Ontheffing verwijderen van stoffen/voorwerpen tijdens de vlucht voor RWS Noordzee

20 april 2007

Nr. IVW TBE-13

2007-25-RWS Noordzee

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

Handelende in overeenstemming met de Staatssecretaris van Defensie;

Gezien het verzoek om ontheffing d.d. 21-03-2007, ontvangen op 10-04-2007 van Rijkswaterstaat Noordzee, adres: postbus 5807, 2280 HV, Rijswijk. Contactpersoon: dhr. J. Huisman.

Overwegende dat de vereiste maatschappelijke relevantie blijkt uit, onder andere, de opdrachten van Rijkswaterstaat Noordzee, voor het uitvoeren van: zogenaamde Super-Cepco Bonn Agreement vluchten.

De landen rond de Noordzee werken samen in het verdrag van BONN (Bonn Agreement) voor het tijdig ontdekken van bestrijdingswaardige olievlekken en de verdachte lozend schepen, als ook bij het bestrijden van verontreinigingen. De luchtsurveillance, aangevuld met satellietbeelden, is een methode om routinematige verkenning van de Exclusieve Economische Zones (EEZ) in kaart te brengen. Het terugdringen van de maritieme verontreinigingen is het belangrijkste doel.

In het kader van de samenwerking hebben de landen besloten om een aantal keer per jaar, in een wisselend gebied, met meerdere vliegtuigen (zie Artikel 1) voortdurend een zeegebied te monitoren. De lidstaten, Frankrijk; Engeland; België en Nederland hebben besloten (met ondersteuning van andere lidstaten) in de periode van april een zeegebied in de Nederlandse EEZ, doorlopend naar het zuiden in het Kanaal, een zogenaamde Super-Cepco-vlucht uit te voeren.

Met name de Remote Sensing vliegtuigen van Nederland, België, Engeland en Frankrijk zullen de vluchten uitvoeren. Echter, ook Duitsland, Denemarken, Noorwegen en mogelijk Zweden zullen een enkele vlucht maken.

Omdat het doel is verontreinigingen en hun bron (een lozend schip) te vinden of te betrappen, zal er ook vanwege het vervolgingsbeleid, een monster van de verontreiniging verkregen moeten worden.

Daartoe is een boei beschikbaar, waarin een teflondoekje is gevat dat op automatische wijze een monster zal opnemen. Één van de vaartuigen in het zeegebied zal de boei kunnen ophalen, waarna het monster in een laboratorium geanalyseerd kan worden.

Gelet op artikel 13, vierde lid, van het Luchtverkeersreglement;

Besluit:

Artikel 1

Dit besluit is van toepassing op vliegtuigen van het type:

1. BN Islander, in gebruik bij participerende lidstaat België;

2. Cessna 406, in gebruik bij participerende lidstaat Frankrijk;

3. Dornier 228, in gebruik bij participerende lidstaat Nederland;

4. Cessna 404 en BN Islander (alleen over ‘de straat van Dover’, oftewel ‘het Nauw van Calais’), in gebruik bij participerende lidstaat Engeland;

5. Challenger, in gebruik bij participerende lidstaat Denemarken;

6. Casa, in gebruik bij (mogelijk) participerende lidstaat Zweden (nog niet zeker van deelname);

7. Dornier 228, in gebruik bij participerende lidstaat Duitsland;

8. Merlin IIIB, in gebruik bij participerende lidstaat Noorwegen;

waarmee VFR-vluchten worden uitgevoerd in een zeegebied in de Nederlandse EEZ (zie bijlage), ten behoeve van het uitvoeren van Super-Cepco Bonn Agreement vluchten, in het kader van het tijdig ontdekken van bestrijdingswaardige olievlekken en de verdachte lozende schepen, als ook bij het bestrijden van verontreinigingen, in opdracht van Rijkswaterstaat Noordzee.

Artikel 2

Aan de gezagvoerders van de onder artikel 1 genoemde vliegtuigen wordt voor de periode van 16 april 2007 tot en met 26 april 2007 ontheffing verleend van het verbod, genoemd in artikel 13, eerste lid, van het Luchtverkeersreglement om tijdens VFR-vluchten, voor het tijdig ontdekken van bestrijdingswaardige olievlekken en de verdachte lozende schepen als ook bij het bestrijden van verontreiningen, een oil sampling boei, met als gewicht 1350 gram uit het luchtvaartuig te verwijderen. Aan deze ontheffing zijn de volgende voorschriften en beperkingen verbonden:

a. de vlieghoogte bedraagt tijdens het verwijderen van voorwerpen of stoffen tijdens de vlucht tussen de 100 en de 300 ft boven het water;

b. het vliegzicht voldoet aan de VFR minima;

c. op het moment van het verwijderen van voorwerpen of stoffen tijdens de vlucht, mag ander luchtverkeer hier geen hinder van ondervinden;

d. het verwijderen van voorwerpen of stoffen tijdens de vlucht vindt alleen plaats boven het zeegebied in de Nederlandse EEZ (zie bijlage);

e. tijdens het uitvoeren van de het verwijderen van voorwerpen of stoffen moet de gezagvoerder voortdurend zicht hebben op het water;

f. het verwijderen van voorwerpen of stoffen tijdens de vlucht moet dusdanig geschieden dat personen daardoor niet gehinderd worden of gevaar lopen en zaken op de grond niet worden beschadigd, behalve als deze deel uitmaken van de vlucht.

Artikel 3

De aanvrager draagt er zorg voor dat de gezagvoerder bekend is met de inhoud van deze beschikking.

Artikel 4

Deze beschikking treedt in werking met ingang van 20 april 2007 en vervalt met ingang van 30 april 2007, of zoveel eerder indien daartoe aanleiding bestaat.

De Minister van Verkeer en Waterstaat,namens deze,
de unitmanager Unit Kennis, Advies en Berichtgeving, Toelating/Continuering Luchtruim,
R.J. Putters.

Bijlage 1: Zeegebied in Nederlandse EEZ

stcrt-2007-82-p16-SC80337-1.gif

Bijlage 2: Zeegebied in Nederlandse EEZ

stcrt-2007-82-p16-SC80337-2.gif
Naar boven