De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en de Minister voor Wonen, Wijken en Integratie,
Gelet op het koninklijk besluit van 18 oktober 1988 (Stb. 499), houdende de regeling van de functie en verantwoordelijkheid van de secretaris-generaal;
Gelet op het Organisatiebesluit VROM 2005;
Gelet op de artikelen 10:3, 10:9, eerste lid, en 10:12 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 32, vierde lid, van de Comptabiliteitswet 2001;
Besluiten:
Artikel 1
Definities
In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
a. Ministerie: Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer;
b. Minister: Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer of Minister voor Wonen, Wijken en Integratie;
c. algemene leiding: secretaris-generaal en de vervanging van de secretaris-generaal, de plaatsvervangend secretaris-generaal;
d. diensthoofd:
1°. de algemene leiding, voor zover deze is belast met de dagelijkse leiding van de Concernstaf, de Auditdienst en de directie Internationale Zaken;
2°. de plaatsvervangend secretaris-generaal, voor zover deze is belast met de dagelijkse leiding van de Gemeenschappelijke Dienst;
3°. de directeur-generaal Milieu;
4°. de directeur-generaal Wonen, Wijken en Integratie;
5°. de directeur-generaal Ruimte;
6°. de inspecteur-generaal;
7°. de directeur-generaal Rijksgebouwendienst.
Artikel 2
Algemene leiding
1. Aan de algemene leiding wordt mandaat verleend met betrekking tot de aangelegenheden die verband houden met de taken, genoemd in artikel 3.1 van het Organisatiebesluit VROM 2005 en de taak, vermeld in het koninklijk besluit van 18 oktober 1988 (Stb. 499).
2. Tot de aangelegenheden, bedoeld in het eerste lid, behoren in ieder geval:
a. besluiten tot toepassing van disciplinaire maatregelen als bedoeld in artikel 80 tot en met artikel 84 en artikel 91 en 92 van het Algemeen Rijksambtenarenreglement;
b. besluiten tot toepassing van hardheidclausules, toegekend door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aan de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, zoals opgenomen in het Algemeen Rijksambtenarenreglement en interne regelgeving van het Ministerie;
c. besluiten tot toepassing van artikel 6a, 34, 34e, 49a tot en met 49q, 113, 114, 116 en 117 van het Algemeen Rijksambtenarenreglement;
d. besluiten tot toepassing van hardheidsclausules, toegekend door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aan de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, zoals opgenomen in het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984, daaruit afgeleide regelingen en interne regelgeving van het Ministerie;
e. het vaststellen van niet-individuele regelingen voorzover de Ambtenarenwet, het Algemeen Rijksambtenarenreglement, het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984 dan wel daaruit voortvloeiende regelgeving deze mogelijkheid biedt;
f. het vaststellen van regels op het gebied van de bedrijfsvoering, waaronder begrepen personeelsaangelegenheden, het Ministerie betreffende;
g. het geven van aanwijzingen op het gebied van bedrijfsvoering, waaronder begrepen personeelsaangelegenheden, het Ministerie betreffende.
3. Aan de algemene leiding wordt mandaat verleend tot het nemen van beslissingen op bezwaarschriften, die zijn gericht tegen besluiten die verband houden met taken van de algemene leiding, genoemd in artikel 3.1 van het Organisatiebesluit VROM 2005, behoudens artikel 10:3, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
4. Tot de beslissingen op bezwaarschriften, bedoeld in het derde lid, behoren in ieder geval beslissingen op bezwaarschriften:
a. die zijn gericht tegen besluiten, bedoeld in het tweede lid;
b. die voortvloeien uit het Besluit Reorganisaties VROM 2001.
Artikel 3
Mandaat
1. Aan het diensthoofd, de directeur Ruimtelijk Planbureau, de directeur Milieu- en Natuurplanbureau en de directeur Nederlandse Emissieautoriteit in oprichting wordt mandaat verleend met betrekking tot de aangelegenheden die verband houden met hun taken en de taken van de onder hen ressorterende onderdelen, genoemd in het Organisatiebesluit VROM 2005, onverminderd de mandaatverlening aan de algemene leiding in artikel 2 en behoudens artikel 10:3, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
2. Tot de aangelegenheden, bedoeld in het eerste lid, behoren in ieder geval:
a. de taken van integraal management, met inbegrip van aangelegenheden op organisatorisch, personeels, financieel en materieel gebied;
b. het met voorafgaande goedkeuring van de algemene leiding inzetten en uitvoeren van organisatieveranderingen en formatieveranderingen;
c. het vaststellen van de formatie tot schaal 13 van de onder het diensthoofd, de directeur Ruimtelijk Planbureau, de directeur Milieu- en Natuurplanbureau dan wel de directeur Nederlandse Emissieautoriteit in oprichting ressorterende onderdelen, met dien verstande dat functiewaarderingsbesluiten met betrekking tot de functionarissen, die rechtstreeks vallen onder het diensthoofd, de directeur Ruimtelijk Planbureau, de directeur Milieu- en Natuurplanbureau dan wel de directeur Nederlandse Emissieautoriteit in oprichting, en de functies die niet opgenomen zijn in de formatie, zijn voorbehouden aan de algemene leiding;
d. het geven van leiding aan de onder het diensthoofd, de directeur Ruimtelijk Planbureau, de directeur Milieu- en Natuurplanbureau dan wel de directeur Nederlandse Emissieautoriteit in oprichting ressorterende functionarissen;
e. het optreden als bestuurder in de zin van de Wet op de ondernemingsraden in de overleggen met de medezeggenschap van het onder het diensthoofd, de directeur Ruimtelijk Planbureau, de directeur Milieu- en Natuurplanbureau dan wel de directeur Nederlandse Emissieautoriteit in oprichting ressorterende organisatieonderdelen.
3. Aan het diensthoofd, de directeur Ruimtelijk Planbureau, de directeur Milieu- en Natuurplanbureau en de directeur Nederlandse Emissieautoriteit in oprichting wordt mandaat verleend tot het nemen van beslissingen op bezwaarschriften tegen besluiten, die verband houden met hun taken en de taken van de onder hen ressorterende onderdelen, genoemd in het Organisatiebesluit VROM 2005.
4. Aan het diensthoofd, de directeur Ruimtelijk Planbureau, de directeur Milieu- en Natuurplanbureau en de directeur Nederlandse Emissieautoriteit in oprichting wordt mandaat verleend tot het vaststellen van beleidsregels met betrekking tot aangelegenheden die verband houden met hun taken en de taken van de onder hen ressorterende onderdelen, genoemd in het Organisatiebesluit VROM 2005.
5. Het diensthoofd, de directeur Ruimtelijk planbureau de directeur Milieu- en Natuurplanbureau en de directeur Nederlandse Emissieautoriteit in oprichting zijn bevoegd tot het uitvoeren van de taken en het uitoefenen van de bevoegdheden ten aanzien van de verwerking van persoonsgegevens als bedoeld in de Regeling Wet bescherming persoonsgegevens Ministerie VROM, binnen hun organisatieonderdelen.
Artikel 4
Ondermandaat
1. Het diensthoofd, de directeur Ruimtelijk Planbureau, de directeur Milieu- en Natuurplanbureau en de directeur Nederlandse Emissieautoriteit in oprichting kunnen ondermandaat verlenen aan onder hen ressorterende functionarissen.
2. In afwijking van het eerste lid wordt geen ondermandaat verleend met betrekking tot de inzet van externen voor de categorieën interimmanagement, organisatie- en formatieadvies, beleidsadvies en communicatieadvies.
3. De bevoegdheid tot het verlenen van ondermandaat heeft tevens betrekking op het uitoefenen van de dagelijkse leiding van het onderdeel waarvoor de betreffende functionarissen verantwoordelijk zijn, met inbegrip van verantwoordelijkheden op organisatorisch, financieel en materieel gebied en specifieke door het diensthoofd, de directeur Ruimtelijk Planbureau, de directeur Milieu- en Natuurplanbureau dan wel de directeur Nederlandse Emissieautoriteit in oprichting toegekende bevoegdheden.
4. De uitoefening van de bevoegdheid tot het verlenen van ondermandaat geschiedt bij schriftelijk besluit, met voorafgaande instemming van de algemene leiding.
Artikel 5
Voorbehoud Minister
1. Aan de Minister blijft voorbehouden de bevoegdheid tot het nemen van besluiten met betrekking tot kaders van departementaal beleid en aangelegenheden die op grond van interdepartementale regelgeving of afspraken op het niveau van een Minister dienen te worden afgehandeld.
2. Onder het voorbehoud, bedoeld in het eerste lid, valt in ieder geval de bevoegdheid tot het afdoen en ondertekenen van stukken gericht aan:
a. de Koningin;
b. de Raad van Ministers van het Koninkrijk, de Raad van Ministers en de daaruit gevormde colleges;
c. Ministers en staatssecretarissen;
d. autoriteiten in binnen- en buitenland, in rang gelijk aan of hoger dan een Minister of een staatssecretaris;
e. de voorzitters van de Eerste en Tweede Kamer der Staten-Generaal en de voorzitters van de uit die Kamers gevormde commissies;
f. de vice-president van de Raad van State van het Koninkrijk en de vice-president van de Raad van State;
g. de president van de Algemene Rekenkamer.
Artikel 6
Begrenzing van het mandaat
1. Dit besluit is van toepassing op de uitoefening van bevoegdheden, voor zover deze niet reeds ingevolge een wettelijk voorschrift aan het diensthoofd, de directeur Ruimtelijk Planbureau dan wel de directeur Milieu- en Natuurplanbureau en de directeur Nederlandse Emissieautoriteit in oprichting zijn toegedeeld dan wel voor zover deze niet zijn toegedeeld aan een andere functionaris of orgaan dan de in dit besluit genoemde.
2. Een beslissing op een bezwaarschrift wordt genomen door een functionaris, die hiërarchisch hoger is dan de functionaris die de beslissing heeft genomen waartegen het bezwaarschrift is gericht.
3. In afwijking van artikel 3 is de directeur VROM Administratiekantoor van de Gemeenschappelijke Dienst bevoegd tot het, in opdracht van de beslissingsbevoegde functionaris, opstellen en ondertekenen van besluiten en correspondentie op het terrein van de personeels- en salarisadministratie van het Ministerie.
4. De directeur Facilitaire en Informatiedienst is bevoegd tot het, in opdracht van de beslissingsbevoegde functionaris, aangaan van Ministeriebrede financiële verplichtingen tot een bedrag van € 1000,– exclusief BTW per verplichting.
Artikel 7
Informatieplicht
1. Elke functionaris aan wie bij of krachtens dit besluit mandaat is verleend, heeft een informatie- en signaleringsplicht jegens degene die het mandaat heeft verleend.
2. De Minister en de algemene leiding worden in ieder geval geïnformeerd bij zwaarwegende omstandigheden en gebeurtenissen, aangaande de gemandateerde bevoegdheden. Zwaarwegende omstandigheden zijn in ieder geval die omstandigheden of gebeurtenissen die naar redelijke verwachting van invloed zijn op de beeldvorming over of de politieke ruimte van de Minister dan wel op een ordelijk beheer van het Ministerie.
Artikel 8
Volmacht en machtiging
1. Voor de toepassing van dit besluit en de daarop berustende bepalingen worden met mandaat gelijkgesteld, de verlening van:
a. volmacht om in naam van de Minister privaatrechtelijke rechtshandelingen te verrichten;
b. machtiging om in naam van de Minister handelingen te verrichten, die noch een besluit, noch een privaatrechtelijke rechtshandeling zijn.
2. Het diensthoofd, de directeur Ruimtelijk Planbureau, de directeur Milieu- en Natuurplanbureau en de directeur Nederlandse Emissieautoriteit in oprichting nemen bij het aangaan van financiële verplichtingen de vastgestelde begrotingen van hun organisatieonderdelen in acht.
Artikel 10
Overige bepalingen
1. Indien een besluit wordt afgedaan door een daartoe op grond van dit besluit gemandateerde functionaris, luidt de ondertekening:
De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
voor deze:
gevolgd door functieaanduiding, handtekening en naam van de functionaris
2. In afwijking van het eerste lid wordt een beslissing in het kader van de beleidsterreinen:
a. integratie en inburgering;
b. coördinatie integratie minderheden;
c. antidiscriminatie;
d. grotestedenbeleid;
e. wonen en huisvesting;
f. huurbeleid en huurtoeslag;
g. buurtbudgetten;
h. bestrijding van lokale overlast;
i. bevordering van buurtgerichte veiligheid;
j. rijkshuisvesting,
als volgt ondertekend:
De Minister voor Wonen, Wijken en Integratie,
voor deze:
gevolgd door functieaanduiding, handtekening en naam van de functionaris.
3. Bij ondertekening van stukken op grond van de volmacht wordt de aanduiding van de Minister voorafgegaan door: namens de Staat der Nederlanden.
Artikel 11
Slotbepalingen
1. Het Besluit mandaat, volmacht en machtiging VROM 2005 wordt ingetrokken.
2. Het Besluit mandaat, volmacht en machtiging integratie, inburgering en coördinatie integratie minderheden wordt ingetrokken.
3. Besluiten tot mandaatverlening die berusten op artikel 4 van het Besluit mandaat, volmacht en machtiging VROM 2005 berusten na inwerkingtreding van dit besluit op artikel 4 van dit besluit.
4. Het diensthoofd van de Gemeenschappelijke Dienst is belast met het beheer van dit besluit en de besluiten, bedoeld in artikel 4, eerste lid.
5. Dit besluit treedt in werking met ingang van de tweede dag na dagtekening van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst.
6. Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit mandaat, volmacht en machtiging VROM 2007.
Dit besluit zal in de Staatscourant worden geplaatst.
Bij koninklijk besluit van 22 februari 2007 houdende departementale herindeling met betrekking tot integratie, inburgering en coördinatie integratie minderheden (Stcrt. 41) is de verantwoordelijkheid voor de aangelegenheden op de terreinen van integratie, inburgering en coördinatie integratie minderheden, met uitzondering van de aangelegenheden met betrekking tot de Rijkswet op het Nederlanderschap, overgegaan van de Minister van Justitie naar de Minister van VROM. Bij het koninklijk besluit van 22 februari 2007, houdende departementale herindeling met betrekking tot het grotestedenbeleid (Stcrt. 41) is de verantwoordelijkheid voor het grotestedenbeleid overgegaan van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties naar de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.
In het koninklijk besluit van 22 februari 2007 houdende het niet verlenen van ontslag aan twee Ministers alsmede benoeming van dertien nieuwe Ministers en twee vice-Ministerpresidenten (Stcrt. 41) is mevrouw drs. C.P. Vogelaar benoemd tot Minister zonder portefeuille en belast met de aangelegenheden betreffende Wonen, Wijken en Integratie met inbegrip van een programma waartoe behoren de beleidsterreinen integratie, inburgering behoudens de Wet inburgering buitenland, coördinatie integratie minderheden, antidiscriminatie, grotestedenbeleid, wonen, huisvesting, huurbeleid/huurtoeslag, buurtbudgetten, bestrijding lokale overlast en bevordering van buurtgerichte veiligheid.
In het Organisatiebesluit VROM 2005 zijn de nieuwe beleidsterreinen belegd bij het Directoraat-Generaal Wonen, waarvan de naamsaanduiding als gevolg van deze uitbreiding en analoog aan de functieaanduiding van de Minister voor Wonen, Wijken en Integratie is gewijzigd in het Directoraat-Generaal Wonen, Wijken en Integratie. Het Besluit mandaat, volmacht en machtiging VROM 2005 diende op zijn beurt te worden aangepast aan het nieuwe Organisatiebesluit VROM 2005. Verder diende het besluit te worden geactualiseerd vanwege het feit dat het Ministerie thans geen Staatssecretaris kent, maar waarbij een Minister voor Wonen, Wijken en Integratie belast is met de nieuwe beleidsterreinen van het Ministerie. Vanwege de omvang en strekking van de wijzigingen is ervoor gekozen om het besluit in zijn geheel opnieuw vast te stellen.