Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar VWA 2007

Besluit van de Minister van Justitie d.d. 1 mei 2007, nr. 5481554/07/CBK, houdende de aanwijzing van buitengewoon opsporingsambtenaren bij de Voedsel en Waren Autoriteit (Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar VWA 2007)

De Minister van Justitie,

Gelet op artikel 17, eerste lid, aanhef en onder ten tweede, van de Wet op de economische delicten, artikel 142, eerste lid onder b en c, en derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, en op het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar;

Besluit:

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder:

a. buitengewoon opsporingsambtenaar: de buitengewoon opsporingsambtenaar, bedoeld in artikel 2;

b. Voedsel en Waren Autoriteit: de Voedsel en Waren Autoriteit, genoemd in artikel 1, onder b, van het Besluit Staatstoezicht op de volksgezondheid.

Artikel 2

Maximaal 400 personen werkzaam bij de Voedsel en Waren Autoriteit en belast met de opsporing van strafbare feiten zijn aangewezen als buitengewoon opsporingsambtenaar.

Artikel 3

1. De buitengewoon opsporingsambtenaar is bevoegd tot het opsporen van de feiten strafbaar gesteld bij of krachtens:

a. de Warenwet;

b. de Landbouwkwaliteitswet;

c. de Destructiewet;

d. de Wet op de dierproeven;

e. de Bestrijdingsmiddelenwet 1962;

f. de Kernenergiewet;

g. de Drank- en Horecawet;

h. de Tabakswet;

i. de artikelen 172 tot en met 175, 179,180, 184, 198, 329 en 330, van het Wetboek van Strafrecht;

j. de artikelen 13 en 19 van de Landbouwwet;

k. artikel 11, onderdeel a, sub 5, de artikelen 17, 19, 38, 44, 45, 55, 66, 96 tot en met 99, 100, 103, 107 en 111 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, voor zover sprake is van voorschriften die de volksgezondheid raken of van voorschriften die gelden in dierproefinstellingen waar de Voedsel en Waren Autoriteit taken verricht in het kader van de Wet op de dierproeven;

l. de artikelen 2, eerste lid, 7, 13, 14, eerste en tweede lid, 17, eerste lid, 18, 19, 20, tweede lid, 21, eerste lid, 24, tweede lid, 30, eerste lid, 32, 33, 35, 36, eerste lid, 37, eerste lid, 38 tot en met 42, 43, eerste lid, 44, eerste lid, 45, derde lid, 49 en 58, derde lid, van de Diergeneesmiddelenwet;

m. de paragrafen 1 en 2 van Hoofdstuk 4, van de Wet milieugevaarlijke stoffen;

n. de voorschriften gebaseerd op artikel 93 van de Wet op de Bedrijfsorganisatie;

o. artikel 34 van de Wegenverkeerswet 1994;

p. andere strafbare feiten, indien en voor zover hij daarmee in een concreet opsporingsonderzoek door een officier van justitie wordt belast, voor de duur van dat onderzoek.

2. De opsporingsbevoegdheid geldt voor het grondgebied van Nederland.

Artikel 4

1. Als toezichthouder van de buitengewoon opsporingsambtenaar is aangewezen de hoofdofficier van justitie van het arrondissementsparket Den Haag.

2. Als direct toezichthouder van de buitengewoon opsporingsambtenaar is aangewezen de korpschef van het regionaal politiekorps Haaglanden.

Artikel 5

De Inspecteur-generaal Voedsel en Waren Autoriteit brengt jaarlijks vóór 1 april over het jaar daaraan voorafgaand aan de Minister van Justitie verslag uit over:

a. het aantal buitengewoon opsporingsambtenaren dat op 31 december werkzaam was bij de Voedsel en Waren Autoriteit;

b. de door die buitengewoon opsporingsambtenaren verrichte activiteiten;

c. de stand van zaken met betrekking tot opleiding van die buitengewoon opsporingsambtenaren, waarbij in ieder geval wordt aangegeven hoeveel personen in het verslagjaar zijn aangemeld voor het door de Minister van Justitie goedgekeurde examen en hoeveel personen in dat jaar voor dat examen zijn geslaagd.

Artikel 6

Aan de buitengewoon opsporingsambtenaar, die belast is met het opmaken van technische processen-verbaal, waarbij hij geen verklaringen van verdachten of getuigen behoeft op te nemen, is ontheffing verleend van het bepaalde in artikel 16, eerste lid, van het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar.

Artikel 7

De op naam gestelde akten van opsporingsbevoegdheid en beëdiging, de legitimatiebewijzen buitengewoon opsporingsambtenaar en de overige benoemingsbescheiden, afgegeven mede op basis van het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar Voedsel en Waren Autoriteit 2002, worden voor de duur van hun geldigheid of tot daarover nader zal zijn beslist, geacht akten en legitimatiebewijzen of overige benoemingsbescheiden afgegeven mede op basis van het onderhavige besluit te zijn.

Artikel 8

Dit besluit treedt in werking met ingang van 8 juli 2007 en vervalt met ingang van 8 juli 2012.

Artikel 9

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar VWA 2007.

Binnen zes weken na publicatie van dit besluit kan een belanghebbende daartegen een bezwaarschrift indienen bij de Minister van Justitie, Postbus 20301, 2500 EH Den Haag. Het bezwaarschrift dient te zijn gemotiveerd.

Dit besluit zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 1 mei 2007.
De Minister van Justitie,
namens deze:
hoofdAfdeling Bestuurlijke en Juridische Zaken, L.A.M. Gielen.

Toelichting

De Inspecteur-generaal van de Voedsel en Waren Autoriteit (VWA) heeft bij brief van 22 februari 2007 verzocht om verlenging van het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar Voedsel en Waren Autoriteit 2002. Voornoemd besluit vervalt met ingang van 8 juli 2007. Tevens is verzocht de opsporingsbevoegdheid van de buitengewoon opsporingsambtenaren in dienst bij de VWA uit te breiden met de artikelen 179 (ambtsdwang), 180 (wederspannigheid) en 184 (niet opvolgen ambtelijk bevel), van het Wetboek van Strafrecht.

Onderhavig besluit beoogt de opsporingsbevoegdheid van de met opsporingstaken belaste ambtenaren werkzaam bij de VWA met een periode van vijf jaar te verlengen. Dit besluit berust op de in artikel 4, derde lid, van het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar neergelegde bevoegdheid hiertoe over te gaan indien de noodzaak van de te hanteren opsporingsbevoegdheid aanwezig blijft. Gelezen voornoemd verzoek van de Inspecteur-generaal van de VWA, acht ik de noodzaak voor verlenging van de opsporingsbevoegdheid aanwezig.

Aan het verzoek om uitbreiding van de opsporingsbevoegdheden wordt gevolg gegeven. Aan dit verzoek liggen de volgende redenen ten grondslag. In artikel 32c, van de Warenwet, is de bevoegdheid aan toezichthoudende ambtenaren opgenomen om ten dienste van het onderzoek een ieder staande te houden en identiteitsgegevens te vorderen. Op deze vordering is de in artikel 5:20, van de Algemene bestuurswet (Awb) opgenomen medewerkingsplicht van toepassing. Het niet meewerken is een strafbaar feit in de zin van artikel 184 van het Wetboek van Strafrecht. Als iemand is staande gehouden en niet meewerkt, is het niet opportuun om de kost van de politie af te wachten. Het kan immers enige tijd duren voordat de politie arriveert en het is dan de vraag of men de betreffende persoon gedurende die tijd staande kan blijven houden. Dit heeft tot gevolg dat de effectieve werking van artikel 32c van de Warenwet teniet wordt gedaan. Hetzelfde geldt als een staande gehouden persoon weigert mee te werken aan de vordering van artikel 5:16 Awb (het vorderen van inlichtingen). Ook dan is artikel 184 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing en wordt de effectieve werking van artikel 5:16 Awb teniet gedaan, bijvoorbeeld waar het gaat om toezicht op onder meer de Drank- en Horecawet en de Tabakswet.

Voorts worden de buitengewoon opsporingsambtenaren werkzaam bij de VWA de laatste tijd steeds meer geconfronteerd met agressief gedrag van burgers. Door middel van verbale of zelfs fysieke tegenwerking wordt het de controleambtenaar onmogelijk gemaakt zijn werkzaamheden uit te voeren. Het opmaken van een proces-verbaal zal ertoe kunnen leiden dat in veel gevallen de inspectie alsnog kan worden uitgevoerd.

Gezien het feit dat het wegens administratieve procedures praktisch niet uitvoerbaar is om met ingang van de inwerkingtreding van dit besluit aan alle buitengewoon opsporingsambtenaren in dienst van de VWA een nieuwe akte van opsporingsbevoegdheid uit te reiken, is in artikel 7 van het onderhavige besluit een overgangsregeling opgenomen. Op grond van deze regeling behouden de akten en overige benoemingsbescheiden van de betreffende buitengewoon opsporingsambtenaren nog hun geldigheid tot het moment waarop zij vervallen.

De Minister van Justitie

namens deze:

hoofdAfdeling Bestuurlijke en Juridische Zaken,

L.A.M. Gielen

Naar boven