Wijziging Regeling uniforme saneringen

Regeling van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, van 5 mei 2007, nr. LMV 200738407, houdende wijziging van de Regeling uniforme saneringen (verruiming reikwijdte en wijzigingen in verband met Kwalibo)

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer;

Gelet op het Besluit uniforme saneringen en het Besluit uitvoeringskwaliteit bodembeheer;

Besluit:

Artikel I

Herindeling onderzoeksbepalingen en wijzigingen kwalibo

De Regeling uniforme saneringen wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1.1 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel h. vervalt.

2. De onderdelen i. tot en met o. worden geletterd tot h. tot en met n.

B

Artikel 1.5 vervalt.

C

Na artikel 1.4 wordt ingevoegd:

Artikel 1.5

Onderzoek

1. De saneerder voert de volgende onderzoeken uit, tenzij in paragraaf 3 anders is bepaald:

a. vooronderzoek overeenkomstig NVN 5725;

b. verkennend onderzoek overeenkomstig NEN 5740. De onderzoeksstrategie dient te worden gebaseerd op de gegevens van het vooronderzoek bedoeld in sub a;

c. indien de resultaten van het onderzoek, bedoeld onder a, daartoe aanleiding geven dient een onderzoek naar asbest te worden uitgevoerd, overeenkomstig NEN 5707:2003; en

d. nader onderzoek, gebaseerd op de Richtlijn nader onderzoek deel 1, waarbij de aard en omvang van de verontreinigingen in de bodem wordt vastgesteld.

2. Onderzoek als bedoeld in het eerste lid, onder b en c, kan achterwege blijven indien eerder in een ander kader onderzoek is uitgevoerd dat representatief is voor de heersende situatie en waarvan de resultaten nog voldoende actueel zijn.

3. De onderzoeken, bedoeld in het eerste lid en artikel 3.4.5, tweede lid, worden uitgevoerd door een persoon of instelling die op grond van het Besluit uitvoeringskwaliteit bodembeheer of daarvoor in de plaats tredende regelgeving beschikt over een erkenning voor het uitvoeren van de betrokken werkzaamheden.

4. De gegevens voortvloeiend uit de onderzoeken bedoeld in het eerste en tweede lid worden in de vorm van bodemonderzoeksrapporten vastgelegd.

D

Artikel 2.2, eerste lid, komt te luiden:

1. De sanering wordt uitgevoerd door een persoon of instelling die op grond van het Besluit uitvoeringskwaliteit bodembeheer of daarvoor in de plaats tredende regelgeving, beschikt over een erkenning voor het uitvoeren van de betrokken werkzaamheden.

E

Artikel 2.3, tweede en derde lid, komen te luiden:

2. De milieukundige begeleiding wordt uitgevoerd door een persoon of instelling die op grond van het Besluit uitvoeringskwaliteit bodembeheer of daarvoor in de plaats tredende regelgeving, beschikt over een erkenning voor het uitvoeren van de betrokken werkzaamheden.

3. Gedurende de sanering houdt de milieukundig begeleider een logboek bij.

F

De artikelen 3.1.8, 3.1.9, 3.2.6, 3.2.7 en 3.2.8 vervallen.

G

Artikel 3.1.10, 3.1.11, 3.2.9 en 3.2.10 worden vernummerd tot respectievelijk artikel 3.1.8, 3.1.9, 3.2.6 en 3.2.7.

H

Artikel 3.1.8 (nieuw) komt te luiden:

Artikel 3.1.8

Onderzoek bij aanbrengen isolatielaag

Artikel 1.5, eerste lid, onder d, is niet van toepassing voor de saneringsaanpak bedoeld in artikel 3.1.3 en 3.1.5.

I

Artikel 3.2.3, onder b wordt vervangen door:

b. de inzet van in de saneringspraktijk gangbare en bewezen in-situ technieken, waarmee de in artikel 3.2.4 bedoelde terugsaneerwaarde kan worden gerealiseerd, zoals onder meer beschreven in de Richtlijn herstel en beheer (water)bodemkwaliteit (www.bodemrichtlijn.nl).

J

Artikel 3.3.3 komt te luiden:

Artikel 3.3.3

Onderzoek

Artikel 1.5, eerste lid, a en d, zijn niet van toepassing.

K

Artikel 3.3.5, aanhef, komt te luiden:

Milieukundige begeleiding is slechts van toepassing op situaties waarbij:

L

Artikel 3.4.5 komt te luiden:

Artikel 3.4.5

Onderzoek

1. Artikel 1.5, eerste, tweede en vierde lid, is niet van toepassing.

2. De saneerder voert een bodemonderzoek uit overeenkomstig het Protocol Bodemonderzoek Zivest/zinkassenerven.

Artikel II

Reikwijdte

De Regeling uniforme saneringen wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1.3, vierde lid, vervalt.

B

Artikel 1.4, derde lid, vervalt.

C

Artikel 2.1 wordt als volgt gewijzigd:

De volgende zinsnede komt te vervallen: , voor zover deze gegevens niet al eerder zijn verstrekt bij de melding bedoeld in artikel 1.3 dan wel 1.4

D

Artikel 2.2 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid wordt de zinsnede: ‘De verontreinigingen’ vervangen door: ‘De verontreinigingen binnen de saneringslocatie’.

2. In het derde lid wordt de zinsnede: ‘De saneringslocatie en de depots’ vervangen door: ‘De saneringslocatie en buiten de saneringslocatie liggende depots’.

E

Artikel 3.1.1 wordt als volgt gewijzigd:

1. De onderdelen d, e, f en h vervallen.

2. Onderdeel g wordt geletterd tot onderdeel d.

3. Na onderdeel d wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

e. het betreft een verontreiniging met stoffen als bedoeld in bijlage 6 onder categorie Immobiel waarop het besluit van toepassing is.

F

Artikel 3.1.3 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel a, onder 2e, wordt vervangen door:

2e. deze een standaarddikte heeft van mimimaal één meter;

2. Onderdeel a, onder 3e, wordt vernummerd tot 4e, waarna een nieuw 3e onderdeel wordt ingevoegd, luidende:

3e. deze, in afwijking van het bepaalde onder 2e, een dikte heeft van minimaal 50 centimeter in geval van bijzondere situaties waarbij als gevolg van de situering van het gebied waarbinnen de saneringslocatie is gelegen al gebruiksbeperkingen gelden; en.

3. Onderdeel c wordt geletterd tot onderdeel d, waarna een nieuw onderdeel c wordt ingevoegd, luidende:

c. in afwijking van onderdeel b geldt voor spoorwegterreinen die zich bevinden op kadastrale percelen die in eigendom zijn van NS Vastgoed BV en Railinfratrust BV, dat een aaneengesloten duurzame afdeklaag tevens kan bestaan uit:

1e. een laag ballastmateriaal met een minimum dikte van 25 centimeter met daaronder een aaneengesloten waterdoorlatend geotextiel;

2e. een splitbed met een minimum dikte van 25 centimeter met daaronder een aaneengesloten waterdoorlatend geotextiel op een fundatielaag bestaande uit zand.

G

Artikel 3.1.6 komt te luiden:

Artikel 3.1.6

Terugsaneerwaarde

De terugsaneerwaarden voor de saneringsaanpak bedoeld in artikel 3.1.2, zijn ten hoogste gelijk aan de functieafhankelijke bodemgebruikswaarden, bedoeld in bijlage 1.

H

Artikel 3.1.9, eerste en tweede lid (nieuw) komen te luiden:

1. Een saneringsaanpak bedoeld in artikel 3.1.3, onderdeel a, mag niet leiden tot beperkingen voor de gebruiksfunctie van de saneringslocatie en het gebruik van de bodem. Het gebruik van de bodem van de saneringslocatie wordt vermeld op het formulier bedoeld in artikel 1.3, tweede lid.

2. In geval artikel 3.1.3, onderdeel a, onder 3e, van toepassing is worden de voor het gebied waarin de saneringslocatie is gelegen reeds bestaande gebruiksbeperkingen eveneens vermeld op het formulier bedoeld in artikel 1.3, tweede lid.

I

Artikel 3.2.1 wordt als volgt gewijzigd:

1. De onderdelen e en g vervallen.

2. In onderdeel c wordt de zinsnede ‘artikel 3.2.2 of 3.2.3’ vervangen door: artikel 3.2.2, 3.2.2a of 3.2.3.

3. In onderdeel d wordt de zinsnede ‘verontreinigingen in de vorm van minerale olieproducten;’ vervangen door: verontreiniging met stoffen als bedoeld in bijlage 6 onder categorie Mobiel waarop het besluit van toepassing is;.

4. Na onderdeel d wordt een nieuw onderdeel e ingevoegd, luidende:

e. de verontreinigingen die aanwezig zijn op plaatsen die niet bereikbaar zijn met de in te zetten technieken, zoals onder gebouwen, wegconstructies, hoofd(transport)leidingen en overige belangrijke (ondergrondse) infrastructuur vallen buiten de saneringslocatie;

5. In onderdeel f wordt ‘500 m3;’ vervangen door: 1.000 m3;.

6. Na onderdeel f wordt een nieuw onderdeel g ingevoegd, luidende:

g. in afwijking van onderdeel f geldt voor spoorwegterreinen, die zich bevinden op kadastrale percelen die in eigendom zijn van NS Vastgoed BV en Railinfratrust BV, dat het verontreinigde bodemvolume voor grond en grondwater, met gehalten aan te saneren verontreinigende stoffen boven de streefwaarde ten hoogste gelijk is aan 2.000 m3.

J

Na artikel 3.2.2 wordt een nieuw artikel 3.2.2a ingevoegd, luidende:

Artikel 3.2.2a

Saneringsaanpak: open ontgraving tot niveau terugsaneerwaarde (combi)

1. De saneringsaanpak, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder e, van het besluit bestaat bij deze categorie uniforme saneringen uit:

a. het tijdelijk uitplaatsen van de aanwezige verontreinigde grond zoals bedoeld in artikel 3.3.1 en volgens de aanpak als bedoeld in artikel 3.3.2;

b. het ontgraven van de te saneren grond tot minimaal het niveau van de terugsaneerwaarde bedoeld in artikel 3.2.4;

c. het van de saneringslocatie afvoeren van de te saneren grond;

d. het aanvullen van de ontgraving tot het niveau van de terug te plaatsen grond bedoeld in lid a met grond van een kwaliteit van ten hoogste het concentratieniveau voor stoffen bedoeld in artikel 3.2.5; en

e. het weer terugplaatsen van de verontreinigde grond, bedoeld in onderdeel a.

2. Bij de saneringsaanpak bedoeld in het eerste lid kan, in afwijking van artikel 3.2.1, onderdeel b, tevens sprake zijn van een immobiele verontreinigingssituatie.

K

Artikel 3.2.4 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt de zinsnede ‘De verontreinigde grond’ vervangen door: De verontreinigde grond van de saneringslocatie.

2. In het eerste lid, onderdeel a, wordt de zinsnede ‘BETX en fenol;’ vervangen door: vluchtige aromaten;.

3. In het eerste lid, onderdeel b, wordt de zinsnede ‘overige mobiele verontreinigende stoffen.’ vervangen door: ‘ overige verontreinigende stoffen bedoeld in bijlage 6 onder categorie Mobiel waarop het besluit van toepassing is.’

4. In het tweede lid wordt de zinsnede ‘De grondwaterverontreiniging’ vervangen door: De grondwaterverontreiniging van de saneringslocatie.

L

Na artikel 3.2.7 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 3.2.8

Voorzieningen in geval van achterblijvende verontreinigingen

In geval van een sanering van een verontreinigingssituatie, bedoeld in artikel 3.2.1, onder e, geldt dat de saneerder op het grensvlak van de saneringslocatie en de achterblijvende verontreiniging een isolatiefolie aanbrengt, dat reikt tot 30 centimeter onder de ontgravingsdiepte met daarachter een horizontale drain met pompput, op een niveau van ten hoogste 50 centimeter beneden de gemiddeld aanwezige grondwaterstand. De isolatiefolie dient te reiken tot aan het maaiveld.

M

Artikel 3.3.1 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel e vervalt, waarbij onderdeel f wordt geletterd tot onderdeel e.

2. Na onderdeel e wordt een nieuw onderdeel f ingevoegd, luidende:

f. het betreft een verontreiniging met stoffen bedoeld in bijlage 6 onder categorie Tijdelijk uitplaatsen waarop het besluit van toepassing is.

N

Artikel 3.4.1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt onderdeel d geletterd tot onderdeel e, waarna een nieuw onderdeel d wordt ingevoegd, luidende:

d. Industrie- en bedrijfsterreinen: (een deel van) een perceel waarvoor de bodemgebruiksfunctie industrie- en bedrijfsterreinen, bedoeld in bijlage 3, van toepassing is.

2. In het tweede lid vervallen de onderdelen e, f en g.

3. In het tweede lid wordt onderdeel b vervangen door:

b. het huidig dan wel toekomstig gebruik van de saneringslocatie betreft een moestuin, siertuin of industrie- en bedrijfsterreinen;

4. In het tweede lid wordt na onderdeel d een nieuwe onderdeel e ingevoegd, luidende:

e. het betreft een verontreiniging met stoffen als bedoeld in bijlage 6 onder categorie De Kempen waarop het besluit van toepassing is.

O

In artikel 4.2 wordt als volgt gewijzigd: Aan het eerste lid, onder e, wordt een vierde onderdeel toegevoegd, luidende:

4e. de voorzieningen, inclusief hun beschrijving, bedoeld in artikel 3.2.8;.

P

Bijlage 1 van de Regeling uniforme saneringen wordt vervangen door de hierna opgenomen bijlage 1 behorende bij de artikelen 3.1.6 en 3.4.4 van de Regeling uniforme saneringen.

Q

Bijlage 2 vervalt.

R

Bijlage 3 van de Regeling uniforme saneringen wordt vervangen door de hierna opgenomen bijlage 3 behorende bij de artikelen 3.4.1 en 3.4.3 van de Regeling uniforme saneringen.

S

Bijlage 4 wordt vervangen door de hierna opgenomen bijlage 4 behorende bij artikel 1.3 van de Regeling uniforme saneringen.

T

Bijlage 5 wordt vervangen door de hierna opgenomen bijlage 5 behorende bij artikelen 4.2 van de Regeling uniforme saneringen.

U

Aan de Regeling uniforme saneringen wordt de hierna opgenomen bijlage 6 behorende bij de artikelen 3.1.1, 3.2.1, 3.2.4, 3.3.1 en 3.4.1 van de Regeling uniforme saneringen, toegevoegd.

Artikel III

Op de meldingen, bedoeld in artikel 1.3 en 1.4, en het evaluatieverslag, bedoeld in artikel 4.2, welke zijn ingediend voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze regeling, is van toepassing de Regeling uniforme saneringen zoals deze luidde voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze regeling.

Artikel IV

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 juli 2007.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst met uitzondering van de bijlagen 4 en 5, die ter inzage worden gelegd bij het Ministerie van VROM en op internet worden geplaatst op www.vrom.nl.

Den Haag, 2 mei 2007.
De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, J.M. Cramer.

Bijlage 1

behorende bij de artikelen 3.1.6 en 3.4.4 van de Regeling uniforme saneringen

Functieafhankelijke bodemgebruikswaarden

Bodemgebruikswaarden per bodemgebruikfunctie, in relatie tot streefwaarden en interventiewaarden voor een standaardbodem (25% lutum en 10% organisch stof (1))(mg/kg).

  

Bodemgebruikfunctie*

 

Stof

Streefwaarde

I

II

III

IV (4)

Interventiewaarde

Antimoon

3

3

15

  

15

Arseen

29

40

40

 

55

Barium

160

160

625

  

625

Cadmium

0,8

1

12

 

12

Chroom

100

300

380

 

380

Cobalt

9

9

240

  

240

Koper

36

80

190

 

190

Kwik

0,3

2

10

 

10

Lood

85

85

290

 

530

Molybdeen

0,5

0,5

200

  

200

Nikkel

35

50

210

 

210

Tin

20

20

  

Zink

140

350

720

 

720

PAK (10-VROM)

1

2

40

 

40

DDT/DDD/DDE (2)

0,01

2,5

4

 

4

Drins (3)

0,005

0,2

4

 

4

Minerale Olie

50

50

500

  

5000

       

Andere stoffen

 

streefwaarde

interventiewaarde

   

*I wonen en intensief gebruikt (openbaar) groen

II extensief gebruikt (openbaar) groen

III bebouwing en verharding

IV landbouw en natuur.

(2) som DDT/DDD/DDE

(3) som aldrin, dieldrin, endrin

(4) BGW nog in ontwikkeling: voor landbouw nu gebruik maken van LAC-signaalwaarden; onderscheid in klei, veen en zand hanteren en rekening houden met de vorm van landbouwkundig gebruik.

Voor het gebruik van de concentraties in de tabel geldt, dat voor andere bodems dan de standaard bodem een bodemtype correctie moet worden uitgevoerd conform de bestaande formules voor het corrigeren van streef- en interventiewaarden, inclusief de bestaande uitzondering voor PAK (zie Circulaire streefwaarden en interventiewaarden bodemsanering, 4 februari 2000, kenmerk DBO 1999226863, bijlage A, pagina 13 en 14).

Bijlage 3

behorende bij de artikelen 3.4.1 en 3.4.3 van de Regeling uniforme saneringen

Gebiedsgerichte bodemgebruikswaarden in het projectgebied de Kempen

Gebiedsgerichte bodemgebruikswaarden voor de bodemgebruikfuncties moestuin, siertuin, industrie- en bedrijfsterreinen in relatie tot streefwaarden en interventiewaarden voor een standaardbodem (25% lutum en 10% organisch stof (1))(mg/kg).

  

Verbijzondering bodemgebruikswaarden voor projectgebied De Kempen voor: *

 

Stof

Streefwaarde

Moestuin

Siertuin

Industrie- en bedrijfsterreinen

interventie-waarde

Antimoon

3

3

3

15

15

Arseen

29

55

55

55

55

Barium

160

160

160

625

625

Cadmium

0,8

3,7

12

12

12

Chroom

100

300

300

380

380

Cobalt

9

9

9

240

240

Koper

36

190

190

190

190

Kwik

0,3

2

2

10

10

Lood

85

85

276

290

530

Molybdeen

0,5

0,5

0,5

200

200

Nikkel

35

50

50

210

210

Tin

20

20

20

Zink

140

720

720

720

720

PAK (10-VROM)

1

2

2

40

40

DDT/DDD/DDE (2)

0,01

2,5

2,5

4

4

Drins (3)

0,005

0,2

0,2

4

4

Minerale Olie

50

50

50

500

5000

      

Andere stoffen

 

streefwaarde

streefwaarde

interventiewaarde

 

* De bodemgebruikswaarde ‘wonen en intensief gebruikt (openbaar) groen’ (functie I) is alleen voor het projectgebied De Kempen verbijzonderd in het gebruik als moestuin en als siertuin. De verbijzondering van deze functie geldt binnen het projectgebied alleen voor de stoffen Arseen, Cadmium, Koper, Lood en Zink.

Met bovenstaande gebiedsgerichte verbijzondering voor moestuin en siertuin is door Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant ingestemd op 6 april 2004 onder nummer 982886 en door Gedeputeerde Staten van de provincie Limburg op 1 juni 2004 onder besluit 2004/30014.

Aan de tabel met BGW’s is de functie Industrie- en bedrijfsterreinen toegevoegd. Voor de hoogte van de waarden van de stoffen is vooralsnog aangesloten bij de huidig geldende waarden voor BGW-II uit bijlage 1 van deze Regeling, met uitzondering van de stof arseen. Voor arseen is aangesloten bij de verhoogde waarde die al gold voor de functie siertuin. Zie ook paragraaf 6 van de Toelichting en de artikelsgewijze toelichting bij artikel S.

De waarde voor minerale olie is gelijkgetrokken met de in het kader van de Ontwerpregeling bodemkwaliteit geldende waarde. Op verzoek van de gemeente is aan de lijst van het projectgebied De Kempen de gemeente Tilburg toegevoegd.

Voor het gebruik van de concentraties in de tabel geldt, dat voor andere bodems dan de standaard bodem een bodemtype correctie moet worden uitgevoerd conform de bestaande formules voor het corrigeren van streef- en interventiewaarden, inclusief de bestaande uitzondering voor PAK (zie Circulaire streefwaarden en interventiewaarden bodemsanering, 4 februari 2000, kenmerk DBO 1999226863, bijlage A, pagina 13 en 14).

De situering en omvang van het Projectgebied de Kempen staat weergegeven in de volgende tekening (in kleur).

stcrt-2007-87-p12-SC80319-1.gif

Figuur 1. Overzicht projectgebied De Kempen.

Het Projectgebied De Kempen betreft de volgende gemeenten:

Asten

Someren

Bergeijk

Nederweert

Best

Gemert-Bakel

Bladel

Helmond

Boxtel

Geldrop-Mierlo

Cranendonck

Waalre

Deurne

Valkenswaard

Eindhoven

Veldhoven

Eersel

Reusel - De Mierden

Hilvarenbeek

Oirschot

Heeze-Leende

Son en Breugel

Horst aan de Maas

Nuenen ca

Helden - Panningen

Veghel

Meijel

Sevenum

Maasbree

Sint-Oedenrode

Maasgouw

Sint-Michielsgestel

Kessel

Tilburg

Leudal

Vught

Laarbeek

Weert

Bijlage 6

behorende bij de artikelen 3.1.1, 3.2.1, 3.2.4, 3.3.1 en 3.4.1 van de Regeling uniforme saneringen.

Reikwijdte stoffen in de Regeling Uniforme Saneringen

Stofgroepen en stoffen

Categorie mobiel

Categorie immobiel, tijdelijk uitplaatsen en de kempen

1. zware metalen

JA

JA

2. overige anorganische stoffen

JA

JA

3. aromatische stoffen

JA

NEE

4. pak’s

JA

JA

5. gechloreerde koolwaterstoffen

NEE

NEE

– (vluchtige) chloorkoolwaterstoffen

  

– chloorbenzenen

  

– chloorfenolen

  

– PCB’s

  

– overige gechloreerde kws

  

6. bestrijdingsmiddelen

NEE

NEE

– organochloorbestrijdingsmiddelen

  

– organofosforpesticiden

  

– organotinbestrijdingsmiddelen

  

– MCPA

  

– overige bestrijdingsmiddelen

  

7. minerale olie

JA

JA

8. asbest

n.v.t.

JA

9. overige stoffen

NEE

NEE

* JA = BUS is van toepassing NEE = BUS is niet van toepassing.

Toelichting

Algemeen

1. Inleiding

1.1. Doel

Milieuregelgeving op het gebied van bodem wordt door burgers en bedrijven vaak als complex en bureaucratisch ervaren. Het ministerie heeft daarom als een van de speerpunten van haar beleid ingezet op het vereenvoudigen van regelgeving.

De hoofdlijnen van het beleid rond uniforme saneringen zijn neergelegd in artikel 39b van de Wet bodembescherming (Wbb) en het Besluit uniforme saneringen (het Besluit). De technische details zijn ondergebracht in de Regeling uniforme saneringen (de Regeling).

Het doel van het Besluit uniforme saneringen is het vereenvoudigen en versnellen van de bodemsaneringsprocedure en het verlagen van de kosten van bodemsanering. Door deze vereenvoudiging van de regels verwacht het ministerie dat burgers en bedrijfsleven worden gestimuleerd ernstig verontreinigde bodems eerder te gaan saneren.

De voorliggende wijziging beoogt de reikwijdte van de Regeling uniforme saneringen aanzienlijk te verruimen. Het aantal saneringen dat via de Regeling zal kunnen worden afgehandeld zal van circa 45% stijgen tot circa 58% van alle saneringen in Nederland.

Daarnaast levert deze wijziging jaarlijks een extra vermindering van de administratieve lasten van € 2,6 miljoen voor burgers en € 5,1 miljoen voor bedrijven op. Dit resulteert in een totale jaarlijkse administratieve lastenvermindering van circa € 3.8 miljoen voor burgers en circa € 7,5 miljoen voor bedrijven (totaal circa € 11.3 miljoen).

Tenslotte wordt verwacht dat jaarlijks gemiddeld meer en eerder zal worden gesaneerd dan voorafgaand aan de inwerkingtreding van het Besluit.

1.2. Vereenvoudiging regelgeving

Sinds de inwerkingtreding van het Besluit en de Regeling per 14 februari 2006 kunnen saneringen ook worden gestart via de eenvoudige meldingsprocedure van het Besluit. Voorheen was dat alleen mogelijk via de saneringplanprocedure.

Het saneringsplan kent – in hoofdlijnen – de volgende stappen en procedures:

1. melding verontreiniging

2. onderzoeksrapporten: verkennend onderzoek, nader onderzoek en saneringsonderzoek

3. procedure: beschikking ernst en spoedeisendheid

4. saneringsplan

5. procedure: beschikking op het saneringsplan

6. evaluatieverslag

7. procedure: beschikking op het evaluatieverslag

8. nazorgplan

9. procedure: beschikking op het nazorgplan.

Het Besluit uniforme saneringen kent de volgende stappen en procedure:

1. melding uniforme sanering

2. onderzoeksrapporten: verkennend onderzoek, eventueel nader onderzoek

3. evaluatieverslag

4. procedure: beschikking op het evaluatieverslag.

In geval van een uniforme sanering wordt het saneringsplan vervangen door een standaard melding. De meldingsprocedure duurt nog slechts vijf weken. Bepaalde zeer eenvoudige uniforme saneringen duren zelfs slechts vijf werkdagen. Hetgeen aanmerkelijk korter is dan de instemmingsprocedure van een saneringsplan (maximaal vijftien tot dertig weken). De saneerder mag zelf beslissen via welk spoor (saneringsplan of melding) hij de sanering wil laten afhandelen. Daarnaast zijn voor uniforme saneringen komen te vervallen: de beschikking ernst en spoedeisendheid, de beschikking op het saneringsplan, in meeste gevallen het nader onderzoek (of onderdelen daarvan), en het saneringsonderzoek. De inhoud van het evaluatieverslag is voor uniforme saneringen sterk vereenvoudigd ten opzichte van reguliere saneringen. Hetzelfde geldt voor de instemmingprocedure op het evaluatieverslag. Vanwege de eenvoud van deze saneringen is tenslotte afgezien van de plicht om een nazorgplan op te stellen.

1.3. Reikwijdte

Op 14 februari 2006 traden het Besluit en de Regeling uniforme saneringen in werking. In de oude Regeling werd een aantal zogeheten omvangbepalingen gesteld waarmee mede invulling werd gegeven aan de reikwijdte van het Besluit. Het betrof onder meer eisen ten aanzien van de maximale oppervlakte van de saneringslocatie, de maximale hoeveelheid verontreinigd bodemvolume en de maximale hoeveelheid af te voeren verontreinigde grond.

De reikwijdte van de oude Regeling is door deze omvangbepalingen in eerste instantie bewust conservatief gehouden, omdat de invoering van een meldingsysteem voor bodemsanering nieuw was en het wenselijk was de gemeenten en provincies eerst ervaring te laten opdoen in de uitvoering van dit systeem. Overigens wordt de reikwijdte van de Regeling mede bepaald door de eis dat de saneringslocatie in beginsel beperkt blijft tot de omvang van het perceel van de eigenaar of erfpachter. Deze eis blijft ook in de gewijzigde Regeling gehandhaafd. De reikwijdte wordt verder bepaald doordat de Regeling alleen werkt met uniforme saneringsaanpakken en bewezen technieken.

De oude Regeling wordt – zoals aangegeven in de Nota van Toelichting bij het Besluit – in de eerste helft van 2007 geëvalueerd en de werking van de voorliggende wijziging van de Regeling zal in de eerste helft van 2008 worden geëvalueerd.

1.4. Ervaringen

Gebleken is dat zich in de uitvoerings- en handhavingspraktijk geen grote problemen voordoen en dat men over het algemeen positief is over het Besluit uniforme saneringen. Daarnaast is op basis van de opgedane praktijkervaringen vastgesteld dat de omvangbepalingen aanzienlijk kunnen worden verruimd. Door diverse provincies en gemeenten is daar ook op aangedrongen. Hierbij werd aangegeven dat door deze verruiming van de Regeling tijd vrij komt die kan worden ingezet op de afhandeling van de meer complexe saneringen. Bovendien werd aangegeven dat nog niet alle eenvoudige en standaard saneringen binnen de reikwijdte van de oude Regeling vielen.

1.5. Wijzigingen

De wijziging van de Regeling uniforme saneringen bevat:

1. een verruiming van de reikwijdte door:

a. afschaffing maximum oppervlakte-eis en de maximum afvoervolume-eis;

b. afschaffing bodemvolume voor categorie immobiel en projectgebied De Kempen;

c. verhoging van de maximum bodemvolume-eis voor de categorie mobiel;

d. een aanpassing van de wijze waarop in de categorie mobiel wordt omgegaan met de verontreiniging op plaatsen die niet bereikbaar zijn met de in te zetten technieken, zoals achterblijvende verontreiniging onder gebouwen, (ondergrondse) infrastructurele werken, wegconstructies en kabels en leidingen;

e. aanpassing van het aantal stofgroepen;

f. uitbreiding van de categorie De Kempen met de functie Industrie- en bedrijfsterrein;

g. overige aanpassingen.

2. een verplaatsing van de onderzoeksbepalingen uit van paragraaf 3 naar 1;

3. de aanpassingen als gevolg van de inwerkingtreding van het Besluit uitvoeringskwaliteit bodembeheer.

In paragraaf 2.6 is een overzicht opgenomen van de oude en de nieuwe volumecriteria.

1.6. Overleg met het veld

De wijziging van de Regeling uniforme saneringen is behandeld en goedgekeurd in de begeleidingscommissie Besluit uniforme saneringen. In de Begeleidingscommissie hebben zitting vertegenwoordigers van de VNG, het IPO, gemeenten, provincies, VNO/NCW, en diverse overige vertegenwoordigers uit het bedrijfsleven. Daarnaast is de wijziging behandeld in de vakgroep bodemsanering van het IPO en in de Werkgroep Bodem van de VNG. Tenslotte is de wijziging voorgelegd aan de Stuurgroep Bodem. Voornoemde overlegorganen hebben positief gereageerd.

2. Verruiming reikwijdte

2.1. Aanpassing oppervlakte- en volume-eisen

In de Regeling wordt een aantal zogeheten omvangbepalingen gesteld waarmee mede invulling wordt gegeven aan de definitie van uniforme sanering. Het betreft hier onder meer eisen ten aanzien van de maximale oppervlakte van de saneringslocatie, de maximale hoeveelheid verontreinigd bodemvolume en maximale hoeveelheid af te voeren verontreinigde grond. Daarnaast wordt nog de eis gesteld dat de saneringslocatie moet zijn gelegen op het perceel van de eigenaar dan wel erfpachter.

Op basis van de opgedane praktijkervaringen is vastgesteld dat deze criteria aanzienlijk kunnen worden verruimd.

De belangrijkste wijziging is het laten vervallen van het criterium voor de maximale hoeveelheid grond die mag worden afgevoerd.

Bij de in de Regeling toegestane saneringsaanpakken zal vanuit de optiek van de saneerder de primaire aandacht zijn gericht op het realiseren van een optimale grondbalans, dat wil zeggen, op het minimaliseren van de hoeveelheden af te voeren grond en herschikken waar dit kan. Daarnaast geldt dat het vaak gaat om maatregelen in de toplaag van de bodem en het niet meer verwijderen van grond dan noodzakelijk voor het aanbrengen van de isolatielaag. Vanuit deze insteek van de saneerder en met het hanteren van een criterium gericht op de maximale omvang van de saneringslocatie zijn er voldoende waarborgen dat de hoeveel grond die wordt afgevoerd binnen redelijke grenzen zullen blijven. Een bovengrens hiervoor stellen is dan ook niet noodzakelijk. Voor de categorie Mobiel blijft weliswaar een maximum verontreinigd bodemvolume-eis gelden als toets voor de omvangbepaling voorafgaande aan de sanering, maar het maximum wordt wel verruimd zoals in de tabel staat aangegeven.

In paragraaf 2.6 is een overzicht opgenomen van de oude en de nieuwe volumecriteria.

2.2. Aanpassing stofgroepen

In Regeling wordt onderscheid gemaakt in immobiele en mobiele verontreinigingssituaties.

Het begrip immobiele verontreinigingssituatie wordt gedefinieerd als een situatie waarbij de in de bodem aanwezige verontreinigende stoffen zich tot ten hoogste de tussenwaarde hebben verspreid naar het grondwater.

In de Regeling worden geen specifieke stoffen genoemd voor verdere inperking of concretisering van het begrip. Wel wordt in de Toelichting vermeld dat het in het algemeen gaat om oppervlakkige verontreinigingen met als nadere toelichting: Karakteristiek voor oppervlakkige verontreinigingen zijn de PAK- en zware metalen verontreinigingen in de bovengrond, zoals die voorkomen in de deklagen in het stedelijke gebied, in slootdempingen, toemaakdekken en terreinophogingen. De verontreinigingen PAK en zware metalen zijn onder normale omstandigheden in de bodem niet mobiel, waardoor er geen verspreiding naar het grondwater plaatsvindt en er voor het grondwater geen noodzaak bestaat om tot sanering over te gaan.

Bij immobiele verontreinigingssituaties kan het derhalve ook gaan om andere verontreinigende stoffen, indien maar wordt voldaan aan de algemene definitie.

Het begrip mobiele verontreinigingssituatie is gedefinieerd als een situatie waarbij de in de bodem aanwezige verontreinigende stoffen zich tot meer dan de tussenwaarde hebben verspreid naar het grondwater. De categorie ‘mobiel’ had in de oude Regeling niet betrekking op alle mobiele verontreinigingssituaties. In artikel 3.2.1, onder lid d, was de categorie mobiel als volgt ingeperkt: ‘het betreft verontreinigingen in de vorm van minerale olieproducten’.

In de artikelsgewijze toelichting bij de oude regeling staat vervolgens: Onder minerale olie vallen ook brandstoffen, zoals huisbrandolie, dieselolie, benzine, nafta, e.d. Daarnaast wordt bij de omschrijving van het niveau van de terugsaneerwaarde concrete stoffen genoemd als minerale olie, BTEX en fenol, maar ook de term ‘overige mobiele verontreinigende stoffen’.

Samenvattend kan worden gesteld dat het in de oude Regeling bij de categorie mobiel uitsluitend mocht gaan om minerale olieproducten, zoals brandstoffen (huisbrandolie, dieselolie, benzine, nafta, en dergelijke) en smeer- en snij-oliën en verontreinigende stoffen die hiervan een gevolg zijn, zoals aromatische stoffen (met name genoemd BTEX en fenol).

Na een jaar ervaring met de Regeling in de praktijk is geconstateerd dat een uitbreiding van het Regeling ten aanzien stofgroepen mogelijk is.

Verruiming stofgroepen categorie mobiel

Bij de categorie mobiel gaat het in de oude Regeling uitsluitend om minerale olieproducten en aromatische stoffen die hiervan het gevolg zijn (BTEX en fenol). Zowel binnen de groep aromatische stoffen als daarbuiten is, op basis van praktijkervaringen, uitbreiding binnen de overige randvoorwaarden van het BUS mogelijk.

Inperking stofgroepen categorie immobiel

Bij de categorie immobiel wordt in het vigerende besluit uitsluitend uitgegaan van de algemene definitie en vindt geen afbakening of concretisering plaats op stof niveau. Dit kan verwarring geven in geval er stoffen in de bodem aanwezig zijn die feitelijk behoren tot de groep ‘mobiele verontreinigingen’ (en die bij die categorie worden uitgesloten), maar die door de aard en samenstelling van de bodem vallen onder de algemene definitie van immobiele verontreinigingssituatie (geen overschrijding van de tussenwaarde voor de stoffen).

Aangezien dit als niet wenselijk wordt beoordeeld, wordt ook voor de categorie immobiel in de volgende tabel een concretisering voorgesteld op basis van stofgroepen.

Bijlage 6 bij deze Regeling geeft een overzicht van de geldende stofgroepen per categorie.

2.3. Uitbreiding categorie projectgebied De Kempen

Aan bijlage 3 is een tabel met BGW’s voor de functie Industrie- en bedrijfsterreinen toegevoegd. Voor de hoogte van de waarden van de stoffen is vooralsnog aangesloten bij de huidig geldende waarden voor BGW-II uit bijlage 1 van deze Regeling, met uitzondering van de stof arseen. Voor arseen is aangesloten bij de verhoogde waarde die al gold voor de functie siertuin. De waarde voor minerale olie is gelijkgetrokken met de in het kader van de Ontwerpregeling bodemkwaliteit geldende waarde. Op verzoek van de gemeente is aan de lijst van het projectgebied De Kempen de gemeente Tilburg toegevoegd.

2.4. Overige aanpassingen

De eis, dat de grondwateronttrekking niet vergunningplichtig mag zijn, is geschrapt, omdat deze regel in de praktijk geen toegevoegde waarde heeft. De wijziging van de regeling maakt het ook mogelijk de sanering van een gecombineerde verontreiniging (immobiel in combinatie met mobiel) aan te pakken, zie artikelsgewijze toelichting bij artikel 3.2.2a.

2.5. Verplaatsing onderzoeksbepalingen van paragraaf 3 naar 1 van de Regeling

De bepalingen in de paragrafen 3.1 tot en met 3.4 van de oude regeling inzake vooronderzoek, verkennend onderzoek en nader onderzoek zijn verplaatst naar paragraaf 1. Hiermee wordt bereikt dat de herhaling van deze artikelen per categorie wordt voorkomen.

Daarnaast hoeven de aanpassingen als gevolg van het Besluit uitvoeringskwaliteit bodembeheer (Besluit Kwalibo, zie ook paragraaf 3.1) in minder artikelen te worden aangebracht. De inhoud van de bepalingen is niet gewijzigd.

2.6. Overzicht oppervlakte- en volumecriteria in oude en nieuwe Regeling

Hieronder volgt een overzicht van de oppervlakte- en volumecriteria in de oude en de nieuwe Regeling uniforme saneringen (zie artikelen 3.1.1, 3.2.1, 3.3.1 en 3.4.1 van de Regeling).

Categorie

Maximum oppervlak

Maximum volume

 

oud

nieuw

oud

nieuw

1. Immobiel

5.000 m2

bodemvolume 500 m3

   

afvoervolume 500 m3

2. Mobiel

500 m2

bodemvolume 500 m3

bodemvolume 1.000 m3

Spoorwegterreinen

bodemvolume 2.000 m3

3. Tijdelijk uitplaatsen

afvoervolume 500 m3

4. De Kempen

5.000 m2

bodemvolume 800 m3

3. Wijzigingen Kwalibo

Zoals reeds aangekondigd in de Nota van Toelichting bij het Besluit uniforme saneringen (zie artikelsgewijze toelichting bij artikel 9) wordt hierbij de Regeling uniforme saneringen aangepast als gevolg van het inwerking treden van het Besluit uitvoeringskwaliteit bodembeheer (Besluit Kwalibo) van 14 juni 2006, Stb. 2006, nr. 308.

Het Besluit uitvoeringskwaliteit bodembeheer beoogt de kwaliteit van uitvoeringswerkzaamheden in het bodembeheer en de integriteit van degenen die deze werkzaamheden uitvoeren te verbeteren.

Aan de verschillende bepalingen in de Regeling die betrekking hebben op het uitvoeren van saneringen, milieukundige begeleiding en uitvoering van bodemonderzoeken, wordt toegevoegd dat deze werkzaamheden alleen mogen worden verricht door een persoon of instelling die daarvoor beschikt over een erkenning.

Artikel 1.5 voor wederzijdse erkenning is komen te vervallen doordat de waarborgen ter zake zijn opgenomen in het genoemde Besluit. Met de wijzigingen naar aanleiding van genoemd Besluit komt tevens het tijdelijke VROM-protocol te vervallen.

4. Omgaan met de verontreinigingen op plaatsen die niet bereikbaar zijn

4.1. Huidige bodemsaneringsbeleid

In het huidige bodemsaneringsbeleid en de daarop afgestemde wet- en regelgeving, vormen het functiegericht saneren van verontreinigingen in de bovengrond en het kosteneffectief saneren van verontreinigingen in de ondergrond belangrijke uitgangspunten bij de aanpak van bodemverontreiniging.

Jarenlange ervaring met bodemsanering heeft aangetoond dat het volledig verwijderen van alle verontreinigingen uit de bodem in technische zin vaak niet mogelijk is, tot onevenredig hoge of soms extreem hoge kosten leidt en lang niet altijd noodzakelijk is vanuit het gebruik van de bodem.

Bij saneringen, uitgevoerd binnen de reguliere saneringsplanprocedure, wordt het op dit moment als bijna vanzelfsprekend ervaren dat in bepaalde situaties tot op zeker niveau restverontreinigingen in de bodem achterblijven. Hierover worden dan, afhankelijk van het type en de omvang ervan, afspraken gemaakt voor de toekomst. Het vaststellen van de omvang van deze restverontreiniging is daarbij soms een moeilijke zaak, omdat deze doorgaans aanwezig is op moeilijk of niet bereikbare plaatsen in de bodem.

4.2. Beleid in oude Regeling uniforme saneringen

In de Regeling (oud) hebben deze overwegingen voor de categorie Mobiel ook een rol gespeeld bij het formuleren van de terugsaneerwaarde voor het grondwater (door het hanteren van de tussenwaarde en niet de streefwaarde). Voor grond is van een relatief strenge terugsaneerwaarde uitgegaan als gevolg van de theoretisch aanwezige kans dat onder bepaalde omstandigheden sprake zou kunnen zijn van nalevering van verontreinigende stoffen richting het grondwater.

Voor de categorie Mobiel is tevens een aantal eenduidige en makkelijk toetsbare criteria gehanteerd ten aanzien van de saneringsaanpak en het te realiseren eindresultaat. Dit werd bij de uitwerking van de Regeling van groot belang geacht voor alle bij de sanering betrokken partijen, om daarmee eventuele ruimte voor interpretatieverschillen uit te sluiten.

Uit de praktijkervaringen tot op heden opgedaan, blijkt echter dat enkele van deze criteria onnodig beperkend werken op de inzet van het instrumentarium in het kader van het Besluit. In het onderstaande wordt hierop nader ingegaan.

4.3. Uitgangssituatie wetgeving

Een belangrijke randvoorwaarde voor het stellen van regels in een algemeen verbindend voorschrift (zoals het Besluit en de Regeling) is, dat deze regels eenvoudig en helder dienen te zijn en dat zij eenduidig toegepast, getoetst en gehandhaafd moeten kunnen worden. Dit vormt een belangrijk uitgangspunt voor de hier beschreven saneringsaanpak voor de categorie Mobiel.

In beginsel zijn meerdere oplossingen denkbaar, maar voor zover beschouwd leiden deze vrijwel allemaal tot een individuele beoordeling en afweging door het bevoegde gezag.

Met deze wijziging van de Regeling is nu de mogelijkheid opgenomen voor het op verantwoorde wijze ook binnen het Besluit uniforme saneringen omgaan met een deel van de verontreiniging die achterblijft op plaatsen die niet bereikbaar zijn met de in te zetten technieken als gevolg van boven- of ondergrondse infrastructurele werken (zoals gebouwen, wegen en belangrijke kabels en leidingen).

Bij de keuze van deze oplossing is tevens in beschouwing genomen dat het in de praktijk voor het overgrote deel van de gevallen zal gaan om niet spoedeisende saneringen, waarvoor geldt dat de saneerder niet kan worden verplicht op korte termijn tot sanering over te gaan.

4.4. Vervallen criterium ‘op zichzelf staande verontreinigingssituatie’

In de voorliggende wijziging van de Regeling is het criterium dat de sanering de gehele op zichzelf staande verontreinigingssituatie moet betreffen losgelaten voor situaties waarbij een (over het algemeen klein) deel van deze verontreiniging zich bevindt op moeilijk of niet bereikbare plaatsen ten gevolge van boven- of ondergrondse infrastructurele werken (zoals gebouwen, wegen en belangrijke kabels en leidingen). Voor deze situaties is het geoorloofd om het niet bereikbare deel van de verontreiniging (over het algemeen slechts een klein deel van de gehele verontreinigingssituatie) buiten de saneringslocatie te laten.

In het nader bodemonderzoek dienen wel (conform de algemene eisen van het Besluit voor de categorie Mobiel) de aard en de omvang van de hele verontreinigingssituatie te worden bepaald. Op basis daarvan zal de saneerder op een bij de melding te verstrekken tekening de saneringslocatie moeten aangeven. Hiermee is dus vastgelegd welk deel van de verontreinigingssituatie als gevolg van fysieke belemmeringen niet tot de saneringslocatie wordt gerekend. De saneerder (eigenaar/erfpachter) blijft verantwoordelijk voor het deel van de verontreinigingen dat (nog) niet wordt gesaneerd. Dit geldt ook voor de eventuele gevolgen die het achterlaten van een restverontreiniging kan hebben, zoals een eventuele verspreiding van verontreinigingen uit het niet gesaneerde gedeelte (inclusief herverontreiniging van het reeds gesaneerde deel). Er is voor gekozen om in de Regeling aanvullende bepalingen op te nemen om de achterblijvende restverontreiniging af te schermen van het gesaneerde deel. Met deze voorzieningen wordt de kans verkleind dat herverontreiniging van het gesaneerde deel plaats vindt.

Voor de door de saneerder opgegeven saneringslocatie gelden onverkort de binnen de Regeling gedefinieerde terugsaneerwaarden voor grond en grondwater. De saneerder moet na afronding van de sanering aantonen (door middel van een onafhankelijke milieukundige verificatie) dat hieraan is voldaan. Het resultaat hiervan dient te worden opgenomen in het op de stellen Evaluatieverslag. Ook dient het Evaluatieverslag een beschrijving te bevatten van de gerealiseerde maatregelen en voorzieningen.

De verwachting is dat de saneerder zal kiezen voor een sanering via de saneringsplanprocedure indien de achterblijvende verontreiniging een relatief groot deel van de mobiele verontreinigingssituatie uitmaakt en/of indien er naar verwachting sprake is van spoedeisendheid onder andere als gevolg van de aanwezigheid van ondergrondse tanks met product of drijflagen die doorlopen tot onder de onbereikbare plaatsen. In dit geval ligt het voor de hand dat maatwerkafspraken worden gemaakt over voorzieningen, maatregelen en saneringsresultaat (waaronder de terugsaneerwaarden).

In die gevallen waar spoedeisendheid wel aan de orde is en de saneerder toch gebruik wil maken van het Besluit, kan het bevoegde gezag alsnog het Wbb-instrumentarium inzetten voor het laten aanpakken van het overige deel van de verontreiniging.

4.5. Te treffen voorzieningen

Bij het niet volledig saneren van een op zich zelfstaande mobiele verontreinigingssituatie kunnen voorzieningen nodig zijn om een eventuele beïnvloeding vanuit het niet gesaneerde terreindeel te voorkomen. Verplicht is gesteld dat de saneerder op het grensvlak van het gesaneerde en niet gesaneerde terreindeel een isolatiefolie aanbrengt dat reikt tot 30 centimeter onder de ontgravingsdiepte. Aan de zijde van de verontreiniging dient een horizontale drain (met pompput) te worden aangebracht ten hoogste 50 centimeter beneden de gemiddeld aanwezige grondwaterstand. De isolatiefolie dient te reiken tot aan het maaiveld.

De Regeling stelt geen specifieke eisen aan (de controle op) het functioneren van deze voorzieningen. Het is de verantwoordelijkheid van de eigenaar en in diens eigen belang om de effectiviteit van de maatregelen af te stemmen op het doel en om dit eventueel te monitoren.

Overwegingen hiervoor zijn dat het gaat om:

– over het algemeen niet spoedeisende saneringen;

– saneringen waarvoor geldt dat de mobiele verontreinigingssituatie zich geheel op het perceel van de eigenaar bevindt.

4.6. Samenvatting afbakening van het begrip saneringslocatie

In de Regeling zijn bepalingen opgenomen waaraan moet worden voldaan indien de saneerder ervoor kiest om een deel van de op zichzelf staande verontreinigingssituatie niet bij de sanering te betrekken (zie onder meer de artikelen 2.2, tweede lid, 3.2.1, onder e, en 3.2.4).

Het gaat hierbij om het volgende:

– Het verwijderen van het niet bij de sanering te betrekken deel van de verontreiniging kan niet plaatsvinden zonder dat er kans is op het ontstaan van schade aan boven- of ondergrondse infrastructuur. Het deel van de verontreiniging dat achterblijft op plaatsen die niet bereikbaar zijn met de in te zetten technieken valt dus buiten de saneringlocatie;

– Concreet gaat het om het achterblijven van verontreinigingen onder een gebouw of een verharding, zoals een wegconstructie of rond kabels en leidingen;

– Ook wanneer pas tijdens de saneringsuitvoering blijkt dat een deel van de verontreinigingssituatie niet kan worden gesaneerd, dan mag het uitsluitend gaan om het deel van de verontreiniging dat niet bereikbaar is met de in te zetten technieken, zoals in het vorige punt bedoeld;

– De aan te brengen voorzieningen (isolatiefolie en drain) moeten worden beschreven en op tekening worden aangegeven en worden gerapporteerd in het Evaluatieverslag;

– Monitoring van het grondwater is niet voorgeschreven;

– De binnen de Regeling gedefinieerde terugsaneerwaarden voor grond en grondwater gelden onverkort voor de door de saneerder opgegeven saneringslocatie;

– In het evaluatieverslag en de beschikking hierop wordt de restverontreiniging geregistreerd.

4.7. Omgaan met verontreinigingen op plaatsen die niet bereikbaar zijn

Hieronder staan schematisch enkele voorbeelden (in kleur) van het niet bij de sanering te betrekken deel van een mobiele verontreinigingssituaties die zich bevindt op moeilijk of niet bereikbare plaatsen ten gevolge van boven- of ondergrondse infrastructurele werken (zoals gebouwen, wegen en belangrijke kabels en leidingen).

stcrt-2007-87-p12-SC80319-2.gifstcrt-2007-87-p12-SC80319-3.gif

5. Handhaving

De effecten op de handhaving ten opzichte van de oude Regeling zijn minimaal tot licht positief, omdat de systematiek van de Regeling vrijwel gelijk is gebleven. Alleen het omgaan met een deel van de verontreiniging die achterblijft op plaatsen die niet bereikbaar zijn met de in te zetten technieken (zie paragraaf 4) is nieuw ten opzichte van de oude Regeling. Hier geldt echter ook dat de systematiek binnen de Regeling ten aanzien van de hantering van het begrip saneringslocatie niet fundamenteel is veranderd. Tenslotte kan gesteld worden dat door met name het schrappen van de maximum afvoereis een belangrijke vereenvoudiging van de handhaving van de Regeling is gerealiseerd.

6. Landelijke en gebiedsgerichte waarden

Een van de doelen van het huidige bodembeleid is het verder vereenvoudigen van regelgeving. Vereenvoudiging is onder meer mogelijk door het zoveel mogelijk hanteren van het zelfde normenstelsel voor zowel grondverzet als bodemsanering. In bijlage 1 van de Regeling is nu nog sprake van het hanteren van landelijke bodemgebruikswaarden.

In bijlage 2 van de oude Regeling is in eerste instantie ook de optie ingebouwd om gebiedsgerichte bodemgebruikswaarden op te nemen. In overleg met de Begeleidingscommissie is medio vorig jaar besloten af te zien van het gebruik van bijlage 2, vanwege de komst van het Besluit bodemkwaliteit, waarvan in eerste instantie de verwachting was dat het begin 2007 in werking zou treden. In de voorliggende wijziging is bijlage 2 dan ook komen te vervallen.

In het kader van het ontwerpbesluit en de ontwerpregeling bodemkwaliteit is een normenkader ontwikkeld dat ook kan gaan gelden in het kader van bodemsanering. Het voornemen is om de landelijk generieke en de gebiedsgerichte waarden van de Regeling bodemkwaliteit te zijner tijd ook te laten gelden voor bodemsanering. Bijlage 1 van de Regeling zal dan ook komen te vervallen.

De doorwerking van de waarden uit de Regeling bodemkwaliteit zal een aparte wijziging van de Regeling tot gevolg hebben. De planning van deze wijziging is onder meer afhankelijk van de definitieve inwerkingtredingsdatum van het Besluit en de Regeling bodemkwaliteit.

7. Milieueffecten

De effecten op het milieu ten opzichte van de oude Regeling zijn positief. Verwacht wordt dat door de verruiming van de reikwijdte gemiddeld meer en eerder zal worden gesaneerd.

8. Administratieve lasten voor het bedrijfsleven en de burger

Voorafgaande aan de inwerkingtreding van de Regeling (oud) is op verzoek van Actal een inschatting gemaakt van het aandeel administratieve lasten voor burgers en voor bedrijven.

Zie de Nota van Toelichting bij het Besluit (algemeen deel, hoofdstuk IV, paragraaf 3) en de Toelichting bij de Regeling (deel 1, paragraaf 7). In verband met de administratieve lastentoets is destijds het Besluit en de Regeling uniforme saneringen voor advies voorgelegd aan Actal. Hierop heeft Actal in de adviezen van 2 juni 2005 en 12 januari 2006 positief gereageerd.

De voorliggende wijziging komt tegemoet aan het advies van Actal om zoveel mogelijk saneringen onder het eenvoudige regime van het Besluit te laten vallen. Het College adviseerde tevens de mogelijkheid van digitale indiening zo snel mogelijk te realiseren. Gelet op onder meer het grote aantal betrokken bevoegde gezagen kan op dit moment nog geen eenduidige verwachting worden genoemd van de termijn waarbinnen de digitale indiening kan worden gerealiseerd.

Begin dit jaar is opnieuw een analyse uitgevoerd op het beschikbare databestand van het landsdekkend beeld om inzicht te verkrijgen in de potentiële aantallen uniforme saneringen. Uit deze analyse blijkt dat na inwerkingtreding van de wijziging van alle saneringen naar verwachting 58% via het Besluit uniforme sanering kunnen worden afgehandeld.

De verwachting is dat circa 34% van het aantal uniforme saneringen zal worden geïnitieerd door burgers (zie paragraaf 7 van deel 1 van de Toelichting bij de Regeling uniforme saneringen (oud)).

De aldus herziene Regeling resulteert in een totale jaarlijkse administratieve lastenvermindering van circa € 3.8 miljoen voor burgers en circa € 7,5 miljoen voor bedrijven (totaal circa € 11.3 miljoen). In deze vermindering van de administratieve lasten voor burgers is niet meegenomen de € 0,5 miljoen in het kader van het projectgebied De Kempen, omdat dit geen structurele jaarlijkse vermindering is van de administratieve lasten.

In verband met de administratieve lastentoets is (ook) de wijziging van de Regeling voor advies voorgelegd aan Actal.

Het door Actal op 22 maart 2007 uitgebrachte advies was positief.

In dit advies geeft Actal aan dat de administratieve lasten voor burgers nog niet zijn uitgedrukt in uren. Actal gaat er vanuit dat het ministerie van VROM na evaluatie van het Besluit en de Regeling, de administratieve lasten voor burgers en bedrijven in een nieuwe nulmeting zal weergeven. Hieraan zal gevolg worden gegeven.

Actal pleit bovendien voor een sterke regierol van het Rijk bij het stroomlijnen van alle digitale processen bij medeoverheden. Actal adviseert bij de verdere ontwikkeling van het beleid een uniform digitaal systeem te ontwikkelen waarin gelijksoortige meldingen en aanvragen kunnen worden gedaan die automatische worden doorgeleid naar het betrokken bevoegd gezag. De opmerkingen van Actal zullen waar mogelijk ter harte worden genomen.

Het ministerie onderzoekt momenteel de mogelijkheden om een meer gebruikersvriendelijke aanpak van digitale aanlevering van informatie, bijvoorbeeld door de invoering van een webbased meldingssysteem. De termijn waarbinnen een en ander gerealiseerd kan worden is op dit moment niet aan te geven en is sterk afhankelijk van diverse factoren die mede onder de invloedsfeer vallen van de bevoegde medeoverheden.

9. Meldingsformulieren

De diverse wijzigingen voor de vier categorieën van uniforme saneringen zijn tevens verwerkt in de meldings- en evaluatieverslagformulieren. Zie de nieuwe formulieren in de bijlagen 4 en 5 (versie 2.0).

Deze formulieren kunnen schriftelijk of via de computer worden ingevuld. Het benodigde meldings- of evaluatieverslagformulier kan in pdf-vorm worden gedownload vanaf www.vrom.nl/bus. Vervolgens kan het formulier schriftelijk worden ingevuld en uitgeprint.

Vanaf deze webpagina kan tevens het formulieren-programma (exe-bestand) worden gedownload. Het formulieren-programma helpt de invuller om het juiste formulier te kiezen en stelt vervolgens alleen de voor de betreffende sanering relevante vragen. In het nieuwe formulieren-programma worden vervolgens alleen die vragen uitgeprint die zijn ingevuld.

In beide gevallen (pdf- en programma) moeten de formulieren voorlopig nog via de post verzonden worden naar het bevoegd gezag Wet bodembescherming. Ook de nieuwe versies van de pdf-formulieren en het formulierenprogramma zijn binnenkort te downloaden.

Het ministerie onderzoekt de mogelijkheden om het exe-bestand te vervangen door een meer gebruikersvriendelijke webbased formulieren-programma. In een webbased omgeving hoeft het programma niet meer te worden gedownload, maar kan op internet worden ingevuld en digitaal worden doorgezonden.

10. Publicatie en inwerkingtreding

De inwerkingtredingsdatum is vastgesteld op 1 juli 2007. Dit houdt verband met de vaste verandermomenten die voor milieuregelgeving met gevolgen voor het bedrijfsleven sinds kort als uitgangspunt gelden. Tevens geldt als uitgangspunt dat minimaal 3 maanden wordt aangehouden tussen publicatie en inwerkingtreding van de regelgeving. Gestreefd is deze termijn aan te houden maar dit is niet gelukt in verband met enige vertraging die is opgetreden in het proces. Hierdoor is de regeling iets later dan beoogd, gepubliceerd. De inwerkingtreding is niettemin bepaald op 1 juli aanstaande aangezien verder uitstel onwenselijk is in verband met de gunstige effecten van deze regeling voor het bedrijfsleven. Die gunstige effecten houden in dat meer saneringen conform de uniforme regeling kunnen worden verricht hetgeen een forse vermindering van de administratieve lasten voor bedrijven en burgers oplevert.

Artikelsgewijs

Artikel I. Herindeling onderzoeksbepalingen en wijzigingen Kwalibo

A

Artikel 1.1, onder h (oud). Met de wijzigingen naar aanleiding van het Besluit uitvoeringskwaliteit bodembeheer komt tevens het tijdelijke VROM-protocol te vervallen.

B

Artikel 1.5 (oud) voor wederzijdse erkenning is komen te vervallen doordat deze materie geregeld is in het Besluituitvoeringskwaliteit bodembeheer.

C

Artikel 1.5, eerste lid, onder a. Bestuurlijk vastgestelde bodemkwaliteitskaarten of een volwaardig historisch onderzoek kunnen worden aangemerkt als gelijkwaardig met het bedoelde vooronderzoek conform NVN 5725.

Eerste lid, onder b. De te volgen onderzoeksstrategie binnen het verkennend bodemonderzoek dient te worden gebaseerd en afgestemd op de gekozen saneringsaanpak. Door een enkel bevoegd gezag is het protocol voor verkennend onderzoek conform NEN 5740 vanuit een specifiek aanwezige situatie verbijzonderd en/of aangevuld. Indien deze Onderzoeks-protocollen door het betreffende bevoegde gezag als vergelijkbaar met die van de NEN 5740 zijn vastgesteld, wordt daarmee voldaan aan de vereiste onderzoeksinspanning van het besluit.

Derde lid. In de Regeling uitvoeringskwaliteit bodembeheer behorende bij het Besluit uitvoeringskwaliteit bodembeheer staan werkzaamheden aangegeven waarvoor de bedoelde erkenning is vereist. Het hier bedoelde bodemonderzoek valt onder categorie 11, Veldwerk, waaronder wordt verstaan het plaatsen van boringen en peilbuizen ten behoeve van het nemen van grondmonsters of grondwatermonsters of locatie-inspectie en monsterneming van asbest in bodem zoals gedefinieerd en nader bepaald in de normdocumenten die in de bijlage van de Regeling uitvoeringskwaliteit voor deze categorie zijn aangewezen.

Vierde lid. Op dit moment zijn in de Regeling uitvoeringskwaliteit bodembeheer nog geen bepalingen opgenomen die ingaan op de rapportage van bodemonderzoek. Zodra dit het geval is dan gelden deze bepalingen ook voor de bodemonderzoeksrapporten als bedoeld in het vierde lid.

D

Artikel 2.2, eerste lid. In de Regeling uitvoeringskwaliteit bodembeheer behorende bij het Besluit uitvoeringskwaliteit bodembeheer staan werkzaamheden aangegeven waarvoor de bedoelde erkenning is vereist. De hier bedoelde saneringsuitvoering valt onder categorie 10, Uitvoering van bodemsanering, waarvoor de Beoordelingsrichtlijn uitvoering bodemsanering (BRL SIKB 7000, versie 3.1, vastgesteld op 10 december 2003) en bijbehorende SIKB-protocollen 7001 en 7002 van toepassing zijn.

E

Artikel 2.3, tweede lid. In de Regeling uitvoeringskwaliteit bodembeheer behorende bij het Besluit uitvoeringskwaliteit bodembeheer staan werkzaamheden aangegeven waarvoor de bedoelde erkenning is vereist. De hier bedoelde milieukundige begeleiding valt onder categorie 8 van de Regeling uitvoeringskwaliteit, waarvoor de Beoordelingsrichtlijn milieukundige begeleiding en evaluatie van bodemsanering (BRL SIKB 6000, versie 1.3, vastgesteld op 10 december 2003) en bijbehorende VKB-protocollen 6001 en 6002 van toepassing zijn. Ook horen hiertoe de werkzaamheden vallend onder categorie 9, Monsterneming bij partijkeuringen en de in bijlage 1 van de Regeling uitvoeringskwaliteit benoemde onderdelen van de Normdocumenten AP 04-M en BRL SIKB 1000.

Derde lid. Bij saneringen van enige omvang dient het logboek, conform het gestelde bij de in lid 2 genoemde Normdocumenten, op het werk aanwezig te zijn. Voor kortlopende saneringen, die binnen een of enkele dagen worden uitgevoerd, wordt het logboek beheerd door de milieukundige begeleider.

F

Zie paragraaf 2.5 van de Toelichting.

G

Zie paragraaf 2.5 van de Toelichting.

H

Artikel 3.1.8. Indien de saneringsaanpak bestaat uit het verwijderen van een dunne laag met sterk verontreinigde grond ten behoeve van het aanbrengen van een isolatielaag als bedoeld in artikel 3.1.3, dan dient het verkennend onderzoek zich specifiek te richten op de kwaliteit van de te verwijderen laag. Indien de saneringsaanpak bestaat uit het verwijderen van een dunne laag sterk verontreinigde grond die aanwezig is op een relatief schone ondergrond, en waarbij deze laag wordt vervangen door een laag grond als bedoeld in artikel 3.1.5, dan dient in het verkennend onderzoek specifiek aandacht te worden besteed aan de dikte van de te verwijderen laag en eveneens aan de kwaliteit van de onderliggende bodem.

I

Artikel 3.2.3, onder b. Vanwege Kwalibo is het VROM-protocol niet meer van toepassing.

J

Artikel 3.3.3. Voorafgaande aan de uitvoering van het verkennend onderzoek zal doorgaands een vooronderzoek worden uitgevoerd ten behoeve van de bepaling van de noodzaak voor uitvoering van een onderzoek conform NEN 5740 en de keuze van een specifieke onderzoeksstrategie. Hierbij kan gebruik worden gemaakt van de resultaten van een vooronderzoek conform NVN 5725, van de informatie uit bestuurlijk vastgestelde bodemkwaliteitskaarten of van de resultaten van in een ander kader uitgevoerd (historisch) onderzoek.

Indien wordt verwacht dat verontreinigde grond moet worden afgevoerd, zou de keuze van het verkennend onderzoek kunnen vallen op een specifieke onderzoeksstrategie uit de NEN 5740, zoals die voor de partijkeuring van schone grond (toets-S) of van niet-schone grond uit diffuus belast gebied met een heterogene verdeling van de verontreinigende stof (KEU-I-HE). Deze onderzoeksstrategieën zijn op te vatten als een in-situ depotonderzoek conform de regels van het Bouwstoffenbesluit. Opgemerkt wordt dat het echter niet altijd noodzakelijk is om ook voor het verkennend onderzoek een nieuw bodemonderzoek uit te voeren. De aan te leveren gegevens kunnen ook zijn gebaseerd op reeds in een ander kader uitgevoerd onderzoek, indien dit onderzoek en zijn gegevens representatief zijn voor de heersende situatie en voldoende actueel. Indien uit de resultaten van het vooronderzoek blijkt dat de saneringslocatie als ‘asbest verdacht’ moet worden aangemerkt is een specifiek asbest onderzoek noodzakelijk conform NEN 5707. Een nader bodemonderzoek hoeft niet te worden uitgevoerd aangezien een milieuhygiënische saneringsdoelstelling in de vorm van het realiseren van een terugsaneerwaarde niet aan de orde is.

K

Zie paragraaf 3.1 van de Toelichting.

L

Zie paragraaf 2.5 van de Toelichting.

Artikel II. Reikwijdte

A

Artikel 1.3, vierde lid. Het vierde lid vervalt, omdat de eisen ten aanzien van oppervlakte en afvoer zijn komen te vervallen (zie ook de artikelsgewijze toelichting in de oude Regeling).

B

Artikel 1.4, derde lid. Het derde lid vervalt, omdat de eis ten aanzien van afvoer is komen te vervallen (zie ook de artikelsgewijze toelichting in de oude Regeling).

C

Artikel 2.1. De werkelijke startdatum van de saneringswerkzaamheden wijkt vaak af van de bij de melding opgegeven geplande startdatum. In de praktijk blijkt dat de melder vaak vergeet om de melding van de wijziging door te geven aan het bevoegd gezag. Om de handhavingsmogelijkheden op dit punt te verbeteren is de betreffende zinsnede komen te vervallen.

D

Artikel 2.2, tweede lid. Voor de door de saneerder op tekening aangegeven saneringslocatie geldt dat het te realiseren saneringsresultaat niet mag worden gehinderd door ondergronds of bovengronds aanwezige obstakels.

E

Artikel 3.1.1. Zie voor een inhoudelijke toelichting paragraaf 2.1 tot en met 2.3 van de Toelichting. Zie voor een overzicht van de oude en de nieuwe volumecriteria paragraaf 2.6 van de Toelichting. Ten aanzien van de oppervlakte van de saneringslocatie geldt nog wel de algemene reikwijdte-eis bedoeld in artikel 1.3, derde lid, dat de melding uitsluitend één of meerdere aaneengesloten kadastrale percelen van dezelfde eigenaar of erfpachter mag betreffen.

Onder b en e. Uit het bij de melding te leveren onderzoeksrapport moet blijken dat sprake is van een immobiele verontreinigingssituatie voor de te saneren verontreiniging met stoffen bedoeld in bijlage 6 onder categorie Immobiel.

F

Artikel 3.1.3. Onderdeel a, onder 2e. Het betreft een redactionele wijziging van het oude 2e onderdeel, waarbij dit onderdeel is vervangen door de onderdelen twee en drie.

Onderdeel a, onder 3e. Zie de artikelsgewijze toelichting onder artikel 3.1.3 behorende bij de oude Regeling.

Onderdeel c. Voor spoorwegterreinen worden specifieke materialen gebruik die vanuit hun functie als isolatielaag kunnen worden beschouwd. De genoemde dikte komt overeen met de gemiddeld genomen gebruikelijke dikte voor een ballastbed of splitbed op spoorwegterreinen. Het onder deze materialen aan te brengen geotextiel heeft primair een signalerende functie.

G

Artikel 3.1.6. Bijlage 2 van de Regeling is komen te vervallen (zie paragraaf 6 van de Toelichting). Hierdoor zijn ook de oorspronkelijke leden twee en drie komen te vervallen.

H

Artikel 3.1.9, eerste en tweede lid. Betreft slechts redactionele aanpassingen.

I

Artikel 3.2.1. Zie voor een inhoudelijke toelichting paragraaf 2.1 tot en met 2.3 van de Toelichting. Zie voor een overzicht van de oude en de nieuwe volumecriteria paragraaf 2.6 van de Toelichting.

Onder d. Naast aromaten, pak’s en minerale olie kan het ook gaan om een verontreiniging in grondwater met zware metalen of overige anorganische stoffen, zoals genoemd in bijlage 6 voor categorie Mobiel, voor zover de betreffende verontreinigingssituatie kan worden gesaneerd met een van saneringsaanpak bedoeld in artikel 3.2.2, 3.2.2a en/of 3.2.3. Het behandelen van het bij de sanering vrijkomende grondwater of de bodemlucht dient zodanig te gebeuren dat het voldoet aan de daarvoor in andere wettelijke kaders geformuleerde voorwaarden.

Onder e. Zie paragraaf 2.2 van de Toelichting.

Onder f. De 1.000 m3 eis maximum verontreinigd bodemvolume wordt alleen getoetst naar aanleiding van de melding. Deze eis wordt dus niet getoetst naar aanleiding van het evaluatieverslag. Het verontreinigd bodemvolume blijkt onder meer uit het onderzoek, bedoeld in artikel 3.2.8, en de situatietekening bedoeld in artikel 1.3, eerste lid, onder g.

Onder g. Voor spoorwegterreinen gelden onder meer de volgende bijzondere omstandigheden die een maximum verontreinigd bodemvolume van 2000 m3 rechtvaardigen:

– spoorwegterreinen zijn niet toegankelijk voor het publiek en zijn vaak afgesloten terreinen;

– spoorwegterreinen zijn bedrijfsterreinen zonder woonbebouwing en met een uniform gebruik;

– er is sprake van een eenduidige eigendomssituatie (slechts twee eigenaren);

– een professionele organisatie, Stichting Bodemsanering NS, is verantwoordelijk voor de uitvoering van saneringen op genoemde terreinen;

– bij de saneringsuitvoering gelden standaard procedures met onder andere veel aandacht voor communicatie naar de omgeving.

J

Artikel 3.2.2a. Met de saneringsaanpak wordt uitsluitend beoogt een aanwezige mobiele verontreinigingssituatie te saneren, conform de aanpak bedoeld in artikel 3.2.2, eventueel in combinatie met de aanpak bedoeld in artikel 3.2.3, waarbij de betreffende verontreinigingssituatie deel uitmaakt van een groter gebied, dat in zijn geheel is aan te merken als immobiele verontreinigingssituatie. Deze immobiele verontreinigingssituatie wordt bij de hier bedoelde aanpak niet gesaneerd. De verontreinigde grond die behoort tot de immobiele verontreinigingssituatie wordt ten behoeve van de sanering slechts tijdelijk uitgeplaatst. Na afloop van de sanering van de mobiele verontreinigingssituatie wordt de tijdelijk uitgeplaatste grond weer op zijn oorspronkelijke plaats teruggebracht.

K

Artikel 3.2.4. Zie paragraaf 2.2.

L

Artikel 3.2.8. Zie paragraaf 2.2.

M

Artikel 3.3.1. Zie voor een inhoudelijke toelichting paragraaf 2.1 tot en me 2.3 van de Toelichting. Zie voor een overzicht van de oude en de nieuwe volumecriteria paragraaf 2.6 van de Toelichting.

Onder b en f. Uit het bij de melding te leveren onderzoeksrapport moet blijken dat sprake is van een immobiele verontreinigingssituatie voor de te verplaatsen verontreinigde grond met stoffen bedoeld in bijlage 6 onder categorie Tijdelijk uitplaatsen.

N

Artikel 3.4.1, tweede lid. Zie voor een inhoudelijke toelichting paragraaf 2.1 tot en met 2.3 van de Toelichting. Zie voor een overzicht van de oude en de nieuwe volumecriteria paragraaf 2.6 van de Toelichting.

O

Artikel 4.2. Eerste lid, onder e, vierde onderdeel: zie artikel 3.2.8. en paragraaf 2.2 van de Toelichting.

P

Bijlage 1. Betreft vervanging van bijlage 1. In de tabel met functieafhankelijke bodemgebruikswaarden (BGW’s) is de waarde voor minerale olie voor bodemgebruiksfunctie II verlaagd van 5000 naar 500 mg/kg.ds. De relatief hoge waarde van 5000 mg/kg.ds sluit in de praktijk niet aan bij de eis dat het tevens moet gaan om een immobiele verontreinigingssituatie en kan daarvoor voor verwarring scheppen.

In de Circulaire bodemsanering 2006 is een tabel opgenomen met bodemgebruikswaarden voor een aantal specifiek benoemde stoffen. Voor overige, niet in de tabel vermelde stoffen staat vermeld dat hiervoor de streefwaarden gelden voor de bodemgebruiksfunctie I en de interventiewaarden voor de bodemgebruiksfunctie II. Voor minerale olie zou dit laatste voor een standaardbodem betekenen dat hiervoor een gehalte van 5000 mg/kg.ds mag worden gehanteerd voor de situatie dat een verontreiniging met minerale olie als immobiele verontreiniging is aan te merken. Aangezien dit slechts zelden het geval zal zijn (alleen bij zware oliesoorten en dan nog afhankelijk van de bodemsamenstelling) en de grond daarbij over het algemeen niet ‘geurvrij’ zal zijn, is gekozen voor de bijgestelde waarde. Deze waarde komt overigens overeen met de voorgestelde waarde genoemd in de ontwerpregeling bodemkwaliteit. Hiermee is de voornoemde inconsistentie hersteld.

Q

Bijlage 2. Deze bijlage is vervallen. Zie paragraaf 6 van de Toelichting.

R

Bijlage 3. Deze bijlage wordt vervangen door een nieuwe bijlage 3, betreffende de categorie projectgebied De Kempen. In de tabel met functieafhankelijke bodemgebruikswaarden is de waarde voor minerale olie voor bodemgebruiksfunctie II verlaagd (zie artikel P).

Tegelijkertijd met het in werking treden van het Ontwerpbesluit en de ontwerpregeling bodemkwaliteit, zal naar verwachting bijlage 1 van de Regeling komen te vervallen (zie paragraaf 6 van de Toelichting: Landelijke en gebiedsgerichte waarden) en zal naar verwachting ook de tabel van bijlage 3 van het projectgebied De Kempen worden aangepast. Bijlage 3 zal dan gehandhaafd blijven, maar zal wel worden aangepast.

Voor de invulling van de tabel van bijlage 3 zal dan – voor wat betreft de hoogte van de waarden van de meeste stoffen – aansluiting worden gezocht bij de waarden uit het Besluit en de Regeling bodemkwaliteit, met uitzondering van de stoffen arseen, cadmium, koper, lood en zink, welke stoffen zo kenmerkend zijn voor het projectgebied De Kempen.

S

Bijlage 4. Deze wordt vervangen door een nieuwe bijlage 4.

T

Bijlage 5. Deze wordt vervangen door een nieuwe bijlage 5.

U

Bijlage 6. Na bijlage 5 wordt een nieuwe bijlage toegevoegd. Zie Toelichting paragraaf 2.2.

Artikel III

Betreft bepaling van overgangsrecht.

Artikel IV

Betreft inwerkingtredingsbepaling.

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J.M. Cramer

Naar boven