Wijziging Vreemdelingencirculaire 2000 (2007/06)

Besluit van de Staatssecretaris van Justitie van 25 april 2007, nr. 2007/06, houdende wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000

De Staatssecretaris van Justitie,

Gelet op de Vreemdelingenwet 2000 (Staatsblad 2000, 495), het Vreemdelingenbesluit 2000 (Staatsblad 2000, 497) en het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (Staatscourant 2001, nr. 10);

Besluit:

Artikel I

De Vreemdelingencirculaire 2000 wordt als volgt gewijzigd:

A

Paragraaf B1/4.10 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

Met ingang van 1 januari 2003 is het driejarenbeleid afgeschaft, onder handhaving van het bestaande beleid als overgangsrecht voor aanvragen die op dat moment drie jaar oud waren. Een aanspraak op het driejarenbeleid ontstaat pas op het moment dat de driejarentermijn is volgemaakt. Aanvragen, ontvangen op 1 januari 2000 of latere datum, komen dus niet op grond van het driejarenbeleid in aanmerking voor inwilliging.

Voor aanvragen, ontvangen vóór 1 januari 2000, blijft het driejarenbeleid wel gelden met dien verstande dat na 1 januari 2003 geen relevante tijd meer wordt opgebouwd.

Het driejarenbeleid is een bijzonder beleid binnen het vreemdelingenbeleid. Het enkele tijdsverloop in een procedure omtrent een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning is geen reden om tot verblijfsaanvaarding over te gaan.

Het driejarenbeleid heeft zich gevormd vanuit de overweging dat als gevolg van het tijdsverloop in een verblijfsrechtelijke procedure, onder omstandigheden, enerzijds bij de vreemdeling de gedachte kan opkomen dat de Minister in zijn verblijf in Nederland zal berusten en anderzijds de Minister in redelijkheid niet meer gebruik kan maken van zijn bevoegdheid de vreemdeling op bepaalde gronden verblijf te weigeren. De lange duur van de procedure moet voornamelijk of uitsluitend terug te voeren zijn op effecten van bestuurlijk beleid, dat wil zeggen dat de vreemdeling niet of nauwelijks invloed heeft gehad op het verloop van de procedure. In dat verband is van belang dat de vreemdeling geen handelingen heeft verricht die het bestuursorgaan of de rechter noodzaken tot het uitstellen van de beslissing (traineren). In een reguliere procedure wordt het driejarenbeleid uitgewerkt als een beperking van de afwijzingsgronden. Ingeval de procedure drie jaar heeft geduurd wordt voorbij gegaan aan twee gronden waarop een aanvraag afgewezen zou kunnen worden, te weten het middelenvereiste en het mvv-vereiste. De overige afwijzingsgronden van artikel 16 Vw blijven van toepassing.

Voorwaarden

a. Een aanvraag tot het verlenen, wijzigen of verlengen van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 Vw wordt niet afgewezen wegens het ontbreken van een geldige mvv (zie artikel 3.71, tweede lid, aanhef en onder b, Vb) of omdat de vreemdeling of degene bij wie deze wil verblijven niet zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan, indien op de aanvraag drie jaren na ontvangst ervan niet onherroepelijk is beslist, terwijl de vreemdeling gedurende deze periode rechtmatig verblijf in Nederland heeft gehad op grond van artikel 8, onder f, g of h, Vw in afwachting van de beslissing op deze aanvraag of het bezwaarschrift of het beroepschrift gericht tegen de afwijzing van deze aanvraag. Voor de toepassing van dit beleid wordt een bezwaarschrift tegen de intrekking van een verblijfsvergunning gelijk gesteld met een aanvraag om verlenging van de geldigheidsduur van deze vergunning. Ook in deze gevallen moet het gaan om een beslissing, die nog niet onherroepelijk is, terwijl de vreemdeling rechtmatig verblijf had op grond van artikel 8, onder f, g of h, Vw. Voor reeds afgesloten zaken geldt het beleid dus niet. Tevens dient het oorspronkelijk beoogde verblijfsdoel nog van toepassing te zijn. Gedurende de periode van drie jaar moet de oorspronkelijke aanvraag nog aan de orde zijn, dat wil zeggen dat de vreemdeling niet inmiddels een ander verblijfsdoel nastreeft. Indien de vreemdeling bijvoorbeeld een aanvraag heeft gedaan voor een verblijfsvergunning met een beperking verband houdend met het verrichten van arbeid in loondienst, maar hij inmiddels een verblijfsvergunning met een beperking verband houdend met gezinsvorming wenst, dan wordt niet aan de hier bedoelde voorwaarde voldaan.

NB: onder de Vw (oud) bestond de mogelijkheid om een aanvraag te doen voor een verblijfsvergunning zonder beperking of vanwege klemmende redenen van humanitaire aard. Na inwerkingtreding van de Vw op 1 april 2001 moet de vreemdeling een verblijfsdoel aangeven als bedoeld in artikel 3.4, eerste lid Vb (zie hierna onder B1/5.6). In de gevallen waarin een aanvraag voor een verblijfsvergunning zonder beperking of vanwege klemmende redenen van humanitaire aard is gedaan vóór 1 april 1998 wordt niet vereist dat de vreemdeling een verblijfsdoel aangeeft, aangezien de driejarentermijn is volgelopen vóór inwerkingtreding van de wet. In deze gevallen kan, indien aan de overige voorwaarden van deze paragraaf is voldaan, een verblijfsvergunning worden verleend. Zie hierna onder het kopje ‘Procedurele bepalingen’.

b. Er moet sprake zijn van beleidsmatige redenen voor het rechtmatig verblijf. De vreemdeling moet rechtmatig verblijf hebben gehad op grond van artikel 8, onder f, g of h, Vw. Deze voorwaarde omvat dus zowel de gevallen waarin de vreemdeling de behandeling van de aanvraag of een bezwaar- of beroepschrift op grond van hoofdstuk 7, afdeling 2, Vw mag afwachten als de gevallen waarin het bestuursorgaan of de rechter heeft bepaald dat de vreemdeling om redenen verband houdend met de onderhavige aanvraag de behandeling in Nederland mag afwachten. Dit rechtmatig verblijf gedurende drie jaar moet dus samenhangen met het oorspronkelijk beoogde verblijfsdoel. Indien het de vreemdeling is toegestaan om de beslissing op de aanvraag af te wachten om een andere reden, bijvoorbeeld omdat inmiddels een aanvraag voor een ander verblijfsdoel is ingediend, dan levert het rechtmatig verblijf geen aanspraak op een verblijfsvergunning vanwege het driejarenbeleid op. Hierbij geldt nog het volgende. Een rechterlijke uitspraak waarbij het beroep of hoger beroep gegrond is verklaard, maakt de periode van daaraan voorafgaand niet-rechtmatig verblijf alsnog rechtmatig. Dit betekent dat de vreemdeling ofwel aansluitend vanaf de datum van de aanvraag om (verlenging van de geldigheidsduur van) een verblijfsvergunning tot aan het moment van het vollopen van de driejaartermijn rechtmatig verblijf heeft gehad omdat hij de beslissing op de aanvraag mocht afwachten, ofwel na een rechterlijke uitspraak geacht wordt de gehele periode van drie jaar rechtmatig verblijf te hebben gehad. Indien de voorlopige voorziening wordt toegewezen dan wel het (hoger) beroep gegrond is verklaard, geldt de tijd vanaf de datum van het verzoekschrift (verzoek om een voorlopige voorziening, (hoger) beroepschrift) als relevante tijd voor het bepalen van de driejaartermijn. In het geval de rechter met toepassing van artikel 8:72, derde lid, Awb het bestreden besluit heeft vernietigd, maar de rechtsgevolgen van het besluit in stand laat, wordt de periode van behandeling van het (hoger) beroep niet alsnog rechtmatig geacht. Eén van de rechtsgevolgen van de vernietigde beslissing is immers dat er aanspraken kunnen ontstaan op een verblijfsvergunning op grond van het driejarenbeleid.

c. Er mag geen sprake zijn van de afwijzingsgronden van artikel 16 Vw, behoudens het mvv-vereiste en het middelenvereiste.

Daarnaast gelden nog de volgende afwijzingsgronden:

• er zijn onjuiste gegevens verstrekt dan wel gegevens achtergehouden, terwijl de verstrekt of achtergehouden gegevens tot afwijzing van de aanvraag zouden hebben geleid;

• de vreemdeling heeft zich onttrokken aan het toezicht.

Artikel 16

Vw

De toepassing van het driejarenbeleid heeft tot gevolg dat afgezien wordt van de afwijzingsgronden van artikel 16, eerste lid, aanhef en onder a en c, Vw. De overige afwijzingsgronden zijn onverkort van toepassing. Voor de toepassing van de afwijzingsgrond van artikel 16, aanhef en onder d, Vw is het tijdstip van het plegen van het delict van belang. Indien tijdens de driejarentermijn een strafbaar feit is gepleegd, terzake waarvan een serieuze verdenking is ontstaan (het gaat dan om een misdrijf), dan wordt aangenomen dat hij een gevaar vormt voor de openbare orde tenzij de strafzaak is afgerond zonder veroordeling (sepot, vrijspraak of ontslag van rechtsvervolging). Ook als een transactie heeft plaatsgevonden of als de strafzaak nog niet is afgerond, is er sprake van deze contra-indicatie.

Is het delict gepleegd voorafgaand aan de asielaanvraag, of na het verstrijken van de driejarentermijn, dan wordt aansluiting gezocht bij het algemene beleid inzake de weigering van verblijf bij gevaar voor de openbare orde of de nationale veiligheid, aangezien het driejarenbeleid ziet op de verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd (zie B1/4.4). Is het delict gepleegd op een moment dat er reeds drie jaar en zes maanden (de normale beslistermijn plus de driejarentermijn) verstreken zijn, dan wordt getoetst aan de glijdende schaal.

Onjuiste gegevens

Gelet op het bijzondere karakter van het driejarenbeleid worden de voordelen van dit beleid niet verstrekt, indien de vreemdeling onjuiste gegevens heeft verstrekt.

Onttrekken aan het toezicht

Uit het gedrag van de vreemdeling moet blijken dat hij kennelijk geen belang meer hecht aan de beslissing op zijn oorspronkelijke aanvraag door (bijvoorbeeld) zijn adres met onbekende bestemming te verlaten of geen contact meer te houden met de bevoegde autoriteiten. Overigens geldt als voorwaarde voor toepassing van deze afwijzingsgrond niet dat de vreemdeling een meldplicht had. De tijd die verstreken is voordat de vreemdeling met onbekende bestemming vertrok telt niet mee voor het berekenen van de relevante termijn; pas op het moment dat de vreemdeling zich weer bij de bevoegde autoriteiten meldt gaat er een nieuwe termijn lopen.

Berekening termijn

Aanvang termijn

De termijn van drie jaar gaat lopen vanaf de datum van ontvangst van de aanvraag om een verblijfsvergunning, het wijzigen daarvan of het verlengen van de geldigheidsduur, door middel van het formulier als bedoeld in artikel 3.99 Vb. De dag van ontvangst van de aanvraag telt dus mee bij de berekening van de termijn.

Voor de toepassing van dit beleid wordt een bezwaarschrift tegen de intrekking van een verblijfsvergunning gelijkgesteld met een aanvraag om verlenging van de geldigheidsduur van deze vergunning. In deze gevallen gaat de termijn lopen vanaf de datum van ontvangst van het rechtsmiddel. Let wel, deze procedure staat los van de procedure die betrekking heeft op de aanvraag van de verblijfsvergunning. Het tijdsverloop van de oorspronkelijke procedure mag niet worden opgeteld bij het tijdsverloop van de intrekkingsprocedure.

Einde termijn

Er wordt geen tijdsverloop meer opgebouwd vanaf de datum waarop de beslissing rechtens onaantastbaar wordt. Daarvan zal in beginsel sprake zijn vier weken na de datum waarop de beslissing, met inachtneming van artikel 3:40 en 3:41 Awb, in werking treedt, als de vreemdeling tenminste binnen de daarvoor gestelde termijn geen beroep heeft ingesteld tegen deze beslissing.

Indien de vreemdeling beroep heeft ingesteld, eindigt het tijdsverloop, behoudens een gegrondverklaring van het beroep met een (partiële) vernietiging van de beslissing zonder instandhouding van de rechtsgevolgen ervan, op de datum van de uitspraak, tenzij binnen de daarvoor gestelde termijn hoger beroep tegen de uitspraak wordt ingesteld.

Indien de vreemdeling verzet doet tegen de uitspraak in (hoger) beroep, wordt geen tijdsverloop opgebouwd vanaf de datum waarop het verzetschrift ontvangen is, tenzij het verzet gegrond wordt verklaard en het (hoger) beroep vervolgens alsnog gegrond wordt verklaard met een (partiële) vernietiging van de beslissing zonder instandhouding van de rechtsgevolgen ervan.

Indien de vreemdeling herziening vraagt van de uitspraak in (hoger) beroep, wordt evenmin tijdsverloop opgebouwd vanaf de datum waarop het verzoekschrift wordt ontvangen, tenzij het verzoek om herziening wordt toegewezen en het (hoger) beroep alsnog gegrond wordt verklaard met een (partiële) vernietiging van de beslissing zonder instandhouding van de rechtsgevolgen ervan.

Onderbrekingen van de termijn

Bij het berekenen van deze termijn worden bepaalde perioden buiten beschouwing gelaten. Het betreft de volgende perioden, waarin:

a. de vreemdeling rechtmatig verblijf heeft gehad op grond van artikel 8, onder a tot en met e of l, Vw;

b. de vreemdeling niet in Nederland verblijft, tenzij de vreemdeling geoorloofd buiten Nederland verblijft;

c. onderzoek wordt gedaan naar door de vreemdeling verstrekte gegevens of bescheiden, die naar het oordeel van de Minister in redelijkheid niet tot inwilliging van de aanvraag zouden kunnen leiden.

ad a.

In onderdeel a is neergelegd dat niet in aanmerking wordt genomen de periode waarin de vreemdeling al rechtmatig verblijf had op grond van een verblijfsvergunning, als gemeenschapsonderdaan of als vreemdeling die verblijfsrecht ontleent aan het Associatiebesluit 1/80 van de Associatieraad EEG/ Turkije. Dat betekent dat het verlenen van een verblijfsvergunning, van welke aard ook (asiel of regulier, voor bepaalde of onbepaalde tijd), of de vaststelling dat de vreemdeling een verblijfsrecht ontleent aan het gemeenschapsrecht of het Associatiebesluit de opbouw van de relevante tijd stopt. De gehele geldigheidsduur van de verblijfsvergunning telt niet mee, ook al wordt de verblijfsvergunning verleend met ingang van een datum die ligt voor de datum waarop de beschikking, strekkende tot verlening, is genomen. Let wel: in zaken waarin het relevante tijdsverloop moet worden beoordeeld naar de stand van zaken vóór 1 april 2001, en dus moet worden vastgesteld of de driejaartermijn is volgelopen vóór 1 april 2001, is dit op grond van een uitspraak van de REK van 1 november 2000 anders. Indien de vreemdeling in de loop van de procedure reeds in het bezit is gesteld van een andere verblijfstitel ongeacht de vraag of deze verblijfstitel naar zijn aard tijdelijk is of niet, telt die periode niet mee in de opbouw van het relevante tijdsverloop voor de nog openstaande procedure. Buiten beschouwing blijft derhalve de periode vanaf de datum waarop de vreemdeling of diens gemachtigde kennis neemt van de beslissing waarbij de vreemdeling een verblijfstitel wordt toegekend tot en met de datum waarop de vreemdeling of diens gemachtigde kennis neemt van de beslissing waarbij de verblijfstitel wordt ingetrokken, dan wel, bij niet verlenging van de geldigheidsduur van deze verblijfstitel, de expiratiedatum daarvan. Bij verzending per post wordt de dag na de verzending als dag van ontvangst gezien, tenzij deze dag valt op een zondag of een algemeen erkende feestdag. In dit laatste geval wordt de dag van ontvangst geacht te zijn de eerstvolgende dag die niet een zondag of algemeen erkende feestdag is. Ter verduidelijking wordt opgemerkt dat in deze gevallen in twee stappen gekeken wordt naar de driejarentermijn. Eerst wordt bepaald aan de hand van de lijn van de REK van 1 november 2000 – het feitelijk bezit van de verblijfsvergunning – op welke datum de vreemdeling drie jaar relevant tijdsverloop heeft opgebouwd. Indien deze termijn volloopt vóór 1 april 2001, dan is in ieder geval voldaan aan één van de voorwaarden van het driejarenbeleid en kan, indien aan de overige voorwaarden van deze paragraaf is voldaan, een verblijfsvergunning worden verleend. Indien de termijn, op deze wijze berekend, volloopt op of ná 1 april 2001 dan geldt de hoofdregel dat de gehele periode van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning niet wordt meegeteld.

ad b.

In onderdeel b is bepaald dat bij de berekening van de driejarentermijn, buiten beschouwing blijft de periode waarin de vreemdeling niet in Nederland verbleef. Daarop wordt een uitzondering gemaakt ingeval de vreemdeling geoorloofd buiten Nederland verbleef. Daarvan is in ieder geval sprake indien de vreemdeling voorafgaande aan zijn vertrek van de Minister een verklaring heeft gekregen die hem recht geeft op terugkeer naar Nederland, en hij tijdig, dat wil zeggen voor de aangegeven expiratiedatum, naar Nederland is teruggekeerd. In de uitzondering van onderdeel b komt de ratio tot uiting, dat met geoorloofd verblijf buiten Nederland de opbouw van de driejarentermijn niet eindigt. Wel zal, aangezien het verblijf buiten Nederland berust op een keuze van de vreemdeling, de periode van het verblijf in het buitenland niet meetellen.

ad c.

In onderdeel c is bepaald dat indien de vreemdeling gegevens of bescheiden heeft overgelegd, waarnaar onderzoek heeft moeten plaatsvinden, terwijl achteraf blijkt dat die in redelijkheid niet tot inwilliging van de aanvraag zouden hebben kunnen leiden, deze periode niet meetelt voor de opbouw van de driejarentermijn. De noodzaak tot het verrichten van onderzoek wordt dan beschouwd als voort te vloeien uit een handeling van de vreemdeling, waardoor de extra proceduretijd die met het onderzoek gemoeid is voor rekening van de vreemdeling komt. Indien het onderzoek redelijkerwijs tot inwilliging van de aanvraag kan leiden, bestaat er geen aanleiding om de termijn van het onderzoek aan de vreemdeling toe te rekenen. In die gevallen zal de gevraagde vergunning in het algemeen worden verleend en is reeds daarom het driejarenbeleid niet van toepassing.

Tijdsverloop bij verlenging van de geldigheidsduur

Het driejarenbeleid geldt ook voor aanvragen om verlenging van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning regulier. Aangezien in deze procedures het mvv-vereiste veelal niet van toepassing zal zijn, zijn de effecten van het tijdsverloop beperkt tot het niet stellen van het middelenvereiste. De overige afwijzingsgronden van artikel 18 Vw gelden hier dus onverkort. Zie voor de toepassing van deze gronden B1/5.

Procedurele bepalingen

Het driejarenbeleid voor verblijfsvergunningen regulier regelt slechts de afwijking van het mvv-vereiste en het middelenvereiste. De aanvraag komt dus niet voor inwilliging op grond van het driejarenbeleid in aanmerking indien niet aan de overige voorwaarden voor het verkrijgen van de gevraagde verblijfsvergunning wordt voldaan.

Indien een verblijfsvergunning regulier wordt verleend op grond van het driejarenbeleid, dan geschiedt dit onder de beperking waarop de aanvraag was gericht. De daarbij behorende arbeidsmarktaantekeningen gelden onverkort. Na de inwerkingtreding van de Vw op 1 april 2001 moet een vreemdeling een beperking als bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, Vb aangeven. In zaken van vóór 1 april 1998, waarin van de vreemdeling niet gevergd werd een dergelijke beperking aan te geven, dan wel in zaken waarin de vreemdeling vóór 1 januari 2000 een aanvraag heeft gedaan voor een verblijfsvergunning met als doel ‘zonder beperking’ of vanwege ‘klemmende redenen van humanitaire aard’ en geen beperking kon aangeven, kan op grond van artikel 3.4, derde lid, Vb een verblijfsvergunning worden verleend op grond van het feit dat na drie jaren niet onherroepelijk is beslist op een verblijfsaanvraag. Dit houdt verband met het feit dat er niet een concreet verblijfsdoel is geweest waaraan kon worden getoetst.

Voor zover een aanvraag is ingediend voor een andere beperking, maar tevens bij de aanvraag is aangegeven dat de aanvraag (mede) is ingediend wegens klemmende redenen van humanitaire aard, dan wel ‘zonder beperking’, geldt deze uitzondering ook. Dit geldt ook voor zaken waarin na de inwerkingtreding van de Vw door de IND is verzocht een verblijfsrechtelijke beperking aan te geven en de vreemdeling één van de verblijfsdoelen als bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, Vb heeft aangegeven.

Deze regeling geldt dus alleen voor de aanvragen om een verblijfsvergunning ‘zonder beperking’, ‘klemmende redenen van humanitaire aard’ en de aanvragen waarin zowel de hier bedoelde gronden zijn genoemd, als een beperking als bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, Vb.

Aanvragen met een beperking als bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, Vb, zonder aanvulling met betrekking tot de klemmende redenen van humanitaire aard, vallen niet onder de regeling.

In de beschikking dient te worden aangegeven dat de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd wordt verleend op grond van dit beleid, als vastgesteld in Tussentijds Bericht Vc 2002/62. Op het verblijfsdocument komt te staan ‘verblijf onder beperking conform beschikking Staatssecretaris’. De arbeidsmarktaantekening wordt dan: ‘arbeid vrij toegestaan, TWV niet vereist’.

Voor de verlenging van deze verblijfsvergunning gelden geen bijzondere voorwaarden.

B

Paragraaf B9/7.2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

De verblijfsvergunning wordt verleend onder de volgende beperking: ‘onder de beperking als genoemd in de Vreemdelingencirculaire, B9, arbeid vrij toegestaan. TWV niet vereist’. Op het verblijfsdocument zal evenwel worden vermeld ‘beperking conform beschikking Staatssecretaris. Arbeid vrij toegestaan. TWV niet vereist’.

C

Paragraaf B12/3.4.1.7 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

Aan vreemdelingen als hier bedoeld wordt een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd (zie artikel 14 Vw) verleend op grond van artikel 3.4, derde lid Vb met de beperking ‘conform beschikking Staatssecretaris’, met de arbeidsmarktaantekening: ‘arbeid vrij toegestaan. TWV niet vereist.’

Aan de vergunning wordt als voorschrift verbonden de verplichting voldoende verzekerd te zijn tegen ziektekosten, met inbegrip van de kosten verbonden aan opname en verpleging in een sanatorium of een psychiatrische inrichting.

Artikel II

Dit besluit zal (met de toelichting) in de Staatscourant worden geplaatst en treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin het is geplaatst.

Den Haag, 25 april 2007.
De Staatssecretaris van Justitie,
namens deze:
de directeur-generaal Wetgeving, Internationale Aangelegenheden en Vreemdelingenzaken, R.K. Visser.

Toelichting

A, C.

Onderhavige paragrafen zijn gewijzigd in verband met de benoeming van de Minister van Justitie en de Staatssecretaris van Justitie en de daarmee samenhangende verdeling van de portefeuille zoals opgenomen in het regeerakkoord.

B

Door aanpassing van de vermelding van de beperking op het verblijfsdocument is, conform de toezegging van de toenmalig Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, voor derden minder inzichtelijk gemaakt op welke grond het slachtoffer/de getuige van mensenhandel verblijf in Nederland heeft.

De Staatssecretaris van Justitie

namens deze:

de directeur-generaal Wetgeving, Internationale Aangelegenheden en Vreemdelingenzaken,

R.K. Visser

Naar boven