Subsidieregeling internationale milieusamenwerking 2007

Regeling van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 25 april 2007, nr. IZ2007036125, tot vaststelling van het Subsidieregeling Internationale milieusamenwerking 2007

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

Gelet op artikel 15.13, eerste tot en met derde lid, van de Wet milieubeheer;

Besluit:

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. Minister: Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer;

b. Internationale milieusamenwerking: samenwerking op milieubeleidsterrein in internationale context, waaronder ook begrepen de Europese Unie;

c. samenwerkingsovereenkomst: overeenkomst in de vorm van een Memorandum of Understanding, een Letter of Intent of een Arrangement tussen de Minister of diens vertegenwoordiger en zijn buitenlandse ambtgenoot of diens vertegenwoordiger om op milieuterrein gezamenlijk activiteiten ter hand te nemen;

d. Europese Instellingen: Europese Commissie, het Europees Parlement, Agentschappen van de Europese Unie, de Europese Raad en de verschillende Raadsformaties.

Artikel 2

De Minister kan aan een aanvrager subsidie verstrekken in de kosten van een project ter bevordering van internationale milieusamenwerking met in het bijzonder als doel:

a. beïnvloeding van de Europese instellingen en het bevorderen van maatschappelijke betrokkenheid bij de prioritaire onderwerpen uit de Internationale VROM-agenda (kamerstukken II, 2006–2007, 30 800 XI, nr. 17), te weten het beleid inzake klimaat en energie, luchtkwaliteitsbeleid, duurzaam gebruik van natuurlijke hulpbronnen, de evaluatie van het zesde Milieuactieprogramma van de Europese Commissie en de ruimtelijke impact van Europees beleid en regelgeving;

b. het concreet invulling geven aan duurzame ruimtelijke en stedelijke ontwikkeling in relatie tot Europees en internationaal milieubeleid;

c. het concretiseren van duurzame ontwikkeling, in lijn met internationale afspraken in Agenda 21, de WSSD 2002, de VN Millennium Review Summit 2005 en de Europese Duurzame Ontwikkelingsstrategie; dit in het bijzonder voor de beleidsvelden klimaat en energie, luchtkwaliteit en bescherming en duurzaam gebruik van natuurlijke hulpbronnen;

d. het bevorderen van vergroening van het internationaal financieel instrumentarium, het ontwikkelen van innovatieve internationale financieringswijzen, anders dan alleen gericht op de inzet van ODA (Official Development Assistance), alsmede de daadwerkelijke implementatie, respectievelijk benutting hiervan door de Europese instellingen, de internationale financiële instellingen en de private sector;

e. het geven van concrete invulling aan en uitwerking van de werkprogramma’s welke ressorteren onder de samenwerkingsovereenkomsten die door de Minister van VROM op milieubeleidsterrein zijn afgesloten;

f. uitvoering geven aan de afspraken van de 5e Ministeriële Conferentie ‘Environment for Europe’ (Kiev, 21–23 mei 2003), in het bijzonder de Milieustrategie voor de landen van Oost-Europa, de Kaukasus en Centraal-Azië (EECCA Environment Strategy), waarbij de nadruk ligt op capaciteitsopbouw van NGO’s en overheidsinstellingen op het terrein van publieke participatie, vergunningverlening en handhaving, milieu-effectrapportage en strategische milieubeoordeling, dit alles mede in het licht van de voorbereiding en follow up van de 6e Ministeriële Conferentie te Belgrado (10–12 oktober 2007);

g. voorkomen van situaties, waar milieu-aantasting oorzaak kan worden van grensoverschrijdende conflicten;

h. het versterken van de positie en van de mondiale aansturing van het internationale milieubeleid, het vergroten van coherentie tussen de activiteiten van de verschillende multilaterale milieuverdragen en het vergroten van maatschappelijk draagvlak voor internationaal en Europees milieubeleid;

i. het versterken van de uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid van Europese en internationale afspraken op milieugebied, alsmede de daadwerkelijke structurele uitvoering en handhaving daarvan.

Artikel 3

Een project komt niet voor subsidie in aanmerking, indien het naar het oordeel van de Minister valt binnen de reikwijdte van:

a. het Matra Projecten Programma in het kader waarvan subsidie kan worden aangevraagd op grond van de Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken;

b. van de Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken;

c. het Programma Samenwerking Oost Europa (PSO) van het Ministerie van Economische Zaken, alsmede onderdelen van dit programma, waarvoor zover met betrekking tot beleidsterrein van het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer;

d. het Programma voor Bilaterale Samenwerking met Indonesië (PBSI) in het kader waarvan subsidie kan worden aangevraagd op grond van de Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken;

e. het Programma Subsidie Maatschappelijke Organisaties en Milieu.

Artikel 4

1. Subsidie kan worden verleend aan een volkenrechtelijke organisatie of een rechtspersoon.

2. Subsidie kan niet worden verleend aan:

a. de Nederlandse rijksoverheid, provinciale overheden, gemeentelijke overheden of waterschappen;

b. organisaties met een winstoogmerk of organisaties die zijn opgericht door organisaties met een winstoogmerk.

Artikel 5

Bij de aanvraag tot subsidieverlening wordt aangegeven:

a. aan welke van de in artikel 2 genoemde doelstellingen (a t/m i) het project bijdraagt;

b. wat de doelstellingen van het project zijn;

c. op welke wijze kan worden vastgesteld of de geformuleerde doelstellingen zijn behaald;

d. welke activiteiten worden verricht, gespecificeerd naar tijd en kosten;

e. welke factoren de uitkomst van het project negatief kunnen beïnvloeden en op welke wijze dit wordt ondervangen.

Artikel 6

1. Indien de aanvraag voor subsidie wordt ingediend door een rechtspersoon die krachtens privaatrecht is opgericht, dient de aanvraag vergezeld te gaan van:

a. een afschrift van de oprichtingsakte van de rechtspersoon of van de geldende statuten, en

b. de laatst opgemaakte jaarrekening als bedoeld in artikel 361 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, dan wel de balans en de staat van baten en lasten en de toelichting daarop of, indien deze bescheiden ontbreken, een verslag over de financiële positie van de aanvrager op het moment van de aanvraag.

2. De in het eerste lid, onder b, bedoelde bescheiden, dan wel het verslag over de financiële positie dienen te zijn voorzien van een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek afkomstige schriftelijke verklaring omtrent de getrouwheid onderscheidenlijk een mededeling, inhoudende dat van onjuistheden niet is gebleken.

3. Indien de aanvraag wordt ingediend door een onderneming in de zin van artikel 87 van het EG-Verdrag dient de aanvraag vergezeld te gaan van een de-minimisverklaring als bedoeld in artikel 3, lid 1, van de de-minimisverordening van de Europese Commissie (verordening (EG) nr. 1998/2006 van 15 december 2006 (PbEU2006, L 379/5).

Artikel 7

De Minister neemt bij de beoordeling van de aanvraag in acht de mate waarin:

a. het project bijdraagt aan één of meer van de in artikel 2 bedoelde doelstellingen;

b. de gevraagde subsidie in evenredige verhouding staat tot de aard en omvang van de beoogde resultaten van het project;

c. het project een meer dan incidentele uitwerking zal hebben;

d. de subsidie wordt gebruikt voor de voorbereiding van een project waarvoor subsidies in breder Nederlands, Europees of internationaal verband kunnen worden aangevraagd;

e. er sprake is van draagvlak voor het project bij de betrokken organisaties en overheden, bijvoorbeeld blijkend uit bijdragen die organisaties of overheden hebben toegezegd ten behoeve van het project of uit documenten waarin is vastgelegd dat die organisaties of overheden met het project hebben ingestemd;

f. het project meerwaarde heeft ten opzichte van in voorgaande jaren verleende subsidies;

g. het project een reële slaagkans heeft.

Artikel 8

1. Als subsidiabele kosten worden in aanmerking genomen de noodzakelijke, rechtstreeks aan het project toe te rekenen en door de subsidieaanvrager gemaakte kosten.

2. Beoordeling van de hoogte van de personeelskosten vindt plaats op basis van curricula vitae van de personen die aan het project zullen gaan werken en aan de hand van personeelstarieven die vergelijkbaar zijn met de door de Rijksoverheid gehanteerde personeelstarieven en tarieven van relevante eerder uitgevoerde projecten. In alle gevallen ligt het eindoordeel over tarieven bij de Minister.

3. Verrekenbare omzetbelasting, winst- en reserveringsopslagen zijn geen subsidiabele kosten.

4. Exploitatiekosten en overheadkosten kunnen voor vergoeding in aanmerking komen tot maximaal 7,5% van de totale projectkosten.

5. Vergoeding van voor het project aangeschafte goederen is alleen mogelijk indien deze voor een goede uitvoering van het project noodzakelijk zijn. Alleen de afschrijvingskosten gedurende de projectduur komen voor vergoeding in aanmerking. De afschrijvingskosten dienen gebaseerd te zijn op een reële afschrijvingsmethode.

6. De ingediende projectbegroting wordt zoveel mogelijk gespecificeerd en heeft een herleidbare relatie met de beschrijving van de uit te voeren activiteiten.

7. Kosten die zijn gemaakt voorafgaand aan de indiening van de aanvraag zijn geen subsidiabele kosten.

8. Het maximale subsidiebedrag voor een project als bedoeld in artikel 2 bedraagt € 75.000,–.

Artikel 9

Het subsidieplafond voor het kalenderjaar 2007 bedraagt € 1.000.000,–.

Artikel 10

De aanvragen worden gelijktijdig beoordeeld aan de hand van de in artikel 7 genoemde criteria. Bij het toekennen van de subsidieverlening kan een evenwichtige spreiding van het beschikbare subsidiebudget over de doelstellingen van artikel 2 een mede bepalende factor zijn.

Artikel 11

De Minister is niet verantwoordelijk voor de beleidsmatige conclusies van de gesubsidieerde projecten. De Minister kan echter bij de subsidieverlening of bij de oplevering van de resultaten bepalen dat:

a. hij vrijelijk en om niet gebruik kan maken van alle voortbrengselen waarop auteurs- of andere intellectuele eigendomsrechten kunnen gelden en die geheel of gedeeltelijk met de subsidie worden vervaardigd, en

b. de subsidieontvanger bij publicaties met betrekking tot het gesubsidieerde project en in correspondentie met derden die bij de uitvoering van het project zijn betrokken, meldt dat het project geheel of gedeeltelijk bekostigd is uit een subsidie, verleend door de Minister.

Artikel 12

1. Aanvragen tot subsidieverlening en de de-minimisverklaring worden vóór 1 september 2007 ingediend bij SenterNovem, t.a.v. secretariaat SMOM, Postbus 8242, 3503 RE Utrecht, met gebruikmaking van de aldaar verkrijgbare formulieren. Het aanvraagformulier en de de-minimisverklaring kunt u downloaden van www.SenterNovem.nl/SMOM onder publicaties.

2. Aanvragen tot subsidieverlening dienen schriftelijk ingediend te worden.

Artikel 13

1. De Subsidieregeling internationale milieusamenwerking 2006 wordt ingetrokken.

2. Voor zover er nog sprake is van enige bestuursrechtelijke afdoening met betrekking tot subsidieaanvragen ingediend in 2006, met inbegrip van bezwaar- en beroepsprocedures, vindt deze overeenkomstig de Subsidieregeling internationale milieusamenwerking 2006 plaats.

3. Bestaande aanspraken en verplichtingen bij, op grond of in het kader van de, al naar gelang het toepasselijk regime. blijven in stand.

Artikel 14

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 15

1. Deze regeling wordt aangehaald als: Subsidieregeling internationale milieusamenwerking 2007.

2. Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 25 april 2007.
De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, J.M. Cramer.

Toelichting

Doelstellingen

De Subsidieregeling Internationale Milieusamenwerking 2007 beoogt internationale milieusamenwerking te bevorderen. In algemene termen gaat het om het bieden van een mogelijkheid aan derden, anders dan de direct betrokken overheden, een bijdrage te leveren aan de doelen van internationaal milieubeleid. Dit kan bestaan uit het beïnvloeden van relevante organisaties, ondersteunen van de opbouw van kennis en institutionele verbeteringen, maar ook het concreet invulling geven aan de rol die de bescherming van het milieu speelt als pijler voor duurzame ontwikkeling. Om dit brede doel aan te scherpen is in artikel 2 de doelstelling van de regeling nader toegespitst op een aantal prioriteiten. Ter toelichting op enkele van de daar genoemde prioriteiten dient het navolgende.

Voor de prioritaire Europese en internationale onderwerpen wordt in de eerste plaats verwezen naar de prioriteiten genoemd in de Internationale VROM-agenda, zoals die 30 november 2006 aan de Tweede Kamer is aangeboden (Kamerstukken II, 2006–2007, 30 800 XI, nr. 17). Daar worden het klimaat- en energiebeleid, het luchtkwaliteitsbeleid, het beleid inzake het duurzaam gebruik van natuurlijke hulpbronnen, de evaluatie van het zesde Milieuactieprogramma van de Europese Commissie en het beoordelen van de ruimtelijke impact van Europees beleid en regelgeving als belangrijkste onderwerpen aangeduid.

Om de samenhang tussen milieubeleid en ruimtelijk beleid te benadrukken, ook op het bovennationale niveau, is de doelstelling van duurzaam ruimtelijke en stedelijke ontwikkeling in relatie tot Europees en nationaal milieubeleid opgenomen. Er is behoefte aan voorbeelden van wederzijdse versterking van deze beide beleidsterreinen op Europees en internationaal niveau. Op internationale schaal is, onder meer in de VN Millennium Review Summit, geconstateerd dat een gezond milieu een zeer belangrijke pijler is voor ontwikkeling en stabiliteit. Dit geldt heel duidelijk voor de problematiek van klimaatverandering en luchtkwaliteit. Veel van de Millennium Ontwikkelingsdoelen zijn sterk afhankelijk van de verbeteringen in de leefomgeving. Duurzame ontwikkeling heeft in 2006 in de EU een nieuwe impuls gekregen door de herziening van de Europese duurzaamheidsstrategie. De uitdaging is om hier de algemene beleidsdoelen te concretiseren in zichtbare resultaten.

Het vergroenen van internationale geldstromen is voor het milieubeleid een belangrijke doelstelling. Hierbij kan worden gedacht aan projecten die aantonen hoe bestaande geldstromen beter zouden kunnen bijdragen aan de realisatie van mondiale en Europese milieudoelen. Tevens zou zichtbaar gemaakt kunnen worden op welke wijze synergie tussen publieke en private financiering de doelen dichterbij brengt.

De Minister van VROM heeft met een beperkt aantal landen samenwerkingsovereenkomsten afgesloten. Ter ondersteuning van de doelstellingen van deze overeenkomsten kunnen projecten worden ingediend. Projecten van derden maken echter niet automatisch deel uit van de genoemde samenwerkingsovereenkomsten. Bij de beoordeling van de ingediende projecten zal hierop zorgvuldig worden toegezien.

Tijdens de vijfde PAN Europese ministeriële milieuconferentie, gehouden in Kiev in mei 2003, is afgesproken dat er, op basis van de milieustrategie voor de landen van Oost Europa, de Kaukasus en Centraal Azië, een nieuw werkprogramma moest worden opgesteld. Dat is inmiddels gereed. VROM draagt bij aan het realiseren van het werkprogramma door het financieel ondersteunen van concrete projecten met een accent op het gebied van handhaving en publieke participatie. VROM geeft daarmee ook uitwerking aan de afspraken gemaakt tijdens de wereldtop over duurzame ontwikkeling gehouden in Johannesburg 2002 (WSSD), aangezien het werkprogramma wordt beschouwd als een regionale uitwerking van de WSSD.

In 2007 vindt de zesde Pan Europese Conferentie plaats, 10–12 oktober te Belgrado. Tot dat moment kan de agenda van die Conferentie, en na dat moment kunnen de conclusies van die Conferentie nadere richting geven voor kansrijke projecten.

De relatie tussen milieu- en veiligheidsvraagstukken komt steeds nadrukkelijker op de internationale agenda. Aantasting van het milieu en bedreiging in eerste levensbehoeften (zoals drinkwater) kunnen elkaar versterken en een factor zijn in grensoverschrijdende conflicten. Projecten die bijdragen aan het voorkomen van die studies kunnen voor deze regeling in aanmerking komen.

Zowel binnen de EU als op mondiale schaal spelen vraagstukken die te maken hebben met de ‘milieu-architectuur’. Op Europees gebied moet hier gedacht worden aan de aanpassing van de EG- en EU-Verdragen. De noodzaak voor een Europees milieubeleid is evident, en het behouden van draagvlak daarvoor is belangrijk. In de loop van 2007 zouden nieuwe initiatieven kunnen ontstaan voor ontwikkelingen richting verdragsaanpassing. Het is belangrijk daarbij de consequenties voor het milieu- en ruimtelijke ordeningsterrein goed te doordenken. Op mondiaal vlak speelt de discussie over de mogelijke vorming van een milieu-organisatie onder de VN en een betere aansluiting tussen het internationaal milieubestuur en de ontwikkelingsarchitectuur van de VN. Tijdens de UNEP-Beheersraad (5–9 februari 2007)was dit al onderwerp van gesprek, en in de loop van 2007 zal de discussie hierover mogelijk verder vorm gegeven worden. Dit is dan ook bij uitstek de fase waarin bijdragen aan die discussie zinvol kunnen zijn.

Ten slotte hecht Nederland op milieuterrein zeer aan daadwerkelijke uitvoering, door allen, van hetgeen we Europees en internationaal afspreken. Dit is niet alleen van groot belang voor het bereiken van de gestelde milieudoelen, maar biedt ook de basis voor een ‘level playing field’, doordat de overeengekomen eisen aan het bedrijfsleven in alle lidstaten of verdragsstaten worden nageleefd. Dit vraagstuk is zowel binnen de EU als in internationale context actueel, els uiteraard met zijn eigen kenmerken. Structurele verbetering ervan is een doel waaraan deze regeling een bijdrage kan leveren.

Binnen de genoemde doelstellingen beoogt deze regeling open te staan voor interessante en vernieuwende initiatieven, met name van kleinere partijen op het gebied van milieubeheer en samenwerking in internationale context. Uiteraard moet de aanvraag in verhouding staan tot de relatief beperkte financiële mogelijkheden. Deze regeling heeft derhalve niet het karakter van het zorg dragen voor investeringen, het gaat hier vooral om het op gang helpen van ontwikkelingen, het aantonen van mogelijkheden en het bieden van perspectief op een vervolg via andere kanalen dan via deze regeling. Achterliggende gedachte is dat initiatieven ook kunnen worden gebruikt als voorbereiding op grotere projecten waarvoor elders, bijvoorbeeld bij andere departementen, instellingen van de Europese Unie of de Verenigde Naties, subsidie kan worden verkregen, of bij voorkeur, het project zichzelf kan onderhouden.

De Subsidieregeling Internationale Milieusamenwerking 2006 wordt ingetrokken. De bestuursrechtelijke afdoening van deze subsidieaanvragen gedaan in 2006 zullen conform deze regeling blijven plaatsvinden.

Toetsingscriteria

Indiening van subsidieaanvragen kan plaatsvinden tot 1 september 2007. De aanvragen worden getoetst aan het bepaalde in de artikelen 2 tot en met 6 en medebeoordeeld op basis van het bepaalde in artikel 7 van deze regeling. Genoemde artikelen bevatten een opsomming van criteria die bij de beoordeling van de subsidieaanvragen worden gehanteerd, zoals met betrekking tot doeltreffendheid, doelmatigheid, duurzaamheid, draagvlak, haalbaarheid van het project en onderbouwing van de aanvraag. Alle binnengekomen aanvragen zullen gelijktijdig worden beoordeeld. De voorstellen kunnen op basis van die afweging geheel of gedeeltelijk worden toegekend of worden afgewezen. Gelijktijdige beoordeling maakt het mogelijk de toets op kwaliteit te baseren, waarbij – zoals in de aanhef van artikel 7 ook staat – de mate waarin het voorstel aan de criteria voldoet doorslaggevend is.

Voor het bepalen of de subsidieaanvragen binnen de termijn zijn ingediend, wordt aangesloten bij de uitwerking van artikel 6:9 Awb.

Vereist is dat de subsidieaanvraag binnen de termijn ter post is bezorgd en tevens dat die uiterlijk een week na afloop van de termijn is ontvangen. Hiervoor geldt de datumstempel op het poststuk als bewijs. Bij verzending per fax geldt dat de fax binnen de termijn moet zijn ontvangen.

EG staatssteunregelgeving

Het is niet geheel uit te sluiten dat artikel 87 van het EG Verdrag van toepassing kan zijn. Dit artikel verbiedt het geven van staatssteun. Staatssteun betreft alle door de overheid verleende of uit overheidsmiddelen gefinancierde voordelen (al dan niet in de vorm van geld) die worden genoemd door bepaalde ondernemingen anders dan op grond van normale commerciële transacties.Daarbij is van belang dat ook organisaties die geen winstoormerk hebben maar wel marktactiviteiten ontplooien met een grensoverschrijdend karakter ondernemingen in de zin artikel 87 van het EG-Verdrag kunnen zijn. Onder bepaalde omstandigheden en onder strikte voorwaarden is staatssteun toegestaan. Om een juiste toepassing van de staatssteunregels mogelijk te maken, voorziet art. 15.13, lid 4, Wm in de mogelijkheid een subsidieaanvraag af te wijzen indien de subsidie tot strijd met deze regels zou leiden. Ook is het mogelijk om reeds verleende subsidie op die grond in te trekken of te wijzigen. Voor de toepassing van de regeling is met name de de-minimisverordening van de Europese Commissie (verordening (EG) nr. 1998/2006 van 15 december 2006 (PbEU 2006, L 379/5) van belang. Deze verordening maakte het mogelijk dat ondernemingen in de zin artikel 87 van het EG-Verdrag voor steun op grond van deze regeling in aanmerking komen indien zij voor een periode van drie belastingjaren niet meer aan de-minimissteun hebben ontvangen dan € 200.000 (art. 3, lid 1, de-minimisverordening). Geen recht op subsidie bestaat derhalve indien de onderneming in het belastingjaar waarin de gevraagde subsidie wordt verleend alsmede de twee voorgaande belastingjaren reeds eerder de-minimissteun heeft ontvangen (ongeacht het doel van de steun) indien het totale bedrag van de-minimissteun over deze periode meer dan het genoemd plafond van € 200.000 bedraagt. Eveneens bestaat geen recht op subsidie indien de onderneming ten aanzien van hetzelfde project reeds staatssteun heeft ontvangen op basis van een groepsvrijstellingsverordening of een besluit van de Europese Commissie waardoor het op basis daarvan toegestane maximum door de gevraagde subsidie zou worden overschreden (art. 3, lid 5, de-minimisverordening). Om bij de behandeling van de aanvraag te kunnen beoordelen of aan deze voorwaarde is voldaan, is het ingevulde de-minimisverordening noodzakelijk dat de onderneming een verklaring aflegt alvorens de subsidie wordt verleend. Artikel 6, lid 3, bepaalt daarom dat de subsidieaanvraag van deze verklaring vergezeld dient te gaan.

Wanneer indienen van de aanvraag?

Uw aanvraag moet vóór 1 september 2007 ingediend zijn.

Aanvragen die op of na 1 september 2007 zijn ingediend (verstuurd, afgegeven, gefaxt) worden niet meer in behandeling genomen.

Stuur de aanvraag inclusief de bijlagen in 2-voud naar:

SenterNovem

t.a.v. Secretariaat VROM

Postbus 8242

3503 RE Utrecht

U kunt de aanvraag indienen:

– schriftelijk: de brief moet dan uiterlijk 31 augustus 2006 (poststempel) verstuurd worden.

– per fax (030 2316491): uiterlijk op 31 augustus vóór 24.00 uur.

– Door de subsidieaanvraag uiterlijk op 31 augustus af te geven bij de receptie van SenterNovem, Catharijnesingel 59 te Utrecht. Door de sluitingstijden van het gebouw, is afgifte mogelijk tot uiterlijk om 17.15 uur.

– Let op: indienen per e-mail is niet mogelijk!

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J.M. Cramer

Naar boven