieubeheer;

Besluit:

Artikel I

In artikel 8 van de Regeling monitoring handel in emissierechten wordt, o nder vernummering van het vijfde lid tot zevende lid, na het vierde lid een tweetal leden ingevoegd, luidende:

5. In afwijking van het eerste lid, houdt degene die de inrichting drijft, in het geval van verbranding van aardgas in de inrichting, voor de bepaling van de CO2-emissiefactor van CO2-installaties van de klassen B en C, voor de tweede planperiode welke loopt van 1 januari 2008 tot en met 31 december 2012, de door de minister aan het begin van elk kalenderjaar in de Staatscourant te publiceren waarde aan, indien degene die de inrichting drijft, zulks aan de minister heeft gemeld.

6. De melding, bedoeld in het vijfde lid, wordt gedaan uiterlijk drie weken na de dag waarop het vastgestelde nationale toewijzingsplan met betrekking tot de tweede planperiode is bekendgemaakt in de Staatscourant.

Artikel II

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 4 mei 2007.
De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, J.M. Cramer.

Toelichting

Algemeen

In het nationale toewijzingsplan broeikasgasemissierechten 2008–2012 is opgenomen dat bij het hanteren van emissiefactoren1 het uitgangspunt is dat de toewijzing van CO2-emissierechten en de monitoring van CO2-emissies op overeenkomstige wijze plaatsvinden. Voor de bepaling van de aardgasfactor is uit oogpunt van administratievelastenverlichting besloten dat inrichtingen kunnen kiezen tussen monitoren met een standaardfactor en monitoren met de werkelijke waarde. Om het uitgangspunt te blijven hanteren dat toewijzing en monitoring overeenstemmen, is het van belang dat inrichtingen tijdig een keuze voor een van deze twee opties maken, vóórdat het ontwerp van het nationale toewijzingsbesluit broeikasgasemissierechten 2008–2012 wordt gepubliceerd. De termijn waarbinnen deze keuze moet worden gemaakt, is bepaald op drie weken na de bekendmaking van het vastgestelde nationale toewijzingsplan broeikasgasemissierechten 2008–2012.

In voorbereiding is een integrale wijziging van de Regeling monitoring handel in emissierechten (hierna: regeling) in verband met een wijziging van de Beschikking van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 29 januari 2004 tot vaststelling van richtsnoeren voor de bewaking en rapportage van de emissies van broeikasgassen overeenkomstig Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad (PbEU L 275) (hierna: richtsnoeren). De wijzigingsbeschikking van de Commissie is nog niet gepubliceerd en in werking getreden. Vooruitlopend hierop is op de website van de Nederlandse emissieautoriteit (www.emissieautoriteit.nl) een concept van de wijziging van de regeling gepubliceerd, zodat inrichtingen alvast kunnen starten met het aanpassen of vervaardigen van het monitoringsplan. Aangezien reeds binnen drie weken na de vaststelling van het nationale toewijzingsplan broeikasgasemissierechten 2008–2012 een keuze moet worden gemaakt op welke manier de aardgasfactor zal worden bepaald, is een wijziging van artikel 8, vooruitlopend op de implementatie van de richtsnoeren, noodzakelijk.

Artikelsgewijs

Artikel I

Indien een inrichting op grond van het vijfde lid ervoor kiest om te gaan monitoren met een standaardfactor, dan ligt deze keuze vast voor de gehele tweede planperiode. Het uitgangspunt is immers dat monitoring en toewijzing op overeenkomstige wijze moeten plaatsvinden.

Het zesde lid geeft aan wanneer de inrichting uiterlijk een melding gedaan moet hebben om te kunnen monitoren met standaardfactoren. Voor het bepalen of een melding tijdig is gedaan, zal de verzendtheorie als bedoeld in artikel 6:9 van de Algemene wet bestuursrecht worden gehanteerd. Indien de inrichting geen of te laat een melding doet, geldt het reguliere regime van het eerste lid van artikel 8 van de regeling voor de gehele tweede planperiode.

De melding dient te worden verzonden aan:

Ministerie van VROM

T.a.v. de directeur Klimaatverandering en Industrie, ipc 650

Postbus 20951,

2500 EZ Den Haag

o.v.v. ‘keuze aardgasfactor’.

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J.M. Cramer

Naar boven