Wijziging Regeling aanwijzing wateren gesloten tijden

Regeling van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 1 mei 2007, nr. TRCJZ/2007/1051, houdende wijziging van de Regeling aanwijzing wateren gesloten tijden (gebruik grote vistuigen)

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit;

Gelet op artikel 6 van het Reglement voor de binnenvisserij;

Besluit:

Artikel I

Na artikel 1 van de Regeling aanwijzing wateren gesloten tijden1 worden de volgende artikelen ingevoegd:

Artikel 1a

1. Als wateren, waarin het is verboden te vissen met de vistuigen, genoemd in artikel 2, eerste lid, onderdelen c tot en met p, van het Reglement voor de binnenvisserij 1985 worden aangewezen de wateren, bedoeld in artikel 1, vierde lid, onderdeel d, van de Visserijwet 1963 met uitzondering van het IJsselmeer.

2. Het verbod, bedoeld in het eerste lid, is niet van toepassing op de visrechthebbende en de houder van een schriftelijke toestemming die:

a. beschikt over minimaal 250 hectare viswater en daarmee inkomsten uit de visserij genereert van minimaal € 8.500,– bruto per jaar,

b. zich daartoe heeft gemeld bij Onze Minister,

c. de melding, bedoeld in onderdeel b, vergezeld heeft doen gaan van een verklaring van een accountant of een accountant-administratieconsulent als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, waaruit blijkt dat in het kalenderjaar voorafgaande aan de melding is voldaan aan het criterium, bedoeld in artikel 1a, tweede lid, onderdeel a, en

d. voorts telkens éénmaal in de vier jaar, te rekenen vanaf de melding bedoeld in onderdeel b, Onze Minister een verklaring heeft doen toekomen als bedoeld in onderdeel c, waaruit blijkt dat in het kalenderjaar voorafgaande aan de toezending van deze verklaring nog steeds is voldaan aan het criterium, bedoeld in artikel 1a, tweede lid, onderdeel a.

3. Het verbod, bedoeld in het eerste lid, is niet van toepassing op het vissen in een binnen een afgesloten erf gelegen viswater, dat geen voor het doorlaten van vis geschikte verbinding met andere wateren bezit, alsmede op het vissen in een viskwekerij.

4. Bij de bepaling van het areaal, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, wordt mede begrepen het oppervlak aan viswater waarvoor vergunning is verleend ingevolge de artikelen 3 en 11 van de Beschikking visserij visserijzone, zeegebied en kustwateren2 , met uitzondering van het viswater waarvoor ingevolge voornoemde Beschikking vergunning is verleend voor recreatief vissen voor uitsluitend eigen gebruik met maximaal twee fuiken of met beperkte lengte hoekwant (tot maximaal 200 meter) of met beperkte lengte staand want (tot maximaal 150 meter).

Artikel 1b

1. Het verbod, bedoeld in artikel 1a, eerste lid, is niet van toepassing op de visrechthebbende en de houder van een schriftelijke toestemming die

a. beschikt over minimaal 250 hectare viswater,

b. zich daartoe heeft gemeld bij Onze Minister, en

c. de melding, bedoeld in onderdeel b, vergezeld heeft doen gaan van:

1°. een bedrijfsplan, waaruit een perspectief kan worden afgeleid om binnen twee jaren na de melding te voldoen aan het inkomstencriterium, bedoeld in artikel 1a, tweede lid, onderdeel a, en

2°. een verklaring als bedoeld in artikel 1a, tweede lid, onderdeel c, waaruit blijkt dat op het tijdstip van de melding is voldaan aan het areaalscriterium, bedoeld in artikel 1a, tweede lid, onderdeel a.

d. gedurende een periode van twee jaren voorafgaande aan de melding, bedoeld in onderdeel b, niet heeft gevist op basis van de in het eerste lid bedoelde vrijstelling.

2. De in het eerste lid bedoelde vrijstelling van het in artikel 1a, eerste lid neergelegde verbod, geldt gedurende een periode van twee jaren, te rekenen vanaf de melding, bedoeld in onderdeel b.

Artikel 1c

Het verbod, bedoeld in artikel 1a, eerste lid, is niet van toepassing op degene die de visrechthebbende of de houder van de schriftelijke toestemming, bedoeld in de artikelen 1a, tweede lid, en 1b, eerste lid, behulpzaam is bij het vissen met een vistuig, dat niet door één persoon kan worden bediend.

Artikel 1d

Werknemers die vissen in dienst van de visrechthebbende of de houder van een schriftelijke toestemming, bedoeld in artikel 1a, tweede lid en artikel 1b, eerste lid, hebben het bewijs van dit dienstverband bij de uitvoering van de visserij bij zich.

Artikel 1e

Onze Minister bevestigt binnen drie weken de ontvangst van de melding, bedoeld in de artikelen 1a, tweede lid, onderdeel b, en 1b, eerste lid, onderdeel b, en de ontvangst van de accountantsverklaring, bedoeld in artikel 1a, tweede lid, onderdeel d.

Artikel 1f

1. Indien degene die zich heeft gemeld op grond van artikel 1a, tweede lid, onderdeel b, niet meer voldoet aan het criterium, bedoeld in artikel 1a, tweede lid, onderdeel a, doet hij hiervan zo spoedig mogelijk mededeling aan de minister.

2. Indien niet wordt voldaan aan het bepaalde in het eerste lid, kan Onze Minister besluiten dat de vrijstelling, bedoeld in artikel 1a, tweede lid, niet geldt gedurende een periode van maximaal 2 jaar, te rekenen vanaf de datum van dit besluit.

Artikel II

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 mei 2008.

Deze regeling zal met toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, G. Verburg.

Toelichting

Achtergrond en inhoud van de regeling

Tijdens de behandeling van de wijziging van de Visserijwet 1963 in verband met onder andere het vervallen van de Organisatie ter verbetering van de binnenvisserij en de sportvisakte op 15 juni 2006 heeft de Tweede Kamer de nadrukkelijke wens geuit om tot een afbakening van het gebruik van zogenoemde grote vistuigen op de binnenwateren te komen (TK 2005–2006, 30 211, nr. 91, p. 5591–5607). De onderhavige regeling, waarmee het gebruik van grote vistuigen wordt beperkt, sluit aan bij deze wens.

Bij brief van 27 oktober 2006 (TK 2006–2007, 30 211 en 29 675, nr. 13) heeft de Minister van LNV de regeling over regulering van het gebruik van grote vistuigen op de binnenwateren in concept aan de Tweede Kamer voorgelegd. Bij brief van 20 februari jongstleden heeft de Kamer vragen gesteld over de conceptregeling en deze vragen zijn beantwoord bij brief van 4 april 2007 (TRCJZ/2007/1008). Mede naar aanleiding hiervan is de regeling nog aangepast op het punt van het areaalcriterium en het inkomstencriterium dat van 500 ha respectievelijk € 17.000,– is bijgesteld naar 250 ha respectievelijk € 8.500,–. Tevens is het begrip ‘inkomen’ vervangen door ‘inkomsten’. Dit ter verduidelijking dat het gaat om het geld dat wordt verdiend met de gevangen vis, zonder belastingtechnische connotatie.

De regeling is in concept reeds aangekondigd via www.bedrijvenloket.nl maar anders dan daar is bepaald – naast de overige voornoemde aanpassingen – treedt de regeling in werking op 1 mei 2008 in plaats van de eerder bepaalde datum van 1 januari 2008. Zo wordt betrokkenen meer tijd gegund om op de regeling te anticiperen en worden bedrijven in staat gesteld om een accountantsverklaring over te leggen waaruit blijkt dat zij in het voorgaande kalenderjaar (2007) aan het areaal- en inkomstencriterium voldeden.

De belangrijkste overweging voor een beperking van het gebruik van grote vistuigen is gelegen in de constatering dat met het gebruik van deze grote vistuigen (het spieringtuig, de visfuik, de aalfuik, de ankerkuil, het aalkistje, het aalhoekwant, de aaldogger, de zegen, de aalzegen, de aaskuil, het staand net, de gebbe, het kruisnet en het electrovisapparaat) een zeer substantiële onttrekking van vis kan worden bewerkstelligd waarmee een substantiële impact op de visstand in een water kan worden uitgeoefend. Vanuit mijn verantwoordelijkheid voor een doelmatig en duurzaam visstandbeheer en een hierop aansluitende visserij acht ik het derhalve noodzakelijk om de inzet van deze vistuigen te beperken.

Mijn verantwoordelijkheid om op de binnenwateren te komen tot een duurzaam visstandbeheer en een duurzame visserij heeft primair zijn weerslag gekregen door de verplichte instelling van en deelname aan visstandbeheercommissies (VBC’s). In deze VBC’s moeten visrechthebbenden (beroeps- en sportvissers) tot afspraken komen over de wijze waarop zij invulling geven aan het duurzame visstandbeheer en een hierbinnen passende visserij. Gelet op de substantiële onttrekking die met grote vistuigen wordt bewerkstelligd, staat een ongeclausuleerd gebruik van deze vistuigen voor recreatieve doeleinden en toepassing op een beperkt areaal viswater, in de weg aan de mogelijkheden om te komen tot een duurzaam visstandbeheer.

De onderhavige regeling, waarmee het gebruik van grote vistuigen wordt beperkt, draagt in deze zin derhalve bij aan de beleidsdoelstelling op te komen tot een duurzaam visstandbeheer en een duurzame visserij op de binnenwateren. Dit is van belang vanuit het oogpunt van bescherming van de visstand in het algemeen en daarnaast meer specifiek voor de bescherming van verschillende (ook internationaal) beschermde vissoorten zoals fint, houting, elft, steur, aal, zalm en zeeforel. Specifiek voor de aal komt daar bij dat de bestandsontwikkeling van deze van oudsher algemene vissoort in de Nederlandse wateren al langere tijd een zorgwekkend dalende trend laat zien, wat de noodzaak van de onderhavige regeling ook voor deze soort, ondersteunt.

De onderhavige regeling berust op artikel 16 van de Visserijwet 1963 en artikel 6 van het Reglement voor de binnenvisserij. Deze artikelen bieden mij de mogelijkheid om in het belang van de visserij op de binnenwateren, de doelmatigheid daaronder begrepen, het vissen te verbieden in één of meer wateren met één of meer vistuigen. De onderhavige regeling bevat een verbod om te vissen met bovengenoemde grote vistuigen op de binnenwateren met uitzondering van het IJsselmeer (inclusief het Markermeer). Het IJsselmeer wordt niet aangewezen omdat ten aanzien van dit water uit oogpunt van visstandbeheer reeds eigenstandige publiekrechtelijke regels op grond van de Visserijwet 1963 gelden waarmee de visserij reeds wordt beperkt. Ook het vissen in wateren op afgesloten erven en in viskwekerijen wordt van de werking van deze regeling uitgezonderd, aangezien het visstandbeheer in deze wateren op andere wijze veilig wordt gesteld.

Omdat op grond van juridische rechtsbeginselen als het evenredigheidsbeginsel en het zorgvuldigheidsbeginsel, niet zonder meer voorbij kan worden gegaan aan het bestaande gebruik van deze grote vistuigen, mede gelet ook op de financiële afhankelijkheid hiervan, geldt op grond van de regeling een uitzondering op het verbod voor visrechthebbenden of houders van een toestemming van de visrechthebbende die aan het in artikel 1a van deze regeling neergelegde areaal- en inkomenscriterium voldoen. Verwezen zij op dit punt naar de in artikel 1a, tweede lid, neergelegde criteria. Daarbij zij aangetekend dat onder inkomen de besomming (de opbrengst van de vangst) wordt verstaan.

Uiteraard blijft het beleid ten aanzien van visstandbeheercommissies en afspraken over benutting van de visstand, ook ten aanzien van degenen die op grond van de onderhavige regeling met grote vistuigen mogen vissen, onverkort van toepassing. Dit betekent dat ook degenen die op grond van de onderhavige regeling met grote vistuigen mogen vissen, gehouden blijven om binnen een VBC afspraken te maken over het te voeren visstandbeheer en de benutting van de visstand.

Met de regeling is gekozen voor een systeem, waarbij de visrechthebbende of de houder van een toestemming van de visrechthebbende zelf verantwoordelijk is voor de vaststelling aan de hand van het in de regeling neergelegde criterium of het hem is toegestaan te vissen met grote vistuigen. Dit sluit aan bij het kabinetsbeleid om het aantal vergunningstelsels met de daaraan verbonden toetsingslasten te verminderen en de eigen verantwoordelijkheid van ondernemers te stimuleren.

Voor de categorie visserijbedrijven die zowel op binnenwater als op kustwater bedrijfsmatig vissen, geldt ingevolge onderhavige regeling dat zij – indien wordt voldaan aan de inkomsteneis – bij de bepaling van hun viswaterareaal naast hun areaal aan binnenwater ook het areaal kustwater mogen rekenen waarin zij gerechtigd zijn tot vissen met vaste vistuigen ingevolge de Beschikking visserij, visserijzone, zeegebied en kustwateren. Deze systematiek is vastgelegd in artikel 1a, vierde lid, van de onderhavige regeling. Areaal kustwater voor recreatieve visserij mag niet meegerekend worden. Via www.hetlnvloket.nl is onder “bedrijfstakken” en vervolgens onder “visser” het onderwerp recreatieve visserij te vinden waaronder een toelichting bij het aanvraagformulier voor een vrijstelling voor recreatieve visserij met vaste vistuigen. Deze toelichting geeft aan welke visserijactiviteiten worden aangemerkt als recreatieve visserij.

De visrechthebbende of de houder van een toestemming kan een natuurlijke persoon of rechtspersoon zijn. Om te mogen vissen met grote vistuigen moet de natuurlijke persoon of de rechtspersoon aan de in deze regeling neergelegde criteria voldoen. Voor bijvoorbeeld de maatschap en de vennootschap (die geen rechtspersoon zijn) betekent dit dat de bij de maatschap betrokken natuurlijke personen elk voor zich aan de in deze regeling neergelegde criteria moeten voldoen. Dit geldt overigens ook voor de leden van een vereniging, ervan uitgaande dat de vereniging als zodanig geen onderneming is. De bij de maatschap of een andere samenwerkingsvorm betrokken natuurlijke personen die de beroepsmatige visserij willen uitoefenen kunnen er ook voor kiezen een rechtspersoon (BV) op te richten. In dat geval moet de rechtspersoon aan de in de regeling neergelegde criteria voldoen.

Volledigheidshalve zij opgemerkt dat de onderhavige regeling uitdrukkelijk moet worden onderscheiden, en een andere doelstelling heeft, dan de in artikel 10 van de Visserijwet 1963 neergelegde (grote) visakte. In tegenstelling tot de onderhavige regeling heeft de visakte nauwelijks regulerende betekenis, maar dient zij om geld te genereren ten behoeve van de beroepsbinnenvisserij. Zoals ik heb meegedeeld in mijn brief aan de Tweede Kamer van 25 april 2007. (TK 2005–2006, 29 515, nr. 138) heb ik om die reden, mede gelet ook op de aanmerkelijke lasten voor overheid en burgers die met de grote visakte gepaard gaat, voorgesteld om op termijn ook de (grote) visakte te laten vervallen.

Het feit dat op dit moment wordt beschikt over een visakte, betekent derhalve niet dat met ingang van inwerkingtreding van de onderhavige regeling met grote vistuigen mag worden gevist.

Nieuwkomers

Het met de onderhavige regeling geïntroduceerde systeem is niet zodanig gesloten dat geen enkele nieuwkomer met grote vistuigen kan vissen. Om ook nieuwkomers toe te laten is in artikel 1b bepaald dat ook indien niet aan de inkomenseis wordt voldaan, onder voorwaarden de visserij met grote vistuigen is toegestaan. De bepaling is zodanig geredigeerd dat misbruik zoveel mogelijk wordt voorkomen. Om als nieuwkomer grote vistuigen te mogen gebruiken, dient de nieuwkomer aan de areaalseis te voldoen en dient hij een bedrijfsplan te overleggen, waaruit een reëel perspectief blijkt om binnen twee jaren wel te voldoen aan het bovengenoemde inkomenscriterium. Bovendien is de mogelijkheid uitgesloten dat een visrechthebbende of houder van een schriftelijke toestemming zich na twee jaren wederom meldt op basis van artikel 1b. Verwezen zij op dit punt naar de in artikel 1b, eerste lid, neergelegde criteria.

Ontheffing of vrijstelling voor onderzoek

Er bestaat reeds een bepaling – artikel 11 van het Reglement voor de binnenvisserij 1985 – op grond waarvan ontheffing of vrijstelling kan worden verleend van het in de onderhavige regeling neergelegde verbod te vissen met grote vistuigen. Organisaties die incidenteel grote vistuigen moeten gebruiken voor bijvoorbeeld onderzoek of monitoring, kunnen op basis van dit artikel in aanmerking komen voor een ontheffing of vrijstelling van het bepaalde. Hierbij kan gedacht worden aan onderzoeksbureaus en waterschappen. Ook ligt het in de rede om Sportvisserij Nederland als centrale organisatie, op basis van deze bepaling, de mogelijkheid te geven tot het gebruik van grote vistuigen in specifieke situaties. Voor het overige zal in beginsel geen ontheffing of vrijstelling worden verleend.

Aspecten van controle en handhaving

De regeling is zodanig opgezet, dat de visrechthebbende of houder van een schriftelijke toestemming zelf verantwoordelijk is voor de vaststelling aan de hand van het in de regeling neergelegde criterium of hij voldoet aan de voorwaarden om te mogen vissen met grote vistuigen. Na het doen van een melding en het overleggen van de noodzakelijke documenten is het de visrechthebbende of houder van een toestemming toegestaan met grote vistuigen te vissen. Zulks zal steekproefgewijs door de overheid worden gecontroleerd. Aan de hand van een opgestelde lijst van visrechthebbenden en houders van een schriftelijke toestemming die zich op basis van de onderhavige regeling hebben gemeld, zullen gerichte controles worden uitgevoerd. In dit verband kan de AID inzage vorderen van zakelijke gegevens en bescheiden (artikel 5:17 Algemene wet bestuursrecht), waaronder bijvoorbeeld inzake in belastingaanslagen. Indien wordt vastgesteld dat voornoemde melding ten onrechte is gedaan, kan worden besloten de visserij met grote vistuigen gedurende een periode van maximaal twee jaar niet toe te staan aan de betreffende visrechthebbende of houder van een schriftelijke toestemming.

Administratieve lasten

De melding door de accountant dat een visser voldoet aan de in de regeling gestelde criteria zal worden gedaan bij LNV - Directie Visserij, Afdeling Visserijregelingen. Na ontvangst van de accountantsverklaring zal een ontvangstbevestiging naar de betreffende visser worden gezonden.

Omdat op grond van de onderhavige regeling een accountantsverklaring moet worden overgelegd, leidt de regeling tot een verhoging van de administratieve lasten. Het aantal bedrijven dat op grond van deze regeling deze verklaring zal overleggen bedraagt ongeveer 120. Naar schatting 10% van deze bedrijven stelt reeds een jaarrekening vast en laat deze controleren door een accountant. De administratieve lasten voor deze bedrijven ten gevolge van de onderhavige regeling zullen derhalve zeer beperkt zijn (naar schatting € 200,– per bedrijf). Voor de overige bedrijven zullen de kosten van de accountantsverklaring naar schatting gemiddeld € 1.000,– bedragen. Ter beperking van deze administratieve lasten is besloten dat na melding en overlegging van de accountantsverklaring nog maar één maal in de vier jaren een accountantsverklaring hoeft te worden overgelegd. Het voorgaande betekent dat de administratieve lasten naar verwachting (108 x 1.000 en 12 x 200 =) € 110.400 per vier jaren bedragen.

Tijdstip inwerkingtreding

Uit oogpunt van zorgvuldig bestuur en uit oogpunt van een goede uitvoerbaarheid en controleerbaarheid is het van belang zijn dat de betrokkenen een bepaalde periode wordt gegund om zich goed op de onderhavige regeling in te stellen. Om deze reden treedt de regeling eerst met ingang van 1 mei 2008 in werking. Hierdoor kunnen belanghebbenden die in 2008 met grote vistuigen willen vissen zich instellen op de verplichting om over het kalenderjaar 2007 een accountantsverklaring over te leggen. Ook uit oogpunt van een goede uitvoering en controleerbaarheid van de onderhavige regeling is deze overgangsperiode van belang.

Evaluatie

Een jaar na inwerkingtreding van de onderhavige regeling zal deze aan de hand van de ervaringen uit de praktijk worden geëvalueerd. Deze evaluatie zal kunnen leiden tot bijstelling van de onderhavige regeling.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

G. Verburg

  • 1

    Regeling van de Staatssecretaris van Landbouw en Visserij van 30 mei 1985 (Stcrt. 103), laatstelijk gewijzigd bij regeling van 18 juli 2006 (Stcrt. 142).

  • 2

    Regeling van de Minister van Landbouw en Visserij van 29 december 1977 (Stcrt. 255), laatstelijk gewijzigd bij regeling van 5 juli 2006 (Stcrt. 134).

Naar boven