Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Justitie | Staatscourant 2007, 78 pagina 11 | Besluiten van algemene strekking |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Justitie | Staatscourant 2007, 78 pagina 11 | Besluiten van algemene strekking |
Besluit van de Staatssecretaris van Justitie van 16 april 2007, nr. 2007/04, houdende wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000
De Staatssecretaris van Justitie,
Gelet op de Vreemdelingenwet 2000 (Staatsblad 2000, 495), het Vreemdelingenbesluit 2000 (Staatsblad 2000, 497) en het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (Staatscourant 2001, nr. 10);
Besluit:
De Vreemdelingencirculaire 2000 wordt als volgt gewijzigd:
A
De volgende modellen uit de Vreemdelingencirculaire 2000 worden aangepast als aangegeven in bijlage 1:
M56
M117-A
M117-C.
B
Paragraaf A1/2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
De Minister van Justitie is verantwoordelijk voor de uitvoering van de vreemdelingenwetgeving. De Staatssecretaris van Justitie is, binnen de grenzen van het door de minister van Justitie vastgestelde beleid, meer in het bijzonder belast met de verantwoordelijkheid voor vreemdelingenzaken, met uitzondering van de Rwn en met uitzondering van grensbewaking.
Daar waar in deze circulaire wordt verwezen naar de verantwoordelijke bewindspersoon zal deze worden aangeduid als “de Minister”.
De Minister heeft zijn bevoegdheden met betrekking tot de coördinatie, regie en de uitvoering van het gezag binnen de vreemdelingenketen gemandateerd aan de Secretaris-Generaal, die dit op zijn beurt heeft doorgemandateerd aan de Directeur-Generaal Wetgeving, Internationale Aangelegenheden en Vreemdelingenzaken. Laatstgenoemde geeft op grond van artikel 48 Vw namens de Minister aanwijzingen aan de uitvoeringsorganisaties, inclusief aanwijzingen omtrent de behandeling van individuen en bijzondere groepen. In spoedeisende individuele gevallen ligt deze aanwijzingsbevoegdheid bij het Hoofd van de IND teneinde een effectief optreden mogelijk te maken, voor zover dit niet ligt op het terrein van vertrek en uitzetting. De aanwijzingsbevoegdheid ligt waar het gaat om vertrek en uitzetting in spoedeisende individuele gevallen bij de Directeur van de DT&V. Voorts is het geven van een bijzondere aanwijzing in het geval van een voorgenomen toegangsweigering aan een vreemdeling die asiel aanvraagt (zie artikel 3, derde lid, Vw) of een onderdaan van de EU, de EER of Zwitserland (zie artikel 8.8, tweede lid, Vb) een bevoegdheid die aan het Hoofd van de IND is doorgemandateerd. Tevens is de uitvoering van de Vw gemandateerd aan het Hoofd van de IND, voor zover dit ligt op het terrein van toelating. Deze mandatering ziet onder meer op het nemen van beslissingen op toelatingsaanvragen. De uitvoering van de Vw op het terrein van vertrek en uitzetting is gemandateerd aan de Directeur DT&V. Zie voor de uitwerking van de mandatering binnen het Ministerie van Justitie de Regeling van de Minister van Justitie van 12 mei 2005, nr. 5332529/05/DP&O (Stcrt. d.d. 24 mei 2005, nr. 97), de Regeling van de Minister van Justitie van 12 mei 2005, nr. 5295095/04/DP&O (Stcrt. d.d. 24 mei 2005 nr. 97) en het besluit van het Hoofd van de IND van 24 juni 2005, nr. INDUIT05-4081 (AUB) (Stcrt. d.d. 18 juli 2005, nr. 136).
De Minister van BuZa is, op grond van het Soeverein Besluit 1813, bevoegd tot visumverlening. Het Hoofd van de IND is tevens Hoofd van de Visadienst en als onbezoldigd ambtenaar van BuZa gemandateerd om namens de Minister van BuZa te beslissen op visumaanvragen en mvv’s.
Voorts zijn ingevolge de Vw aan de Korpschef en de Commandant der KMar bevoegdheden toegekend en taken opgedragen op het gebied van:
– toegang (zie A2);
– toezicht (zie A3);
– vertrek en uitzetting (zie A4);
– vrijheidsbeneming (zie A6).
In hoofdstuk 4 Vw is vastgelegd dat de Korpschef en de Commandant der KMar hun bevoegdheden en taken niet uitoefenen naar eigen beleidsinzicht, maar met inachtneming van de (algemene en bijzondere) aanwijzingen van de Minister (zie ook hoofdstuk 4 Vb).
C
Paragraaf A1/3 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
De organisaties die belast zijn met de uitvoering van de vreemdelingenwet- en regelgeving en aanverwante wet- en regelgeving dragen ieder zorg voor het organiseren en geven van specifieke voorlichting over de door hen uit te voeren taken.
De vreemdelingenwet- en regelgeving wordt onder de verantwoordelijkheid van het Ministerie van Justitie geformuleerd. Op internet is het Ministerie voor algemene informatie bereikbaar via www.justitie.nl.
De afdeling Publieksvoorlichting van het Ministerie van Justitie is ondergebracht bij de Postbus 51 Informatiedienst, welke op werkdagen te bereiken op het gratis telefoonnummer 0800- 8051 en op internet op de website www.postbus51.nl. Bij Postbus 51 kunnen alle algemene vragen worden gesteld over de rijksoverheid. Voor informatie over verblijfsaanvragen wordt verwezen naar de IND.
Overheidsinstanties die werkzaam zijn binnen de vreemdelingenketen kunnen de website www.vreemdelingenketen.nl bezoeken, welke de onderlinge informatie-uitwisseling tussen deze overheidsinstanties als doel heeft. Om deze website te bezoeken is een gebruikersnaam en een wachtwoord vereist, welke kunnen worden aangevraagd bij de Stafdirectie Coördinatie Vreemdelingenketen, beheerder van deze website, via de genoemde website.
Hieronder is een alfabetische lijst opgenomen van organisaties die betrokken zijn bij de uitvoering van het vreemdelingenbeleid, de handhaving van de vreemdelingenwet- en regelgeving en aanverwante wet- en regelgeving. Daarnaast worden organisaties genoemd met een directe relatie tot de vreemdelingenketen en/of die rechtsbijstand of andere ondersteuning verlenen aan vreemdelingen. In het overzicht zijn opgenomen:
– een korte beschrijving van de werkzaamheden;
– de taken van de organisaties (voor zover deze zien op vreemdelingen);
– de contactgegevens van de betreffende organisaties ten behoeve van vreemdelingen en externen.
De ACVZ is een onafhankelijk adviescollege dat adviezen uitbrengt inzake het vreemdelingenrecht en vreemdelingenbeleid. Zij adviseert daarover gevraagd en ongevraagd aan de Regering en aan het Parlement.
– Telefoon: 070- 370 43 00
– Internet: www.acvz.com
Het COA is verantwoordelijk voor de opvang van asielzoekers. Het COA zorgt voor onderdak gedurende de asielprocedure en bereidt asielzoekers voor op een verblijf in Nederland, terugkeer naar het land van herkomst of doormigratie.
– Telefoon: 0800 - 023 80 23 (gratis)
– Internet: www.coa.nl
DJI
De DJI is verantwoordelijk voor de uitvoering van vrijheidsbenemende straffen en maatregelen, waaronder de vreemdelingenbewaring.
– Telefoon Informatielijn: 070 - 370 27 34
– Internet: www.dji.nl
Directie Inburgering en Integratie
De directie Inburgering en Integratie van het Ministerie van VROM richt zich op de totstandkoming van een samenleving, waarin de in Nederland verblijvende leden van etnische groepen op basis van volwaardig en gedeeld burgerschap kunnen deelnemen. De directie ontwikkelt onder andere het beleid met betrekking tot de inburgering en de Remigratiewet.
Tot de overgang van de directie Inburgering en Integratie naar het Ministerie van VROM is de Directie Inburgering en Integratie bereikbaar via:
– Telefoon Ministerie van Justitie (algemeen): 070 - 370 79 11
– Internet: www.vrom.nl
De directie Vreemdelingenbeleid draagt zorg voor de nationale en internationale beleidsontwikkeling op het asiel- en immigratieterrein, alsmede op het terrein van opvang van asielzoekers. Het aandachtsveld van de directie bestaat aldus uit toelating, verblijf, toezicht, terugkeer, grensbewaking, visumbeleid, opvang en de coördinatie van het beleid tot het tegengaan van illegaal verblijf.
De directie heeft verder tot taak het COA binnen de door de Directeur-Generaal Wetgeving, Internationale Aangelegenheden en Vreemdelingenzaken gestelde kaders beheersmatig en financieel aan te sturen.
– Telefoon Ministerie van Justitie (algemeen): 070 - 370 79 11
– Internet: www.justitie.nl
De DT&V is als taakorganisatie belast met de uitvoering van de vreemdelingenwetgeving terzake vertrek en uitzetting. De DT&V bevordert, organiseert en realiseert het daadwerkelijk vertrek uit Nederland van vreemdelingen zonder verblijfsrecht. Bij het uitvoeren van deze taak staat het stimuleren van het zelfstandig vertrek voorop. Zo nodig bereidt de DT&V het gedwongen vertrek van de vreemdeling uit Nederland voor. De DT&V voert haar taak uit in samenwerking met andere ketenpartners van de overheid die een taak hebben in het vertrekproces. De DT&V regisseert het vertrekproces op operationeel niveau. Taken die wettelijk zijn voorbehouden aan ambtenaren belast met het toezicht of de grensbewaking, worden niet verricht door de DT&V.
– Telefoon Ministerie van Justitie (algemeen): 070 - 3707911
– Internet: www.dienstterugkeerenvertrek.nl
Expertisecentrum Mensenhandel en Mensensmokkel
Het Expertisecentrum Mensenhandel en Mensensmokkel is een samenwerkingsverband tussen de Dienst Nationale Recherche en DNRI van het KLPD, de KMar, de IND en de Sociale Inlichtingen en Opsporingsdienst van het Ministerie van SZW.
Het Expertisecentrum Mensenhandel en Mensensmokkel heeft als doel: het verschaffen van inzicht en overzicht in de criminaliteit in relatie tot mensenhandel & mensensmokkel, ten bate van de opsporing en het tegenhouden van deze en gerelateerde misdrijven.
Daartoe is het Expertisecentrum Mensenhandel en Mensensmokkel een centrale plek waar informatie, kennis en ervaring op het gebied van mensenhandel en mensensmokkel wordt verzameld, veredeld en geëxploiteerd.
– Telefoon Expertisecentrum Mensenhandel en Mensensmokkel 038-4963555 (na kantooruren wordt u doorgeschakeld naar de piketfunctionaris)
– Email:
– Emm@klpd.politie.nl
De IND is onder meer verantwoordelijk voor de beoordeling van alle aanvragen voor toelating en naturalisatie van vreemdelingen.
Informatielijn IND (beschikbaar voor publiek): 0900- 12 34 561 (0,10 euro pm)
Informatielijn IND vanuit het buitenland: +31 20 8893045
– Telefoon IND Ketenservice (beschikbaar voor ketenpartners): 070 - 888 00 00
– Piketnummer (buiten kantooruren op werkdagen bereikbaar van 17.00 tot 23.00 uur en in het weekeinde van 7.00 tot 23.00 uur): 070 - 370 60 60
– Internet: www.ind.nl
IOM richt zich op velerlei migratievraagstukken. Zo biedt IOM ondersteuning aan uitgeprocedeerde vreemdelingen die Nederland vrijwillig willen verlaten, organiseren zij het vervoer van personen naar of uit Nederland en richten zij zich op (her)integratie, bestrijding van mensenhandel, arbeidsmigratie, migratie en ontwikkeling en migratie en gezondheid.
– Telefoon: 0900 - 7464466 (0,05 euro pm)
– Internet: www.iom-nederland.nl
De KMar is op de luchthavens en in de zeehavens in Nederland alsmede op zee belast met de grensbewaking. De grensbewaking in het competentiegebied van politieregio Rotterdam-Rijnmond wordt uitgevoerd door de ZHP (zie hierna onder ZHP), met uitzondering van de grensdoorlaatpost Hoek van Holland/ Europoort. In het kader van de grensbewaking verstrekt de KMar in voorkomende gevallen visa aan de buitengrens. Aan de binnengrens met België en Duitsland en op de luchthavens is de KMar belast met de uitvoering van het MTV. Voorts is de KMar verantwoordelijk voor de uitzetting en begeleiding van uitgeprocedeerde vreemdelingen uit Nederland en van aan de grens geweigerde personen.
– Telefoon KMar voorlichting: 070 - 318 83 57
– Internet: www.kmar.nl
Ministerie van BuZa, inclusief ambassades en consulaten
Het Ministerie van BuZa is verantwoordelijk voor de behandeling van visumaanvragen voor een verblijf korter dan drie maanden en mvv’s. Indien ambassades en consulaten niet zelfstandig kunnen of mogen beslissen, worden de visumaanvragen voor een verblijf korter dan drie maanden – als het gaat om zakenbezoeken, diplomaten, politieke bezoeken, het verrichten van technische werkzaamheden, deelname aan/bijwonen van een congres, conferentie of sportmanifestatie, bezoeken van wetenschappelijke aard, aanvragen van personen uit de voormalige Sovjetrepublieken, bezoeken van personen die geregistreerd staan in het SIS of op een visumsanctielijst – voorgelegd aan de afdeling Vreemdelingen- en Visumzaken van de directie Personenverkeer, Migratie en Vreemdelingenzaken van het Ministerie van BuZa (zie voor overige visumaanvragen hierna onder Visadienst).
Het Ministerie van BuZa is tevens verantwoordelijk voor algemene en individuele ambtsberichten, welke door de Minister gebruikt worden als informatiebron onder andere bij de beoordeling van asielaanvragen.
Daarnaast is het Ministerie van Buza verantwoordelijk voor het afnemen van het basisexamen inburgering in het buitenland op de Nederlandse posten.
– Telefoon Visuminformatie: 070 - 348 56 22
– Telefoon algemeen: 070 - 348 64 86
– Internet: www.minbuza.nl
De NVVB biedt een platform aan leidinggevenden en medewerkers van organisaties, die zich binnen en buiten de overheid professioneel bezig houden met het brede terrein van burgerzaken. Onder burgerzaken vallen activiteiten op het terrein van de GBA en de loketfunctie voor vreemdelingen die een aanvraag voor een reguliere verblijfsvergunning willen indienen.
De NVVB heeft voor haar gemeentelijke leden een adviesfunctie op het gehele terrein van burgerzaken in de vorm van een helpdesk.
– Telefoon helpdesk (voor gemeenten): 020 - 551 90 07 of 020 - 551 90 09
– Internet: www.nvvb.nl
De (vreemdelingen)politie houdt toezicht op personen die in Nederland verblijven, maar niet de Nederlandse nationaliteit hebben en is onder meer verantwoordelijk voor het opsporen, staande houden, inbewaring stellen, het vertrek onder toezicht alsmede het vaststellen van de identiteit van niet rechtmatig in Nederland verblijvende vreemdelingen.
De Taakorganisatie Vreemdelingen is een landelijk werkend bureau dat de politie adviseert en ondersteunt bij de ontwikkeling van de visie, de strategie en het beleid van de politiële vreemdelingentaak. Daarbij is zij tevens het landelijk aanspreekpunt van waaruit de belangenbehartiging ten behoeve van de vreemdelingenpolitie plaatsvindt en het knooppunt in de communicatie en informatie-uitwisseling tussen de vreemdelingenpolitie onderling en van en naar ketenpartners.
– Telefoon politie algemeen: 0900 - 8844 (lokaal tarief)
– Telefoon Taakorganisatie Vreemdelingen: 030 - 6348765
– Internet: www.politie.nl
De RvS is naast onafhankelijk adviseur van de regering over wetgeving en bestuur ook hoogste algemene bestuursrechter van het land. De ABRvS spreekt recht in hoogste instantie in geschillen tussen de burger en de overheid. Sinds de inwerkingtreding van de Vw geldt dit ook voor vreemdelingrechtelijke geschillen.
– Telefoon publieksvoorlichting: 070 - 426 42 51 of 070 - 426 46 43
– Telefoon (algemeen en spoedeisende zaken): 070 - 426 44 26
– Internet: www.raadvanstate.nl
De Raden voor Rechtsbijstand geven uitvoering aan de Wet op de rechtsbijstand, waarin de rechtsbijstand aan minder draagkrachtigen is geregeld. De raden subsidiëren de Stichting Rechtsbijstand Asiel en zien ook toe op de kwaliteit en voldoende beschikbaarheid van de rechtsbijstandverlening. Voor juridische informatie en advies is er het Juridisch Loket.
– Telefoon Juridisch Loket: 0900 - 8020 (10 cent pm)
– Internet: www.rvr.org
Stafdirectie Coördinatie Vreemdelingenketen
De stafdirectie Coördinatie Vreemdelingenketen van het Ministerie van Justitie ondersteunt de Directeur-Generaal Wetgeving, Internationale Aangelegenheden en Vreemdelingenzaken bij de uitoefening van zijn taken als gezagdrager in de vreemdelingenketen. Hierbij heeft de stafdirectie Coördinatie Vreemdelingenketen tot taak zorg te dragen voor samenhang tussen de verschillende (uitvoerings)organisaties en (werk)processen uit de vreemdelingenketen en ziet er op toe dat zij hun primaire processen zodanig inrichten en uitvoeren dat vanuit oogpunt van efficiency en effectiviteit een optimaal resultaat in de vreemdelingenketen als geheel wordt bereikt en de beleidsdoelstellingen slagvaardig worden gerealiseerd. De stafdirectie Coördinatie Vreemdelingenketen beheert en onderhoudt de website voor de organisaties die onderdeel uitmaken van de vreemdelingenketen.
– Telefoon Ministerie van Justitie (algemeen): 070 - 370 79 11
– Internet: www.vreemdelingenketen.nl
De SRA organiseert, coördineert en verleent rechtsbijstand aan asielzoekers en bewaakt de kwaliteit van de rechtsbijstand.
– Telefoon: 026 - 353 18 50
– Internet: www.rechtsbijstandasiel.nl
De Visadienst is onderdeel van het Ministerie van BuZa. De Minister van BuZa heeft het Hoofd van de IND en het plaatsvervangend Hoofd van de IND mandaat verleend voor het nemen en ondertekenen van besluiten die door hen in hun functie van Hoofd van de Visadienst, respectievelijk plaatsvervangend Hoofd van de Visadienst, namens hem worden genomen. Ondermandaat is verleend aan de ambtenaar belast met de grensbewaking en het toezicht en specifieke functionarissen van de IND voorzover zij besluiten nemen of handelingen verrichten namens het Hoofd van de Visadienst.
De Visadienst behandelt namens de Minister van BuZa alle door de ambassades en consulaten voorgelegde aanvragen voor mvv’s en visumaanvragen voor toerisme, familie- en privé-bezoek, artiesten, studenten, personen die gesignaleerd staan in het OPS of SIS, stagiaires en medische bezoeken, met uitzondering van personen uit de voormalige Sovjet republieken. De laatste categorie personen dient zich te wenden tot het Ministerie van BuZa (zie hiervoor onder Ministerie van Buza). Bovendien behandelt de Visadienst aanvragen voor visumverlenging en verlening van terugkeervisa.
– Contactinformatie: zie IND
De VNG verzorgt de belangenbehartiging van alle gemeenten bij andere overheden. Bij de gemeenten worden aanvragen voor verblijfsvergunningen regulier en naturalisatie ingediend. Daarnaast zijn gemeenten verantwoordelijk voor de registratie van persoonsgegevens in de GBA.
– Telefoon: 070 - 373 83 93
– Internet: www.vng.nl
Vereniging Vluchtelingenwerk Nederland
De Vereniging Vluchtelingenwerk Nederland behartigt de belangen van vluchtelingen en asielzoekers die zich in Nederland bevinden.
– Telefoon (algemeen): 020 - 346 72 00
– Internet: www.vluchtelingenwerk.nl
De vreemdelingenkamers zijn onderdeel van een rechtbank en houden zich uitsluitend bezig met het behandelen van vreemdelingenrechtelijke geschillen. Formeel behandelt de rechtbank ’s-Gravenhage deze geschillen, maar binnen alle negentien rechtbanken in Nederland zijn zogeheten nevenzittingsplaatsen aangewezen.
Het Landelijk Stafbureau Vreemdelingenkamers biedt ondersteuning op het gebied van juridische en organisatorische coördinatie aan de vreemdelingenkamers.
Bij het Centraal Inschrijfbureau Vreemdelingenzaken dienen vreemdelingenzaken te worden ingediend, waarop deze door het Centraal Inschrijfbureau Vreemdelingenzaken zo evenwichtig mogelijk over de nevenzittingsplaatsen worden verdeeld.
– Pikettelefoon van het Centraal Inschrijfbureau Vreemdelingenzaken: 023 - 512 66 20
– Internet: www.rechtspraak.nl
De ZHP is belast met de grensbewaking in het competentiegebied van politieregio Rotterdam-Rijnmond alsmede op zee, het havengerelateerde vreemdelingentoezicht en de bestrijding van (migratie)criminaliteit in de Rotterdamse havens. Daarnaast verzorgt de ZHP in voorkomende gevallen de verlening en verlenging van visa voor in de politieregio Rotterdam-Rijnmond verblijvende zeelieden.
– Telefoon: 010 - 2747471
– Faxnummer: 010 - 2750121
– Internet: www.dutch-immigration.nl
D
Paragraaf A1/4.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Om een goed en actueel beeld te kunnen vormen van het functioneren van de vreemdelingenketen, heeft de Directeur-Generaal Wetgeving, Internationale Aangelegenheden en Vreemdelingenzaken zowel structurele, als incidentele informatie nodig van alle ketenpartners en organisaties met een directe relatie met de vreemdelingenketen. Met die informatie kunnen trends en ontwikkelingen gevolgd worden. Daarnaast kan beoordeeld worden welke effecten (beleids)beslissingen ten aanzien van bedrijfsvoering en taakuitvoering hebben binnen de keten.
Ten behoeve van de planning en controle wordt binnen de vreemdelingenketen gebruik gemaakt van een vaste planning en controlecyclus. Deze bevat de mijlpalen die van belang zijn voor een effectieve en efficiënte voorbereiding van de verschillende producten die gebruikt worden om de planning en controle op het niveau van de keten te realiseren.
De door ketenpartners en direct betrokken organisaties aangeleverde informatie mag ten behoeve van de Directeur-Generaal Wetgeving, Internationale Aangelegenheden en Vreemdelingenzaken door het daartoe aangewezen informatieknooppunt vrij worden bewerkt. Indien de gegevens worden gebruikt of verwerkt met het doel de informatie buiten de vreemdelingenketen te verspreiden, dient hierover vooraf afstemming met de ketenpartners te hebben plaatsgevonden.
Bovenstaande laat onverlet dat ook onderling structureel informatie uitgewisseld wordt tussen de ketenpartners en organisaties met een directe relatie tot de vreemdelingenketen, binnen de kaders van de daartoe onderling gemaakte afspraken.
Informatielevering – structureel
Ten behoeve van de sturing van de processen in de vreemdelingenketen leveren ketenpartners periodieke rapportages aan in elektronische vorm aan de Directeur-Generaal Wetgeving, Internationale Aangelegenheden en Vreemdelingenzaken. De Directeur-Generaal Wetgeving, Internationale Aangelegenheden en Vreemdelingenzaken en de ketenpartners maken afspraken over de inhoud en vorm van de rapportage, alsmede procedurele afspraken.
Informatielevering – incidenteel
Ten behoeve van analyses, onderzoeken, kamervragen of andere vragen leveren ketenpartners op verzoek gegevens aan de Directeur-Generaal Wetgeving, Internationale Aangelegenheden en Vreemdelingenzaken. De mogelijkheden hiertoe en de procedures die hierbij worden gehanteerd kunnen door de Directeur- Generaal Wetgeving, Internationale Aangelegenheden en Vreemdelingenzaken met de ketenpartners en organisaties met een directe relatie tot de vreemdelingenketen worden vastgelegd.
E
Paragraaf A1/4.2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Een van de producten die resulteren uit de informatielevering van de ketenpartners is de Rapportage Vreemdelingenketen. Deze rapportage, die inzicht geeft in de belangrijkste ontwikkelingen in de keten, wordt periodiek samengesteld. De rapportage bevat een overzicht van de prestaties van ketenpartners op verschillende processen en een beschrijving van ontwikkelingen. De ketenpartners dragen zorg voor tijdige aanlevering van cijfers en toelichting aan de Directeur-Generaal Wetgeving, Internationale Aangelegenheden en Vreemdelingenzaken.
F
Paragraaf A2/4.4.7 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Verblijf in de vrije termijn is toegestaan voor een bij artikel 3.3 Vb bepaalde duur, indien en zolang aan de in artikel 12 Vw gestelde voorwaarden wordt voldaan.
Er wordt een onderscheid gemaakt tussen:
a. vreemdelingen die een verblijf van ten hoogste drie maanden beogen; en
b. vreemdelingen die een verblijf van langer dan drie maanden beogen.
Het verblijf in de vrije termijn bedraagt ten hoogste drie maanden binnen een tijdvak van zes maanden. Het tijdvak van zes maanden vangt aan op het moment van eerste binnenkomst van de vreemdeling in het Schengengebied (eventueel) met het op dat moment geldige visum.
Ad a Een beoogd verblijf van ten hoogste drie maanden
Categorieën van vreemdelingen: duur vrije termijn niet-visumplichtigen: drie maanden (zie artikel 3.3, eerste lid, aanhef, onder c en d, Vb);
– visumplichtigen (C-visum): voor de duur aangegeven in het visum;
– houders van een luchthaventransitvisum (A-visum): geen;
– houders van een doorreisvisum met recht van oponthoud (B-visum): voor de duur aangegeven in het visum (ten hoogste vijf dagen. Zie artikel 3.3, eerste lid, aanhef en onder b, Vb);
– houders van een reisvisum: voor de duur aangegeven in het visum (ten hoogste drie maanden. Zie artikel 3.3, eerste lid, aanhef en onder b, Vb);
– houders van een reisvisum geldig voor meerdere reizen: voor de duur aangegeven in het visum waarbij voor elke binnenkomst geldt dat deze ten hoogste drie maanden per zes maanden bedraagt (zie artikel 11, eerste lid, onder a, SUO);
– houders van een bijzonder doorlaatbewijs: voor de duur aangegeven in het bewijs (zie bijlage 3 VV onder K).
Zie voor de geldigheidsduur van visa A2/4.3.
Ad b Beoogd verblijf van langer dan drie maanden
Vreemdelingen die een verblijf in Nederland beogen van langer dan drie maanden moeten in beginsel in het bezit zijn van een geldige mvv. Bij ontbreken van de vereiste mvv komt de vreemdeling in beginsel niet voor een verblijfsvergunning in aanmerking (zie artikel 16, eerste lid, onder a, Vw).
De vrije termijn van vreemdelingen die voor een verblijf van langer dan drie maanden naar Nederland zijn gekomen, bedraagt acht dagen (zie artikel 3.3, eerste lid, aanhef en onder e, Vb).
Voor niet-visumplichtige vreemdelingen en houders van een reisvisum die aanvankelijk naar Nederland zijn gekomen voor een verblijf van ten hoogste drie maanden, verstrijkt de vrije termijn uiterlijk op de achtste dag nadat zich omstandigheden hebben voorgedaan waaruit kan worden afgeleid dat zij het voornemen hebben langer dan drie maanden in Nederland te verblijven (zie artikel 3.3, tweede lid, Vb). Dit voornemen kan bijvoorbeeld blijken uit het indienen van een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning, het huren van woonruimte of het aanvaarden van werk voor langer dan drie maanden.
G
Paragraaf B1/2.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Ingevolge artikel 14, tweede lid, Vw wordt een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verleend onder beperkingen, verband houdend met het doel waarvoor het verblijf is toegestaan. Het is derhalve niet (langer) mogelijk om een verblijfsvergunning zonder beperking te verlenen. In artikel 3.4, eerste lid, Vb zijn de voornaamste beperkingen genoemd. Deze houden verband met:
a. gezinshereniging of gezinsvorming (zie B2);
b. verblijf ter adoptie of als pleegkind (zie B3);
c. het afwachten van onderzoek naar de geschiktheid van de aspirant-adoptiefouders, bedoeld in artikel 11 Wobka (zie B2);
d. familiebezoek (zie B13);
e. het verrichten van arbeid als zelfstandige (zie B5);
f. het verrichten van arbeid in loondienst (zie B5);
g. het verrichten van arbeid als geestelijk voorganger of godsdienstleraar (zie B5);
h. het zoeken en verrichten van arbeid al dan niet in loondienst (zie B5);
i. het zoeken van arbeid in loondienst aan boord van een Nederlands zeeschip of op een mijnbouwinstallatie op het Nederlandse deel van het continentale plat (zie B5);
j. het doorbrengen van verlof in Nederland (zie B5);
k. het afwachten van herstel en hervatting van de arbeid in loondienst aan boord van een Nederlands zeeschip of op een mijnbouwinstallatie op het Nederlandse deel van het continentale plat (zie B5);
l. verblijf als stagiaire of practicant (zie B5);
m. verblijf als niet-geprivilegieerd militair of niet-geprivilegieerd burgerpersoneel (zie B12);
n. het volgen van studie (zie B6);
o. voorbereiding op hoger onderwijs (zie B6);
p. verblijf als au pair (zie B7);
q. verblijf in het kader van uitwisseling (zie B7);
r. het ondergaan van medische behandeling (zie B8);
s. de vervolging van mensenhandel (zie B9);
t. het afwachten van een verzoek op grond van artikel 17 Rwn (zie B4);
u. voortgezet verblijf (zie B16);
v. wedertoelating (zie B4);
w. verblijf als vreemdeling die buiten zijn schuld niet uit Nederland kan vertrekken (zie B14 en deel C);
x. verblijf als Amv (zie B14 en deel C);
y. verblijf als kennismigrant als bedoeld in artikel 1d Besluit uitvoering Wav (zie B15);
z. werkzaam in het kader van grensoverschrijdende dienstverlening, als bedoeld in artikel 1e, eerste lid, Besluit uitvoering Wav (zie B5 en B10); of
aa. verblijf als economisch niet-actieve langdurig ingezetene (zie B17).
Deze beperkingen kunnen nader worden omschreven bij de verlening van de verblijfsvergunning (zie artikel 3.4, tweede lid, Vb en de desbetreffende materiehoofdstukken B2 en verder).
Daarnaast kan de Minister een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verlenen onder een andere beperking dan hiervoor genoemd (zie artikel 3.4, derde lid, Vb). Het moet daarbij gaan om een verblijfsvergunning op reguliere gronden en niet op asielgerelateerde gronden (zie B1/9.2).
Andere beperkingen dan in artikel 3.4, eerste lid, Vb
Ingevolge artikel 14, tweede lid, Vw kunnen verblijfsvergunningen voor bepaalde tijd alleen onder een beperking verband houdende met het verblijfsdoel worden verleend en is verlening van een zodanige verblijfsvergunning zonder beperkingen niet mogelijk.
In artikel 3.100 Vb, handelend over de wijziging van de beperking, komt tot uiting de regel van de Vw dat er aan de verlening van een verblijfsvergunning altijd een daartoe strekkende aanvraag vooraf gaat (uitzondering daarop zijn de in artikel 3.6 Vb aangewezen verblijfsvergunningen die ambtshalve kunnen
worden verleend).
Met de aanvraag stelt de vreemdeling het kader voor de besluitvorming. Op de aanvraag moet worden beschikt zoals zij is ingediend en er mag niet iets anders worden toegewezen of afgewezen dan is aangevraagd. Indien de wijziging dermate gering is dat redelijkerwijs niet meer van een wijziging kan worden gesproken, hoeft geen nieuwe aanvraag te worden ingediend. In een dergelijk geval kan de beperking dus wel anders luiden dan hetgeen is aangevraagd.
De verblijfsdoelen waarvoor verblijf kan worden verleend, zijn omschreven in artikel 3.4, eerste lid, Vb en deze zijn nader uitgewerkt in deel B. De opsomming in artikel 3.4 Vb is niet limitatief. In het derde lid van dit artikel is de bevoegdheid van de Minister van Justitie neergelegd om een verblijfsvergunning te verlenen onder een beperking die niet in het Vb is geregeld.
Van deze bevoegdheid, die overigens ook categoriaal kan worden toegepast, zal terughoudend worden gebruikgemaakt.
De in het derde lid gegeven bevoegdheid ziet niet op situaties waarin de vreemdeling in Nederland wil verblijven op een grond die wel in het Vb is opgenomen, maar aan een of meer van de voorwaarden niet wordt voldaan. In een dergelijke situatie wordt de verblijfsvergunning als regel niet verleend.
Gelet op het uitgangspunt om van bedoelde bevoegdheid terughoudend gebruik te maken, gelet op mogelijke precedentwerking en in het belang van de noodzakelijke coördinatie is de hieronder vermelde werkwijze vastgesteld.
Indien de vreemdeling verblijf vraagt voor een doel dat niet voorkomt in artikel 3.4, eerste lid, Vb (en ook niet in de Vc) geldt het volgende:
a. de IND beziet of de vreemdeling het waarom en de noodzaak van het andere verblijfsdoel dan wel de andere beperking heeft vermeld;
b. de IND beziet of de vreemdeling één en ander met gegevens en bescheiden heeft onderbouwd overeenkomstig B1/9.3;
c. de IND beslist vervolgens namens de Minister op de aanvraag.
Bij de beslissing op de aanvraag wordt overigens niet getreden buiten de toelatingsgronden van artikel 13 Vw.
H
Paragraaf B1/3.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
De ten aanzien van de geldigheidsduur geldende regels zijn opgenomen in de artikelen 3.58 tot en met 3.67 Vb.
De geldigheidsduur van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde duur wordt bij verlening en verlenging ervan vastgesteld op het maximum dat ingevolge het Vb mogelijk is.
Als de vreemdeling niet reeds bij het indienen van de aanvraag heeft aangetoond dat aan alle voorwaarden wordt voldaan, maar later, dan wordt bij het vaststellen van de geldigheidsduur uitgegaan van de latere datum waarop alsnog is aangetoond dat aan alle voorwaarden wordt voldaan. Dat de vreemdeling niet reeds bij het indienen van de aanvraag heeft aangetoond aan alle voorwaarden te voldoen, heeft derhalve geen gevolgen voor de totale geldigheidsduur van de te verlenen verblijfsvergunning. De totale geldigheidsduur blijft gelijk aan de geldigheidsduur zoals die zou gelden als reeds bij het indienen van de aanvraag aan alle geldende voorwaarden werd voldaan.
Ingevolge artikel 3.67, tweede lid, Vb kan de verblijfsvergunning worden verleend of verlengd met een langere geldigheidsduur, indien de geldigheidsduur van de te verlenen of te verlengen verblijfsvergunning op het moment waarop deze wordt verstrekt ingevolge artikel 3.57 Vb alweer zou zijn geëindigd. Van deze bevoegdheid wordt gebruik gemaakt indien op het moment van beoordeling door de IND de te verlenen of verlengen verblijfsvergunning nog minder dan drie maanden geldig zou zijn. In die gevallen wordt de te verlenen of verlengen verblijfsvergunning één jaar langer geldig gemaakt, te rekenen vanaf het tijdstip waarop de geldigheidsduur van de te verlenen verblijfsvergunning zou zijn verstreken.
De bevoegdheid van artikel 3.67, tweede lid, Vb kan alleen worden gebruikt in afwijking van artikel 3.57 Vb. Deze bevoegdheid kan dan ook niet worden gebruikt om af te wijken van andere artikelen van het Vb, zoals de artikelen 3.59, 3.65, 3.66, 3.69, of 3.70 Vb. Evenmin wordt deze bevoegdheid gebruikt om de in het beleid neergelegde maximale verblijfsduren op te rekken (bijvoorbeeld de maximale verblijfsduur voor studenten, stagiaires, practicanten, onbezoldigd wetenschappelijk onderzoekers en vreemdelingen die arbeid in loondienst verrichten in het kader van een actieprogramma van de EU), of om de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning te verlengen terwijl niet meer aan het verblijfsdoel of de voorwaarden wordt voldaan.
De verblijfsvergunning van de echtgeno(o)t(e) van de langdurig ingezetene met rechtmatig verblijf in de zin van artikel 8, onder a dan wel l, Vw die deze status in een andere lidstaat heeft verkregen, en het minderjarige kind van de echtgeno(o)t(e) of die langdurig ingezetene wordt op grond van artikel 3.67, derde lid, Vb, in afwijking van artikel 3.57 Vb, verleend en verlengd met een geldigheidsduur die gelijk is aan de duur van de vergunning van de langdurig ingezetene.
De geregistreerde partner dan wel ongehuwde partner van de langdurig ingezetene en het kind van die partner worden daarbij gelijk gesteld met de echtgeno(o)t(e) dan wel het kind van die echtgeno(o)t(e).
I
Paragraaf B1/4.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Ingevolge artikel 16, eerste lid, onder a, Vw kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 Vw worden afgewezen indien de vreemdeling niet beschikt over een geldige mvv die overeenkomt met het verblijfsdoel waarvoor de verblijfsvergunning is aangevraagd. Als hoofdregel schrijft artikel 3.71 Vb voor dat de aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 Vw wordt afgewezen, indien de vreemdeling niet beschikt over een geldige mvv.
Alleen de aanvraag tot het verlenen van een reguliere verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 14 Vw kan worden afgewezen op grond van het ontbreken van een mvv. Dat betekent dat het ontbreken van een mvv geen betekenis heeft voor de beoordeling van de volgende aanvragen:
– aanvragen tot het verlenen of wijzigen van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd (zie artikel 20 Vw);
– een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd (zie artikel 28 Vw);
– een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd (zie artikel 33 Vw).
Het ontbreken van een mvv is evenmin van betekenis bij de vraag of een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd aan de volgende categorieën ambtshalve verleend kan worden:
– aan de alleenstaande minderjarige asielzoeker (zie B14);
– de vreemdeling die buiten zijn schuld Nederland niet kan verlaten (zie B14);
– de asielzoeker die drie jaren in procedure is (zie B14).
J
Paragraaf B1/4.1.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Vrijstelling op grond van de Vw
Een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd wordt ingevolge artikel 17, eerste lid, Vw niet afgewezen wegens het ontbreken van een geldige mvv, indien het betreft:
a. de vreemdeling die de nationaliteit bezit van één der door de Minister van BuZa aan te wijzen landen;
Toelichting
Deze landen zijn: Australië, België, Bulgarije, Canada, Cyprus Denemarken, Duitsland, Finland, Frankrijk, Griekenland, Hongarije, Ierland, Italië, Japan, Letland, Liechtenstein, Litouwen, Luxemburg, Monaco, Nieuw-Zeeland, Noorwegen, Oostenrijk, Polen, Portugal, Roemenië, Slovenië, Slowakije, Spanje, Tsjechië, Vaticaanstad, het Verenigd Koninkrijk, de Verenigde Staten van Amerika, IJsland, Zweden en Zwitserland.
Voor vreemdelingen uit deze landen staat echter wel de mogelijkheid open om bij een Nederlandse diplomatieke vertegenwoordiging in het buitenland onverplicht een mvv aan te vragen ten einde hun verblijfsaanspraken vooraf te laten toetsen, zodat ook zij vroegtijdig weten of hun verblijfsrecht toekomt.
b. de gemeenschapsonderdaan, voorzover niet reeds vrijgesteld op grond van een aanwijzing, als bedoeld onder a;
Toelichting
Een gemeenschapsonderdaan heeft geen verblijfsvergunning nodig om rechtmatig in Nederland te verblijven. Een gemeenschapsonderdaan ontleent zijn verblijfsrecht immers rechtstreeks aan het gemeenschapsrecht. Ook van belang is dat de vreemdeling die niet zelf onderdaan is van een lidstaat van de EU, EER of Zwitserland, maar die wel rechtstreeks verblijfsrecht aan het gemeenschapsrecht ontleent, bijvoorbeeld als echtgeno(o)t(e), kind, partner of (schoon)ouder van een gemeenschapsonderdaan, vrijgesteld is van het mvv-vereiste (zie de definitiebepaling van gemeenschapsonderdaan in artikel 1 Vw).
c. de vreemdeling voor wie het gelet op diens gezondheidstoestand niet verantwoord is om te reizen;
Toelichting
Voor deze vrijstelling dient beoordeeld te worden of de vreemdeling in staat is te reizen naar zijn land van herkomst of bestendig verblijf en in staat kan worden geacht daar de behandeling af te wachten van een door hem in te dienen mvv-aanvraag. Omstandigheden die de feitelijke toegankelijkheid van de medische zorg in het land van herkomst of bestendig verblijf betreffen, worden niet betrokken bij de beoordeling. Hierbij wordt aangesloten bij B8/4.4. Voor de procedurele aspecten wordt in dit kader verwezen naar B8/4.
d. de vreemdeling die slachtoffer of getuige-aangever is van vrouwenhandel;
Toelichting
Het Nederlandse beleid is er op gericht de opsporing en vervolging van hen die zich aan mensenhandel schuldig maken, zoveel mogelijk te bevorderen. In dat opzicht is van groot belang dat slachtoffers en getuigen van mensenhandel aangifte doen van mensenhandel. Met de verblijfsregeling zoals neergelegd n artikel 3.48 Vb wordt beoogd te voorkomen dat het slachtoffer of de getuige van mensenhandel afziet van het doen van aangifte uit vrees Nederland te worden uitgezet als illegale vreemdeling. In dat verband wordt er op gewezen dat het slachtoffer of de getuige ingevolge artikel 8, onder k, Vw gedurende een bedenktijd van maximaal drie maanden rechtmatig verblijf in Nederland kan verkrijgen. In dat geval wordt nog geen verblijfsvergunning verleend.
Ingeval het noodzakelijk is dat de vreemdeling in Nederland verblijft nadat de aangifte is gedaan, kan de in artikel 3.48 Vb bedoelde verblijfsvergunning worden verleend zolang dat in het belang van de opsporing en vervolging van mensenhandel noodzakelijk is. Het mvv-vereiste wordt hierbij niet tegengeworpen. Er dient wel een proces-verbaal van de aangifte opgemaakt te zijn.
In het geval van de getuige-aangever kan de verblijfsvergunning eerst worden verleend, indien het OM de aanwezigheid van de getuige-aangever in Nederland gewenst acht voor het opsporings- en vervolgingsonderzoek. Ook in die situatie wordt het mvv-vereiste niet tegengeworpen. Er dient wel proces verbaal van de aangifte opgemaakt te zijn.
e. de vreemdeling die onmiddellijk voorafgaande aan de aanvraag in het bezit was van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 Vw dan wel van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 33 Vw;
f. de vreemdeling die tijdig een aanvraag heeft ingediend tot wijziging van een verblijfsvergunning;
Toelichting e en f
Het mvv-vereiste is niet van toepassing op de vreemdeling die onmiddellijk voorafgaande aan de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier in het bezit was van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde of voor onbepaalde tijd.
Het ontbreken van een mvv wordt evenmin tegengeworpen aan de vreemdeling die een aanvraag indient om wijziging van het verblijfsdoel. Hierbij is van belang dat er geen onderscheid wordt gemaakt naar het soort verblijfsdoel. De vrijstelling geldt bijvoorbeeld ook indien een vreemdeling twee maanden in het bezit geweest is van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, onder d, Vw en vervolgens in aanmerking wenst te komen voor verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. Voor de beoordeling of er sprake is van voortzetting van verblijf is dan niet van belang of de eerdere vergunning verlengd zou zijn of dat de vergunning na twee maanden is ingetrokken in verband met een wijziging in de situatie in het land van herkomst. Van belang is wel dat de aanvraag tot wijziging van het verblijfsdoel tijdig, dat wil zeggen in ieder geval niet later dan zes maanden na afloop van de geldigheidsduur van de eerdere verblijfsvergunning, ontvangen is (zie artikel 3.82 Vb en B1/5.1).
g. de vreemdeling die behoort tot een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen categorie;
h. de vreemdeling die houder is van een EG-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen die is afgegeven door een andere staat die partij is bij het EG-verdrag, dan wel de echtgenoot of het minderjarig kind is van die houder, in geval het gezin reeds was gevormd in die andere staat;
De geregistreerde partner dan wel ongehuwde partner van de langdurig ingezetene en het kind van die partner worden daarbij gelijk gesteld met de echtgeno(o)t(e) dan wel het kind van die echtgeno(o)t(e).
Vrijstellingen op grond van het Vb
Ingevolge artikel 3.71, tweede lid, Vb kan van het vereiste van een geldige mvv vrijgesteld worden, de vreemdeling:
i. die voor het bereiken van het negentiende levensjaar vijf achtereenvolgende jaren rechtmatig verblijf in Nederland heeft gehad als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e dan wel l, Vw of als Nederlander en in die periode niet het hoofdverblijf buiten Nederland heeft verplaatst;
Toelichting
De vreemdeling die voor diens negentiende levensjaar ten minste vijf achtereenvolgende jaren rechtmatig in Nederland heeft verbleven op grond van artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, Vw kan in aanmerking komen voor wedertoelating tot Nederland. Indien de vreemdeling minderjarig is kan een reguliere verblijfsvergunning voor bepaalde tijd worden verleend. Indien de vreemdeling meerderjarig is kan een reguliere verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd worden verleend. Hiermee verhoudt zich niet dat het mvv-vereiste wordt tegengeworpen. Dit onderdeel komt grotendeels overeen met artikel 52a, onderdeel g, van het voormalige Vb, met dien verstande dat toegevoegd is de categorie vreemdelingen die in diezelfde periode geheel of gedeeltelijk als Nederlander in Nederland hebben verbleven. Het is redelijk laatstgenoemde vreemdelingen niet anders te behandelen om de enkele reden dat het rechtmatig verblijf geheel of gedeeltelijk als Nederlander in Nederland is doorgebracht.
j. van twaalf jaar of jonger, die in Nederland is geboren en naar het oordeel van de Minister feitelijk is blijven behoren tot het gezin van een ouder die:
– sedert het moment van geboorte van de vreemdeling rechtmatig verblijf in Nederland heeft op grond van artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, Vw of als Nederlander; of
– op het moment van de geboorte van de vreemdeling rechtmatig verblijf in Nederland had op grond van artikel 8, onder f tot en met k, Vw en die sedertdien aansluitend rechtmatig verblijf op grond van artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, Vw heeft, voor zover geen van beiden het hoofdverblijf buiten Nederland heeft verplaatst;
Toelichting
Kinderen van twaalf jaar of jonger die in Nederland zijn geboren, vanaf dat moment onafgebroken in Nederland woonachtig zijn en naar het oordeel van de Minister feitelijk zijn blijven behoren tot het gezin van een van de ouders die sinds de geboorte van het kind in Nederland verblijft op grond van een verblijfsvergunning, komen in aanmerking voor een verblijfsvergunning indien zij feitelijk (zijn blijven) behoren tot het gezin van die ouder. Als hoofdregel geldt dat één van de ouders binnen drie dagen na de geboorte van het kind een aanvraag ten behoeve van het kind moet indienen bij de burgemeester van de gemeente waar zij woon- of verblijfplaats hebben, om het verblijfsrecht mede geldig te maken voor het kind. Vanaf de leeftijd van twaalf jaar worden deze kinderen ook feitelijk in het bezit gesteld van een vreemdelingendocument waaruit het verblijfsrecht blijkt.
Is het kind evenwel niet direct na de geboorte aangemeld dan kan tot en met de leeftijd van twaalf jaar alsnog een aanvraag worden ingediend. In dat geval kan de verblijfsvergunning worden verleend indien naar het oordeel van de Minister genoegzaam is aangetoond dat het kind vanaf de geboorte onafgebroken in Nederland heeft verbleven en feitelijk is blijven behoren tot het gezin van de ouder die houder is van een verblijfsvergunning. Gelet op het feit dat deze kinderen in Nederland zijn geboren, is het niet rechtvaardig om de aanvraag af te wijzen omdat het kind niet in het bezit is van een geldige mvv. Hetzelfde geldt ten aanzien van kinderen die in Nederland zijn geboren uit een ouder die op het moment van die geboorte rechtmatig in Nederland verbleef, al dan niet in afwachting van een (nadere) beslissing op de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning, en die aansluitend op dat rechtmatige verblijf in het bezit is gesteld van een verblijfsvergunning. Van dat kind wordt evenmin verlangd dat het met die ouder vertrekt naar het land van herkomst om daar de beslissing op de mvv-aanvraag af te wachten. Tot de hier bedoelde categorie behoren onder meer de kinderen die tijdens de procedure in Nederland worden geboren uit een ouder die aansluitend op die procedure in het bezit wordt gesteld van een verblijfsvergunning. Tevens zijn vrijgesteld andere kinderen die in Nederland zijn geboren op een moment waarop de ouder op een der andere in artikel 8 Vw genoemde gronden rechtmatig in Nederland verbleef, bijvoorbeeld in verband met de aangifte van mensenhandel, of tijdens de vrije termijn, en die aansluitend op dat rechtmatige verblijf in het bezit is gesteld van een verblijfsvergunning.
k. die in Nederland verblijft op grond van een geprivilegieerde status als gezinslid van een in Nederland geaccrediteerd personeelslid van een buitenlandse diplomatieke of consulaire post die zelf in aanmerking komt voor de verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd, bedoeld in artikel 21a Vw;
Toelichting
Onderdeel k ziet op feitelijk in Nederland verblijvende afhankelijke gezinsleden van geaccrediteerde personeelsleden van een buitenlandse diplomatieke of consulaire missie in Nederland.
Geaccrediteerde personeelsleden van een buitenlandse diplomatieke of consulaire missie en hun afhankelijke gezinsleden bezitten een bijzondere status op grond van het Diplomatenverdrag of het Consulaire verdrag. De verblijfsstatus van de hoofdpersoon is bepalend voor de status van afhankelijke gezinsleden. Indien de uitgezonden status van de hoofdpersoon komt te vervallen, vervalt daarmee tevens de uitgezonden status van de afhankelijke gezinsleden. De afhankelijke gezinsleden die tien jaar of langer bij de hoofdpersoon in Nederland verblijven komen – evenals de hoofdpersoon – onder omstandigheden in aanmerking voor een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd (zie B12).
Na beëindiging van de bijzondere geprivilegieerde status van de hoofdpersoon kan het voorkomen dat de geprivilegieerde hoofdpersoon wel in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd, maar één of meer van de afhankelijke gezinsleden niet. Dit kan het geval zijn indien één of meer van de afhankelijke gezinsleden nog minderjarig is of als één of meer van de afhankelijke gezinsleden niet minimaal tien aaneengesloten jaren in Nederland heeft verbleven op basis van een bijzondere geprivilegieerde status. Indien deze afhankelijke gezinsleden op grond van het nationale vreemdelingenrecht in aanmerking kunnen komen voor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 Vw met als doel gezinshereniging, geldt vrijstelling van het mvv-vereiste. Deze vrijstelling houdt verband met het feit dat sprake is van eerder (langdurig) verblijfsrecht op grond van een bijzondere geprivilegieerde status, het feit dat tijdig om verblijfsrecht op grond van de Vw is verzocht en het feit dat de vreemdeling in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als doel gezinshereniging bij de hoofdpersoon. Gelet hierop is het niet redelijk van deze afhankelijke gezinsleden een mvv te verlangen.
Personeelsleden van internationale organisaties en hun afhankelijke gezinsleden bezitten een bijzondere status (de uitgezonden status) op grond van de Zetelovereenkomsten, waarin onder andere bepalingen zijn opgenomen omtrent hun verblijfsrechtelijke positie. Deze personeelsleden en hun meerderjarige afhankelijke gezinsleden kunnen onder omstandigheden in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd (zie B12). Het kan voorkomen dat de hoofdpersoon wel in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd, maar één of meer van de afhankelijke gezinsleden niet. Indien deze afhankelijke gezinsleden op grond van het nationale vreemdelingenrecht in aanmerking kunnen komen voor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 Vw met als doel gezinshereniging, geldt vrijstelling van het mvv-vereiste. Onderdeel c ziet niet op de afhankelijke gezinsleden van geaccrediteerde personeelsleden van een internationale organisatie. Echter, ten aanzien van hen geldt evenzeer dat sprake is van eerder (langdurig) verblijfsrecht op grond van een bijzondere geprivilegieerde status, dat tijdig om verblijfsrecht op grond van de Vw is verzocht en dat de vreemdeling in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als doel gezinshereniging bij de hoofdpersoon. Daarom is evenmin redelijk van hen een mvv te verlangen. Daarmee wordt voor deze categorie toepassing gegeven aan artikel 3.71, vierde lid, Vb.
l. die ten minste zeven jaren werkzaam is of is geweest op een Nederlands zeeschip of een mijnbouwinstallatie op het continentaal plat;
Toelichting
Onderdeel l ziet op bepaalde categorieën buitenlandse werknemers in de internationale sector van de arbeidsmarkt. De Vw is niet van toepassing op buitenlandse werknemers aan boord van Nederlandse zeeschepen of mijnbouwinstallaties op het Nederlandse deel van het continentaal plat, omdat werknemers in deze sectoren van de internationale arbeidsmarkt niet werkzaam zijn op Nederlands grondgebied. Deze vreemdelingen komen derhalve in beginsel niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning. Er zijn echter enkele specifieke regelingen met betrekking tot de vergunningverlening met het oog op verlof, gezinshereniging en gezinsvorming, werkloosheid en werk op het Nederlandse grondgebied voor vreemdelingen die een arbeidsverleden van zeven jaren of langer in deze sectoren van de internationale arbeidsmarkt hebben (zie artikel 3.34 tot en met 3.38 Vb en B5). Gelet op het feit dat deze vreemdelingen veelal niet beschikken over een vaste woon- of verblijfplaats in het buitenland, geacht worden verblijf te houden aan boord van het Nederlandse zeeschip of de mijnbouwinstallatie op het Nederlandse deel van het continentaal plat, en reeds zeven jaren in deze positie verkeren, is het redelijk van hen niet te verlangen dat zij terugkeren naar het land van herkomst om aldaar een mvv aan te vragen. Omdat op vreemdelingen die werkzaam zijn in de internationale luchtvaart, het internationale wegtransport of de internationale binnenscheepvaart onder bepaalde voorwaarden de Wav en de Vw wel van toepassing zijn, zijn die vreemdelingen niet vrijgesteld van het mvv-vereiste.
m. die in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op grond van het Associatiebesluit 1/80;
Toelichting
Dit onderdeel heeft betrekking op vreemdelingen die in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning op grond van het Associatiebesluit 1/80. Deze zijn vrijgesteld van het mvv-vereiste. Het Associatiebesluit 1/80 geeft rechten aan Turkse werknemers die behoren tot de legale arbeidsmarkt van een lidstaat. Ingevolge de jurisprudentie van het Hof van Justitie houdt het recht zoals neergelegd in het Associatiebesluit 1/80 om na een bepaalde periode van legale arbeid de arbeid voort te kunnen zetten, noodzakelijkerwijs in dat de betrokken vreemdeling een recht van verblijf heeft. Volgens het Hof wordt aan de erkenning van die rechten door artikel 6 van het Associatiebesluit 1/80 niet de voorwaarde gesteld dat het legale karakter van de arbeid door de Turkse werknemer wordt gestaafd door het bezit van een specifiek administratief document, zoals een verblijfsvergunning. Als wordt vastgesteld dat een Turkse werknemer behoort tot de legale arbeidsmarkt en uit dien hoofde recht heeft op een verblijfsvergunning kan het ontbreken van een geldige mvv hem niet worden tegengeworpen. In de meeste gevallen zal de desbetreffende werknemer echter verkeren in een situatie van voortzetting van verblijf of reeds op grond van enige andere vrijstelling van het mvv-vereiste zijn vrijgesteld. Voor de volledigheid zij opgemerkt dat verblijfsrechten niet slechts uit artikel 6, maar ook uit enkele andere artikelen van het Associatiebesluit 1/80 kunnen voortvloeien
n. die in aanmerking komt voor terugkeer naar Nederland op grond van artikel 8 van de Remigratiewet;
Toelichting
Dit onderdeel heeft betrekking op de vreemdeling die met gebruikmaking van de terugkeeroptie van artikel 8 van de Remigratiewet een verblijfsvergunning aanvraagt. Hierbij gaat het zowel om de ouder als het (meerderjarige) kind die eerder in Nederland hebben verbleven. Door de verwijzing naar artikel 8 van de Remigratiewet (en daarmee tevens naar het Uitvoeringsbesluit Remigratiewet) is verzekerd dat de vrijstelling alleen van toepassing is op de vreemdeling die voor de terugkeeroptie van artikel 8 van de Remigratiewet in aanmerking komt. Deze bepaling ziet derhalve niet op de vreemdeling die op grond van eerdere of andere remigratieregelingen is teruggekeerd naar zijn land van herkomst en die wil terugkeren naar Nederland. De vreemdeling die binnen één jaar na remigratie uit Nederland op grond van de Remigratiewet een aanvraag om verblijf in Nederland indient en die direct voorafgaande aan de remigratie uit Nederland gedurende ten minste drie achtereenvolgende jaren rechtmatig in Nederland heeft verbleven op grond van een verblijfsvergunning, komt op grond van de terugkeeroptie van artikel 8 van de Remigratiewet in aanmerking voor een verblijfsvergunning. Uit artikel 10, eerste lid, onder b, van het Uitvoeringsbesluit Remigratiewet volgt dat alleen voor de terugkeeroptie in aanmerking komt, de vreemdeling die drie jaar in Nederland heeft verbleven op grond van een verblijfsvergunning onder een beperking van niet-tijdelijke aard. De beperkingen van tijdelijke aard zijn voor het bepaalde bij en krachtens de Remigratiewet geregeld in de Regeling Aanwijzing vreemdelingen wegens verblijf voor een tijdelijk doel (Stcrt. 2000, 62). Uiteraard is de verwijzing naar artikel 8 van de Remigratiewet alleen van belang voorzover daaruit het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd voortvloeit. In andere gevallen kan de vreemdeling op grond van deze terugkeeroptie een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd worden verleend. In het laatste geval kan de desbetreffende aanvraag niet worden afgewezen wegens het ontbreken van een mvv. Overigens verdient het de voorkeur dat deze vreemdelingen vóór hun terugkeer naar Nederland een mvv aanvragen. Artikel 8 van de Remigratiewet heeft ook betrekking op kinderen van vreemdelingen. Ook deze kinderen kunnen van de terugkeeroptie gebruikmaken en zijn daarmee vrijgesteld van het mvv-vereiste. Concreet betekent dit, dat vrijgesteld is de vreemdeling die direct voorafgaande aan de remigratie als minderjarig kind van de ouder in Nederland heeft verbleven op grond van een verblijfsvergunning of als Nederlander en binnen een jaar na de remigratie op grond van artikel 8 van de Remigratiewet met de ouder naar Nederland terugkeert. Tevens is vrijgesteld de vreemdeling die binnen een jaar na de remigratie meerderjarig is geworden en vervolgens zelfstandig naar Nederland terugkeert.
o. die in Nederland verblijft, bij de rechtbank te ’s-Gravenhage een verzoek heeft ingediend tot vaststelling van zijn Nederlanderschap dat naar het oordeel van de Minister niet klaarblijkelijk van elke grond ontbloot is;
Toelichting
De persoon die feitelijk in Nederland verblijft en bij de rechtbank te ’s-Gravenhage een verzoek ingevolge artikel 17, eerste lid, Rwn heeft ingediend tot vaststelling van zijn vermeende Nederlanderschap, wordt in het algemeen niet uitgezet indien dat verzoek naar het oordeel van de Minister niet klaarblijkelijk van elke grond ontbloot is. In dat geval kan de betrokkene, onder omstandigheden, in aanmerking komen voor een reguliere verblijfsvergunning, in afwachting van de beslissing op het verzoek. Gelet op het feit dat de verzoeken van deze personen niet klaarblijkelijk van elke grond ontbloot zijn en zij veelal lange tijd in Nederland verblijven voordat twijfels over de Nederlandse nationaliteit ontstonden, is het niet redelijk van hen te verlangen dat zij terugkeren naar het land van herkomst om aldaar een mvv aan te vragen en kunnen zij in het bezit worden gesteld van een verblijfsvergunning.
p. die tijdelijke bescherming heeft en in aanmerking komt voor de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 Vw, onder een beperking als bedoeld in artikel 3.30 of 3.31 Vb.
Toelichting
Dit onderdeel p is het gevolg van de implementatie per 15 februari 2005 van de Richtlijn 2001/55. Ingevolge artikel 12 van deze richtlijn staan de lidstaten personen die tijdelijke bescherming genieten toe om, voor een periode die niet langer is dan die van hun tijdelijke bescherming, werkzaam te zijn in loondienst of als zelfstandige. Daarbij mogen de lidstaten om redenen van arbeidsmarktbeleid voorrang geven aan EU-burgers en onderdanen van staten die gebonden zijn aan de EER overeenkomst, en aan de onderdanen van derde landen die legaal in de EU verblijven en een werkloosheidsuitkering ontvangen. Het op grond van het ontbreken van een mvv afwijzen van de aanvraag om een verblijfsvergunning regulier voor het verrichten van arbeid van de tijdelijk beschermde vreemdeling is niet verenigbaar met het geclausuleerde recht op arbeid in de richtlijn. Om die reden krijgt de tijdelijk beschermde die in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, onder een beperking die verband houdt met het verrichten van arbeid in loondienst of als zelfstandige, vrijstelling van het mvv-vereiste. Dit laat onverlet dat er een wezenlijk Nederlands belang moet zijn gediend met het verrichten van die arbeid. De vrijstelling is derhalve niet van toepassing indien voor de desbetreffende soort arbeid voorrang kan worden gegeven aan EU- en EER-burgers of legaal verblijvende derdelanders met een werkloosheidsuitkering. Zie tenslotte het derde lid van artikel 3.71 Vb: de tijdelijk beschermde vreemdeling die in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd met als doel het verrichten van arbeid in loondienst als geestelijk voorganger of godsdienstleraar is (in afwijking van artikel 3.71, derde lid, Vb) eveneens vrijgesteld van het mvv-vereiste.
Mvv-vereiste godsdienstleraren en geestelijk voorgangers
De vreemdeling is echter niet vrijgesteld indien hij in Nederland wil verblijven voor het verrichten van arbeid als godsdienstleraar of geestelijk voorganger (zie artikel 3.71, derde lid, Vb en B5). Deze uitzondering voor de vreemdeling die als godsdienstleraar of geestelijke voorganger wil verblijven, dient er mede toe om vooraf te onderzoeken of er vanuit het oogpunt van openbare orde bedenkingen bestaan tegen het verblijf van de vreemdeling en of de groepering op wier verzoek de desbetreffende vreemdeling zijn werkzaamheden zal uitoefenen, haar wens tot het aanstellen van de vreemdeling handhaaft. De aanwezigheid en het functioneren van godsdienstleraren en geestelijk voorgangers hier te lande, in verband met de bijzondere positie die zij innemen binnen de alhier gevestigde gemeenschappen, kan van zodanige invloed zijn op de openbare orde en nationale veiligheid, dat onderzoek vooraf gewenst is. In deze gevallen wordt niet voorbijgegaan aan het mvv-vereiste; ook niet indien de vreemdeling behoort tot de in artikel 3.71, tweede lid, Vb genoemde vrijgestelde categorieën. De enige uitzondering hierop vormt artikel 3.71, tweede lid, onder h, Vb (zie hiervoor de toelichting van onderdeel h).
Vanzelfsprekend kan het ontbreken van een geldige mvv niet leiden tot afwijzing van de aanvraag, indien een ieder verbindende bepaling van een verdrag of een besluit van een volkenrechtelijke organisatie zich daartegen verzet, waarbij in dit verband met name kan worden gedacht aan het Associatiebesluit 1/80.
Indien een vreemdeling een beroep doet op een van de hierboven genoemde vrijstellingscategorieën dient hij aan te tonen dat hij behoort tot één van de vrijstellingscategorieën.
In beginsel dient de vreemdeling reeds bij het indienen van de aanvraag het beroep op één van de vrijstellingscategorieën te onderbouwen. In het aanvraagformulier dat ziet op de aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd waarbij de vreemdeling niet beschikt over een geldige mvv (zie bijlage 13 VV) worden de vrijstellingscategorieën op grond van het Vb met name genoemd. Per categorie wordt een korte toelichting op de vrijstellingsgrond gegeven. Indien de vreemdeling bij het indienen van een aanvraag het beroep op één van de vrijstellingscategorieën niet of niet afdoende middels bescheiden heeft onderbouwd, stelt de IND hem in de gelegenheid het beroep alsnog afdoende te onderbouwen. Hiertoe wordt de vreemdeling in beginsel een termijn van twee weken gegund.
Toetsing van de vrijstellingscategorie
De vreemdeling dient, indien hij zich beroept op een van de vrijstellingscategorieën, aanstonds aan te tonen dat hij behoort tot een vrijstellingscategorie. Op het aanvraagformulier staan de vrijstellingscategorieën ingevolge de Vw en het Vb vermeld voorzien van een korte toelichting per vrijstellingsgrond. Indien de vreemdeling bij het indienen van de aanvraag bij de burgemeester van de gemeente waar hij woon- of verblijfplaats heeft het beroep op één van deze vrijstellingscategorieën niet of niet afdoende middels bescheiden heeft onderbouwd, stelt de IND hem in de gelegenheid het beroep alsnog afdoende te onderbouwen. Hiertoe wordt de vreemdeling in beginsel een termijn van twee weken gegund.
Indien geen (afdoende) bewijs kan worden overgelegd ter staving van het beroep op één der vrijstellingscategorieën, terwijl vaststaat dat de vreemdeling hier wel schriftelijk op is gewezen, wordt de verblijfsvergunning conform artikel 16 Vw in samenhang met artikel 3.71, eerste lid, Vb afgewezen wegens het ontbreken van een mvv.
De vreemdeling die zich erop beroept dat het stellen van het vereiste bezit van een geldige mvv ten aanzien van hem getuigt van een onbillijkheid van overwegende aard (zie artikel 3.71, vierde lid, Vb) dient bij het indienen van de aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd een onderbouwing voor het beroep op deze vrijstellingscategorie te overleggen. Het aanvraagformulier vervult hierin een rol in die zin dat het de vreemdeling erop attendeert dat er sprake kan zijn van bijzondere en individuele omstandigheden, op grond waarvan het van de vreemdeling niet kan worden verwacht dat hij een aanvraag tot afgifte van een mvv in het land van herkomst indient. Middels het aanvraagformulier wordt de vreemdeling verzocht het beroep op deze bijzondere en individuele omstandigheden reeds bij het indienen van de aanvraag zoveel mogelijk middels bewijsstukken en documenten te onderbouwen.
Ten aanzien van de beoordeling van een beroep op een van de vrijstellingscategorieën van het mvv- vereiste geldt dat hierbij uitsluitend dient te worden getoetst aan de voorwaarden van de vrijstellingscategorie. Hierbij wordt dus nog niet ten volle aan de inhoudelijke verblijfsvoorwaarden van het gevraagde verblijfsdoel getoetst, ook al zal een toets aan de voorwaarden van de vrijstellingscategorie veelal voor een deel overeenkomen met een inhoudelijke toets aan de verblijfsvoorwaarden. Zo wordt bijvoorbeeld voor een beroep op de vrijstelling genoemd onder artikel 3.71, tweede lid, onder a, Vb getoetst of de vreemdeling vóór zijn negentiende levensjaar vijf achtereenvolgende jaren rechtmatig verblijf heeft gehad als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, Vw en in die periode niet het hoofdverblijf buiten Nederland heeft verplaatst. Dit valt voor een deel samen met de toetsing aan de voorwaarden van artikel 3.54, eerste lid, onder b, Vb. Eerst nadat is vastgesteld dat de vreemdeling zich met succes kan beroepen op een van de vrijstellingscategorieën, dient ten behoeve van de verblijfsvergunning ten volle aan de inhoudelijke voorwaarden voor de verlening hiervan getoetst te worden. In het bovengenoemde voorbeeld wordt de verblijfsaanvraag dan ook aan de overige verblijfsvoorwaarden van artikel 3.54 Vb getoetst.
In het vierde lid van artikel 3.71 Vb is voorzien in een zogenoemde hardheidsclausule.
Ook indien de vreemdeling niet beschikt over een geldige mvv en niet behoort tot een van de vrijgestelde categorieën is het mogelijk dat de aanvraag niet wordt afgewezen op het enkele feit dat de vreemdeling niet beschikt over een geldige mvv, indien de toepassing van het mvv-vereiste naar het oordeel van de Minister zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard (zie B1/4.1.1).
De vreemdeling die zich erop beroept dat het toepassen van het mvv-vereiste ten aanzien van hem leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard, zal dit beroep op de zogeheten hardheidsclausule reeds bij het indienen van de aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning regulier moeten motiveren en zo veel als mogelijk met bewijsstukken onderbouwen. Het aanvraagformulier (zie bijlage 13 VV) vervult hierin een rol in die zin dat het de vreemdeling erop attendeert dat er sprake kan zijn van bijzondere en individuele omstandigheden, op grond waarvan het van de vreemdeling niet kan worden verwacht dat hij een aanvraag tot afgifte van een mvv in het land van herkomst indient. Middels het aanvraagformulier wordt de vreemdeling verzocht het beroep op deze bijzondere en individuele omstandigheden reeds bij het indienen van de aanvraag zoveel mogelijk middels bewijsstukken en documenten te onderbouwen. Indien het beroep op de hardheidsclausule bij het indienen van de aanvraag niet of niet afdoende middels bescheiden dan wel anderszins is onderbouwd wordt de vreemdeling door de Minister in de gelegenheid gesteld het beroep alsnog (nader) te onderbouwen. Hiertoe wordt de vreemdeling in beginsel een termijn van twee weken gegund.
Bijzondere groepen in het kader van de hardheidsclausule
Het is, net als onder de werking van artikel 16 a Vw (oud), de bedoeling dat van de bevoegdheid tot toepassing van de hardheidsclausule over te gaan alleen gebruik wordt gemaakt in zeer bijzondere gevallen. Onder de Vw is het wel mogelijk om categorieën vreemdelingen onder de werking van de hardheidsclausule te brengen.
Een van de categorieën waarvoor vrijstelling van het mvv-vereiste in ieder geval geldt op grond van artikel 3.71 vierde lid, Vb, is de groep vreemdelingen die valt onder de toezegging van de Minister gedaan tijdens het terugkeerdebat van 9 februari 2004 dat het mvv-vereiste niet zal worden tegengeworpen aan de vreemdelingen die voldoen aan de onderstaande criteria:
– de vreemdeling heeft voor 1 april 2001 een aanvraag ingediend voor toelating als vluchteling;
– de vreemdeling beoogt gezinshereniging (geen gezinsvorming) met een vreemdeling die hier te lande verblijft op grond van een verblijfsvergunning regulier dan wel asiel of met een Nederlander;
– de vreemdeling voldoet, behoudens het mvv-vereiste, aan alle voorwaarden en voorschriften voor de verlening van een verblijfsvergunning, zoals vermeld in B2.
In het algemeen overleg in de Tweede Kamer op 27 oktober 2004 heeft de Minister deze toezegging uitgebreid en bepaalt dat indien er sprake is van een gezin waarvan de gezinsleden deels wel en deels niet onder de bovengenoemde toezegging vallen en die allen verblijf beogen in het kader van gezinshereniging (geen gezinsvorming) bij hetzelfde gezinslid met een verblijfsvergunning of met de Nederlandse nationaliteit, alle gezinsleden in aanmerking kunnen komen voor vrijstelling van het mvv-vereiste. Onverkort blijft staan dat, behoudens het mvv-vereiste, zij voorts aan alle overige voorwaarden en voorschriften voor de verlening van een verblijfsvergunning zoals vermeld in B2 moeten voldoen. Dit is bijvoorbeeld het geval in de situatie dat de vader een verblijfsvergunning heeft, de moeder en twee kinderen aan de drie hierboven genoemde voorwaarden voldoen, en er nog een derde kind is dat na 1 april 2001 is ingereisd. Het derde kind kan onder deze omstandigheden worden vrijgesteld van het mvv-vereiste.
Naar aanleiding van een door de Tweede Kamer op 26 april 2005 aangenomen motie geldt voorts op grond van artikel 3.71, vierde lid, Vb vrijstelling van het mvv-vereiste voor de vreemdeling:
– die vóór 1 april 2001 een aanvraag tot toelating als vluchteling als bedoeld in artikel 15, eerste lid, Vw (oud) heeft ingediend; en
– in de periode van 14 januari 2003 tot en met 17 maart 2005 een verzoek in de vorm van een zogenaamde ‘14-1-brief’ heeft gestuurd aan de Minister, op welk verzoek nog niet een in rechte onaantastbaar geworden beslissing is genomen.
Als ‘14-1-brief’ wordt aangemerkt een schriftelijk verzoek, dat voldoet aan de volgende drie kenmerken:
– het verzoek is rechtstreeks ingediend bij de Minister (dan wel de IND); en
– het verzoek is niet ingediend met het in het VV voorgeschreven formulier; en
– het verzoek moet worden aangemerkt als een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier als bedoeld in artikel 14 Vw. Aanvragen tot het verlengen van de geldigheidsduur of het wijzigen van de verblijfsvergunning vallen hier niet onder.
Niet-bijzondere gevallen in het kader van de hardheidsclausule
Er is in ieder geval geen sprake van een zeer bijzonder geval, indien betrokkene:
– stelt dat aan een of meer vrijstellingsvereisten slechts op een onderdeel niet is voldaan;
– stelt dat aan alle voorwaarden voor verlening van de verblijfsvergunning voor het gestelde verblijfsdoel is voldaan, afgezien van het mvv-vereiste (mits betrokkene niet valt onder de hierboven beschreven toezeggingen van de Minister);
– het beroep niet heeft gemotiveerd;
– het gemotiveerde beroep – hoewel mogelijk – niet met relevante stukken heeft onderbouwd binnen een daartoe gestelde termijn;
– asielgerelateerde gronden aanvoert (dergelijke gronden worden alleen in het kader van een asielaanvraag beoordeeld);
– als asielzoeker is uitgeprocedeerd;
– stelt dat terugkeer naar het land van herkomst redelijkerwijs niet kan worden verlangd en dat –hoewel mogelijk – niet binnen een daartoe gestelde termijn met stukken heeft onderbouwd;
– aangeeft dat noodzakelijke, medische behandeling aan terugkeer – teneinde een mvv te verkrijgen – naar het land van herkomst in de weg staat, maar niet heeft aangetoond dat sprake is van een medische noodsituatie;
– niet ontoerekenbaar, niet-tijdig en na afloop van een redelijke termijn – meer dan zes maanden na afloop van een eerder verleende verblijfsvergunning voor bepaalde tijd – om verlenging of wijziging ervan of om verlening van een verblijfsvergunning heeft gevraagd.
In deze gevallen kan geen recht op vrijstelling van het mvv-vereiste worden ontleend aan de hardheidsclausule.
Indien de aanvraag wordt ingediend door een vreemdeling die de afgelopen vijf jaren geen verblijf heeft gehad op grond van artikel 8, onder a tot en met e, of onder l, Vw en die geen gemotiveerd beroep op de hardheidsclausule heeft gedaan, wordt de uitzetting op voorhand niet achterwege gelaten. Ingevolge artikel 62, eerste lid, Vw dient de vreemdeling nadat het rechtmatig verblijf is beëindigd Nederland uit eigen beweging binnen vier weken te verlaten. Indien een eerste verzoek om een voorlopige voorziening wordt ingediend, mag de beslissing hierop uitsluitend worden afgewacht als het binnen twee weken na bekendmaking van het besluit is ingediend. In bepaalde gevallen kan evenwel een kortere vertrektermijn geïndiceerd zijn. Artikel 62, vierde lid, Vw biedt de mogelijkheid om in het belang van de uitzetting een kortere vertrektermijn te hanteren. Hierbij kan blijkens de memorie van toelichting bij dit artikel gedacht worden aan de situatie dat de vreemdeling Nederland binnen vier weken dient te verlaten, echter de eerste reismogelijkheid dient zich ofwel direct, ofwel na zes weken aan. In die situatie kan beslist worden om een kortere vertrektermijn te geven.
Vrijstelling mvv-vereiste en onverplichte mvv
Dat een aantal categorieën vreemdelingen is vrijgesteld van het vereiste van het bezit van een mvv, betekent niet dat vreemdelingen die tot deze categorie behoren, geen mvv kunnen aanvragen. Indien een vreemdeling die behoort tot een van de hieronder genoemde (van het mvv-vereiste vrijgestelde) categorieën een aanvraag tot afgifte van een mvv indient, wordt die aanvraag uiteraard in behandeling genomen. Vreemdelingen die op grond van artikel 3A Regeling op de consulaire tarieven zijn vrijgesteld van het legesvereiste van een mvv zijn dat ook bij de aanvraag van een onverplichte mvv. De onder artikel 3a, derde lid, genoemde uitzonderingen zijn de uitzonderingen als opgenomen in de GVI, hoofdstuk VII, paragraaf 4 in BNL-kader, namelijk familieleden van EU-onderdanen die gebruik maken van het vrij verkeer van personen EN onderdanen van Israël en San Marino (zie ook A2/4.3.5).
K
Paragraaf B1/4.4 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Ingevolge de Vw kan het verblijf van een vreemdeling in Nederland worden geweigerd dan wel beëindigd, indien de vreemdeling een gevaar oplevert voor de openbare orde of nationale veiligheid. In deze paragraaf zijn de algemene regels opgenomen met betrekking tot de openbare orde bij de verlening, verlenging, wijziging en intrekking van de reguliere verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 Vw. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de eerste verblijfsaanvaarding van vreemdelingen en de ontzegging van voortzetting van verblijf van vreemdelingen.
Afwijkende bepalingen met betrekking tot de openbare orde bij de verlening, verlenging, wijziging en intrekking van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd zijn opgenomen voor:
– gemeenschapsonderdanen en Turkse onderdanen die rechten ontlenen aan het Associatieovereenkomst EG-Turkije: in B10 en B11;
– vreemdelingen die in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning op grond van het feit dat niet binnen drie jaren onherroepelijk op een aanvraag tot het verlenen of verlengen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd is beslist: in B1/4.10;
– de verblijfsvergunning asiel: in C1/5.13;
– houders van een EG-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen die door een andere EU-lidstaat (de eerste lidstaat) is afgegeven of diens gezinsleden, die in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd in Nederland (tweede lidstaat): in B17.
Bepalingen met betrekking tot de openbare orde bij:
– de verlening en intrekking van de reguliere verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd zijn opgenomen in B1/7.1.5, B1/7.2.5 en B1/8.3;
– toegang zijn opgenomen in A2/4.2.5;
– ongewenstverklaring zijn opgenomen in A5.
Onder gevaar voor de openbare orde wordt ook begrepen gevaar voor de openbare rust, de goede zeden, de volksgezondheid of de (goede) internationale betrekkingen. Ook ongewenste politieke activiteiten kunnen onder het openbare orde begrip worden geschaard. Gevaar voor de openbare rust, de goede zeden, de volksgezondheid, de (goede) internationale betrekkingen, of de nationale veiligheid, en ongewenste politieke activiteit, worden per geval beoordeeld. In deze paragraaf zijn derhalve geen algemene regels opgenomen met betrekking tot die gronden om het verblijf van een vreemdeling in Nederland te weigeren of te beëindigen.
Er zijn geen beleidsregels opgenomen omtrent het gevaar voor de nationale veiligheid als grond om verblijf te weigeren dan wel in te trekken. Toepassing van deze grond is niet afhankelijk van een strafrechtelijke veroordeling.
Wel dienen er concrete aanwijzingen te zijn dat de vreemdeling een gevaar vormt voor de nationale veiligheid. Bij het bestaan van concrete aanwijzingen dient in de eerste plaats te worden gedacht aan een ambtsbericht van de AIVD. In voorkomende gevallen kan echter ook worden uitgegaan van een ambtsbericht van onder andere (inter-)nationale ministeries of inlichtingendiensten.
L
Paragraaf B1/4.4.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Ingevolge artikel 16, eerste lid, onder d, Vw kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd worden afgewezen, indien de vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde of nationale veiligheid. Op grond van artikel 16, tweede lid, Vw kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld over de toepassing van de gronden, bedoeld in het eerste lid. Dergelijke regels zijn neergelegd in artikel 3.77 en 3.78 Vb.
De aanvraag wordt afgewezen, indien er ernstige redenen zijn om te veronderstellen dat de vreemdeling of een in Nederland verblijvend gezinslid als bedoeld in artikel 29, onder e en f, Vw zich schuldig heeft gemaakt aan gedragingen, als bedoeld in artikel 1F Vluchtelingenverdrag. Een (strafrechtelijke) veroordeling is niet noodzakelijk. Deze grond is niet afhankelijk gesteld van het tijdstip waarop de gedraging is gepleegd of eventueel bestraft. Deze grond is nader uitgewerkt in C4/3.11.3. Voor gevallen waarin gezinsleden van een vreemdeling die zich heeft schuldig gemaakt aan bedoelde gedragingen op zelfstandige gronden aanspraak maken op vluchtelingrechtelijke bescherming zie C2/6.2.3.
De aanvraag wordt afgewezen, indien de vreemdeling terzake van een misdrijf een transactieaanbod heeft aanvaard, of sprake is van een veroordeling of oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf of vrijheidsontnemende maatregel, een taakstraf of een onvoorwaardelijke geldboete. Plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis (zie artikel 37, WvSr) of in een inrichting voor de opvang van verslaafden (zie artikel 38m WvSr) dan wel in een inrichting voor jeugdigen (zie artikel 77h, vierde lid, onder a, WvSr) alsook de terbeschikkingstelling (zie artikel 37a WvSr) worden tot de vrijheidsontnemende maatregelen gerekend. De veroordeling hoeft niet onherroepelijk te zijn geworden. Ook indien hoger beroep is ingesteld tegen een veroordeling in eerste aanleg, of cassatieberoep is ingesteld tegen een veroordeling in hoger beroep, wordt de aanvraag afgewezen.
In geval de aanvraag verband houdt met gezinshereniging of gezinsvorming houdt de Minister rekening met de aard en de hechtheid van de gezinsband van de vreemdeling en de duur van zijn verblijf, alsmede het bestaan van familiebanden of culturele en sociale banden met het land van herkomst (zie artikel 3.77, vierde lid, Vb).
In geval de aanvraag is ingediend door een vreemdeling die houder is van een EG-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen die is afgegeven door een andere EU lidstaat wordt ingevolge artikel 3.77, vijfde en zesde lid, Vb bij de toepassing van artikel 3.77, eerste lid, onder c, Vb mede rekening gehouden met de ernst van de inbreuk of het soort van inbreuk die door de langdurig ingezetene of diens gezinslid op de openbare orde is gepleegd, respectievelijk met het gevaar dat van de langdurig ingezetene of diens gezinslid uitgaat.
Voorts wordt rekening gehouden met de leeftijd van de vreemdeling, de gevolgen voor de vreemdeling en de leden van zijn gezin, het bestaan van banden met Nederland dan wel het ontbreken van banden met het land van herkomst (zie ook B17/2.3).
Indien een strafzaak terzake van misdrijf openstaat en bekendheid met de uitkomst van de strafzaak voor de te nemen beslissing noodzakelijk is, wordt contact opgenomen met het OM. De termijn voor het geven van de beschikking wordt met toepassing van artikel 25, tweede lid, Vw schriftelijk met maximaal zes maanden verlengd. Indien de aanvraag is ingediend door een langdurig ingezetene of diens gezinslid wordt de termijn met toepassing van artikel 25, vierde lid, Vw met maximaal drie maanden verlengd. De vreemdeling wordt hiervan schriftelijk in kennis gesteld.
Aan het feit dat een straf geheel of gedeeltelijk, voorwaardelijk of onvoorwaardelijk, door Nederlandse of buitenlandse autoriteiten is kwijtgescholden, komt voor de toepassing van deze regels geen zelfstandige betekenis toe.
Niet alle gedragingen op grond waarvan gevaar voor de openbare orde kan leiden tot afwijzing van de aanvraag zijn in artikel 3.77, eerste lid, Vb neergelegd.
Buiten de gevallen genoemd in artikel 3.77, eerste lid, Vb kan op grond van artikel 3.78 Vb de aanvraag slechts worden afgewezen wegens gevaar voor de openbare orde, indien naar het oordeel van de Minister zwaarwegende belangen daartoe nopen.
Bij toepassing van artikel 3.78 Vb dient grote terughoudendheid te worden betracht. Toepassing vergt een volledige individuele afweging tussen de rechtstreeks in het geding zijnde belangen.
Een eens gepleegd misdrijf wordt niet blijvend tegengeworpen.
Indien de vreemdeling wegens misdrijf is veroordeeld of een transactievoorstel heeft aanvaard, betekent dat niet dat zijn aanvraag nimmer meer kan worden ingewilligd. Indien er geen sprake is van het meermalen plegen van strafbare feiten en de vreemdeling ook niet ongewenst is verklaard, wordt de veroordeling of transactie na verloop van tijd niet meer gebruikt om de aanvraag af te wijzen. Bij de termijn gedurende welke een gesanctioneerd misdrijf reden blijft vormen om de aanvraag tot het verlenen van een reguliere verblijfsvergunning af te wijzen, wordt onderscheid gemaakt tussen enerzijds drugs- en geweldsmisdrijven en anderzijds andere misdrijven. Daarbij is aangesloten bij de termijnen die worden gehanteerd bij de beoordeling van aanvragen om opheffing van de maatregel van ongewenstverklaring (zie A5/4.1).
Ingeval van een veroordeling of transactie wegens drugs- dan wel geweldsmisdrijven bedraagt die termijn tien jaren. Ingeval van een veroordeling of transactie wegens een ander misdrijf bedraagt die termijn vijf jaren. De termijn vangt aan op de dag waarop de veroordeling onherroepelijk is geworden of het transactievoorstel is aanvaard. Indien de tenuitvoerlegging van de sanctie pas later heeft plaatsgevonden, vangt de termijn aan op de dag waarop de sanctie volledig ten uitvoer is gelegd. Daarmee wordt voorkomen dat de termijn (bijvoorbeeld tijdens een langdurige gevangenisstraf) kan verstrijken voordat de straf ten uitvoer is gelegd. De sanctie is ten uitvoer gelegd:
a. ingeval van vrijheidsbenemende straf of maatregel: de datum van invrijheidstelling;
b. ingeval van taakstraf: de datum waarop de taakstraf is voltooid;
c. ingeval van vermogenssanctie: de datum waarop de geldboete of transactie is betaald.
Het is van belang dat de vreemdeling bij de indiening van de aanvraag gegevens en bescheiden overlegt waaruit blijkt op welke datum de sanctie ten uitvoer is gelegd, dus wanneer hij in vrijheid is gesteld, de taakstraf heeft voltooid of het bedrag heeft betaald (zie artikel 4:2 Awb).
Indien de aanvraag wegens het verstrijken van deze vijfjaren- of tienjarentermijn niet langer wordt afgewezen, wordt de vreemdeling ook niet ongewenst verklaard op de enkele grond dat hij die feiten heeft gepleegd. Ingeval van het bij herhaling plegen van – al dan niet dezelfde – strafbare feiten is de termijnstelling niet van toepassing en worden de in het verleden gepleegde feiten bij de beoordeling van de aanvraag betrokken.
De termijn van vijf, onderscheidenlijk tien jaren, is niet van toepassing, indien sprake is van het bij herhaling plegen van strafbare feiten of van ernstige redenen om te veronderstellen dat de vreemdeling (of diens gezinslid) zich schuldig heeft gemaakt aan gedragingen als bedoeld in artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag.
Indien de vreemdeling ongewenst is verklaard, kan hij geen rechtmatig verblijf hebben (zie artikel 67, derde lid, Vw). Ook indien de termijn van vijf, onderscheidenlijk tien jaren (zie artikel 6.6, eerste lid, Vb), verstrijkt voordat de ongewenstverklaring is opgeheven, komt de vreemdeling niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning.
Het enkele feit dat de termijn van vijf, onderscheidenlijk tien jaren (zie artikel 6.6, eerste lid, Vb), verstrijkt voordat de ongewenstverklaring is opgeheven, vormt geen reden om de ongewenstverklaring in afwijking van artikel 6.6 Vb op te heffen.
M
Paragraaf B1/4.5 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Op dit moment is TBC de enige infectieziekte waaraan het vreemdelingenrecht gevolgen verbindt, zowel op het gebied van toezicht (zie artikel 54, eerste lid, onder e, Vw, artikel 4.46 Vb en A3/7.5 Vc) als ook bij de verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. De bereidheid om het onderzoek (en zonodig de behandeling) te ondergaan en daaraan mee te werken, is een algemene voorwaarde voor de verlening (zowel op aanvraag als ambtshalve) van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. Indien TBC wordt vastgesteld, vormt dat op zichzelf nog geen grond om de aanvraag af te wijzen.
Ingevolge artikel 16, eerste lid, aanhef en onder e, Vw kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 Vw worden afgewezen indien de vreemdeling niet bereid is om medewerking te verlenen aan een medisch onderzoek naar een ziekte aangewezen bij of krachtens de Infectieziektewet, ter bescherming van de volksgezondheid of een medische behandeling tegen een dergelijke ziekte te ondergaan. Op grond van artikel 16, tweede lid, Vw kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld over de toepassing van deze grond. Dergelijke regels zijn neergelegd in artikel 3.79 Vb.
De aanvraag wordt afgewezen indien de vreemdeling niet bereid is een onderzoek naar of behandeling van TBC aan de ademhalingsorganen te ondergaan of indien hij niet meewerkt aan dat onderzoek of die behandeling, tenzij hij de nationaliteit bezit van een van de bij ministeriële regeling vast te stellen landen. Ontbreken van bedoelde bereidheid of medewerking staat ook in de weg aan ambtshalve verlening van verblijfsvergunningen.
In artikel 3.18 VV zijn de landen vermeld, waarvan de onderdanen van dit vereiste zijn vrijgesteld. Het betreft onderdanen van de EU, de lidstaten van de EER, Australië, Canada, Israël, Japan, Monaco, Nieuw-Zeeland, Suriname, de Verenigde Staten van Amerika en Zwitserland. In deze landen komt verhoudingsgewijs weinig TBC voor.
Ingevolge artikel 3.79, tweede lid, Vb is van het vereiste eveneens vrijgesteld de vreemdeling die langdurig ingezetene is, dan wel als gezinslid van een langdurig ingezetene in een andere staat die partij is bij het EG-verdrag is toegelaten.
Omdat het vereiste alleen geldt voor de eerste verblijfsaanvaarding kunnen aanvragen om voortzetting van verblijf niet op deze grond worden afgewezen. Indien de vreemdeling houder van een verblijfsvergunning (asiel of regulier, voor bepaalde of onbepaalde tijd) of Nederlander is geweest, en een aanvraag heeft ingediend, geldt het vereiste niet, indien wordt geoordeeld dat redelijkerwijs sprake is van voortzetting van verblijf.
Dat betekent dat, indien wordt geoordeeld dat niet redelijkerwijs kan worden of behoort te worden gesproken van voortzetting van verblijf, het vereiste wel geldt, met name gelet op het tweede lid van artikel 3.82 Vb.
Met een redelijke termijn wordt blijkens de toelichting op dit artikel gedoeld op een termijn van zes maanden na het einde van het rechtmatig verblijf of als Nederlander.
Idealiter heeft de vreemdeling die zich bij de burgemeester van de gemeente van zijn woon- of verblijfplaats meldt om aldaar fysiek een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier in te dienen, reeds bij de GG&GD een onderzoek naar TBC aan de ademhalingsorganen ondergaan. Hiervan kan bijvoorbeeld sprake zijn indien de vreemdeling zich in een eerder stadium reeds bij de burgemeester van zijn woon- of verblijfplaats heeft vervoegd ter verkrijging van het aanvraagformulier waarmee hij een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning regulier kan indienen. Veelal zal de vreemdeling dat onderzoek nog niet hebben ondergaan. In die situatie verwijst de burgemeester van de gemeente waar de vreemdeling woon- of verblijfplaats heeft de vreemdeling door naar de meest nabij gelegen GG&GD. Voor deze verwijzing maakt hij gebruik van het TBC formulier (zie bijlage 13 VV).
Op het formulier vult de burgemeester alle persoonsgegevens in die uit het document voor grensoverschrijding en eventuele andere bescheiden kenbaar zijn. Het formulier wordt vervolgens als verwijzingsformulier aan de te onderzoeken vreemdeling gegeven.
De te onderzoeken vreemdeling vervoegt zich bij de aangewezen GG&GD. Naast het document voor grensoverschrijding dat bij de gemeente is overgelegd, wordt het verwijzingsformulier aan de onderzoeksarts overgelegd. De arts belast met het onderzoek vergelijkt de gegevens in het document voor grensoverschrijding van de vreemdeling met de gegevens op het formulier. De onderzoeksarts vult na het onderzoek het formulier in en zendt het naar het juiste kantoor van de IND, dat de aanvraag in behandeling heeft.
In het kader van het medisch onderzoek zoals bedoeld in de onderhavige paragraaf is het van belang twee situaties van elkaar te scheiden; de bereidheid tot medisch onderzoek en de bereidheid tot het ondergaan van een medische behandeling.
Door ondertekening van een daartoe strekkende verklaring op het formulier verklaart de vreemdeling zich in beginsel bereid zijn medewerking te verlenen aan het onderzoek naar TBC aan de ademhalingsorganen alsmede zijn medewerking te verlenen aan behandeling van eventuele TBC. Indien de vreemdeling niet tot ondertekening is overgegaan wordt hem een termijn van twee weken gegund om dat alsnog te doen, dan wel gemotiveerd aan te geven waarom hij daartoe niet bereid is. In beginsel wordt de aanvraag afgewezen indien de vreemdeling niet bereid is gebleken bedoelde verklaring op het TBC formulier te ondertekenen.
De bereidheid tot medisch onderzoek
Uit het feit dat de vreemdeling zich inderdaad bij de onderzoeker heeft gemeld en het onderzoek naar TBC aan de ademhalingsorganen daadwerkelijk heeft ondergaan, wordt de bereidheid van de vreemdeling om een medisch onderzoek te ondergaan vastgesteld. De bereidheid om een onderzoek naar TBC te ondergaan blijkt uit het feit dat het originele verwijzingsformulier (zie bijlage 13 VV) aan de IND is teruggezonden. Met de ontvangst van dat originele formulier door de IND wordt de bereidheid van de vreemdeling om een onderzoek naar TBC aan de ademhalingsorganen te ondergaan, geacht reeds ten tijde van de aanvraag aanwezig te zijn geweest. Eerst nadat de vreemdeling het onderzoek heeft ondergaan en het originele formulier door de IND is ontvangen, kan de vergunning worden verleend, indien ook aan de overige voorwaarden wordt voldaan.
Bereidheid medische behandeling
De bereidheid van de vreemdeling om een medische behandeling te ondergaan en daaraan medewerking te verlenen, blijkt uit de ondertekening van de daartoe strekkende verklaring op het TBC-formulier.
Het enkele feit dat bij de vreemdeling TBC aan de ademhalingsorganen is geconstateerd, leidt er overigens niet toe dat de aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning wordt afgewezen. Indien de verklaring is ondertekend, wordt de vergunning verleend. Gelet op de duur van de TBC-behandeling is het immers niet opportuun om de bereidheid om mee te werken aan die behandeling eerst na voltooiing van de behandeling vast te stellen. Indien na verlening van de vergunning blijkt dat de vreemdeling ondanks bedoelde ondertekening niet daadwerkelijk bereid is gebleken de behandeling te ondergaan of daaraan mee te werken, wordt de vergunning ingetrokken op grond van het feit dat er onjuiste gegevens zijn verstrekt.
Achterwege laten van uitzetting
Indien de vreemdeling bij wie TBC is geconstateerd, niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning, kan dat een reden vormen om de uitzetting van die vreemdeling en diens eventuele gezinsleden achterwege te laten, omdat het gelet op de gezondheidstoestand van de vreemdeling niet verantwoord is om te reizen (zie artikel 64 Vw). Voor de specifieke uitwerking hiervan wordt verwezen naar A4/7.7. Voor het recht op opvang en RvA verstrekkingen wordt verwezen naar C23/2.3.3.
N
Paragraaf B1/5.3.6 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Voortzetting verblijfsaanvaarding
Ingevolge artikel 18, eerste lid, onder e, Vw kan een aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd worden afgewezen indien de vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde of nationale veiligheid. Op grond van artikel 18, tweede lid, Vw kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld over de toepassing van deze grond. Dergelijke regels zijn neergelegd in artikel 3.86 en 3.87 Vb.
Bij de ontzegging van voortzetting van verblijf (verblijfsbeëindiging) wordt de duur van het verblijf van de vreemdeling op grond van een verblijfsvergunning, direct voorafgaande aan het misdrijf, gerelateerd aan de ernst van de inbreuk op de openbare orde, zoals die blijkt uit de beoordeling daarvan door de (straf)rechter. Daarmee wordt tot uiting gebracht dat naarmate de banden van de vreemdeling met Nederland sterker zijn, de inbreuk op de openbare orde ernstiger dient te zijn om voortzetting van verblijf te ontzeggen. In bepaalde gevallen wordt het verblijf niet, of onder zwaardere voorwaarden, beëindigd.
In geval de verblijfsvergunning is verleend onder een beperking verband houdend met gezinshereniging of gezinsvorming houdt de Minister bij de toepassing van artikel 3.86 Vb ten minste rekening met de aard en de hechtheid van de gezinsband van de vreemdeling, alsmede het bestaan van familiebanden of culturele of sociale banden met het land van herkomst (zie artikel 3.86, negende lid, Vb).
Ingevolge artikel II bij het besluit van 5 juli 2002 tot wijziging van artikel 3.86 Vb 2000 (Stb. 2002, 371, in werking getreden op 17 juli 2002) blijft het gewijzigde Besluit buiten toepassing ten aanzien van de vreemdeling wiens verblijf op grond van het recht zoals dat gold voor de inwerkingtreding van dit besluit niet kon worden beëindigd, tenzij die vreemdeling wegens een na inwerkingtreding van dit Besluit gepleegd misdrijf waartegen een gevangenisstraf van twee jaar of meer is bedreigd bij onherroepelijk geworden rechterlijk vonnis is veroordeeld.
Ingevolge artikel II bij het besluit van 29 september 2004 tot wijziging van artikel 3.86 Vb 2000 (Stb. 2004, 496, in werking getreden op 1 november 2004), blijft het gewijzigde Besluit buiten toepassing ten aanzien van de vreemdeling wiens verblijf op grond van het recht zoals dat gold voor de inwerkingtreding van dit besluit niet kon worden beëindigd, tenzij die vreemdeling wegens een na inwerkingtreding van dit Besluit gepleegd misdrijf bij onherroepelijk geworden rechterlijk vonnis is veroordeeld tot jeugddetentie of een maatregel is opgelegd als bedoeld in artikel 38m of 77h, vierde lid, onder a, WvSr.
De ernst van de inbreuk op de openbare orde wordt bepaald aan de hand van de strafmaat. Om te beoordelen of het verdere verblijf aan een vreemdeling kan worden ontzegd, wordt de hoogte van de opgelegde straf gerelateerd aan de duur van het verblijf van de vreemdeling in Nederland, op het moment dat het misdrijf werd gepleegd. Dit is het principe van de zogenaamde glijdende schaal. Deze regels zijn van toepassing op alle gevallen waarin sprake is van verlenging of wijziging van het verblijf, alsmede indien een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 Vw wordt ingetrokken.
Indien de vreemdeling houder van een verblijfsvergunning regulier, voor bepaalde of onbepaalde tijd, of Nederlander is geweest, en niet tijdig een aanvraag heeft ingediend, zijn de regels van de artikelen 3.86 en 3.87 Vb eveneens van toepassing, indien:
– de aanvraag (tot het verlenen, het wijzigen of het verlengen van een verblijfsvergunning) is ontvangen binnen zes maanden nadat het verblijfsrecht op grond van de eerdere verblijfsvergunning of het Nederlanderschap is geëindigd;
– er geen onjuiste gegevens zijn verstrekt dan wel gegevens zijn achtergehouden, die tot afwijzing van de oorspronkelijke aanvraag zouden hebben geleid; en
– de vreemdeling zijn hoofdverblijf niet buiten Nederland heeft gevestigd.
Verder verblijf wordt ontzegd, indien er ernstige redenen zijn om te veronderstellen dat de vreemdeling of een in Nederland verblijvend gezinslid als bedoeld in artikel 29, onder e en f, Vw, zich schuldig heeft gemaakt aan gedragingen, als bedoeld in artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag. Een (strafrechtelijke) veroordeling is niet noodzakelijk. Deze grond is niet afhankelijk gesteld van het tijdstip waarop de gedraging is gepleegd of eventueel bestraft. Deze grond is nader uitgewerkt in C4/3.11.3. Voor een in Nederland verblijvend gezinslid dat op eigen gronden aanspraak maakt op vluchtelingenrechtelijke bescherming zie C2/6.3.
Verder verblijf wordt ontzegd, indien de vreemdeling wegens een misdrijf;
– waartegen bij een verblijfsduur van minder dan drie jaar een gevangenisstraf van twee jaar of meer is bedreigd, of bij een verblijfsduur van drie jaar of meer een gevangenisstraf van drie jaar of meer is bedreigd;
– bij onherroepelijk geworden rechterlijk vonnis;
– is veroordeeld tot een gevangenisstraf of jeugddetentie, een taakstraf, of hem een maatregel als bedoeld in artikel 37a, 38m of 77h, vierde lid, onder a, WvSr is opgelegd; en
– het onvoorwaardelijk ten uitvoer te leggen gedeelte van die straf of maatregel ten minste gelijk is aan de corresponderende norm van de glijdende schaal.
De enkele omstandigheid dat de vreemdeling een gevaar voor de openbare orde vormt, wordt niet gebaseerd op iedere willekeurige misstap die tot een sanctie heeft geleid. De misdraging moet wel voldoende ernstig zijn geweest. De ernst komt tot uiting in het feit dat alleen misdrijven in aanmerking worden genomen. Bovendien moet ook de sanctie die daarop is gevolgd, voldoende zwaar zijn. Dat betekent dat misdragingen die strafrechtelijk als overtreding worden gekwalificeerd of die buiten het strafrecht zijn afgedaan (bijvoorbeeld met een bestuurlijke boete of uitsluitend een civiele veroordeling tot schadevergoeding) buiten beschouwing blijven. Of een bepaalde misdraging een misdrijf of een overtreding is, is afhankelijk van de desbetreffende wetgeving.
Strafbedreiging van twee respectievelijk drie jaar of meer
Tegen de meeste misdrijven is een maximale door de rechter op te leggen straf bedreigd van drie jaar of meer. Een aantal misdrijven kent een lagere strafbedreiging van twee jaar, waarvan de belangrijkste is vernieling (artikel 350 WvSr).
Onherroepelijk geworden rechterlijk vonnis
Het vonnis waarbij de straf of maatregel is opgelegd, moet onherroepelijk zijn. Indien het vonnis nog niet onherroepelijk is, of indien er een strafzaak openstaat, wordt contact opgenomen met het OM. De beslistermijn kan met toepassing van artikel 25, tweede lid, Vw schriftelijk met maximaal zes maanden worden verlengd.
Indien de aanvraag is ingediend door een langdurig ingezetene of diens gezinslid wordt de termijn met toepassing van artikel 25, vierde lid, Vw met maximaal drie maanden verlengd
Bij de glijdende schaal worden alleen de onvoorwaardelijk ten uitvoer te leggen gedeelten van de straf meegeteld bij de berekening van de norm in de glijdende schaal.
In geval van meerdere veroordelingen worden de onvoorwaardelijke gedeelten bij elkaar opgeteld, indien de verblijfsduur (de periode waarin de vreemdeling, voorafgaande aan het plegen van het eerste misdrijf, op grond van een geldige verblijfsvergunning in Nederland verbleef) vijf jaren of korter is.
Een taakstraf is ofwel een werkstraf (het verrichten van onbetaalde arbeid ten algemene nutte) ofwel een leerstraf (het volgen van een leertraject) dan wel een combinatie van beiden. De taakstraf komt in plaats van een gevangenisstraf. In geval van een veroordeling tot een taakstraf wordt de duur van de door de rechter bepaalde vervangende hechtenis als uitgangspunt genomen bij de toepassing van de glijdende schaal. Dit betekent dat de taakstraf wordt tegengeworpen ongeacht de duur van de taakstraf (zie de artikelen 22, c en d, WvSr).
Aan het feit dat een straf geheel of gedeeltelijk, voorwaardelijk of onvoorwaardelijk, door Nederlandse of buitenlandse autoriteiten is kwijtgescholden, komt voor de toepassing van deze regels geen zelfstandige betekenis toe.
Minderjarige vreemdelingen met een in Nederland gevestigde Nederlandse ouder
Op grond van hun bijzondere banden met Nederland vinden ongewenstverklaring en ontzegging van verder verblijf op grond van gevaar voor de openbare orde niet plaats ten aanzien van deze vreemdelingen (zie artikel 3.50, vierde lid Vb).
Vreemdelingen die in Nederland zijn geboren dan wel voor hun tiende levensjaar tot Nederland zijn toegelaten
Om reden van hun bijzondere banden met Nederland geldt voor hen dat bij een verblijfsduur van ten minste tien en minder dan vijftien jaar alleen in geval van veroordeling wegens handel in verdovende middelen ontzegging van verder verblijf en ongewenstverklaring plaats zal vinden en bij een verblijfsduur van ten minste vijftien jaar niet tot verblijfsbeëindiging wordt overgegaan.
Vreemdelingen die houder zijn van een EG-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen die is afgegeven door een andere EU-lidstaat
De Minister houdt bij de toepassing van artikel 3.86, eerste lid, onder c, Vb mede rekening met de ernst van de inbreuk of het soort van inbreuk dat door de langdurig ingezetene of diens gezinslid op de openbare orde of nationale veiligheid is gepleegd, respectievelijk met het gevaar dat van de langdurig ingezetene of dat gezinslid uitgaat (zie artikel 3.86, tiende lid, Vb).
Bovendien houdt de Minister rekening met de leeftijd van de vreemdeling, de gevolgen voor de vreemdeling en de leden van zijn gezin, het bestaan van banden met Nederland dan wel het ontbreken van banden met het land van herkomst (zie artikel 3.86, elfde lid, Vb).
Met ‘gezinslid’ wordt hier bedoeld het gezinslid dat door de andere lidstaat is toegelaten voor verblijf bij een langdurig ingezetene in die lidstaat. (zie B17/5)
Vreemdelingen met een verblijfsduur van tien jaar of langer
Bij een verblijfsduur van tien jaren, wordt alleen tot verblijfsbeëindiging overgegaan ingeval van een geweldsmisdrijf of handel in verdovende middelen. Bij een verblijfsduur van vijftien jaren, wordt alleen tot verblijfsbeëindiging overgegaan ingeval van handel in verdovende middelen. Bij een verblijfsduur van twintig jaren, wordt niet meer tot verblijfsbeëindiging overgegaan.
In het buitenland gepleegde en/of berechte misdrijven
Strafbare feiten die in het buitenland zijn gepleegd of bestraft, worden eveneens bij de beoordeling van het gevaar voor de openbare orde betrokken, doch slechts voor zover het gaat om strafbare feiten die naar Nederlands recht misdrijven zijn. Dat geldt ook indien het strafbare feit naar buitenlands recht een overtreding, maar naar Nederlands recht een misdrijf is. Of het feit naar Nederlands recht een misdrijf is (waartegen een gevangenisstraf van twee of drie jaren of meer is bedreigd) wordt beoordeeld aan de hand van de strafbepalingen in het WvSr of de bijzondere Nederlandse strafwetten.
Bij verblijfsbeëindiging gaat het om (een of meer) strafbare feiten die naar Nederlands recht misdrijven zijn waartegen een gevangenisstraf van respectievelijk twee of drie jaren of meer is bedreigd.
Voor de toepassing van de glijdende schaal, dient tevens te worden beoordeeld welke gevolgen naar Nederlands recht aan de strafbare feiten zouden zijn verbonden, indien die strafbare feiten in Nederland zouden zijn gepleegd en bestraft. Voor die beoordeling is van belang dat de vreemdeling zelf alle relevante gegevens en bescheiden met betrekking tot de strafbare feiten en de afdoening daarvan verschaft, waarbij valt te denken aan een gewaarmerkt afschrift van het strafvonnis. Aan de hand van de gegevens die de vreemdeling heeft verschaft of anderszins bekend zijn geworden, wordt contact opgenomen met het OM voor de vraag welke straf in Nederland voor het betreffende strafbare feit zou zijn gevorderd, waarbij wordt aangesloten bij de gepubliceerde richtlijnen van het OM met betrekking tot de eis van de Officier ter zitting.
O
Paragraaf B1/6 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Richtlijn 2003/109 betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen geeft materiële en procedurele normen voor de toekenning en intrekking van een Europese verblijfstitel voor langdurig ingezetenen en de daarbij behorende rechten en voorwaarden waaronder langdurig ingezetenen in andere lidstaten van de EU mogen verblijven.
De nieuwe status van langdurig ingezetene wordt, evenals de verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd op nationale gronden, op aanvraag verleend. De aanvraag strekt tot het verlenen of wijzigen van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 20 Vw.
Artikel 21 Vw regelt op hoofdlijnen de afgifte van de verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd volgens de voorwaarden voor toekenning van de Europese status van langdurig ingezetene, inclusief die betreffende de personele werkingssfeer. Artikel 21a Vw regelt op hoofdlijnen de afgifte dan wel verlening van de verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd in afwijking van artikel 21 Vw, op grond van de gunstigere nationale voorwaarden. De aanvraag wordt eerst getoetst aan de vereisten die bij of krachtens artikel 21 Vw zijn gesteld. Indien daaraan volledig wordt voldaan, wordt de gevraagde vergunning verleend met de aantekening “EG-langdurig ingezetene”. Deze aantekening wordt geplaatst achter op het reeds bestaande verblijfsdocument voor onbepaalde tijd. Indien niet (volledig) aan deze voorwaarden wordt voldaan, wordt getoetst aan de vereisten die bij of krachtens artikel 21a Vw zijn gesteld. Als aan de voorwaarden als neergelegd van artikel 21a Vw wel wordt voldaan, wordt een vergunning voor onbepaalde tijd op nationale gronden verleend.
Het is de houder van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 20 Vw, ongeacht op welke gronden die is verleend, toegestaan voor onbepaalde tijd in Nederland te verblijven. Deze vergunning behoeft dus niet te worden verlengd. Het verblijfsdocument, waaruit het verblijfsrecht op grond van de verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd blijkt, moet elke vijf jaren worden vernieuwd. De vreemdeling dient ervoor zorg te dragen dat het verblijfsdocument telkens vijf jaar na de afgifte daarvan wordt vervangen door een nieuw exemplaar.
Aan de vergunning worden geen beperkingen of voorschriften verbonden.
Het is aan de houder van deze verblijfsvergunning toegestaan om arbeid te verrichten, zonder dat een TWV is vereist. Tegen het verblijf voor onbepaalde duur van de houder van de verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd bestaan in beginsel geen bedenkingen als bedoeld in artikel 8, eerste lid, onder b, Rwn.
De verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd wordt slechts verleend op aanvraag, indien op het moment van de aanvraag (zie artikel 21 Vw), of de beslissing daarop (zie artikel 21a Vw), aantoonbaar aan alle voorwaarden voor de verlening wordt voldaan. Weliswaar ontstaat op grond van de Richtlijn 2003/109 aanspraak op toekenning van de status van EG-langdurig ingezetene, maar die aanspraak is afhankelijk van voorwaarden, terwijl de lidstaat onder omstandigheden kan weigeren de status toe te kennen. De status ontstaat dan ook niet van rechtswege, maar moet door de lidstaat uitdrukkelijk worden toegekend. De verlening van de verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd met de aantekening “EG-langdurig ingezetene” heeft derhalve niet slechts een declaratoir, maar constitutief karakter. Bij de beoordeling van de aanvraag wordt dan ook niet ambtshalve nagegaan of de aanvrager op enig moment in het verleden aanspraak zou hebben kunnen doen gelden op de verlening van de verblijfsvergunning indien die destijds zou zijn aangevraagd.
In B1/6.1 worden de algemene voorwaarden ingevolge artikel 21 Vw juncto artikel 3.92 Vb, inzake de toekenning van de Europese status van langdurig ingezetene behandeld. In B1/7.1 en verder worden de afwijzingsgronden ingevolge artikel 21 Vw inzake de verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd met de aantekening ‘EG-langdurig ingezetene’ behandeld en in B1/7.2 en verder worden de afwijzingsgronden ingevolge artikel 21a Vw juncto artikel 3.93 en 3.94 Vb inzake de toekenning van de vergunning voor onbepaalde tijd op nationale gronden behandeld.
P
Paragraaf B1/6.1Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
In deze paragraaf worden de algemene voorwaarden voor de toekenning van de Europese status van langdurig ingezetene met toepassing van artikel 21 Vw behandeld. Deze hebben betrekking op:
a. de duur van het ononderbroken rechtmatig verblijf (zie artikel 21, eerste lid, onder a, Vw en B1/7.1.1);
b. de aard van het verblijfsrecht (zie artikel 21, eerste lid, onder b, Vw en B1/7.1.2);
c. afwezigheid van het grondgebied (zie artikel 21, eerste lid, onder c, Vw en B1/7.1.3);
d. middelen van bestaan (zie artikel 21, eerste lid, onder d, Vw en B1/7.1.4);
e. openbare orde (zie artikel 21, eerste lid, onder e, Vw en B1/7.1.5);
f. de nationale veiligheid (zie artikel 21, eerste lid, onder f, Vw en B1/7.1.6);
g. ziektekostenverzekering (zie artikel 21, eerste lid, onder g, Vw en B1/7.1.7);
h. onjuiste gegevens (zie artikel 21, eerste lid, onder h, Vw en B1/7.1.8);
i. rechtmatig verblijf (zie artikel 21, eerste lid, onder i, Vw en B1/7.1.9);
j. geprivilegieerde status (zie artikel 21, eerste lid, onder j, Vw en B1/7.1.10);
k. het inburgeringsexamen (zie artikel 21, eerste lid, onder k, Vw en B1/7.1.11) .
Als een van de in artikel 21 Vw genoemde gronden tot afwijzing kan leiden, wordt de verblijfsvergunning voor onbepaalde duur als EG-langdurig ingezetene niet verleend.
Q
Paragraaf B1/6.1.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te vervallen.
R
Paragraaf B1/6.1.2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te vervallen.
S
Paragraaf B1/6.1.3 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te vervallen
T
Paragraaf B1/6.2 wordt toegevoegd en komt te luiden:
In artikel 21a Vw juncto de artikelen 3.93 en 3.94 Vb is neergelegd, in welke gevallen in afwijking van artikel 21 Vw, op grond van de gunstigere nationale voorwaarden een verblijfsvergunning voor onbepaalde duur wordt verleend (zie B1/7.2). Het gaat hierbij om de meerderjarige vreemdeling die:
– tien aangesloten jaren rechtmatig verblijf heeft gehad (zie artikel 21a, eerste lid, onder a, Vw en B1/7.2.4);
– als minderjarige in het kader van gezinshereniging is toegelaten (zie artikel 21a, eerste lid, onder b, Vw, B1/7.2.3 en B1/7.2.4);
– in aanmerking komt voor wedertoelating op grond van de terugkeeroptie (zie artikel 3.93, derde lid, Vb, B1/7.2.3 en B4/5.1)
– in aanmerking komt voor wedertoelating op grond van de terugkeeroptie Remigratiewet (zie artikel 3.94 Vb, B1/7.2.3 en B4/3.2.2.1);
– als ex-gepriviligieerden die tien jaar in Nederland heeft verbleven (zie artikel 3.93, eerste lid, onder a en b, Vb, B1/7.2.3, B12/2.1.1, B12/2.1.2.1, B12/2.2.2.1 en B12/3.3.1); of
– als afhankelijk gezinslid van een vreemdeling met een bijzondere gepriviligieerde status tien jaar in Nederland heeft verbleven (zie artikel 3.93, eerste lid, onder c, Vb, B1/7.2.3, B12/2.1.1, B12/2.1.2.2 en B12/3.3.2).
Op grond van artikel 21a Vw juncto de artikelen 3.93 en 3.94 Vb wordt onder bepaalde voorwaarden afgeweken van:
– artikel 21, eerste lid, onder a, Vw: de duur van het ononderbroken rechtmatig verblijf (zie artikel 3.93, eerste lid Vb, artikel 3.94 Vb, en B1/7.2.1);
– artikel 21, eerste lid, onder b, Vw: de aard van het verblijfsrecht (zie artikel 3.93, tweede lid, Vb en B1/7.2.2);
– artikel 21, eerste lid, onder d, Vw: middelen van bestaan (zie artikel 21a, eerste lid, Vw, artikel 3.94 Vb en B1/7.2.3); en
– artikel 21, eerste lid, onder h, Vw: onjuiste gegevens (zie artikel 3.93, vierde lid, Vb en B1/7.2.6).
Een en ander betekent dat de overige in artikel 21 Vw genoemde voorwaarden onverkort van toepassing zijn.
Tenslotte is voor een nader omschreven groep secundaire migranten geregeld dat hun aanvraag om een verblijfsvergunning voor onbepaalde duur alleen mag worden afgewezen op grond van artikel 21, eerste lid, onder e en f, Vw (zie artikel 21a, tweede lid, Vw, B1/7.2.4 en B1/7.2.6).
U
Paragraaf B1/7.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
In artikel 21, eerste lid, onder a, Vw kan de aanvraag tot het verlenen of wijzigen van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 20 Vw, slechts worden afgewezen op de in artikel 21, eerste lid, Vw genoemde gronden, dan wel de krachtens dat artikel te stellen regels. Deze gronden worden behandeld in B1/7.1.1 tot en met B1/7.1.11.
V
Paragraaf B1/7.1.1 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt toegevoegd en komt te luiden:
Ingevolge artikel 21, eerste lid, onder a, Vw kan de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 20 Vw worden afgewezen indien de vreemdeling niet gedurende vijf jaren ononderbroken en direct voorafgaande aan de aanvraag rechtmatig verblijf heeft gehad als bedoeld in artikel 8 Vw. Richtlijn 2003/109 laat niet toe dat uitzonderingen worden gemaakt op de duur van het rechtmatig verblijf. Wel mogen de lidstaten uitzonderingen maken op de voorwaarde dat het rechtmatig verblijf ononderbroken moet zijn.
Ingevolge artikel 3.92, eerste lid, Vb wordt de aanvraag niet af gewezen, om reden dat het rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8 Vw niet vijf jaar aaneengesloten is geweest, indien de aanvraag is ingediend door een meerderjarige die zijn hoofdverblijf niet buiten Nederland heeft verplaatst en:
– die tussen het vierde en negentiende levensjaar tien jaren rechtmatig in Nederland heeft verbleven als bedoeld in artikel 8, onder a, b dan wel l, Vw en wiens aanvraag is ontvangen voor het drieëntwintigste levensjaar; of
– die voor het negentiende levensjaar vijf jaar rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onder a, b dan wel l, Vw en voor wie Nederland het meest aangewezen land is.
W
Paragraaf B1/7.1.2 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt toegevoegd en komt te luiden:
Bij de beoordeling van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd, is van doorslaggevend belang dat het verblijfsrecht van de vreemdeling niet-tijdelijk van aard is. Daarmee wordt voorkomen dat een vreemdeling met een tijdelijk verblijfsrecht bijvoorbeeld op grond van een verblijfsvergunning voor studie aanspraak kan maken op de verlening van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd en zo het tijdelijke karakter aan zijn verblijfsrecht kan ontnemen. Indien het doel waarvoor deze vreemdeling verblijf is toegestaan is bereikt of beëindigd, wordt dat verblijf beëindigd en dient de vreemdeling Nederland weer te verlaten. Daarmee is niet te verenigen dat deze vreemdeling in het bezit zou worden gesteld van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd en derhalve Nederland niet zou hoeven te verlaten.
Ingevolge artikel 21, eerste lid, onder b, Vw kan de aanvraag tot het verlenen of wijzigen van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 20 Vw worden afgewezen indien sprake is geweest van een formeel beperkt verblijfsrecht of een verblijfsrecht als werknemer van een dienstverlener in het kader van grensoverschrijdende diensten of als verlener van grensoverschrijdende diensten.
Van een formeel beperkt verblijfsrecht is bijvoorbeeld sprake indien de vreemdeling in afwachting is van een beslissing op een aanvraag om verlening, wijziging of verlenging van een verblijfsvergunning. Van een formeel beperkt verblijfsrecht is bijvoorbeeld ook sprake hangende bezwaar of beroep tegen de weigering een verblijfsvergunning te verlenen, verlengen of wijzigen, alsmede hangende bezwaar of beroep, gericht tegen een intrekking van een verblijfsvergunning. Als de verblijfsvergunning uiteindelijk wordt verleend, geldt die periode (achteraf gezien) niet meer als formeel beperkt. Voor zover deze perioden uiteindelijk toch worden bestreken door een verblijfsvergunning tellen deze alsnog wel mee. Dit is als regel het geval indien de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd alsnog met toepassing van artikel 26 Vw met ingang van datum aanvraag wordt toegekend. Hetzelfde geldt indien de intrekking alsnog ongedaan wordt gemaakt.
De periode waarin de vreemdeling als Nederlander in Nederland heeft verbleven, telt eveneens mee (zie B4).
Indien het verblijfsrecht formeel beperkt is, of is geweest in de periode van vijf jaar, wordt de aanvraag afgewezen. Omdat het hier gaat om een uitwerking van artikel 3 Richtlijn 2003/109 over het toepassingsbereik hiervan, verzet het vertrouwen dat de lidstaten onderling moeten hebben in elkaars beslissingen met betrekking tot de uitvoering van deze richtlijn, zich er tegen dat de vergunning wordt verleend aan personen die niet vallen binnen het toepassingsbereik van deze richtlijn.
Gelet hierop is er in het kader van de inherente afwijkingsbevoegdheid geen ruimte om de status van langdurig ingezetene toe te kennen.
Ingevolge artikel 21, eerste lid, onder b, Vw kan de aanvraag tot het verlenen of wijzigen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 20 Vw worden afgewezen indien de vreemdeling in de vijf jaar voorafgaand aan de aanvraag verblijfsrecht van tijdelijke aard heeft gehad.
Zie voor tijdelijk en niet-tijdelijk verblijfsrecht B1/2.4.
Voor de berekening van het tijdvak van rechtmatig verblijf in Nederland tellen perioden van verblijf op grond van een tijdelijke verblijfsvergunning niet mee.
Indien in de vijf jaar voorafgaand aan de aanvraag sprake is geweest van perioden van verblijf op grond van een tijdelijke verblijfsvergunning wordt de status van EG-langdurig ingezetene niet toegekend.
Uitzondering: eerder tijdelijk verblijfsrecht als student:
De vreemdeling die na zijn verblijf voor studiedoeleinden een verblijfsrecht van niet-tijdelijke aard heeft gekregen dat hem in staat stelt de status van langdurig ingezetene te krijgen, mag de daaraan voorafgaande periode van verblijf voor studie voor de helft meetellen bij de berekening van de vereiste verblijfsduur van vijf jaren (zie artikel 3.92, tweede lid, Vb).
Als voorbeeld kan worden genoemd de vreemdeling aan wie in aansluiting op (tijdelijk) verblijf in het kader van studie in het kader van gezinsvorming met een Nederlander niet-tijdelijk verblijf is toegestaan, en die nadien een aanvraag indient tot het verlenen van de verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd. Zijn verblijfsrecht is op het moment van de aanvraag en de beslissing niet-tijdelijk van aard. Indien de vreemdeling zes jaar verblijfsrecht in het kader van studie heeft gehad telt dit voor de helft mee (drie jaar). Dit betekent dat de na twee jaar niet-tijdelijk verblijf in het kader van gezinsvorming ingediende aanvraag in dat geval kan worden ingewilligd, ondanks het feit dat hij nog niet 5 jaar niet-tijdelijk verblijfsrecht heeft gehad.
X
Paragraaf B1/7.1.3 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt toegevoegd en komt te luiden:
Ingevolge artikel 21, eerste lid, onder c, Vw kan de aanvraag tot het verlenen of wijzigen van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 20 Vw, worden afgewezen, indien de vreemdeling in de periode, bedoeld in artikel 21, eerste lid, onder a, Vw zes of meer achtereenvolgende maanden of in totaal tien of meer maanden buiten Nederland heeft verbleven.
Het verblijf in Nederland dient in beginsel ononderbroken te zijn. De aanvraag wordt echter niet in alle gevallen afgewezen waarin de verblijfsduur niet aaneensluitend is. Zo is een onderbreking van het verblijf in Nederland door verblijf buiten Nederland gedurende maximaal zes maanden achtereenvolgend, of maximaal tien maanden in de gehele periode van vijf jaar, onvoldoende om de aanvraag af te wijzen. Deze perioden tellen echter niet mee voor de berekening van de totale verblijfsduur van vijf jaren.
De aanvraag wordt niet vanwege overschrijding van de bovengenoemde termijn van onderbreking van het verblijf afgewezen indien deze is ingediend door:
– een meerderjarige vreemdeling die tussen het vierde en het negentiende levensjaar tien jaren rechtmatig in Nederland heeft verbleven als bedoeld in artikel 8, onder a, b dan wel l, Vw, en wiens aanvraag is ontvangen voor het drieëntwintigste levensjaar (zie artikel 3.92, eerste lid, onder a1, Vb en B4/5.1);
– een meerderjarige vreemdeling die voor het negentiende levensjaar vijf jaren rechtmatig in Nederland heeft verbleven als bedoeld in artikel 8, onder a, b, dan wel l, Vw, en voor wie Nederland naar het oordeel van de Minister het meest aangewezen land is (zie artikel 3.92, eerste lid, onder a2, Vb en B4/5.1); of
– een vreemdeling die weliswaar langer dan zes of tien maanden buiten Nederland heeft verbleven, maar daarbij niet het hoofdverblijf heeft verplaatst (zie artikel 3.92, eerste lid, onder b, Vb).
Het gedeelte van het verblijf buiten Nederland dat tien maanden in totaal, of bij aaneengesloten verblijf buiten Nederland het tijdvak van zes maanden, te boven gaat wordt buiten beschouwing gelaten bij de berekening van het tijdvak van vijf jaar (artikel 3.92, zevende lid, Vb).
De beoordeling of de vreemdeling zijn hoofdverblijf heeft verplaatst vindt plaats aan de hand van de feiten en omstandigheden van het concrete geval waarbij met de wil van de vreemdeling slechts rekening wordt gehouden voor zover die blijkt uit diens gedragingen.
Vestiging van het hoofdverblijf buiten Nederland wordt niet aangenomen op de enkele grond dat de vreemdeling:
a. Nederland heeft verlaten voor de vervulling van de militaire dienstplicht en binnen zes maanden na beëindiging van de dienstplicht naar Nederland is teruggekeerd; of
b. buiten Nederland is gedetineerd en binnen zes maanden na beëindiging van de detentie naar Nederland is teruggekeerd.
Daarnaast geldt als beleidsregel dat een vreemdeling niet geacht wordt zijn hoofdverblijf buiten Nederland te hebben gevestigd:
a. indien hij beschikt over een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd voor het verrichten van arbeid die geheel of gedeeltelijk buiten Nederland plaatsvindt; of
b. indien en zo lang hij feitelijk de echtgenoot/partner is van een ambtenaar, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of artikel 8, derde of vierde lid, van het reglement van dienst BuZa die uitgezonden is (geweest) naar een Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging in het buitenland.
Bij de beoordeling van de vraag of de vreemdeling het hoofdverblijf heeft verplaatst, wordt rekening gehouden met de situatie van vrouwen en hun eventuele kinderen, die tegen hun wil en zonder identiteits- en verblijfsdocumenten in het land van herkomst zijn achtergelaten. Omdat de omstandigheden van deze vrouwen sterk uiteenlopen, geldt dat als de achtergelaten vrouw zich zonder dralen tot de Nederlandse overheid (gemeente, ambassade, consulaat, IND of Vreemdelingenpolitie) heeft gewend om naar Nederland te kunnen terugkeren, verplaatsing van het hoofdverblijf niet wordt aangenomen. Wat ‘zonder dralen’ is, wordt van geval tot geval bezien; hierbij wordt rekening gehouden met de moeilijkheden die de positie van de achtergelaten vrouw met zich mee heeft gebracht.
Als een beroep wordt gedaan op achterlating, kan van de vreemdelinge worden gevergd om de omstandigheden waar een beroep op wordt gedaan met ter zake relevante gegevens en bescheiden te onderbouwen. Indien het beroep op achterlating niet of niet afdoende met terzake relevante gegevens en bescheiden is onderbouwd bij het indienen van de aanvraag om voortzetting van verblijf, stelt de IND de vreemdelinge in de gelegenheid dit gebrek te herstellen. In beginsel wordt hiertoe een termijn van vier weken gegund.
Zie ten aanzien van achtergelaten vrouwen tevens B1/5.1, B1/5.3.2, B2/10.2.4 en B16/7.
Aangezien het merendeel van de achtergelaten vreemdelingen vrouw is, wordt in de voorgaande passage gerept van achtergelaten vrouwen. Vanzelfsprekend kunnen ook mannen en minderjarigen een beroep doen op de omstandigheid dat zij zijn achtergelaten.
De aanvraag wordt niet afgewezen wegens verplaatsing van het hoofdverblijf buiten Nederland, indien de aanvraag is ingediend door de vreemdeling die in aanmerking komt voor verblijf op grond van de in artikel 3.92 Vb geregelde terugkeeropties (zie artikel 3.92 en 4.52 Vb).
De politie zendt het verblijfsdocument voorzien van een begeleidend schrijven, waarin de reden van inname alsmede ten minste het adres van de vreemdeling in het buitenland staan vermeld, naar het Bureau Documenten van de IND.
Indien sprake is van beroepsmatige detachering (ook in het kader van grensoverschrijdende dienstverlening) in een andere EU-lidstaat, telt het verblijf buiten Nederland wel mee bij de berekening van de duur van het rechtmatig verblijf voor de toekenning van de status van langdurig ingezetene (zie artikel 3.92, derde lid, onder a, Vb).
Herverkrijging van de status van EG-langdurig ingezetene na afwezigheid
De EG-status als langdurig ingezetene kan na intrekking in sommige gevallen worden herkregen. Herverkrijging is mogelijk indien de vreemdeling, die als langdurig ingezetene houder is geweest van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 20 Vw (zie artikel 3.92, derde lid, onder b, Vb):
– na verblijf voor studie of beroepsopleiding in een andere lidstaat, zijn aanvraag om herverkrijging binnen zes maanden na beëindiging van die studie of opleiding, dan wel de verblijfstitel in die staat, heeft ingediend;
– na verblijf buiten de Gemeenschap gedurende een aaneengesloten periode van tenminste twaalf maanden, de aanvraag binnen twaalf maanden na het onherroepelijk worden van het verlies indient; of
– na verkrijging van de EG-verblijfsvergunning als langdurig ingezetene in een andere lidstaat, binnen twaalf maanden na het verlies van de Nederlandse status een aanvraag indient.
Y
Paragraaf B1/7.1.4 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt toegevoegd en komt te luiden:
Ingevolge artikel 21, eerste lid, onder d, Vw kan de aanvraag tot het verlenen of wijzigen van de verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd worden afgewezen indien de vreemdeling, al of niet tezamen met het gezinslid bij wie hij verblijft, niet zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan
Voor de beoordeling of er zelfstandig over middelen wordt beschikt wordt verwezen naar artikel 3.73 Vb en B1/4.3.1.
Voor de beoordeling of er duurzaam over middelen wordt beschikt wordt verwezen naar artikel 3.75 Vb en B1/4.3.2.
Voor de beoordeling of er over voldoende middelen wordt beschikt wordt verwezen naar artikel 3.74 Vb en B1/4.3.3.
Onder gezinslid bij wie de vreemdeling verblijft, wordt hier verstaan:
– de echtgeno(o)t(e) en de al dan niet geregistreerde partner van de vreemdeling met wie de vreemdeling samenwoont en een gemeenschappelijke huishouding voert; of
– het andere gezinslid bij wie de vreemdeling oorspronkelijk in het kader van (verruimde) gezinshereniging verblijf was toegestaan en bij wie de vreemdeling nog steeds verblijft.
Voor het verkrijgen van de vergunning voor onbepaalde tijd als langdurig ingezetene met toepassing van artikel 21 Vw gelden geen vrijstellingen inzake het beschikken over voldoende en duurzame middelen van bestaan.
Z
Paragraaf B1/7.1.5 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt toegevoegd en komt te luiden:
Op grond van artikel 21, tweede lid, Vw kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld over de toepassing van deze grond. Dergelijke regels zijn neergelegd in artikel 3.92 Vb.
Behoudens gevallen als bedoeld in artikel 3.87 Vb, kan de aanvraag slechts op grond van artikel 21, eerste lid, onder e, Vw worden afgewezen, indien de totale duur van de straffen of maatregelen ten minste gelijk is aan de normen, bedoeld in artikel 3.86, eerste dan wel tweede lid, Vb. Dit is het principe van de glijdende schaal. Artikel 3.86, derde tot en met achtste lid, Vb is van overeenkomstige toepassing.
Tevens moet bij de besluitvorming rekening worden gehouden met de ernst van de inbreuk of het soort van inbreuk dat door de vreemdeling op de openbare orde is gepleegd, respectievelijk met het gevaar dat van de persoon in kwestie uitgaat, de duur van het verblijf en het bestaan van banden met Nederland (zie artikel 3.92, zesde lid, Vb).
Bij een voornemen tot verblijfsbeëindiging op grond van een inbreuk op de openbare orde, wordt in ieder individueel geval getoetst of die in het licht van artikel 8 EVRM gerechtvaardigd is (zie ook B2/10). Daarnaast waarborgen de artikelen 3:2 en 3:4 Awb een zorgvuldige gegevensvergaring en belangenafweging.
In die gevallen waarin de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd regulier kan worden afgewezen op basis van artikel 21, eerste lid, onder e, Vw juncto artikel 3.92, vijfde lid, Vb dan wel een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd regulier kan worden ingetrokken op basis van artikel 22, eerste lid, onder a, Vw juncto artikel 3.95, derde lid, Vb, wordt van die bevoegdheid gebruik gemaakt, tenzij dat in strijd zou komen met internationale verplichtingen.
AA
Paragraaf B1/7.1.6 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt toegevoegd en komt te luiden:
Ingevolge artikel 21, eerste lid, onder f, Vw kan de aanvraag tot het verlenen of wijzigen van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 20 Vw, worden afgewezen indien de vreemdeling een gevaar vormt voor de nationale veiligheid.
Gevaar voor de nationale veiligheid wordt per geval beoordeeld. In deze paragraaf zijn derhalve geen algemene regels opgenomen met betrekking tot de gevallen waarin de aanvraag op deze grond wordt afgewezen of de verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd op deze grond wordt ingetrokken (zie B1/4.4).
AB
Paragraaf B1/7.1.7 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt toegevoegd en komt te luiden:
Ingevolge artikel 21, eerste lid, onder g, Vw kan de aanvraag tot het verlenen of wijzigen van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 20 Vw worden afgewezen indien de vreemdeling niet beschikt over een toereikende ziektekostenverzekering voor hemzelf en de te zijnen laste komende gezinsleden.
De vreemdeling dient bewijs over te leggen dat hij voor zichzelf en de te zijnen laste komende gezinsleden beschikt over een ziektekostenverzekering voor alle risico’s die in Nederland normaliter voor de eigen onderdanen zijn gedekt. Deze voorwaarde lijdt geen uitzondering.
Van een langdurig in Nederland verblijvende vreemdeling kan worden verlangd zich tegen dergelijke kosten te verzekeren, opdat de eventuele kosten niet worden afgewenteld op de samenleving. De vreemdeling is als regel zelfs verplicht zich tegen ziektekosten te verzekeren ingevolge de Zorgverzekeringswet.
AC
Paragraaf B1/7.1.8 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt toegevoegd en komt te luiden:
Ingevolge artikel 21, eerste lid, onder h, Vw kan de aanvraag tot het verlenen of wijzigen van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 20 Vw, worden afgewezen indien de vreemdeling onjuiste gegevens heeft verstrekt dan wel gegevens heeft achtergehouden terwijl die gegevens tot afwijzing van de aanvraag tot het verlenen, wijzigen of verlengen zouden hebben geleid.
Indien wordt vastgesteld dat de vreemdeling door het verzwijgen van relevante gegevens of het verstrekken van onjuiste gegevens in het bezit is gekomen of gebleven van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, kan hem de verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd en de status van langdurig ingezetene worden onthouden. Daarvan kan bijvoorbeeld sprake zijn in het geval waarin de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd is verleend op grond van een schijnhuwelijk waarmee de bepalingen inzake binnenkomst en verblijf zijn omzeild.
AD
Paragraaf B1/7.1.9 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt toegevoegd en komt te luiden:
Ingevolge artikel 21, eerste lid, onder i, Vw kan de aanvraag tot het verlenen of wijzigen van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 20 Vw worden afgewezen indien de vreemdeling rechtmatig verblijf heeft als bedoeld in artikel 8, onder c of d, Vw of in afwachting is van een definitieve beslissing tot het verlenen of verlengen van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning als bedoeld in de artikelen 28 of 33 Vw.
Gelet hierop wordt de verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd met de aantekening ‘EG-langdurig ingezetene’ niet verleend indien sprake is van:
– vreemdelingen die toestemming hebben in een lidstaat te verblijven uit hoofde van tijdelijke bescherming (houders van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingevolge artikel 29, eerste lid, onder d, Vw) of op diezelfde grond toestemming hebben om aldaar te verblijven en in afwachting zijn op een beslissing op een dergelijke aanvraag;
– vreemdelingen die toestemming hebben in een lidstaat te verblijven uit hoofde van subsidiaire vormen van bescherming, overeenkomstig internationale verplichtingen, nationale wetgevingen of de praktijk van lidstaten, of die op diezelfde grond toestemming hebben gevraagd om aldaar te verblijven en een beslissing over hun status afwachten (zie artikel 3.1a Vb en artikel 3, tweede lid, onderdeel c, Richtlijn 2003/109); of
– houders van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd (zie artikel 33 Vw).
Uit artikelen 2 en 3 van Richtlijn 2003/109, waaraan artikel 21 Vw mede toepassing geeft, volgt dat burgers van de Unie zijn uitgezonderd van het toepassingsbereik van Richtlijn 2003/109. Derhalve wordt de verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd met de aantekening ‘EG-langdurig ingezetene’ niet verleend indien de aanvrager burger is van de EU.
Gelet hierop is er in het kader van de inherente afwijkingsbevoegdheid geen ruimte om de status van langdurig ingezetene toe te kennen aan burgers van de Unie.
AE
Paragraaf B1/7.1.10 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt toegevoegd en komt te luiden:
Ingevolge artikel 21, onder j, Vw kan de aanvraag tot het verlenen of wijzigen van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 20 Vw worden afgewezen indien de vreemdeling een bijzondere geprivilegieerde status bezit dan wel heeft bezeten in de periode van vijf jaar direct voorafgaande aan de aanvraag.
Omdat het hier gaat om een uitwerking van artikel 3 van Richtlijn 2003/109 over het toepassingsbereik hiervan, verzet het vertrouwen dat de lidstaten onderling moeten hebben in elkaars beslissingen met betrekking tot de uitvoering van Richtlijn 2003/109, zich er tegen dat de vergunning wordt verleend aan personen die niet vallen binnen het toepassingsbereik van de richtlijn.
Gelet hierop is er in het kader van de inherente afwijkingsbevoegdheid geen ruimte om de status van langdurig ingezetene toe te kennen. Dit laat onverlet dat een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd op nationale gronden kan worden verleend.
AF
Paragraaf B1/7.1.11 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt toegevoegd en komt te luiden:
Ingevolge artikel 21, onder j, Vw kan de aanvraag tot het verlenen of wijzigen van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd als langdurig ingezetene, als bedoeld in artikel 20 Vw, worden afgewezen indien de vreemdeling het inburgeringsexamen, bedoeld in artikel 13 Wet inburgering, niet heeft behaald.
De aanvraag wordt niet afgewezen op de grond dat de vreemdeling het inburgeringexamen niet heeft behaald, indien de aanvraag is ingediend vóór 21 september 2008 en de vreemdeling op dat tijdstip vijf jaar houder was van een verblijfsvergunning (zie artikel 9.2 Besluit Inburgering).
AG
Paragraaf B1/7.2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Indien de verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd niet met toepassing van artikel 21 Vw kan worden toegekend, moet volgens de systematiek van de wet ambtshalve worden getoetst of deze kan worden verleend op nationale gronden met toepassing van artikel 21a Vw, dan wel krachtens dat artikel gestelde regels. In geval aan de daarin gestelde voorwaarden is voldaan wordt een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd op nationale gronden verleend.
Voor de verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd op nationale gronden gelden, voorzover hierop in de artikelen 21a Vw, 3.93 Vb en 3.94 Vb geen uitzondering is gemaakt, de afwijzingsgronden van artikel 21 Vw (zie B1/7.1.3, B1/7.1.5, B1/7.1.6, B1/.7.1.7, B1/7.1.9 en B1/7.1.11. De hiervoor bedoelde uitzonderingsbepalingen zijn in B1/7.2.1 tot en met B1/7.2.7 opgenomen.
AH
Paragraaf B1/7.2.1 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt toegevoegd en komt te luiden:
In afwijking van artikel 21 wordt de aanvraag niet afgewezen indien de vreemdeling op het moment van de aanvraag niet, maar op het moment van beslissing wel vijf jaar rechtmatig verblijf heeft.
De verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd wordt niet verleend aan vreemdelingen die op het moment van de aanvraag (of de beslissing daarop) korter dan vijf jaren in Nederland verblijven als houder van een geldige verblijfsvergunning, of als vreemdeling die van rechtswege krachtens het gemeenschapsrecht of krachtens het Associatieovereenkomst EG/Turkije verblijfsgerechtigd zijn. Voor onderdanen van de EU/EER en van Zwitserland wordt verwezen naar de specifieke bepalingen ten aanzien van duurzaam verblijf in B10.
Niet van belang is of de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd een verblijfsvergunning asiel of regulier is. Indien de vreemdeling aanvankelijk als houder van een verblijfsvergunning asiel in Nederland heeft verbleven en het verblijf aansluitend heeft voortgezet op grond van een verblijfsvergunning regulier, wordt de gehele ononderbroken periode in aanmerking genomen.
De periode waarin de vreemdeling als Nederlander in Nederland heeft verbleven, telt eveneens mee (zie B4).
AI
Paragraaf B1/7.2.2 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt toegevoegd en komt te luiden:
Eerder tijdelijk verblijfsrecht
Ingevolge artikel 21a Vw juncto artikel 3.93, tweede lid, Vb wordt de aanvraag niet wegens eerder tijdelijk verblijfsrecht afgewezen indien de vreemdeling op het tijdstip waarop de aanvraag is ontvangen niet tijdelijk verblijfsrecht heeft en in de periode van vijf aanééngesloten jaren direct voorafgaande aan dat tijdstip rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e dan wel l, Vw had.
Voor de verlening van de verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd met toepassing van artikel 21a Vw is doorslaggevend dat het verblijfsrecht van de vreemdeling op het tijdstip van de aanvraag dan wel de beslissing niet-tijdelijk van aard is. Daarbij is niet van belang hoe lang dat verblijfsrecht niet-tijdelijk van aard is. Indien de vreemdeling in de periode van vijf jaren direct voorafgaande aan de aanvraag verblijfsrecht van tijdelijke aard heeft gehad, wordt de aanvraag niet op die grond afgewezen, indien het verblijfsrecht op het tijdstip van de aanvraag en de beslissing niet-tijdelijk van aard is (zie artikel 3.93, tweede lid, Vb).
Indien het verblijfsrecht van de vreemdeling tijdelijk van aard is, dient de vreemdeling er eerst zorg voor te dragen dat de verblijfsvergunning wordt gewijzigd.
Als voorbeeld kan worden genoemd de vreemdeling aan wie in aansluiting op (tijdelijk) verblijf in het kader van studie in het kader van gezinsvorming met een Nederlander (niet-tijdelijk) verblijf is toegestaan, en die nadien een aanvraag indient tot het verlenen van de verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde duur. Zijn verblijfsrecht is op het moment van de aanvraag en de beslissing niet-tijdelijk van aard. Dat hij daarvoor enkele jaren verblijfsrecht van tijdelijke aard heeft gehad, is niet van belang. Wel moet het eerdere verblijfsrecht in totaal ten minste vijf jaren bestrijken (zie B1/7.2.1).
AJ
Paragraaf B1/7.2.3 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt toegevoegd en komt te luiden:
Het gaat hier om de verlening van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd aan bijzondere categorieën op grond van artikel 21a Vw juncto artikel 3.93 en 3.94 Vb.
Voor bijzondere bepalingen ten aanzien van de verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd wordt verwezen naar:
– wedertoelating op grond van de terugkeeroptie (zie artikelen 3.92, eerste lid en 3.93, derde lid, Vb en B4/5);
– wedertoelating op grond van de terugkeeroptie Remigratiewet (zie artikel 3.94 Vb en B4/3.2.2);
– Belgen en Luxemburgers (zie B10);
– onderdanen van de Republiek Suriname op wie de Overeenkomst van 1975 inzake verblijf en vestiging nog van toepassing is (zie B11); en
– diplomaten (zie artikel 3.93, eerste lid, Vb en B12).
Onder secundaire migranten wordt verstaan: kinderen van migranten, dat wil zeggen vreemdelingen die als minderjarige in het kader van gezinshereniging in Nederland zijn toegelaten; voorzover het gaat om secundaire migranten die in aanmerking komen voor de terugkeeroptie (zie B4/5).
Als minderjarige in het kader van gezinshereniging toegelaten
Ingevolge artikel 21a, eerste lid, onder b, Vw komt de vreemdeling die als minderjarige onder een beperking verband houdend met gezinshereniging is toegelaten, sindsdien zijn hoofdverblijf niet buiten Nederland heeft verplaatst en inmiddels 18 jaar is, tenzij de gezinsband werd verbroken binnen een jaar na verlening van de verblijfvergunning, met voorbij gaan aan het middelenvereiste, in aanmerking voor een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd op nationale gronden (zie B1/7.2.5). Dit betekent dat voor verlening van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd, in dit geval aan de overige voorwaarden van artikel 21 Vw wel dient te worden voldaan.
Hier te lande geboren of voor het vierde levensjaar in Nederland
Ingevolge artikel 21a, tweede lid, Vw, kan de aanvraag van een vreemdeling die:
– in Nederland is geboren dan wel reeds voor zijn vierde levensjaar in Nederland verbleef;
– sindsdien zijn hoofdverblijf niet buiten Nederland heeft verplaatst; en
– achttien jaar of ouder is;
alleen worden afgewezen op grond dat aanvrager bij onherroepelijk geworden rechterlijk vonnis is veroordeeld wegens een misdrijf waartegen een gevangenisstraf van drie jaar of meer is bedreigd, dan wel hem terzake de maatregel, bedoeld in artikel 37a WvSr, is opgelegd en hij een gevaar vormt voor de nationale veiligheid. De aanvraag kan slechts worden afgewezen op grond van artikel 21, eerste lid, onder e, Vb, indien de vreemdeling bij onherroepelijk geworden rechterlijk vonnis is veroordeeld tot een gevangenisstraf van meer dan 60 maanden, ter zake van handel in verdovende middelen.
In afwijking van artikel 21a, eerste lid, Vw, behoeft het rechtmatig verblijf van de vreemdeling niet aaneengesloten te zijn. Wel dient dat rechtmatige verblijf ten minste vijf jaren te beslaan (zie artikel 21, eerste lid, onder a, Vw in samenhang met artikel 21a, tweede lid, Vw).
Aanspraak op hernieuwd verblijf, de terugkeeroptie, geldt in bepaalde gevallen voor kinderen van migranten, welke kinderen naar het land van hun nationaliteit zijn gegaan of teruggekeerd (zie artikelen 3.92 en 3.93 Vb en B4/5).
Weliswaar zijn burgers van de Unie uitgezonderd van het toepassingsbereik van Richtlijn 2003/109 en komen zij derhalve niet in aanmerking voor de verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd met de aantekening ‘EG-langdurig ingezetene’, zij kunnen echter wel in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd op nationale gronden.
AK
Paragraaf B1/7.2.4 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt toegevoegd en komt te luiden:
Ingevolge artikel 21a, eerste lid, aanhef en onder a en b, Vw wordt de aanvraag om een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd niet afgewezen op het middelenvereiste indien de vreemdeling:
– gedurende een tijdvak van tien aaneengesloten jaren rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onder a of l, Vw heeft gehad (zie artikel 21a, eerste lid, onder a, Vw). Als beleidsregel geldt dat perioden van verblijf in Nederland in dat tijdvak als Nederlander of als houder van een verblijfsvergunning asiel eveneens meetellen;
of indien de vreemdeling:
– als minderjarige onder een beperking verband houdende met gezinshereniging rechtmatig verblijf heeft gehad;
– de gezinsband niet binnen een jaar na de verlening van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd (als bedoeld in artikel 14 Vw) is verbroken;
– de vreemdeling sindsdien zijn hoofdverblijf niet buiten Nederland heeft verplaatst;
– de vreemdeling inmiddels achttien jaar is (zie artikel 21a, eerste lid, onder b, Vw); en
– de vreemdeling ten minste vijf achtereenvolgende jaren rechtmatig verblijf heeft gehad als bedoeld in artikel 8, onder a, c, e dan wel l, Vw (zie artikel 21, vijfde lid, Vw). Als beleidsregel geldt dat perioden van verblijf in Nederland in dat tijdvak als Nederlander of als houder van een verblijfsvergunning asiel eveneens meetellen;
of indien de vreemdeling:
– in Nederland is geboren of voor zijn vierde levensjaar in Nederland verbleef;
– sindsdien zijn hoofdverblijf niet buiten Nederland heeft verplaatst; en
– inmiddels achttien jaar is; in afwijking van artikel 21, eerste lid onder a, Vw behoeft het rechtmatig verblijf van de vreemdeling niet aaneengesloten te zijn (zie artikel 21a, tweede lid, Vw);
of indien de vreemdeling:
– duurzaam beschikt over een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering of een daarmee vergelijkbare arbeidsongeschiktheidsuitkering, welke uitkering is gebaseerd op een arbeidsongeschiktheid van 55% op basis van een volledige werkweek (zie artikel 3.93, derde lid, Vb); en
– gebruik kan maken van de in artikel 3.92, eerste lid, Vb geregelde terugkeeropties.
AL
Paragraaf B1/7.2.5 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt toegevoegd en komt te luiden:
Ingevolge artikel 21a, tweede lid, Vb kan de aanvraag om een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd van de vreemdeling die in Nederland is geboren dan wel reeds voor zijn vierde levensjaar in Nederland verbleef en sindsdien zijn hoofdverblijf niet heeft verplaatst en inmiddels achttien jaar is geworden slechts in een beperkt aantal gevallen worden afgewezen (zie B1/7.2.3).
In die gevallen waarin de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd regulier kan worden afgewezen op basis van artikel 3.92 en 3.93 Vb, dan wel een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd regulier kan worden ingetrokken op basis van artikel 3.95 Vb, wordt van die bevoegdheid gebruik gemaakt, tenzij dat in strijd zou komen met internationale verplichtingen.
AM
Paragraaf B1/7.2.6 Vreemdelingencirculaire 2000wordt toegevoegd en komt te luiden:
Ingevolge artikel 3.93, vierde lid, Vb wordt de aanvraag tot het verlenen van een vergunning voor onbepaalde tijd op nationale gronden, bedoeld in artikel 20 Vw, niet afgewezen wegens het verstrekken van onjuiste gegevens of het achterhouden van gegevens die tot afwijzing van de oorspronkelijke aanvraag tot het verlenen of verlengen zou hebben geleid, indien sinds de verlening, de verlenging of de wijziging een periode van twaalf jaren is verstreken.
Indien bedoelde twaalf jaren zijn verstreken weegt het algemene belang niet (langer) op tegen het belang van de vreemdeling bij voortzetting van het verblijf in Nederland (zie B1/5.3.3).
AN
Paragraaf B1/7.2.7 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt toegevoegd en komt te luiden:
Voor de voorwaarden voor toekenning van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd met toepassing van artikel 21a aan de houder van een status als bijzonder geprivilegieerde of diens afhankelijk gezinslid wordt verwezen naar B12/2.1.2.1, B12/2.1.2.2, B12/2.2.2.1, B12/3.3.1 en B12/3.3.2.
AO
Paragraaf B1/7.3 Vreemdelingencirculaire komt te vervallen.
AP
Paragraaf B1/7.4 Vreemdelingencirculaire komt te vervallen.
AQ
Paragraaf B1/7.5 Vreemdelingencirculaire komt te vervallen.
AR
Paragraaf B1/8 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
In deze paragraaf worden de intrekkings- en wijzigingsgronden van de verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd behandeld. Deze gronden zijn zowel geldend voor de vergunning die verleend is met toepassing van artikel 21 als met toepassing artikel 21a Vw en hebben betrekking op:
a. afwezigheid van het grondgebied (zie artikel 22, eerste lid, onder a, Vw en B1/8.1);
b. frauduleuze verkrijging (zie artikel 22, eerste lid, onder b, Vw en B1/8.2);
c. openbare orde en nationale veiligheid (zie artikel 22, eerste lid, onder c, Vw en B1/8.3);
d. verkrijging EG-status in andere lidstaat (zie artikel 22, tweede lid, Vw en B1/8.4).
Op grond van artikel 22, derde lid, Vw kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld over de toepassing van de in het eerste lid genoemde grond. Dergelijke regels zijn neergelegd in artikel 3.95 Vb.
In gevallen van verblijfsbeëindiging levert de vreemdeling zijn verblijfsdocument in op grond van artikel 4.52 Vb.
De politie zendt het verblijfsdocument voorzien van een begeleidend schrijven, waarin de reden van inname alsmede ten minste het adres van de vreemdeling in het buitenland staan vermeld, naar de IND.
AS
Paragraaf B1/8.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Ingevolge artikel 22, eerste lid, onder a, Vw kan de verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd worden ingetrokken of gewijzigd indien de vreemdeling een aaneengesloten periode van 12 maanden of langer buiten het grondgebied van de staten die partij zijn bij het EG-Verdrag, dan wel zes jaar of langer buiten Nederland heeft verbleven.
Specifieke of uitzonderlijke redenen van afwezigheid
De verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd wordt niet ingetrokken wegens afwezigheid van het grondgebied indien:
a. het hoofdverblijf niet is verplaatst (zie B1/7.1.3);
b. de houder van de verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd aantoont dat hij langer dan zes jaar voor studiedoeleinden in een of meer andere lidstaten verblijft; of
c. er sprake is van verblijf buiten de Gemeenschap, maar nog wel binnen de EER (IJsland, Noorwegen en Liechtenstein) of Zwitserland, tenzij sprake is van een verblijf buiten Nederland van langer dan zes jaren.
Ad b
De student kan in een andere lidstaat niet de status van langdurig ingezetene krijgen nu Richtlijn 2003/109 niet van toepassing is op houders van een verblijfsvergunning van tijdelijke aard.
AT
Paragraaf B1/8.2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Ingevolge artikel 22, eerste lid onder b, Vw juncto artikel 3.95, tweede lid, Vb wordt de verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 20 Vw ingetrokken indien de verblijfsvergunning op frauduleuze wijze is verkregen.
Op grond van Richtlijn 2003/109 moet de status van EG-langdurig ingezetene in een voorkomend geval worden ingetrokken, ongeacht de tijd die sedert de verkrijging is verstreken.
Indien echter sedert de verkrijging een periode van twaalf jaren is verstreken wordt de verblijfsvergunning gewijzigd, indien daarop de aantekening “EG langdurig ingezetene” was geplaatst. In een dergelijk geval wordt deze gewijzigd in een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd op nationale gronden met toepassing van artikel 21a Vw. Hiermee vervalt dus het recht om zich als “EG-langdurig ingezetene” in een andere lidstaat te vestigen.
Het begrip frauduleuze verkrijging is minder ruim dan het begrip “onjuiste gegevens”, zoals dit als afwijzingsgrond voor de vergunning voor onbepaalde tijd geldt. Voor het aannemen van frauduleuze verkrijging is als regel opzet vereist. Hierbij is niet van belang of de gegevens door de aanvrager persoonlijk zijn verstrekt. Voor de afwijzing op grond van onjuiste gegevens is niet relevant of de gegevens al dan niet opzettelijk zijn verstrekt of achter gehouden en evenmin of die door de aanvrager persoonlijk zijn verstrekt.
AU
Paragraaf B1/8.3 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Ingevolge artikel 22, eerste lid, onder c, Vw kan de verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd worden ingetrokken of gewijzigd indien de vreemdeling een actuele en ernstige bedreiging voor de openbare orde of nationale veiligheid vormt.
Actuele en ernstige bedreiging
Dit criterium is niet gelijk aan het communautaire openbare orde criterium van artikel 27 Richtlijn 2004/38. Voor burgers van de EU geldt op grond van artikel 8.22, eerste lid, Vb dat uitvoering geeft aan artikel 27 Richtlijn 2004/38 immers als extra vereiste dat door de bedreiging, die zij door hun persoonlijk gedrag vormen, een fundamenteel belang van de samenleving wordt aangetast.
De verblijfsvergunning kan slechts wegens het bestaan van een actuele en ernstige bedreiging van de openbare orde worden ingetrokken, indien de totale duur van de straffen of maatregelen ten minste gelijk is aan een of meer van de toepasselijke normen, bedoeld in artikel 3.86, eerste dan wel tweede lid, Vb. Dit is het principe van de glijdende schaal. Artikel 3.86, derde tot en met achtste lid, Vb zijn van overeenkomstige toepassing (zie artikel 3.95, derde lid, Vb)
Voor intrekking van de verblijfsvergunning wegens het bestaan van een actuele en ernstige bedreiging van de nationale veiligheid is oplegging van een straf of maatregel niet vereist en is mitsdien de glijdende schaal niet van toepassing.
Bij de besluitvorming wordt mede rekening gehouden met de ernst van de inbreuk of het soort van inbreuk dat door de langdurig ingezetene of diens gezinslid op de openbare orde of nationale veiligheid is gepleegd, respectievelijk met het gevaar dat van de vreemdeling of dat gezinslid uitgaat.
Voorts wordt rekening gehouden met de leeftijd van de vreemdeling, de gevolgen voor de vreemdeling en de leden van zijn gezin, het bestaan van banden met Nederland dan wel het ontbreken van banden met het land van herkomst. Deze factoren zijn tevens van belang voor de individuele belangenafweging in het kader van artikel 8 EVRM (zie B2/10).
De bepalingen uit deze paragraaf die gelden voor intrekking van de vergunning voor onbepaalde tijd zijn ook van toepassing op de ongewenstverklaring. Het feit dat de ongewenstverklaring een zwaarder middel is dan de enkele verblijfsbeëindiging brengt met zich mee dat bij eventuele ongewenstverklaring tenminste ook de bepalingen van deze paragraaf in acht worden genomen.
Indien de intrekking van de verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd, wegens het bestaan van een actuele en ernstige bedreiging van de openbare orde en nationale veiligheid niet leidt tot verwijdering, wordt de verblijfsvergunning gewijzigd. In geval daarop de aantekening “EG-langdurig ingezetene” was gesteld, wordt deze gewijzigd in een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd op nationale gronden.
Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan gevallen waarin, ingevolge Richtlijn 2003/109, intrekking voorgeschreven is, maar daadwerkelijke beëindiging van het verblijf, na een individuele belangenafweging in het kader van artikel 8 EVRM, niet aan de orde is.
AV
Paragraaf B1/8.4 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Ingevolge artikel 22, tweede lid, Vw wordt de verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd ingetrokken indien de vreemdeling langdurig ingezetene is geworden in een andere staat die partij is bij het EG-Verdrag.
Voor gevallen waarin de vreemdeling na intrekking van de status in aanmerking kan komen voor herverkrijging van de status (en daarmee) de verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd met de aantekening ‘EG-langdurig ingezetene’ (zie B1/7.1.2).
AW
Paragraaf B1/9.1.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
De aanvraag wordt altijd schriftelijk ingediend. Indien de vreemdeling mondeling aangeeft een aanvraag in te willen dienen, wordt hij er door de burgemeester van de gemeente waar hij woon- of verblijfplaats heeft op gewezen dat de aanvraag schriftelijk moet worden ingediend.
Als hoofdregel wordt de aanvraag, in het belang van de behandeling van die aanvraag en in het belang van het toezicht op vreemdelingen, door de vreemdeling in persoon ingediend. Indien de vreemdeling het aanvraagformulier niet in persoon inlevert bij de burgemeester van de gemeente waar hij woon- of verblijfplaats heeft, doch het schriftelijk retourneert, zal hij worden verzocht in persoon te verschijnen teneinde aldaar alsnog een aantal gegevens in persoon te verstrekken. De burgemeester tekent op het aanvraagformulier aan op welke datum de aanvraag door hem is ontvangen.
Plaats van indiening van de aanvraag
In artikel 3.101 Vb zijn bepalingen opgenomen ten aanzien van de plaats waar de aanvraag dient te worden ingediend.
De aanvraag tot het verlenen of het wijzigen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd
Hoofdregel: De aanvraag tot het verlenen of het wijzigen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd wordt ingediend bij de burgemeester van de gemeente waar de vreemdeling woon- of verblijfplaats heeft (zie artikel 4:1 Awb, in samenhang met artikel 3.33a VV).
Dat niet aan deze hoofdregel wordt voldaan, wordt niet tegengeworpen aan de vreemdeling:
– die vóór 1 april 2001 een aanvraag tot toelating als vluchteling als bedoeld in artikel 15, eerste lid, Vw (oud) heeft ingediend; en
– in de periode van 14 januari 2003 tot en met 17 maart 2005 een verzoek in de vorm van een zogenaamde ‘14-1-brief’ heeft gestuurd aan de Minister, op welk verzoek nog niet een in rechte onaantastbaar geworden beslissing is genomen.
Als ‘14-1-brief’ wordt aangemerkt een schriftelijk verzoek, dat voldoet aan alle volgende drie kenmerken:
– het verzoek is ingediend rechtstreeks bij de Minister (dan wel de IND); en
– het verzoek is niet ingediend met het in het VV voorgeschreven formulier; en
– het verzoek moet worden aangemerkt als een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier als bedoeld in artikel 14 Vw. Aanvragen tot het verlengen van de geldigheidsduur of het wijzigen van de verblijfsvergunning vallen hier niet onder.
In afwijking van de hoofdregel wordt de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd van een vreemdeling die niet in het bezit is van de vereiste mvv en die woonachtig is in de gemeente die vermeld is in kolom A van bijlage 18, behorend bij artikel 3.33a VV, ingediend bij het met die gemeente corresponderende in kolom B van deze bijlage vermelde kantoor van de IND.
Deze verplichting geldt niet voor de vreemdeling die de nationaliteit bezit van één van de door de Minister van BuZa aangewezen landen dan wel de vreemdeling die een gemeenschapsonderdaan of burger van de EU is. Het gaat hier om de nationaliteiten van de volgende landen: Australië, België, Bulgarije, Canada, Cyprus, Duitsland, Denemarken, Estland, Finland, Frankrijk, Griekenland, Hongarije, Ierland, Italië, Japan, Letland, Liechtenstein, Litouwen, Luxemburg, Malta, Monaco, Nieuw Zeeland, Noorwegen, Oostenrijk, Polen, Portugal, Roemenië, Slovenië, Slowakije, Spanje, Tsjechië, Verenigd Koninkrijk, Verenigde Staten van Amerika, IJsland, Vaticaanstad, Zweden en Zwitserland.
Alvorens de aanvraag in persoon te kunnen indienen, zal de vreemdeling daartoe eerst telefonisch een afspraak dienen te maken (023 – 888 9090 voor het kantoor te Hoofddorp en 070 – 370 3788 voor het kantoor te Rijswijk).
De aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van B9 (mensenhandel).
In afwijking van de hoofdregel wordt de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking verband houdend met de vervolging van mensenhandel ingediend bij de politie van de gemeente waar de vreemdeling woon- of verblijfplaats heeft.
De politie stuurt de aanvraag na ontvangst per omgaande rechtstreeks door naar de IND, zodat op deze aanvraag binnen 24 uur kan worden beslist.
De aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd.
De aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd wordt schriftelijk ingediend bij het kantoor van de IND (zie artikel 3.33b VV).
De aanvraag tot het verlenen of wijzigen van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd
De aanvraag tot het verlenen of wijzigen van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd wordt eveneens schriftelijk ingediend bij de IND (zie artikel 3.33c VV).
Aanvraag van een vreemdeling wiens vrijheid rechtens is ontnomen
Ingevolge het bepaalde in artikel 3.101, tweede lid, Vb wordt, indien de vreemdeling rechtens de vrijheid is ontnomen, de aanvraag ingediend op de plaats waar de vrijheidsontneming ten uitvoer wordt gelegd. Dat kan een politiecel, een cel van de KMar, een Huis van Bewaring of een uitzetcentrum zijn. Indien de vreemdeling zich in een politiecel of een Huis van Bewaring bevindt, neemt de politie de aanvraag in ontvangst en zendt haar onverwijld door naar de IND. Hiertoe wordt gebruik gemaakt van het model M56. De terzake relevante bescheiden en gegevens worden met de aanvraag meegezonden. De IND beslist onverwijld op de aanvraag en stelt de politie onverwijld in kennis van de inhoud van de beslissing.
Indien de vreemdeling zich in een cel van de KMar of een uitzetcentrum bevindt, neemt de KMar de aanvraag in ontvangst en zendt haar onverwijld door naar de IND. De terzake relevante gegevens en bescheiden worden met de aanvraag meegezonden. Hiertoe wordt gebruik gemaakt van het model M56. De IND beslist onverwijld op de aanvraag en stelt de KMar onverwijld in kennis van de inhoud van de beslissing.
Aanvraag van vreemdelingen van Australische, Canadese of Nieuw-Zeelandse nationaliteit
De aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd kan ingevolge artikel 3.101, derde lid, Vb worden ingediend bij de Nederlandse vertegenwoordiging in Australië, Canada of Nieuw Zeeland, indien de Australische, Canadese of Nieuw-Zeelandse vreemdeling in het kader van een uitwisselingsprogramma tussen Nederland en een van die landen in Nederland wil verblijven. De aanvraag kan ook in Nederland worden ingediend bij de burgemeester van de gemeente waar de vreemdeling woon- of verblijfplaats heeft.
De aanvraag tot vervanging of vernieuwing van een verblijfsdocument
Aanvragen met betrekking tot het vervangen of het vernieuwen van verblijfsdocumenten om redenen als genoemd in artikel 4.22 Vb kunnen worden toegezonden aan de IND. De aanvrager kan daartoe via het landelijk nummer van de IND telefonisch een aanvraagformulier, aanvragen. Dit aanvraagformulier wordt door Hoofd IND vast gesteld en wordt alleen via de website van de IND ter beschikking gesteld. Dit aanvraagformulier kan vervolgens, volledig ingevuld en voorzien van alle benodigde bescheiden, worden geretourneerd aan de IND.
De aanvraag tot verlening dan wel verlenging van een verblijfsvergunning regulier wordt schriftelijk ingediend door middel van een formulier, waarvan het model bij ministeriële regeling is vastgesteld. De modellen zijn:
– model conform bijlage 13 VV voor de indiening van een aanvraag tot verlening of wijziging van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd in de situatie dat de vreemdeling niet in het bezit is van een geldige mvv;
– model conform bijlage 13a, sub 2, VV voor de indiening van een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd in de situatie dat de vreemdeling in het bezit is van een geldige mvv;
– model f bijlage 13 VV voor de indiening van een aanvraag tot verlenging van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd;
– model h bijlage 13 VV voor de aanvraag tot verlening of wijziging van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd;
– model e bijlage 13 VV voor de indiening van een verzoek om toetsing aan het recht van de Europese gemeenschappen.
Het verkrijgen van het aanvraagformulier
Een formulier kan worden verkregen:
– via de website van de IND;
– via de infolijn van de IND; en
– via de burgemeester van de gemeente van de woon- of verblijfplaats van de vreemdeling.
De vreemdeling die zich bij de burgemeester van zijn woon- of verblijfsplaats meldt ter indiening van een aanvraag, zal aldaar kenbaar maken voor welk verblijfsdoel hij een aanvraag wenst in te dienen. De burgemeester kan vervolgens met behulp van een handleiding vaststellen welk aanvraagformulier aan de vreemdeling behoort te worden verschaft.
Indien de aanvraag wordt ingediend door middel van een brief die de bewoordingen van het toepasselijke formulier volgt en die alle daarbij gevraagde gegevens omvat, wordt deze – met inachtneming van de overige vereisten – in behandeling genomen
Bij een aanvraag om eerste toelating zal het aanvraagformulier tot verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd na inreis op een geldige mvv, hetzij het aanvraagformulier tot verlening van een verblijfsvergunning regulier voor paalde tijd na inreis zonder geldige mvv, hetzij het aanvraagformulier tot afgifte van een bewijs waaruit het rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan blijkt, aan de vreemdeling worden verstrekt. Indien de aanvraag wordt ingediend door middel van een brief die de bewoordingen van het toepasselijke formulier volgt en die alle daarbij gevraagde gegevens omvat, wordt deze – met inachtneming van de overige vereisten – in behandeling genomen.
Indiening van een aanvraag, anders dan met het voorgeschreven formulier wordt niet tegengeworpen aan de vreemdeling:
– die vóór 1 april 2001 een aanvraag tot toelating als vluchteling als bedoeld in artikel 15, eerste lid, Vw (oud) heeft ingediend; en
– in de periode van 14 januari 2003 tot en met 17 maart 2005 een verzoek in de vorm van een zogenaamde ‘14-1-brief’ heeft gestuurd aan de Minister, op welk verzoek nog niet een in rechte onaantastbaar geworden beslissing is genomen.
Als ‘14-1-brief’ wordt aangemerkt een schriftelijk verzoek, dat voldoet aan alle volgende drie kenmerken:
– het verzoek is ingediend rechtstreeks bij de Minister (dan wel de IND); en
– het verzoek is niet ingediend met het in het VV voorgeschreven formulier; en
– het verzoek moet worden aangemerkt als een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier als bedoeld in artikel 14 Vw.
Aanvragen tot het verlengen van de geldigheidsduur of het wijzigen van de verblijfsvergunning vallen hier niet onder.
De aanvraag wordt ondertekend door de vreemdeling zelf of door diens wettelijk vertegenwoordiger. Als zodanig gelden uitsluitend een ouder, voogd of curator (dus niet een advocaat of zaakwaarnemer). Degene die een aanvraag namens een minderjarig kind wenst in te dienen, toont aan diens wettelijk vertegenwoordiger te zijn. Indien dat niet is aangetoond, geeft de IND een termijn van drie maanden om dat gebrek te herstellen. Dat laatste geschiedt hetzij door een voogdijvoorziening in Nederland, hetzij door de ondertekening van de aanvraag namens het kind door de wettelijk vertegenwoordiger van het kind in het land van herkomst. Indien na afloop van de termijn van drie maanden de wettelijke vertegenwoordiging niet is geregeld en het kind jonger is dan twaalf jaar, wordt de aanvraag buiten behandeling gesteld. Indien het kind twaalf jaar of ouder is, kan genoegen worden genomen met ondertekening door het kind zelf.
Vermelding van naam en adres van de aanvrager en dagtekening
De aanvraag bevat in ieder geval de naam en het adres van de vreemdeling, en de dagtekening van de aanvraag (zie artikel 4:2, eerste lid, Awb). Bij ontvangst van de aanvraag wordt aangetekend op welke datum de aanvraag is ontvangen.
AX
Paragraaf B1/9.3 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Bij de indiening van de aanvraag legt de vreemdeling een geldig document voor grensoverschrijding over en verstrekt hij, voorzover redelijkerwijs mogelijk, de gegevens en bescheiden waarmee wordt aangetoond dat aan de voorwaarden wordt voldaan (zie artikel 4:2, tweede lid, Awb, artikel 3.102, eerste lid, Vb). Uitgangspunt is dat de vreemdeling een volledig onderbouwde aanvraag indient. De vreemdeling kan zich voor het indienen van de aanvraag op de hoogte stellen welke gegevens benodigd zijn, door telefonisch of schriftelijk informatie op te vragen, of de vreemdelingenregelgeving dan wel een van de voorlichtingsbrochures te raadplegen. Ook kan hij zich in Nederland met de gemeente in verbinding stellen. In het buitenland kan hij informatie vragen bij de Nederlandse diplomatieke vertegenwoordiging in zijn land van domicilie.
Indien de vreemdeling niet beschikt over een geldig document voor grensoverschrijding, legt hij, voor zover redelijkerwijs mogelijk, gegevens en bescheiden over, waarmee wordt aangetoond dat hij vanwege de regering van het land waarvan hij onderdaan is, niet of niet meer in het bezit van een geldig document voor grensoverschrijding kan worden gesteld.
In dat geval legt hij tevens gegevens of bescheiden over omtrent zijn identiteit en nationaliteit.
Indien de gegevens of bescheiden in een vreemde taal, anders dan de Franse, Duitse of Engelse taal, zijn gesteld, dient tevens een vertaling (in het Nederlands, Frans, Duits of Engels) te worden verschaft.
De vertaling dient te zijn opgesteld door een bij een Nederlandse rechtbank beëdigde tolk/vertaler.
Aan vreemdelingen van twaalf jaar en ouder die een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd aanvragen wordt een antecedentenverklaring ter ondertekening voorgelegd (zie bijlage 12 VV). Burgers van de EU en hun familieleden, ongeacht hun nationaliteit, mag geen antecedentenverklaring ter ondertekening worden voorgelegd. Hetzelfde geldt voor onderdanen van de EER en Zwitserland en hun familieleden. Voor specifieke bepalingen ten aanzien van de vreemdeling die de Belgische of Luxemburgse nationaliteit bezit wordt verder verwezen naar B10/6.1.2.
De originele door de vreemdeling ondertekende antecedentenverklaring(en) wordt/worden zorgvuldig bewaard in de administratie van de IND.
De vreemdeling die de antecedentenverklaring niet naar waarheid kan ondertekenen, verschaft gegevens en bescheiden met betrekking tot zijn antecedenten.
De vreemdeling draagt zorg voor de legalisatie van buitenlandse stukken betreffende de staat van personen (zie B2).
Gelegaliseerde bescheiden uit Somalië
Er is in Somalië geen internationaal erkend gezag. Op die grond worden Somalische autoriteiten en door hen uitgegeven documenten, waaronder bewijsstukken betreffende de staat van personen, door Nederland niet erkend. Zie voor wat betreft documenten voor grensoverschrijding B1/4.2.
Legalisatie van documenten betreffende de burgerlijke staat van een persoon geschiedt in het geval van Somalische onderdanen als regel door dezelfde niet erkende autoriteiten en daarom worden ook die documenten door Nederland niet erkend.
De circulaire inzake “de Legalisatie en verificatie van buitenlandse bewijsstukken betreffende de staat van personen” van 12 januari 2000, laatstelijk gewijzigd op 15 mei 2006, houdt onder meer in dat houders van een verblijfsvergunning asiel of van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, die is verleend met vrijstelling van het paspoortvereiste, zijn vrijgesteld van het legalisatievereiste. In aanvulling daarop geldt het volgende.
Van vreemdelingen, die op een wijze, als uitgewerkt in B1/4.2 hebben aangetoond dat zij de door hen gestelde identiteit bezitten, alsmede de Somalische nationaliteit, wordt niet geëist dat zij bij de aanvraag van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd (daarom ook niet bij de aanvraag van een mvv) gelegaliseerde documenten betreffende hun burgerlijke staat overleggen.
Dit geldt echter alleen voorzover die documenten door Somalische autoriteiten zijn afgegeven.
In daarvoor in aanmerking komende gevallen vindt DNA-onderzoek plaats om een gestelde afstammingsrelatie vast te stellen, een en ander overeenkomstig B2/8.5 en B2/8.6 (toepassing DNA-onderzoek).
Zie voor wat betreft documenten voor grensoverschrijding B1/4.2 slot.
AY
Paragraaf B1/9.4 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Indien de aanvraag wordt ingediend bij de burgemeester
Voor zover in de onderhavige paragraaf niet anders is bepaald, is het bepaalde in B1 onverkort van toepassing.
Enkele handelingen (in hoofdlijnen) van de burgemeester inzake de aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning regulier of een aanvraag tot wijziging van de verblijfsvergunning regulier
Identificeren van de vreemdeling
Deze handeling wordt verricht door de burgemeester in het kader van de inschrijving in de GBA. De identiteit van de vreemdeling dient te worden vastgesteld aan de hand van de vereiste brondocumenten zoals aangegeven in de GBA-wetgeving. De vreemdeling legt hiertoe gegevens of bescheiden over omtrent zijn identiteit en nationaliteit.
De burgemeester kruist op de per verblijfsdoel gespecificeerde checklist – welke door de Minister ter beschikking wordt gesteld – aan welke bescheiden bij het indienen van de aanvraag door de vreemdeling zijn overgelegd. De burgemeester kan de vreemdeling wijzen op de mogelijkheid de ontbrekende bescheiden bij de aanvraag per ommegaande (dezelfde dag nog) over te leggen (bijvoorbeeld een ontbrekende pasfoto, of een salarisstrookje dat de vreemdeling thuis of elders heeft laten liggen en waarvan kan worden verwacht dat de vreemdeling het per ommegaande (alsnog) kan overleggen). Met nadruk zij vermeld dat vorenstaande situatie dient te worden onderscheiden van het bieden van een herstelverzuim en géén inhoudelijke toets met zich meebrengt voor de burgemeester. Het bieden van een herstelverzuim is uitdrukkelijk voorbehouden aan de IND. Indien de vreemdeling aangeeft de ontbrekende bescheiden niet per ommegaande alsnog te willen overleggen en kenbaar maakt dat hij zijn aanvraag in behandeling wenst te laten nemen, neemt de burgemeester de aanvraag onverkort in ontvangst.
Het innen van de voor de aanvraag verschuldigde leges
De procedure inzake de leges staat beschreven in B1/9.6.1.
Verstrekken ‘sticker Verblijfsaantekeningen Algemeen’
De burgemeester verstrekt de sticker ‘Verblijfsaantekeningen Algemeen’ (zie bijlage 7g VV) aan de vreemdeling ten bewijze van het feit dat de vreemdeling een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd of een aanvraag tot wijziging van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd heeft ingediend. De sticker wordt afgegeven voor een duur die één maand korter is dan de geldigheidsduur van het document voor grensoverschrijding van de vreemdeling, met in beginsel een maximumduur van zes maanden.
De sticker ‘Verblijfsaantekeningen Algemeen’ bevat naast de aantekening omtrent het rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onder f, g, h en i Vw, tevens informatie omtrent de toegang tot de arbeidsmarkt.
Met nadruk zij vermeld dat de aantekening omtrent de aanmeldingsplicht alsmede de aantekening omtrent de periodieke meldplicht onverkort door de Korpschef dan wel de ambtenaar belast met het toezicht worden geplaatst. Hiertoe wordt op de sticker ‘Aantekeningen Toezicht’ (zie bijlage 7j VV) door de Korpschef de datum van de aanmelding en het nummer van het paspoort ingevuld achter de tekst ‘aangemeld op (datum)’.
Verstrekken sticker ‘Verblijfsaantekeningen Gemeenschapsonderdaan’
Voor het familielid van de onderdaan van de EU/EER of van Zwitserland dat zelf niet ook afkomstig is uit één van deze lidstaten (met andere woorden het familielid-derdelander van de unieburger) plaatst de burgemeester de sticker ‘Verblijfsaantekeningen Gemeenschapsonderdaan’ in het geldige document voor grensoverschrijding van de vreemdeling, of voorziet het reisdocument van een zogeheten inlegvel. De sticker of het inlegvel bevat naast de aantekening omtrent het rechtmatig verblijf, tevens informatie omtrent de toegang tot de arbeidsmarkt.
Maken kopieën van originele stukken die aanvrager toont, inclusief geldig document voor grensoverschrijding en brondocumenten
De burgemeester maakt ten behoeve van de IND een kopie van het door de vreemdeling overgelegde geldige document voor grensoverschrijding alsmede een kopie van de door de vreemdeling overgelegde originele brondocumenten (zoals geboorteakte en de huwelijksakte).
De kopieën van deze bescheiden dienen te worden gewaarmerkt.
Kopiëren van het ondertekende aanvraagformulier
De burgemeester maakt ten behoeve van de vreemdeling een kopie van de pagina van het aanvraagformulier waarop de persoonsgegevens van de aanvrager staan vermeld, alsmede diens handtekening. Deze kopie wordt gewaarmerkt en vervolgens overhandigd aan de vreemdeling.
Verzenden van stukken naar de IND
De burgemeester draagt zorg voor het doorzenden van de aanvraag naar de IND. Hij zendt onder meer de volgende bescheiden naar de IND: het originele aanvraagformulier (inclusief de vereiste bijlagen (denk hierbij aan de originele relatieverklaring of de bewustverklaring au pair)), de set gewaarmerkte kopieën van het document voor grensoverschrijding en de overgelegde brondocumenten, een kopie van het betalingsbewijs leges en de ingevulde checklist.
Uitreiken van het verblijfsdocument
De burgemeester van de gemeente waar de vreemdeling woon- of verblijfplaats heeft, roept de vreemdeling op voor het in ontvangst nemen van het verblijfsdocument.
Het verblijfsdocument wordt alleen in persoon aan de vreemdeling uitgereikt, tegen afgifte van een ontvangstbewijs (zie model M76) en – voor zover sprake is van een aanvraag tot wijziging van de verblijfsvergunning – tegen inlevering van het oude verblijfsdocument of tegen overlegging van (een kopie van) een proces-verbaal van aangifte van vermissing van het oude verblijfsdocument. De burgemeester ziet erop toe dat de vreemdeling in persoon, en bij minderjarigheid in bijzijn van zijn wettelijk vertegenwoordiger, het verblijfsdocument in ontvangst neemt. De burgemeester zendt het door de vreemdeling ondertekend ontvangstbewijs (zie model M76) naar het Bureau Documenten van de IND.
Ook indien het verblijfsdocument waaruit het rechtmatig verblijf blijkt, nog niet is verstrekt, is er vanaf de bekendmaking van de beschikking sprake van rechtmatig verblijf.
Algemene informatie verschaffen
Naast de bovengenoemde specifieke handelingen verschaft de burgemeester beleidsarme algemene informatie aan de vreemdeling
Indien de aanvraag wordt ingediend bij de IND
Indien de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd ingevolge artikel 3.33a, vierde lid, VV bij een kantoor van de IND wordt ingediend, is het bepaalde in B1 onverkort van toepassing voor zover in deze paragraaf niet anders is bepaald.
Bij het in ontvangst nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd bepaalt de IND-ambtenaar de voor de aanvraag geldende leges. De vreemdeling wordt in de gelegenheid gesteld de verschuldigde leges per kas of per pin ter plekke aan de kas te voldoen. De vreemdeling dient het bedrag in één keer te voldoen. Betaling in termijnen is niet mogelijk. Na betaling van het verschuldigde bedrag ontvangt de vreemdeling een betalingsbewijs. Indien de vreemdeling het verschuldigde legesbedrag niet ter plekke per kas of per pin heeft voldaan, stelt de IND-ambtenaar de vreemdeling ingevolge het bepaalde in artikel 4:5 van de Awb mondeling in de gelegenheid om het verzuim te herstellen en alsnog ter plekke de verschuldigde leges per kas of pinbetaling te voldoen. In dat geval is er geen reden om langer herstel verzuim te verlenen dan het tijdsverloop dat in de regel gemoeid is met de handeling van kas- of pinbetaling. Als betrokkene geen gebruik maakt van de hem geboden gelegenheid om het verschuldigde legesbedrag alsnog te voldoen, wordt de aanvraag direct ter plaatse door de IND-ambtenaar buiten behandeling gesteld.
De aanzegging tot legesbetaling valt niet onder het beschikkingsbegrip. Tegen de beschikking tot buitenbehandelingstelling van de aanvraag, die volgt als geen leges worden voldaan, kan een bezwaarschrift worden ingediend.
Na betaling van de verschuldigde leges vraagt de IND-ambtenaar aan de vreemdeling – voor zover zulks niet reeds blijkt uit het ingevulde aanvraagformulier – op welke mvv-vrijstellingsgrond hij zich beroept dan wel op welke gronden betrokkene meent dat sprake is van een zodanig bijzonder geval dat vasthouden aan het mvv-vereiste zou getuigen van een bijzondere hardheid (de hardheidsclausule ex artikel 3.71, vierde lid, Vb) indien en voor zover betrokkene zich daarop beroept. Conform het bepaalde in B1/4.1.1 dient betrokkene reeds bij het indienen van de aanvraag het verzoek om mvv- vrijstelling met feiten en omstandigheden te onderbouwen en van die feiten en omstandigheden tenminste een begin van bewijs te leveren. Indien de aangevoerde feiten en omstandigheden reeds op voorhand niet kunnen leiden tot vrijstelling van het mvv-vereiste, zal de IND-ambtenaar direct ter plaatse een afwijzende beschikking uitreiken aan betrokkene. Indien de aangevoerde feiten en omstandigheden daartoe aanleiding geven, zal de vreemdeling in de gelegenheid worden gesteld het beroep op de mvv-vrijstelling (alsnog) nader te onderbouwen met bescheiden of anderszins.
Indien de aanvraag niet meteen ter plaatse kan worden afgedaan omdat nader onderzoek aangewezen is, zal de IND-ambtenaar de vreemdeling de Sticker ‘Verblijfsaantekeningen Algemeen’ (zie bijlage 7g VV) verstrekken ten bewijze van het feit dat de vreemdeling rechtmatig verblijf heeft gedurende de behandeling van de aanvraag.
De IND-ambtenaar maakt tevens ten behoeve van de aanvrager een kopie van de pagina van het aanvraagformulier waarop de persoonsgegevens van de aanvrager alsmede diens handtekening staan vermeld. Deze kopie wordt gewaarmerkt en vervolgens overhandigd aan de vreemdeling. Voor zover de vreemdeling nog geen onderzoek naar TBC aan de ademhalingsorganen heeft ondergaan en hij daarvan evenmin is vrijgesteld, verwijst de IND-ambtenaar de vreemdeling door naar de meest nabij gelegen GG&GD met gebruikmaking van het TBC-formulier (zie bijlage 13 VV).
Ingevolge artikel 3.103a Vb doet de Minister, indien een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 Vw (niet) wordt verleend aan of verlengd dan wel wordt ingetrokken, van een vreemdeling die houder is van een door een andere EU-lidstaat, afgegeven EG-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen, mededeling aan de autoriteiten van die staat (zie B17/6).
Het koppelingsbureau van de IND fungeert in dergelijke gevallen als contactpunt voor het verstrekken en ontvangen van informatie (zie B17/6).
AZ
Paragraaf B1/9.6 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Ingevolge artikel 24, tweede lid, Vw is de vreemdeling leges verschuldigd voor de afdoening van een aanvraag in door de Minister te bepalen gevallen en volgens door die Minister te geven regels. Tevens kan de Minister bepalen dat de vreemdeling voor de afgifte van documenten waaruit het rechtmatig verblijf blijkt leges verschuldigd is. De Minister heeft van deze bevoegdheden gebruik gemaakt bij de artikelen 3.34 en verder VV.
Ter zake van de afdoening van een aanvraag worden leges geheven:
– tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd;
– tot het wijzigen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd;
– tot het verlengen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd;
– tot het verlenen of wijzigen van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd.
De vreemdeling is leges verschuldigd per aanvraag. Indien de vreemdeling tegelijkertijd twee of meer aanvragen indient, worden daarom evenzo vaak leges geheven. De leges zijn verschuldigd ongeacht de beslissing op de aanvraag. Indien de leges niet worden voldaan, wordt de aanvraag buiten behandeling gesteld (zie artikel 24, tweede lid, Vw).
Indien een ouder, althans wettelijk vertegenwoordiger, één aanvraag indient (mede) ten behoeve van een of meer minderjarige vreemdelingen, wordt het totaal van de per vreemdeling verschuldigde leges ineens geheven.
Het legestarief ter zake van de afdoening van de aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd van vreemdelingen die in het bezit zijn van een mvv voor hetzelfde verblijfsdoel als waarvoor de verblijfsvergunning wordt aangevraagd, is vastgelegd in artikel 3.34, eerste lid, Vw.
De leges ter zake van de afdoening van de aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd van vreemdelingen die niet over een mvv beschikken, van vreemdelingen die een mvv hebben voor een ander verblijfsdoel dan waarvoor de reguliere verblijfsvergunning wordt aangevraagd
en van vreemdelingen die om wijziging van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd vragen, zijn afhankelijk van het beoogde verblijfsdoel. De leges bedragen zijn vastgelegd in het VV. Voor een overzicht van de verschillende legesbedragen zie ook de IND website.
De toepasselijke legestarieven zijn voor:
– gezinshereniging en gezinsvorming en familiebezoek vastgelegd in artikel 3.34, tweede lid, onder b, VV;
– arbeid, studie, verblijf in het kader van uitwisseling en au pair vastgelegd in artikel 3.34, tweede lid, onder a, VV;
– kennismigrant vastgelegd in artikel 3.34, tweede lid, VV;
– een gezinslid en een in Nederland geboren kind en de overige verblijfsdoelen vastgelegd in artikel 3.34, tweede lid onder d, VV;
– de overige verblijfsdoelen, vastgelegd in artikel 3.34, tweede lid, VV;
– artikel 8 Remigratiewet en verblijf in het kader van Working Holiday Scheme, Working Holiday Programme en Young Workers Exchange Programme vastgelegd in artikel 3.34a VV;
– EU en EER vastgelegd in artikel 3.34h VV.
Gezinshereniging of gezinsvorming
Voor het afdoen van aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier met het oog op gezinshereniging of gezinsvorming kunnen twee legestarieven van toepassing zijn, een standaardtarief conform artikel 3.34, tweede lid, onder b, VV en een gezinstarief conform artikel 3.34, tweede lid, onder c, VV. Het gezinstarief is van toepassing indien meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor gezinshereniging of gezinsvorming voor verblijf bij dezelfde hoofdpersoon, gelijktijdig worden ingediend. Zo is in het geval dat twee of meer vreemdelingen gelijktijdig een aanvraag indienen tot het verlenen van een verblijfsvergunning met het oog op gezinshereniging of gezinsvorming met een in Nederland verblijvende persoon, één van de aanvragers het standaardtarief verschuldigd en betalen de andere aanvragers het gezinstarief. In het geval dat één of meer vreemdelingen gelijktijdig met de vreemdeling, bij wie zij in Nederland in het kader van gezinshereniging of gezinsvorming willen verblijven, een aanvraag indienen tot het verlenen van een verblijfsvergunning in het kader van gezinshereniging of gezinsvorming, betalen zij het gezinstarief. De vreemdeling, bij wie deze gezinsleden verblijf beogen, betaalt het tarief conform het door hem beoogde verblijfsdoel. Voor het afdoen van aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd aan in Nederland uit een ouder, die in het bezit is van een verblijfsvergunning, geboren kinderen is eveneens een gezinstarief verschuldigd.
Een vreemdeling die een aanvraag indient tot het verlenen van een verblijfsvergunning onder een beperking verband houdend met gezinshereniging of gezinsvorming, kan desgevraagd ontheven worden van de verplichting om de voor het afdoen van de aanvraag verschuldigde leges te betalen. Voorwaarde om voor vrijstelling in aanmerking te komen, is dat hij een gerechtvaardigd beroep doet op artikel 8 EVRM. Ten behoeve van ontheffing van het legesvereiste wordt een beroep op artikel 8 EVRM gerechtvaardigd geacht indien verblijf in het kader van gezinshereniging of gezinsvorming wordt beoogd. De hoofdpersoon bij wie de vreemdeling verblijf beoogt, dient door middel van het overleggen van bewijsstukken omtrent zijn financiële situatie aan te tonen dat hij niet over middelen kan beschikken om de leges te voldoen en dat hij de afgelopen drie jaren alles in het werk heeft gesteld om over de vereiste middelen te kunnen beschikken. Tevens dient hij aannemelijk te maken dat hij op korte termijn noch zelf zal kunnen beschikken over de middelen om de leges te voldoen, noch deze kan verwerven bij personen in zijn naaste omgeving waarvan redelijkerwijs kan worden verwacht dat deze de vergoeding voor de belanghebbende betalen, zoals de partner, familieleden of andere in aanmerking komende derden.
Het onvermogen met betrekking tot legesbetaling dient bij de indiening van de aanvraag te worden aangetoond aan de hand van bewijsstukken. De vreemdeling dient te overleggen een inkomensverklaring van de raad voor rechtsbijstand op grond van artikel 7, tweede lid, onder d, Wet op de rechtsbijstand, ten behoeve van de hoofdpersoon bij wie de vreemdeling verblijf beoogt. Daarnaast dient de vreemdeling bewijsstukken te overleggen met betrekking tot de inspanningen van zichzelf en van de hoofdpersoon die de afgelopen drie jaar zijn verricht om financiële middelen te verwerven. Ook dient de vreemdeling aannemelijk te maken dat noch hij noch de hoofdpersoon op korte termijn in het bezit zullen raken van financiële middelen waarmee de verschuldigde leges kunnen worden voldaan, waarbij ook aannemelijk moet worden gemaakt dat daartoe evenmin een beroep gedaan kan worden op familieleden of in aanmerking komende derden.
Indien niet alle bovengenoemde stukken bij de aanvraag worden overgelegd, wordt geen herstel verzuim geboden ter aanvulling van ontbrekende stukken en heeft de vreemdeling niet aangetoond niet aan de legesverplichting te kunnen voldoen. De vreemdeling wordt dan in de gelegenheid gesteld de leges alsnog te voldoen. Zie daarvoor de procedure zoals beschreven in B1/9.6.1. Indien de leges niet worden voldaan, ook niet dan nadat hem herstel verzuim is geboden, wordt de aanvraag buiten behandeling gesteld.
Indien voornoemde stukken zijn overgelegd en de beoordeling ervan tot het oordeel leidt dat de vreemdeling, ook niet met behulp van derden, in staat is, noch op korte termijn in staat zal zijn, om de verschuldigde leges te voldoen, wordt de aanvraag in behandeling genomen zonder dat de vreemdeling leges is verschuldigd. Ook geldt de mogelijkheid van vrijstelling van leges in het geval van een aanvraag tot het verlengen van de verblijfsvergunning van de vreemdeling die verblijf heeft onder de beperking ‘uitoefenen van het gezinsleven conform artikel 8 EVRM’ en die bij de aanvraag om het verlengen van de verblijfsvergunning aantoont dat hij vanaf de datum van het verlenen van de verblijfsvergunning alles in het werk heeft gesteld om over voldoende middelen te beschikken.
De volgende categorieën vreemdelingen zijn vrijgesteld van de verplichting om leges te voldoen ter afdoening van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning. Het betreft niet-geprivilegieerd militair en niet-geprivilegieerd burgerpersoneel, alsmede slachtoffers van mensenhandel en hun minderjarige kinderen die feitelijk tot het gezin behoren en daartoe reeds in het land van herkomst feitelijk behoorden en die onder het gezag van de hoofdpersoon staan. Tevens zijn vrijgesteld vreemdelingen die blijkens een schriftelijke verklaring van de Minister in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning in het kader van het buiten de schuld van de vreemdeling niet kunnen vertrekken uit Nederland, dan wel voor een verblijfsvergunning voor een ander verblijfsdoel dan genoemd artikel 3.4, eerste lid, Vb. Daarnaast zijn vreemdelingen die op grond van Richtlijn 2001/55 de status van tijdelijk beschermde hebben ontheven van de legesplicht in het geval deze vreemdeling een aanvraag doet tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor het verrichten van arbeid in loondienst of arbeid als zelfstandige.
Naar aanleiding van een door de Tweede Kamer op 26 april 2005 aangenomen motie geldt eveneens vrijstelling van de verplichting om leges te voldoen voor de vreemdeling:
– die vóór 1 april 2001 een aanvraag tot toelating als vluchteling als bedoeld in artikel 15, eerste lid, Vw (oud) heeft ingediend; en
– in de periode van 14 januari 2003 tot en met 17 maart 2005 een verzoek in de vorm van een zogenaamde ‘14-1-brief’ heeft gestuurd aan de Minister, op welk verzoek nog niet een in rechte onaantastbaar geworden beslissing is genomen.
Als ‘14-1-brief’ wordt aangemerkt een schriftelijk verzoek, dat voldoet aan alle volgende drie kenmerken:
– het verzoek is ingediend rechtstreeks bij de Minister (dan wel de IND); en
– het verzoek is niet ingediend met het in het VV voorgeschreven formulier; en
– het verzoek moet worden aangemerkt als een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier als bedoeld in artikel 14 Vw.
Aanvragen tot het verlengen van de geldigheidsduur of het wijzigen van de verblijfsvergunning vallen hier niet onder.
Het legestarief ter zake van de afdoening van de aanvraag tot het verlengen van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd is vastgelegd in artikel 3.34d, aanhef, VV, ongeacht de gevraagde duur van de verlenging en ongeacht de leeftijd van de vreemdeling. De leges ter zake van de afdoening van de aanvraag tot het verlengen van de verblijfsvergunning regulier voor studie is vastgelegd in artikel 3.34d, aanhef en onder g VV. Artikel 3.34d, aanhef en onder b, VV bepaalt de leges in het geval van gelijktijdig ingediende aanvragen tot het verlengen van de verblijfsvergunning voor gezinshereniging of gezinsvorming. In het geval dat twee of meer vreemdelingen gelijktijdig een aanvraag indienen tot het verlengen van een verblijfsvergunning met het oog op gezinshereniging of gezinsvorming met een in Nederland verblijvende persoon, moet één van de aanvragers het standaard tarief conform artikel 3.34d, aanhef, VV voor een verlengingsaanvraag betalen en betalen de andere aanvragers het gezinstarief conform artikel 3.34d, aanhef en onder b, VV. In het geval dat één of meer vreemdelingen gelijktijdig met de vreemdeling, bij wie zij in Nederland in het kader van gezinshereniging of gezinsvorming verblijven, een aanvraag indienen tot het verlengen van een verblijfsvergunning in het kader van gezinshereniging of gezinsvorming, betalen zij het tarief conform artikel 3.34d, aanhef en onder b, VV. De vreemdeling, bij wie deze gezinsleden verblijf hebben, betaalt het standaard tarief conform artikel 3.34d, aanhef VV voor het afdoen van een verlengingsaanvraag.
Indien gelijktijdig aanvragen worden gedaan tot het verlengen en het wijzigen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, zijn ter afdoening van de aanvraag tot het verlengen van de vergunning geen leges verschuldigd, zodat dan slechts ter afdoening van de aanvraag tot het wijzigen van de vergunning leges zijn verschuldigd.
Daarbij wordt gedacht aan gevallen waarin de wijziging zinloos zou zijn als niet tevens tot verlenging van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning zou worden overgegaan, met name aan het einde van de looptijd van de vergunning. In die gevallen wordt een cumulatieve legesheffing ter afdoening van twee aanvragen die met hetzelfde verband houden, namelijk voortzetting van het verblijf, maar voor een gewijzigd doel, onwenselijk geacht.
Deze regeling is vooral getroffen met het oog op vreemdelingen die behoren tot de groep van al dan niet mishandelde vrouwen dan wel slachtoffers van mensenhandel, die vragen om verlenging van hun verblijfsvergunning en gelijktijdig tevens om wijziging in ‘voortgezet verblijf’. Deze regeling is echter niet tot die beide groepen beperkt.
Tevens kan worden gedacht aan bijvoorbeeld studenten, die wijziging vragen van ‘de voorbereiding op studie’ in ‘het volgen van studie’ of in ‘arbeid in loondienst’, voor verblijf in het kader van gezinsvorming of ‘voortgezet verblijf’.
Indien gelijktijdig aanvragen worden gedaan tot het verlengen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd en het verlenen van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd regulier, zijn ter afdoening van de aanvraag tot het verlengen van de vergunning geen leges verschuldigd, zodat dan slechts ter afdoening van de aanvraag voor het verlenen van de verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd leges zijn verschuldigd.
Indien echter op de datum van ontvangst van de gelijktijdige aanvragen de vergunning, waarvan verlenging wordt gevraagd, nog een jaar of meer geldig is, geldt deze regeling niet. De termijn waartegen verlenging dient plaats te vinden bedraagt immers als hoofdregel een jaar. Op een dergelijke termijn kan bezwaarlijk worden gesproken van cumulatie van legesheffingen.
In de situatie dat een vreemdeling, aan wie verblijf is toegestaan voor verblijf bij partner, met die partner in het huwelijk is getreden, kan redelijkerwijs niet van een wijziging (van het verblijfsdoel) worden gesproken en behoeft geen aanvraag om wijziging te worden gedaan, ter afdoening waarvan leges zouden zijn verschuldigd. Daarom is deze regeling evenmin in die situatie van toepassing. In dergelijke gevallen wordt het huwelijk uiteraard wel geregistreerd in het informatiesysteem van de IND en wordt bij de afgifte van het nieuwe verblijfsdocument wel als beperking verblijf bij echtgenoot vermeld.
BA
Paragraaf B1/9.7.3 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
De beschikking op de aanvraag moet worden gegeven uiterlijk binnen zes maanden (zie artikel 25, eerste lid, Vw). Dat geldt zowel voor de aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning (voor bepaalde tijd of onbepaalde tijd), alsook voor de aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur of tot het wijzigen van de verblijfsvergunning (voor bepaalde tijd).
De wettelijke beslistermijn begint op de dag van ontvangst van de aanvraag en loopt door totdat op de aanvraag is beslist. In die periode van zes maanden moeten alle handelingen hebben plaatsgevonden die tot een deugdelijke beslissing leiden en moet de beslissing zijn genomen.
In het geval de aanvraag door of namens de aanvrager schriftelijk wordt ingetrokken, vervalt de verplichting om te beslissen in eerste aanleg.
In geval bezwaar wordt gemaakt tegen het niet tijdig beslissen, vervalt die verplichting gedurende de periode dat het bezwaar aanhangig is en vervalt die verplichting na de beslissing op het bezwaar of beroep indien de indiener van de aanvraag als gevolg daarvan geen belang meer heeft bij een besluit op de aanvraag (zie artikel 6:20, tweede lid, Awb).
Verlenging met ten hoogste zes maanden
De wettelijke beslistermijn van zes maanden kan ten hoogste voor zes maanden worden verlengd, indien advies of onderzoek door derden of het OM nodig is (zie artikel 25, tweede lid, Vw). Van de mogelijkheid om de beslistermijn te verlengen, wordt zo terughoudend mogelijk gebruikgemaakt.
Verlenging is slechts mogelijk, indien het gaat om onderzoek door derden dat voor de beoordeling van de aanvraag nodig is. Onder derden wordt hierbij verstaan: personen die geen aanwijzingen van de Minister in acht behoeven te nemen terzake van het door hen te verrichten onderzoek, alsmede het OM. Naast het OM (in strafrechtelijke procedures) valt in elk geval te denken aan ministeries als BuZa, Financiën, EZ, SZW, OCW, VWS en aan externen die medisch onderzoek verrichten (via BMA) of anderszins (bijvoorbeeld DNA-onderzoek) advies uit moeten brengen. De ambtenaren van de politie die onderzoek verrichten, worden niet aangemerkt als derden; zij dienen aanwijzingen van de Minister in acht te nemen.
Verlenging van de beslistermijn met toepassing van artikel 25, tweede lid, Vw is niet mogelijk indien het gaat om mvv-aanvragen.
Bij de kennisgeving van de verlenging van de beslistermijn wordt aangegeven waarom de beslistermijn wordt verlengd. Tevens wordt aangegeven dat tegen de verlenging geen bezwaar kan worden gemaakt.
Beslistermijn van vier maanden
Ingevolge artikel 25, vierde lid, Vw wordt de beschikking binnen vier maanden gegeven indien de aanvraag is ingediend door een EG-langdurig ingezetene of diens gezinslid. Deze termijn kan met ten hoogste drie maanden worden verlengd. Indien de langdurig ingezetene of het gezinslid is uitgenodigd de aanvraag aan te vullen wordt de beschikking gegeven binnen zeven maanden.
Opschorting in verband met een onvolledige aanvraag
De vreemdeling of referent die een onvolledige aanvraag indient, dient schriftelijk een redelijke termijn te worden gesteld waarbinnen de benodigde gegevens moeten worden verstrekt. Hiervan dient aantekening te worden gemaakt. De wettelijke beslistermijn van zes maanden wordt (van rechtswege) opgeschort met ingang van de dag waarop de vreemdeling is uitgenodigd de aanvraag aan te vullen, tot de dag waarop de aanvraag daadwerkelijk is aangevuld of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken (zie artikel 4:15 Awb).
De termijn waarmee de beslistermijn daadwerkelijk wordt opgeschort
De beslistermijn wordt opgeschort tot de dag waarop de aanvraag is aangevuld of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken. Dat houdt in dat, indien de aanvrager twee weken worden gegund om bepaalde gegevens te overleggen en hij de gevraagde gegevens al na een week overlegt, de beslistermijn uiteindelijk maar met een week (en dus niet met twee weken) is opgeschort. De beslistermijn gaat weer lopen op de dag van ontvangst van de aanvullende gegevens.
Uitvoering van artikel 4:7 en 4:8 Awb schort niet op
Als de aanvrager op grond van artikel 4:7 of 4:8 Awb moet worden gevraagd zijn zienswijze naar voren te brengen, omdat de aanvraag zal worden afgewezen op grond van gegevens die afwijken van de gegevens die hij zelf heeft verstrekt, en hij daarvoor een termijn krijgt, schort dat de beslistermijn niet op. Die termijn gaat dus af van de tijd die feitelijk beschikbaar is om een beslissing te nemen.
Opschorting van de beslistermijn in verband met het herstel van een verzuim (zie artikel 4:5 in samenhang met 4:15 Awb) sluit niet uit de verlenging van de beslistermijn met toepassing van artikel 25, tweede lid, Vw.
BB
Paragraaf B1/9.7.5 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
De vreemdeling heeft rechtmatig verblijf en hij mag de behandeling van de aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning regulier op grond van artikel 8, onder f en g, Vw in beginsel in Nederland afwachten.
Ingevolge artikel 3.1 Vb geldt hierop een uitzondering voor de aanvraag die naar het voorlopig oordeel van de Minister een herhaalde aanvraag is, dus een aanvraag zonder nieuw gebleken feiten of gewijzigde omstandigheden.
Voorts blijft uitzetting niet achterwege (en leidt de indiening van de aanvraag niet tot rechtmatig verblijf) indien de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 Vw, naar het voorlopig oordeel van de Minister kan worden afgewezen wegens gevaar voor of inbreuk op de openbare orde of de nationale veiligheid.
De hoofdregel (uitzetting blijft achterwege) blijft gelden totdat beslist is dat een van de uitzonderingen zich voordoet. Deze beslissing heeft het karakter van een beschikking. Deze beschikking zal met name samen kunnen vallen met de afwijzing van de herhaalde aanvraag. Bij de tweede uitzondering is denkbaar dat er een afzonderlijke beschikking wordt gegeven, inhoudende dat de uitzetting niet achterwege blijft.
Overigens kan tegen de beschikking, inhoudende dat de uitzetting niet achterwege wordt gelaten, bezwaar worden gemaakt op grond van hoofdstuk 7, afdeling 2, Vw. Zo nodig kan de vreemdeling om een voorlopige voorziening verzoeken op grond van artikel 8:81 van de Awb. Indien het de vreemdeling is toegestaan om de beslissing op de aanvraag in Nederland af te wachten, wordt in zijn document voor grensoverschrijding of op een afzonderlijk inlegblad de sticker ‘Verblijfsaantekeningen Algemeen’ (zie bijlage 7g VV) geplaatst.
Op deze sticker wordt door de burgemeester van de gemeente waar de vreemdeling woon- of verblijfplaats heeft, de datum van de aanvraag en het nummer van het paspoort ingevuld achter de tekst ‘aanvraag ingediend om een verblijfsvergunning op [datum]’.
Ingevolge artikel 3.9 VV geschiedt de afgifte van documenten en verklaringen, waaruit het rechtmatig verblijf gedurende de besluitvorming blijkt, door de burgemeester van de gemeente waar de vreemdeling woon- of verblijfplaats heeft.
Op deze hoofdregel bestaan de volgende uitzonderingen:
a. de vreemdeling die in de gelegenheid wordt gesteld aangifte te doen van overtreding van artikel 273 f van het WvSr (mensenhandel). In afwijking van de hoofdregel wordt het bescheid rechtmatig verblijf in deze situatie verstrekt door de Korpschef;
b. de vreemdeling die in afwachting is van een beslissing op een aanvraag tot het verlenen of wijzigen van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd, bedoeld in artikel 20 van Vw. In afwijking van de hoofdregel wordt het bescheid rechtmatig verblijf in deze situatie verstrekt door de IND. Ter verkrijging van dit bescheid rechtmatig verblijf dient de vreemdeling zich uitsluitend vooraf telefonisch aan te melden bij de IND via het landelijk telefoonnummer. Vervolgens handelt een ambtenaar van de IND de tijd het verzoek af. Op de sticker ‘Verblijfsaantekeningen Algemeen’ (zie bijlage 7g, VV) wordt dan de datum van de aanvraag en het nummer van het paspoort ingevuld achter de tekst ‘aanvraag ingediend om een verblijfsvergunning op [datum]’;
c. de vreemdeling die in afwachting is van een beslissing op een aanvraag tot verlenging van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd.
Betreft het een vreemdeling aan wie het wordt toegestaan na het verstrijken van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning in Nederland te verblijven hangende de beslissing op een door hem ingediende aanvraag, dan worden op de sticker ‘Verblijfsaantekeningen Algemeen’ (bijlage 7g VV) de datum en het nummer van het paspoort ingevuld achter de tekst ‘verlenging aangevraagd van de geldigheidsduur op’.
Ter verkrijging van dit bescheid rechtmatig verblijf dient de vreemdeling zich uitsluitend vooraf telefonisch aan te melden bij de IND via het landelijk telefoonnummer. Vervolgens handelt een ambtenaar van de IND het verzoek af.
BC
Paragraaf B1/9.7.7.4 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Zie voor de toepasselijke algemene regels B1/5.3. Ingevolge artikel 3.104, vijfde lid, Vb dient de vreemdeling bij de bekendmaking van de beschikking, waarbij wordt beslist op de aanvraag, bedoeld in artikel 20 Vw, te worden meegedeeld welke rechten en plichten hij heeft krachtens Richtlijn 2003/109.
Deze rechten en plichten zijn opgenomen op de website van de IND.
Aan de vreemdeling wordt door de burgemeester van de gemeente waar de vreemdeling woon- of verblijfplaats heeft een verblijfsdocument (bijlage 7b VV) uitgereikt.
Ingevolge artikel 3.103a Vb doet de Minister, indien een EG-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen wordt verleend aan een vreemdeling die tevens houder is van een door een andere EU-lidstaat, afgegeven EG-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen, hiervan mededeling aan de autoriteiten van die staat (zie B17/6).
Het koppelingsbureau van de IND fungeert in dergelijke gevallen als contactpunt voor het verstrekken en ontvangen van informatie (zie B17/6).
Zie B10 voor de specifieke bepalingen ten aanzien van ‘duurzaam verblijf’ van onderdanen van de EU/EER en onderdanen van Zwitserland zie B10).
Weigering van de verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd
Zie voor de toepasselijke algemene regels de regels bij afwijzing van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd.
Intrekking van de verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd
Zie voor de toepasselijke algemene regels de regels bij afwijzing van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd (zie B1/9.7.7).
BD
Paragraaf B1/10.6.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Ontbreken mvv, gevaar voor openbare orde en nationale veiligheid
De werking van het (afwijzende) besluit wordt echter niet opgeschort en de behandeling van het bezwaarschrift mag niet in Nederland worden afgewacht, indien:
a. de afwijzing van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd is gebaseerd op het ontbreken van een geldige mvv (zie artikel 73, tweede lid, onder a, juncto artikel 16, eerste lid, onder a, Vw); de afwijzing van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd is gebaseerd op gevaar voor de openbare orde of nationale veiligheid (zie artikel 73, tweede lid, onder a, juncto artikel 16, eerste lid, onder d, Vw);
b. de afwijzing van de aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd is gebaseerd op gevaar voor de openbare orde of nationale veiligheid (zie artikel 71, tweede lid, onder b, juncto artikel 18, eerste lid, onder e, Vw); de intrekking van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd is gebaseerd op gevaar voor de openbare orde of nationale veiligheid (zie artikel 71, tweede lid, aanhef, juncto artikel 19 en 18, eerste lid, onder e, Vw);
c. de afwijzing van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd is gebaseerd op gevaar voor de openbare orde of nationale veiligheid (zie artikel 73, tweede lid, onder c, juncto artikel 21, eerste lid, onder e en f, Vw);
d. de intrekking van de verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd is gebaseerd op een actuele en ernstige bedreiging voor de openbare orde of nationale veiligheid (zie artikel 73, tweede lid, onder d, juncto artikel 22, eerste lid, onder c Vw).
Onder ‘gevaar voor de openbare orde of nationale veiligheid’ als bedoeld onder ‘d’ en ‘e’ wordt verstaan een veroordeling bij onherroepelijk geworden rechterlijk vonnis, wegens een misdrijf waartegen een gevangenisstraf van drie jaar of meer is bedreigd, óf oplegging van de maatregel van ter beschikkingstelling. Voor onderdanen van de EU/EER en Zwitserland gelden specifieke bepalingen ten aanzien van het afwachten van de behandeling van het bezwaarschrift (zie A4/6.2).
Herhaalde aanvraag en niet tijdig bezwaar
Indien de vreemdeling bezwaar heeft gemaakt tegen de afwijzing van een herhaalde aanvraag zonder nieuw gebleken feiten of gewijzigde omstandigheden (artikel 4:6 Awb), wordt de werking van het afwijzende besluit niet opgeschort en mag de behandeling van het bezwaarschrift niet in Nederland worden afgewacht (zie artikel 73, derde lid, Vw). Indien het bezwaarschrift niet tijdig is ingediend, wordt de werking van het (afwijzende) besluit niet opgeschort en mag de behandeling van het bezwaarschrift niet in Nederland worden afgewacht (zie artikel 73, derde lid, Vw).
Indien de vreemdeling in bewaring is gesteld, wordt de werking van het afwijzende besluit niet opgeschort en mag de behandeling van het bezwaarschrift niet in Nederland worden afgewacht. Indien de vreemdeling hangende het bezwaarschrift in bewaring wordt gesteld, eindigt daarmee de opschorting van de werking van het afwijzende besluit. Vanaf dat moment mag de vreemdeling de behandeling van het bezwaarschrift niet meer in Nederland afwachten (zie artikel 73, vierde lid, Vw).
BE
Paragraaf B2/1.3 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Het betreft de volgende categorieën:
– gezinsleden van vreemdelingen die werkzaam zijn op Nederlandse zeeschepen en mijnbouwinstallaties op het Nederlandse deel van het continentale plat (zie B5/4.2);
– gezinsleden van vreemdelingen die werkzaam zijn als godsdienstleraar of geestelijk voorganger (zie B5/4.1);
– gezinsleden van vreemdelingen die in het bezit zijn van een verblijfsvergunning onder een beperking verband houdend met het volgen van studie (zie B6/7);
– gezinsleden van vreemdelingen die in het bezit zijn van een verblijfsvergunning onder een beperking verband houdend met medische behandeling (zie B8/8);
– (gezinsleden van) gemeenschapsonderdanen (zie B10);
– onderdanen van een lidstaat van de EU/EER en van de Zwitserse Bondsstaat;
– gezinsleden van Surinaamse onderdanen (zie B11);
– gezinsleden van diplomatieke ambtenaren en andere geprivilegieerde vreemdelingen alsmede niet geprivilegieerde NAVO-militairen of NAVO-burgerpersoneel (zie B12);
– gezinsleden van langdurig ingezetenen (zie B17).
BF
Paragraaf B2/9.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Als uitgangspunt wordt de aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning afgewezen indien niet wordt voldaan aan de beperking waaronder de verblijfsvergunning is verleend of een voorschrift dat aan de verblijfsvergunning is verbonden,waarvan met name sprake zal zijn ingeval van verbreking van de gezinsband, ingeval de hoofdpersoon zijn hoofdverblijf buiten Nederland verplaatst of ingeval het verblijfsrecht van de hoofdpersoon wordt beëindigd, (zie B1/5.3.1) of indien een van de andere in artikel 18 Vw genoemde afwijzingsgronden van toepassing is (zie B1/5.3.1 t/m B1/5.3.6). De vreemdeling die niet meer voldoet aan de beperking verband houdend met het doel waarvoor de oorspronkelijke verblijfsvergunning was verleend, kan uiteraard een aanvraag indienen tot wijziging van de verblijfsvergunning. De tijdig ingediende aanvraag komt voor inwilliging in aanmerking indien wordt voldaan aan de voorwaarden voor de eerste verblijfsaanvaarding voor het nieuw beoogde verblijfsdoel. Voor de verlening van de verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd wordt verwezen naar B1/6. Aan vreemdelingen die als minderjarig kind in het kader van gezinshereniging houder zijn geweest van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd kan onder bepaalde voorwaarden een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd worden verleend (zie artikel 21a, eerste lid, onder b en tweede lid, Vw; B1/6).
BG
Paragraaf B3/2.3 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
In aanvulling op de algemene voorwaarden van artikel 16 Vw voor de verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als genoemd in B1/4, gelden voor de verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd in het kader van verblijf ter adoptie de volgende cumulatieve voorwaarden:
a. De vreemdeling is minderjarig (zie artikel 3.26, eerste lid, Vb);
b. De vreemdeling wil verblijven in het gezin van een of meer Nederlanders of vreemdelingen met rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, Vw (zie artikel 3.26, eerste lid, Vb); en
c. Er is voldaan aan de vereisten van de Wobka (zie artikel 3.26, eerste lid, Vb).
Aan de vereisten van de Wobka is voldaan, indien:
De Minister van Justitie een beginseltoestemming heeft afgegeven (artikel 2 Wobka)
De opneming van een buitenlands kind ter adoptie door personen die in Nederland hun gewone verblijf hebben, is ingevolge de Wobka uitsluitend toegestaan, indien hiertoe door de Minister van Justitie (Directoraat-Generaal Preventie, Jeugd en Sancties) een beginseltoestemming is afgegeven. Deze beginseltoestemming wordt niet slechts afgegeven aan echtparen (van ongelijk geslacht), doch ook aan één persoon en betreft in beginsel slechts de opneming van één kind en geldt voor een periode van drie jaren met de mogelijkheid van verlenging met telkens ten hoogste drie jaren. Het is de bevoegdheid van de Minister van Justitie om in bepaalde gevallen hiervan af te wijken;
Het kind en de aspirant-adoptiefouders voldoen aan bepaalde leeftijdsvereisten (artikel 5, zesde lid en zevende lid en artikel 8 onder a Wobka)
Het buitenlandse kind mag op het tijdstip van binnenkomst in Nederland de leeftijd van zes jaren niet bereikt hebben, behoudens de bevoegdheid van de Minister van Justitie om in bijzondere gevallen, op schriftelijk verzoek van de aspirant-adoptiefouders, een afwijking van deze leeftijdsgrens toe te staan. Ook mag er niet meer dan 40 jaar leeftijdsverschil zijn tussen het kind en de aspirant-adoptiefouders, behoudens de bevoegdheid van de Minister van Justitie om in bijzondere gevallen een afwijking van toe te staan, in dat geval kan de Minister eisen stellen aan de leeftijd van het kind;
Een medische verklaring m.b.t. het buitenlandse kind is overgelegd (artikel 8 onder b Wobka)
Door de aspirant-adoptiefouders dient een in het land van herkomst recent afgegeven (niet langer dan zes maanden geleden) medische verklaring met betrekking tot het buitenlandse kind te worden overgelegd, waaruit blijkt dat in redelijkheid niet valt aan te nemen dat het kind lijdt aan een gevaarlijke besmettelijke of langdurige lichamelijke of geestelijke ziekte. Dit vereiste zal er echter niet toe leiden dat een gehandicapt kind niet zou kunnen worden opgenomen. Indien uit de medische verklaring niet blijkt dat op TBC is getest, dient het kind (hier te lande) alsnog een onderzoek ter zake te ondergaan. Indien daaraan of aan de behandeling van TBC aan de ademhalingsorganen niet wordt meegewerkt, wordt de aanvraag met toepassing van artikel 3.79 Vb afgewezen (zie ook B1/4.5). Het vorenstaande is uiteraard niet van toepassing indien het kind op grond van zijn nationaliteit is vrijgesteld van het vereiste van het ondergaan van een onderzoek naar en/of behandeling van TBC aan de ademhalingsorganen.
Toestemming is gegeven voor de bemiddeling (artikel 8 onder c Wobka)
Door de aspirant-adoptiefouders dient gebruik te zijn gemaakt van een bemiddelende, vergunninghoudende instantie, bedoeld in hoofdstuk 5 Wobka. Indien niet van een zodanige instantie doch van andere contacten gebruik is gemaakt, dient de daartoe ex artikel 7a Wobka benodigde toestemming van de Minister van Justitie te zijn verleend; De afstand door ouder(s) en de instemming van de autoriteiten uit het land van herkomst van het kind is verkregen (artikel 8 onder d en e Wobka) Door de aspirant-adoptiefouders dient op bevredigende wijze door middel van officiële gelegaliseerde bescheiden (zie B2/8) te worden aangetoond dat de afstand door de ouder(s) van het buitenlandse kind naar behoren is geregeld. Op gelijke wijze dienen de aspirant-adoptiefouders aan te tonen dat de autoriteiten van het land van herkomst instemmen met de opneming, door hen, van het kind.
Kosten van verzorging en opvoeding
Ingevolge de Wobka zijn de aspirant-adoptiefouders vanaf het tijdstip van vertrek van het buitenlandse kind naar Nederland verplicht te voorzien in de kosten van verzorging en opvoeding van dat kind als ware het hun eigen kind. De kosten van een eventuele terugkeer naar het land van herkomst van het kind komen te hunnen laste. In het kader van het onderzoek met het oog op het afgeven van de beginseltoestemming, wordt door de Minister van Justitie bezien of de aspirant-adoptiefouders duurzaam over voldoende zelfstandige middelen van bestaan beschikken.
De aanvraag wordt niet afgewezen wegens:
– het ontbreken van zelfstandige en duurzame middelen van bestaan (zie artikel 3.26, tweede lid, Vb);
– het ontbreken van een geldig document voor grensoverschrijding (zie artikel 3.26, tweede lid, Vb). In beginsel dient het kind een geldig document van grensoverschrijding te overleggen. Indien een zodanig document niet kan worden overgelegd, dient de identiteit van het kind wél op een andere wijze deugdelijk – bij voorbeeld aan de hand van een gelegaliseerde geboorteakte van het kind – te worden vastgesteld.
BH
Paragraaf B3/2.5.2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Ter indiening van een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd dient het kind zich te vervoegen bij de burgemeester van de gemeente waar hij woon- of verblijfplaats heeft. Deze stelt de aspirant-adoptiefouder in de gelegenheid ten behoeve van het kind een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd in te dienen. De aspirant-adoptiefouder toont de originele beginseltoestemming van de Minister van Justitie voor opneming bij de burgemeester. Dit lijdt slechts uitzondering indien het originele document door de daarvoor bevoegde autoriteiten in het land van herkomst van het kind is ingenomen. In deze gevallen kan genoegen worden genomen met een kopie van de beginseltoestemming. In geval van twijfel kan contact worden opgenomen met de Centrale Autoriteit interlandelijke adoptie van het Ministerie van Justitie. De burgemeester zendt een kopie van de beginseltoestemming tezamen met het originele aanvraagformulier en de andere overgelegde bescheiden naar de IND ter afhandeling van de aanvraag. Hij retourneert de beginseltoestemming – voor zover deze in origineel is overgelegd – aan de vreemdeling.
BI
Paragraaf B3/2.5.3 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Ingevolge artikel 25, tweede lid van de Wobka zijn met de controle op de naleving van het bepaalde bij de artikelen 2 en 8, belast:
– de directeur van de Raad voor de Kinderbescherming alsmede de door hem aangewezen ambtenaren;
– de ambtenaren belast met het toezicht op vreemdelingen en de grensbewaking.
De politie controleert derhalve of aan de voorwaarden als bedoeld onder de artikelen 2 en 8 Wobka is voldaan. De inhoud van de artikelen 2 en 8 Wobka komt overeen met de voorwaarden voor verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd als vermeld onder B3/2.2.2. Het kind zal zich hiertoe na het indienen van de aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning regulier bij de burgemeester van zijn woon- of verblijfplaats met zijn aspirant-adoptiefouder(s) opnieuw dienen te vervoegen bij het regionale politiekorps waarin de gemeente is gelegen waar hij woon- of verblijfplaats heeft.
Het originele document, waaruit de beginseltoestemming van de Minister van Justitie voor de opneming blijkt, wordt bij de politie getoond. Dit lijdt slechts uitzondering indien het originele document door de daarvoor bevoegde autoriteiten in het land van herkomst van het kind is ingenomen. In deze gevallen kan genoegen worden genomen met een kopie van de beginseltoestemming. In geval van twijfel kan contact worden opgenomen met de Centrale Autoriteit interlandelijke adoptie van het Ministerie van Justitie
De politie vult tezamen met de aspirant-adoptiefouder(s) en in aanwezigheid van het kind het formulier model M67 in. Voor zover de politie ter invulling van het model M67 gegevens nodig heeft waar zij zelf niet over beschikt, maar de IND wel, worden deze gegevens haar op haar verzoek verstrekt door de IND. De aspirant-adoptiefouder(s) zendt/zenden vervolgens zelf het ingevulde model M67 naar de IND, zodat de inhoud daarvan bij de besluitvorming van de aanvraag kan worden betrokken.
Indien de politie een gegrond vermoeden heeft dat in strijd met het gestelde onder B3/2.2.2 wordt gehandeld, legt zij dit vast in een proces-verbaal, en doet hiervan onverwijld mededeling aan de IND. Zij stelt eveneens de Officier van Justitie en de betrokken Raad voor de Kinderbescherming op de hoogte. Indien de opneming van een buitenlands kind is geschied zonder dat vooraf een beginseltoestemming is verkregen, kan de Officier van Justitie de minderjarige voorlopig aan de Raad voor de Kinderbescherming toevertrouwen, tenzij dit niet verenigbaar is met het belang van de minderjarige.
BJ
Paragraaf B3/3.3.2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
De aspirant-pleegouders verstrekken bij de ten behoeve van het kind in te dienen aanvraag de gegevens en bescheiden behorende bij de voorwaarden als vermeld onder B3/3.1. Het betreft:
– een ten behoeve van het kind in het land van herkomst afgegeven medische verklaring. Indien uit die verklaring niet blijkt dat het kind, voor zover dat op grond van zijn nationaliteit niet is vrijgesteld van een onderzoek naar TBC aan de luchtwegen, een onderzoek op TBC heeft doorstaan, dan dient het kind alsnog (bereid te zijn) een onderzoek naar en/of de behandeling van TBC aan de ademhalingsorganen te ondergaan. Daartoe wordt de bij het aanvraagformulier gevoegde bijlage ‘TBC verklaring’ ondertekend;
– de instemmingverklaring van de ouders of wettelijk vertegenwoordigers van het kind dan wel van de autoriteiten in het land van herkomst waaruit blijkt dat deze instemmen met het verblijf van het kind in het gezin van de aspirant-pleegouders;
– een schriftelijke motivering van de bijzondere omstandigheden van het kind of die van de familieleden in het land van herkomst, waaruit blijkt dat het kind niet of bezwaarlijk kan worden verzorgd door familieleden die in het land van herkomst wonen.
– bescheiden waaruit blijkt dat de aspirant-pleegouders duurzaam en zelfstandig over voldoende middelen van bestaan beschikken; en
– een volledige ingevulde garantverklaring (zie bijlage 6c VV).
De gevraagde officiële buitenlandse bescheiden dienen gelegaliseerd te zijn (zie B2/8).
Na onderzoek zal, met inachtneming van de relevante omstandigheden op de aanvraag worden beslist.
Zo nodig wint het Hoofd van de Visadienst dan wel de Minister van Justitie aanvullende gegevens in bij de Raad voor de Kinderbescherming omtrent de geschiktheid van de aspirant pleegouders voor de verzorging en opvoeding van het kind.
BK
Paragraaf B4/3.2.2.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
De verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd (zie artikel 20 Vw) kan worden verleend aan de vreemdeling:
a. wiens aanvraag om wedertoelating op grond van het bepaalde bij en krachtens artikel 8 Remigratiewet is ontvangen binnen één jaar na de remigratie uit Nederland met toepassing van de Remigratiewet;
b. voorzover die vreemdeling niet eerder gebruik heeft gemaakt van de terugkeerregeling; en
c. die direct voorafgaande aan de remigratie uit Nederland:
– als Nederlander in Nederland verbleef (zie artikel 3.94, aanhef en onder a, Vb);
– in Nederland verbleef als houder van een verblijfsvergunning asiel of regulier voor onbepaalde tijd (zie artikel 20 of 33 Vw en zie artikel 3.94, aanhef en onder b, Vb); of
– gedurende een ononderbroken periode van ten minste vijf jaren rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onder a, c, e dan wel l, Vw in Nederland had.
De aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd wordt niet afgewezen op de grond dat de vreemdeling:
a. op het moment waarop de aanvraag is ontvangen niet gedurende een tijdvak van vijf jaren aaneengesloten rechtmatig verblijf in Nederland heeft gehad op grond van artikel 8, onder a, c, e dan wel l, Vw;
b. niet zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan (zie artikel 3.94 Vb);
In de gevallen, waarbij tevens is voldaan aan het middelenvereiste, wordt een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd met toepassing van artikel 21 Vw verleend met de aantekening “EG-langdurig ingezetene”. Indien niet wordt voldaan aan het middelenvereiste wordt een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd met toepassing van artikel 21a Vw verleend op nationale gronden.
BL
Paragraaf B4/5.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
De verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd (zie artikel 21a, eerste lid, onder a, Vw) kan worden verleend aan de meerderjarige vreemdeling die:
a. tussen zijn vierde en zijn negentiende levensjaar gedurende een periode van ten minste tien jaren op grond van artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, Vw in Nederland heeft verbleven en wiens aanvraag is ontvangen voor het drieëntwintigste levensjaar (zie artikel 3.92, eerste lid, onderdeel a, onder 10, Vb); of
b. voor het negentiende levensjaar gedurende een ononderbroken periode van ten minste vijf jaren op grond van artikel 8, onder a tot en met e, of m, Vw in Nederland heeft verbleven, en voor wie Nederland naar het oordeel van de Minister het meest aangewezen land is (zie artikel 3.92, eerste lid, onderdeel a, onder 20, Vb).
De aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd wordt niet afgewezen op de grond dat (zie artikel 21 Vw en artikel 3.92, eerste lid, en artikel 3.93, derde lid, Vb):
a. a de vreemdeling op het moment waarop de aanvraag is ontvangen niet gedurende een tijdvak van vijf jaren aaneengesloten rechtmatig verblijf in Nederland heeft gehad op grond van artikel 8, onder a, c, e dan wel l, Vw (zie artikel 3.92, eerste lid, Vb en B1/6);
b. b niet zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan (zie artikel 3.93, derde lid, Vb en B1/7).
In dit geval wordt een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd met toepassing van artikel 21 Vw verleend met de aantekening “EG-langdurig ingezetene”.
In dit geval wordt een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd met toepassing van artikel 21a Vw verleend op nationale gronden.
Voor de overige bepalingen inzake verlening en afwijzing van de vergunning tot verblijf voor onbepaalde duur zie B1/6 en B1/7.
BM
Paragraaf B5/4.12 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt toegevoegd en komt te luiden:
BN
Paragraaf B5/4.12.1 wordt toegevoegd en komt te luiden
De houder van een door een andere (eerste) lidstaat afgegeven status als EG-langdurig ingezetene, kan onder bepaalde voorwaarden voor een periode van langer dan drie maanden in Nederland (tweede lidstaat) verblijven en in aanmerking komen voor verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd voor het verrichten van arbeid in loondienst.
BO
Paragraaf B5/4.12.2 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt toegevoegd en komt te luiden:
Ingevolge artikel 3.31, vijfde lid, Vb wordt de aanvraag die is ingediend door een langdurig ingezetene niet afgewezen op gronden dat:
– de langdurig ingezetene niet beschikt over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (zie artikel 17, eerste lid, onder h, Vw en B17);
– de langdurig ingezetene niet bereid is om een onderzoek naar of de behandeling voor TBC te ondergaan en daaraan mee te werken (zie artikel 3.79, tweede lid, Vb en B17).
Daarnaast gelden de bepalingen zoals neergelegd in B17.
BP
Paragraaf B5/4.12.3 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt toegevoegd en komt te luiden:
Bij de aanvraag dient de langdurig ingezetene, in aanvulling op het bepaalde in B17, de volgende bescheiden over te leggen:
– een kopie van de TWV (aanvraag);
– een volledig ingevulde en ondertekende werkgeversverklaring (niet ouder dan drie maanden); en
– een kopie van een (concept) arbeidsovereenkomst waaruit (mede) het inkomen blijkt.
BQ
Paragraaf B5/4.12.4 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt toegevoegd en komt te luiden:
De verblijfsvergunning voor bepaalde tijd wordt, mits ook aan de algemene voorwaarden voor verlening van de verblijfsvergunning zoals genoemd in B17 wordt voldaan, verleend onder de beperking ‘arbeid in loondienst’.
BR
Paragraaf B5/4.12.5 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt toegevoegd en komt te luiden:
Als aantekening wordt vermeld: “Arbeid toegestaan, TWV alleen gedurende eerste twaalf maanden vereist
De verplichting om te beschikken over een TWV blijft voor de EG-langdurig ingezetene gedurende de eerste twaalf maanden bestaan.
Verder wordt op het document de aantekening ‘beroep op de publieke middelen kan gevolgen hebben voor het verblijfsrecht’ gesteld.
BS
Paragraaf B5/4.12.6 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt toegevoegd en komt te luiden:
Een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd voor het verrichten van arbeid in loondienst wordt verleend voor een duur die maximaal gelijk is aan de duur van de TWV (zie artikelen 3.57 en 3.59 Vb en B5/2.3).
BT
Paragraaf B5/4.12.7 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt toegevoegd en komt te luiden:
Het bepaalde in B17/3 is van overeenkomstige toepassing.
BU
Paragraaf B5/7.7.1 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt toegevoegd en komt te luiden:
Ingevolge artikel 3.30, vijfde lid, Vb kan de verblijfsvergunning voor het uitoefenen van een zelfstandig beroep of bedrijf in economische zin worden verleend aan een langdurig ingezetene, zonder dat met de arbeid als zelfstandige een wezenlijk Nederlands belang is gediend.
Daarnaast gelden de bepalingen zoals neergelegd in B17.
Voor het overige zijn de bepalingen van B5/7.1 tot en met B5/7.5 en B5/7.7 van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de langdurig ingezetene het innovatieve karakter van zijn onderneming niet hoeft aan te tonen.
BV
Paragraaf B6/2.2.1 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt toegevoegd en komt te luiden:
Ingevolge artikel 3.41, vierde lid, Vb wordt de aanvraag voor verblijf voor studie aan het hoger onderwijs ingediend door een langdurig ingezetene niet afgewezen op grond dat hij het onderwijs niet voltijds wil volgen en evenmin op de grond, bedoeld in artikel 3.41, eerste lid, onder c, Vb. Dit heeft tot gevolg dat langdurig ingezetene geen schriftelijke verklaring van tijdelijk verblijf hoeft te ondertekenen en dat de bepalingen van B6/2.2 niet van toepassing zijn.
BW
Paragraaf B6/3.1 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt toegevoegd en komt te luiden:
Ingevolge artikel 3.41, vierde lid, Vb wordt de aanvraag voor verblijf voor studie aan het beroepsonderwijs, ingediend door een langdurig ingezetene niet afgewezen op grond dat hij het onderwijs niet voltijds wil volgen en evenmin op de grond, bedoeld in artikel 3.41, eerste lid, onder c, Vb. Dit heeft tot gevolg dat de langdurig ingezetene geen schriftelijke verklaring van tijdelijk verblijf hoeft te ondertekenen. Voor het volgen van voortgezet onderwijs dient de langdurig ingezetene onverkort aan alle terzake geldende bepalingen te voldoen.
BX
Paragraaf B12/2.1. Vreemdelingencirculaire 2000 wordt toegevoegd en komt te luiden:
Niet-duurzaam verblijvend personeel bezit een bijzondere status op grond van het Diplomatenverdrag en het Consulaire verdrag. Op dit personeel alsmede op hun afhankelijke gezinsleden en particuliere bedienden zijn de bepalingen van de Vw niet van toepassing. Zij zijn in het algemeen niet onderworpen aan de verplichtingen die in het belang van het toezicht op vreemdelingen zijn gesteld. Evenmin kunnen op hen de maatregelen van uitzetting en bewaring krachtens de Vw worden toegepast (zie A2/6.2.3.1 en A2/6.2.3.4). Hun toegang, toelating en verblijf hier te lande richten zich naar de algemene regelen van volkenrecht.
Als niet-duurzaam verblijvend personeel worden aangemerkt:
a. diplomatieke en consulaire koeriers;
b. diplomatiek en consulair personeel op doorreis;
c. diplomatiek en consulair personeel met de uitgezonden status.
Deze vreemdelingen zijn óf beroepskoeriers óf als zodanig voor één reis aangewezen (zie verder
A2/6.2.3.2).
Ten aanzien van diplomatieke en consulaire ambtenaren, hun gezinsleden en het administratief, technisch en bedienend personeel die slechts op doorreis in Nederland zijn, zijn de bepalingen van de Vw niet van toepassing voor zover het de doorreis naar of terugkeer van de diplomatieke zending of consulaire post in een derde land betreft.
Het betreft hier:
– diplomatiek of consulair personeel dat is uitgezonden door de zendstaat; waar het administratief, technisch en bedienend personeel alsmede particuliere bedienden betreft: deze categorie behoudt de uitgezonden status tot tien jaar na begin van de werkzaamheden in Nederland, waarna deze status vervalt;
– uitgezonden of lokaal geworven personeel, dat reeds voor 1 augustus 1987 in dienst is getreden bij een ambassade of consulaat, daar ononderbroken nog steeds werkzaam is en ervoor heeft gekozen om de uitgezonden status te behouden;
– lokaal geworven personeel dat korter dan tien jaar in dienst is bij een missie en de werkzaamheden ononderbroken voortzet, wordt door het Ministerie van BuZa aangemerkt als uitgezonden personeel, indien dit personeel op het moment van indiensttreding bij de missie niet reeds een jaar of meer op grond van artikel 8, onder a tot en met e, of l, Vw rechtmatig in Nederland verbleef of niet gerechtigd was om in Nederland arbeid in loondienst te verrichten (deze categorie kan met ingang van 1 januari 2000 niet meer de uitgezonden status verkrijgen);
– de gezinsleden, de gezinsleden van particulier bedienden uitgezonderd, van bovengenoemde categorieën.
Van de bovenstaande drie categorieën wordt alleen de derde categorie door de Minister van BuZa in het bezit gesteld van een geprivilegieerdendocument (model M81; zie bijlage 3, onder A, derde lid VV juncto artikel 2.3 VV). Dit houdt onder meer in dat deze categorie niet behoeft te beschikken over een verblijfsvergunning, maar wel over bovengenoemd geprivilegieerdendocument, vervangend document of visum.
BY
Paragraaf B12/2.1.2.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Indien is voldaan aan de voorwaarden van artikel 3.93, eerste lid, Vb juncto artikel 3.93, zesde lid, Vb kan de ex-geprivilegieerde in het bezit worden gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd (zie artikel 20 Vw).
Indien de ex-geprivilegieerde hieraan niet voldoet, gelden artikel 14, 16 en 17 Vw onverkort.
BZ
Paragraaf B12/2.1.2.2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Onder gezinsleden van (ex-)geprivilegieerden wordt verstaan die personen die door de Minister van BuZa als gezinslid van de hoofdpersoon zijn aangemerkt en die uit dien hoofde door de Minister van BuZa in het bezit werden gesteld van een geprivilegieerdendocument (zie model M81).
De verblijfsstatus van de geprivilegieerde (hoofdpersoon) is bepalend voor de status van afhankelijke gezinsleden. Zolang de hoofdpersoon de uitgezonden status behoudt, behouden ook de afhankelijke gezinsleden deze status. Indien de uitgezonden status van de hoofdpersoon komt te vervallen, vervalt tevens de uitgezonden status van de afhankelijke gezinsleden.
Verblijfsvergunning regulier onbepaalde tijd
Het afhankelijke gezinslid kan in het bezit worden gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd (zie artikel 20 Vw), indien het gezinslid:
– meerderjarig is op het moment van de indiening van de aanvraag;
– gedurende ten minste tien jaren op grond van een bijzondere geprivilegieerde status bij de hoofdpersoon in Nederland heeft verbleven (zie artikel 3.93, eerste lid, Vb); en
– wordt voldaan aan de voorwaarden als genoemd in artikel 21 Vw in samenhang met artikel 3.93, eerste lid, onder c, juncto artikel 3.93, zesde lid, Vb.
Verblijfsvergunning regulier bepaalde tijd
Het kan voorkomen dat de hoofdpersoon in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 20 Vw, maar één of meer van de afhankelijke gezinsleden niet.
Het afhankelijke gezinslid kan dan in het bezit worden gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd (zie artikel 14 Vw) onder de beperking verband houdend met gezinshereniging bij de hoofdpersoon, indien het gezinslid:
– op het moment van de indiening van de aanvraag minderjarig is; of
– korter dan tien jaar op grond van een bijzondere geprivilegieerde status bij de hoofdpersoon inNederland heeft verbleven.
In beide gevallen geldt dat moet worden voldaan aan de voorwaarden als genoemd in artikel 16 Vw (zie B1/4), in samenhang met artikel 3.13 tot en met 3.22 Vb. De aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd van deze afhankelijke gezinsleden kan in behandeling worden genomen met vrijstelling van het mvv-vereiste op grond van het gestelde in artikel 3.71, tweede lid, onder c, Vb, dan wel met toepassing van artikel 3.71, vierde lid, Vb (zie in dit verband B1/4.1.1).
Indien het afhankelijke gezinslid niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 20 Vw en evenmin in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 Vw met als doel gezinshereniging bij de hoofdpersoon, dan kan de vreemdeling een aanvraag om eerste toelating op grond van de Vw indienen. Hierbij gelden de artikelen 14, 16 en 17 Vw onverkort.
CA
Paragraaf B12/2.2.2.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Indien wordt voldaan aan de voorwaarden als genoemd in artikel 21 Vw in samenhang met artikel 3.93, eerste lid juncto artikel 3.93, zesde lid, Vb (zie hieronder zelfstandige middelen) kan het personeelslid in bezit worden gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd. Indien de vreemdeling hieraan niet voldoet, gelden de artikelen 14, 16 en 17 Vw.
Voor wat betreft de zelfstandige middelen van bestaan geldt een uitzondering. Middelen van bestaan worden in ieder geval als zelfstandige middelen geaccepteerd, indien daarover door de werkgever premies sociale verzekeringen en belastingen worden afgedragen. Voor personeel dat in dienst is van een ambassade of consulaat van een andere mogendheid vindt er géén inhouding plaats van de premies sociale verzekeringen en belastingen, omdat ambassades en consulaten ingevolge artikel 6, vierde lid, Wet op de loonbelasting 1964 niet inhoudingsplichtig zijn.
Desalniettemin worden de inkomsten uit arbeid in loondienst voor werk bij een ambassade of consulaat van een andere mogendheid – ondanks dat geen premies sociale verzekeringen en belastingen zijn afgedragen – aangemerkt als zelfstandige middelen van bestaan.
CB
Paragraaf B12/3.3.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
De verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd (zie artikel 20 Vw) kan op aanvraag worden verleend aan de meerderjarige vreemdeling die:
1. tien aaneengesloten jaren in Nederland heeft verbleven als:
– lid van het hoogste kader, het hoofd inbegrepen, van een internationale organisatie;
– lid van het administratief, technisch dan wel bedienend personeel van een internationale organisatie; of
– particulier bediende/huishoudelijke hulp van voornoemde categorieën.
2. in de periode, bedoeld onder 1, niet zes of meer achtereenvolgende maanden of in totaal tien of meer maanden buiten Nederland heeft verbleven;
3. duurzaam en zelfstandig over voldoende middelen van bestaan beschikt;
4. geen gevaar vormt voor de openbare orde;
5. geen gevaar vormt voor de nationale veiligheid;
6. beschikt over een toereikende ziektekostenverzekering voor hemzelf en de te zijnen laste komende gezinsleden; en
7. geen onjuiste gegevens heeft verstrekt dan wel gegevens heeft achtergehouden terwijl die gegevens tot afwijzing van de aanvraag tot het verlenen, wijzigen of verlengen daarvan zouden hebben geleid, tenzij sinds de verlening, verlenging of wijziging een periode van twaalf jaren is verstreken.
Bij de berekening van de periode van tien aaneengesloten jaren van verblijf worden mede in aanmerking genomen de perioden waarin de vreemdeling rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e, of l, van de Vw heeft gehad. Wel dient de vreemdeling direct voorafgaand aan de aanvraag om een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd verblijfsrecht op grond van een bijzondere geprivilegieerde status te hebben gehad.
Het is niet van belang of de bijzondere geprivilegieerde status (de zogenoemde uitgezonden status) al dan niet door eigen toedoen verloren is gegaan.
Het verblijfsrecht op grond van een bijzondere geprivilegieerde status dient te worden aangetoond aan de hand van een originele verklaring van BuZa waaruit het verblijfsrecht als geprivilegieerde vreemdeling blijkt.
Zie B1/7.1.3.
Voor ‘zelfstandig’: zie artikel 3.73 Vb en B1/4.3.1. Voor ‘voldoende’: zie artikel 3.74 Vb en B1/4.3.3. Ten aanzien van de duurzaamheid van de middelen geldt ingevolge artikel 3.93, tweede lid, Vb een afwijkende bepaling. De middelen van bestaan zijn duurzaam indien zij op het tijdstip waarop de aanvraag werd ingediend of waarop de beschikking wordt gegeven, of enig tussenliggend moment nog gedurende ten minste één jaar beschikbaar zijn.
Ten aanzien van deze voorwaarde wordt aangesloten bij artikel 3.95 Vb. Dit betekent dat de aanvraag wordt afgewezen, indien de vreemdeling wegens een misdrijf waartegen een gevangenisstraf van drie jaren of meer is bedreigd bij onherroepelijk geworden rechterlijk vonnis een gevangenisstraf, een taakstraf of de maatregel, bedoeld in artikel 37a WvSr, dan wel het buitenlandse equivalent daarvan, is opgelegd, en de totale duur van de straffen of maatregelen ten minste gelijk is aan de norm, bedoeld in artikel 3.86, tweede lid, Vb. Verder is artikel 3.86 Vb van overeenkomstige toepassing (zie B1/4.4 en B1/5.3.6).
Het eerdere verblijfsrecht op grond van de bijzondere geprivilegieerde status telt niet mee bij de bepaling van de totale verblijfsduur zoals genoemd in artikel 3.86 Vb. Dit betekent dat alleen eventueel eerder rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e, of l, Vw meetelt bij de bepaling van de totale verblijfsduur.
Zie B1/4.4.
Zie B1/5.3.3.
Indien de vreemdeling niet voldoet aan de voorwaarden 1 tot en met 5 zoals hierboven vermeld, dan wordt de aanvraag om een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd (zie artikel 20 Vw) afgewezen. De vreemdeling zal dan, indien hij in aanmerking wil komen voor toelating tot Nederland, een aanvraag om eerste toelating op grond van de Vw moeten indienen. Hierbij gelden de artikelen 14, 16 en 17 Vw onverkort.
CC
Paragraaf B12/3.3.2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Verblijfsvergunning regulier onbepaalde tijd
Het meerderjarige afhankelijke gezinslid kan op aanvraag (net als de (ex-)geprivilegieerde) in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd (zie artikel 20 Vw en artikel 3.93 Vb). Dit is ook mogelijk indien de geprivilegieerde hoofdpersoon in dienst blijft van een internationale organisatie of uit Nederland vertrekt. Dit is in tegenstelling tot de afhankelijke gezinsleden van personeelsleden van ambassades en consulaten, hun verblijfsrecht is afhankelijk van dat van de geprivilegieerde hoofdpersoon (zie B12/2.1.2.2). Het meerderjarige afhankelijke gezinslid kan in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd, indien het gezinslid:
1. tien aaneengesloten jaren in Nederland heeft verbleven als afhankelijk gezinslid van
– een lid van het hoogste kader, het hoofd inbegrepen, van een internationale organisatie of
– als afhankelijk gezinslid van een lid van het administratief, technisch of bedienend personeel van een internationale organisatie.
2. in de periode, bedoeld onder 1, niet zes of meer achtereenvolgende maanden of in totaal tien of meer maanden buiten Nederland heeft verbleven;
3. duurzaam en zelfstandig over voldoende middelen van bestaan beschikt;
4. geen gevaar vormt voor de openbare orde;
5. geen gevaar vormt voor de nationale veiligheid;
6. beschikt over een toereikende ziektekostenverzekering voor hemzelf en de te zijnen laste komende gezinsleden; en
7. geen onjuiste gegevens heeft verstrekt dan wel gegevens heeft achtergehouden terwijl die gegevens tot afwijzing van de aanvraag tot het verlenen, wijzigen of verlengen daarvan zouden hebben geleid, tenzij sinds de verlening, verlenging of wijziging een periode van twaalf jaren is verstreken.
Voor de toelichting op de voorwaarden 1 tot en met 7 wordt verwezen naar de toelichting op deze artikelen zoals vermeld in B12/3.3.1. Verder geldt wat betreft voorwaarde 2 (middelenvereiste) dat het duurzame en zelfstandige inkomen van de hoofdpersoon wordt meegeteld, indien het gezinslid over dit inkomen kan beschikken en indien de hoofdpersoon een garantverklaring heeft ondertekend. Dat het gezinslid over het inkomen kan beschikken wordt aangetoond met een schriftelijke verklaring van de hoofdpersoon.
Verblijfsvergunning regulier bepaalde tijd
Het bepaalde in B12/2.1.2.2 met betrekking tot de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd (zie artikel 14 Vw) is van overeenkomstige toepassing.
CD
Hoofdstuk B17 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt toegevoegd en komt te luiden als aangegeven in bijlage 2.
CE
WBV 2006/31 “De verblijfsvergunning EG-langdurig ingezetene” zoals opgenomen in het hoofdstuk Bijzonder Beleid Vreemdelingencirculaire 2000 vervalt.
CF
WBV 2006/9 “normbedragen” zoals opgenomen in het hoofdstuk Bijzonder Beleid Vreemdelingencirculaire 2000 vervalt.
Dit besluit zal (met de toelichting) in de Staatscourant worden geplaatst en treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin het is geplaatst.
Den Haag, 16 april 2007.
De Staatssecretaris van Justitie,
namens deze:
de directeur-generaalWetgeving, Internationale Aangelegenheden en Vreemdelingenzaken, R.K. Visser.
Model M56 Voorblad aanvraag verblijfsvergunning door een inbewaringgestelde vreemdeling
Vreemdelingennummer: ..........
Immigratie- en Naturalisatiedienstnummer: ..........
Aan:
de Staatssecretaris van Justitie,
Immigratie en Naturalisatiedienst,
Locatie .........
Ter attentie van de contactpersoon:
faxnummer: ..........
Hierbij deel ik u namens de Korpschef/ Commandant der Koninklijke Marechaussee te .........., mede, dat op .........., door:
achternaam: ..........
voorna(a)m(en): ..........
geboortedatum: ..........
geboorteplaats: ..........
geboorteland: ..........
nationaliteit: ..........
geslacht: ..........
adres: ..........
postcode/plaats: ..........
te .......... (plaats), een aanvraag is ingediend voor:
( ) een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 Vreemdelingenwet 2000
( ) een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 Vreemdelingenwet 2000
– Betrokkene is op grond van .......... in vreemdelingenbewaring gesteld;
– behoort tot de categorie ..........;
– komt: niet/ wel voor in het Herkenningsdienstsysteem/ Opsporingsregister/Nationaal Schengen Informatie Systeem ter zake ..........;
– betrokkene is niet/ wel in het bezit van een geldig reisdocument;
– betrokkene is niet/ wel op korte termijn uitzetbaar.
Contactpersoon bij de vreemdelingenpolitie/ Koninklijke Marechaussee:
Naam: ..........
Telefoonnummer: ..........
Faxnummer: ..........
In het belang van de te nemen maatregelen van vreemdelingentoezicht, verzoek ik om mij binnen 24 uur over uw beslissing te berichten.
de Korpschef/ Commandant der Koninklijke Marechaussee,
namens deze,
Model M117-A Aanwijzing ingevolge artikel 55 en/ of meldplicht ingevolge artikel 54 van de Vreemdelingenwet 2000
Vreemdelingennummer :..........
Immigratie- en Naturalisatiedienstnummer:: ..........
Bestemd voor
achternaam ..........
voorna(a)m(en) ..........
geboortedatum, -plaats ..........
geboorteplaats ..........
geboorteland ..........
nationaliteit ..........
U heeft een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000. In verband hiermee valt u nu onder de categorie vreemdelingen die rechtmatig verblijf geniet op grond van artikel 8, onder f, van de Vreemdelingenwet 2000.
Ingevolge artikel 55 van de Vreemdelingenwet 2000 wijs ik de gemeente/ plaats .......... aan als plaats waar u zich beschikbaar dient te houden in verband met de behandeling van uw aanvraag.
Ik geef u hierbij de volgende aanwijzing(en):
( ) indien u langer dan 24 uur ontheffing wilt van de aan de u opgelegde beschikbaarheidsverplichting, dient u deze vooraf te hebben aangevraagd bij (en te hebben verkregen van) de vreemdelingenpolitie.
( ) u dient zich op .......... (datum), om .......... (tijdstip) te melden bij het bureau van de vreemdelingenpolitie te .......... (adres en plaats) in verband met het nader gehoor.
( ) u dient zich op .......... (datum), om .......... (tijdstip) te melden bij het bureau van de vreemdelingenpolitie te .......... (adres en plaats) in verband met de uitreiking van het rapport van nader gehoor.
( ) u dient zich op .......... (datum), om .......... (tijdstip) te melden bij het bureau van de vreemdelingenpolitie te .......... (adres en plaats) in verband met ..........
Bovendien wijs ik u hierbij op de verplichting tot wekelijkse aanmelding die u hebt op grond van artikel 54, eerste lid, onder f, Vreemdelingenwet 2000 en artikel 4.51 Vreemdelingenbesluit 2000. Indien een andere termijn is gesteld, dient u daaraan gevolg te geven. Deze verplichting geldt niet zolang ontheffing is verleend. Het niet naleven van artikel 54 en/ of artikel 55 van de Vreemdelingenwet 2000 is strafbaar gesteld bij artikel 108, eerste lid, van deze wet. Voorts kan het niet naleven van de beschikbaarheidsverplichting, en de daarbij gegeven aanwijzing(en) tot gevolg hebben dat uw aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 afgewezen wordt.
Op ..........(datum), heb ik, ..........(verbalisant), .......... (rang), te ..........aan bovengenoemde vreemdeling een afschrift van dit model gedateerd op ..........in persoon uitgereikt.
Nadat ik aan betrokkene de strekking en inhoud van dit model medegedeeld had
( ) in de Nederlandse taal, welke door de vreemdeling in voldoende mate beheerst wordt,
( ) in de .......... taal, welke door mij verbalisant en de vreemdeling in voldoende mate beheerst wordt,
( ) door middel van de tolk ..........(naam) in de ..........taal (van het tolkencentrum), telefonisch/ in persoon, verklaarde hij/ zij de inhoud en strekking te begrijpen.
Ik heb hiervan op ambtseed/ belofte opgemaakt dit proces-verbaal, dat ik sloot en ondertekende op ..........(datum) te ..........(plaats).
de (rang ambtenaar)
(naam ambtenaar)
Plaats.......... Datum..........
de Staatssecretaris van Justitie,
namens deze,
Beroep tegen de toepassing van artikel 55 Vreemdelingenwet 2000 kan binnen vier weken schriftelijk worden ingesteld bij de rechtbank te ’s-Gravenhage, Centraal Inschrijfbureau Vreemdelingenzaken, Postbus 1621, 2003 BR Haarlem.
Model M117-C Aanwijzing ingevolge artikel 55 van de Vreemdelingenwet 2000
Vreemdelingennummer:..........
Immigratie- en Naturalisatiedienstnummer:..........
Bestemd voor
achternaam ..........
voorna(a)m(e)n ..........
Geboortedatum, -plaats ..........
geboorteplaats ..........
geboorteland ..........
nationaliteit ..........
U heeft een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 Vreemdelingenwet 2000. In verband hiermee valt u nu onder de categorie vreemdelingen die rechtmatig verblijf genieten op grond van artikel 8, onder f, van de Vreemdelingenwet 2000.
Ingevolge artikel 55 van de Vreemdelingenwet 2000 wijs ik ..........(locatie) aan als plaats waar u zich beschikbaar dient te houden in verband met de behandeling van uw aanvraag.
Ik geef u hierbij de volgende aanwijzing. U dient zich beschikbaar te houden in de u aangewezen verblijfplaats tussen 07.30 uur en 18.00 uur, tenzij aan u expliciet (schriftelijk) wordt medegedeeld dat uw aanwezigheid in de u aangewezen verblijfplaats ten behoeve van het onderzoek naar uw aanvraag voor de resterende tijd tot 18.00 uur van die dag naar het oordeel van de Immigratie- en Naturalisatiedienst niet meer noodzakelijk wordt geacht. In elk geval dient u zich iedere dag vanaf 07.30 uur weer beschikbaar te houden in de u aangewezen verblijfplaats.
Het niet nakomen van artikel 55 van de Vreemdelingenwet 2000 heeft consequenties voor de afhandeling van uw aanvraag. Deze omstandigheid wordt mede betrokken bij het onderzoek naar uw aanvraag en wordt op grond van artikel 31, tweede lid, onder b, Vreemdelingenwet 2000, mede betrokken bij de afweging of uw aanvraag moet worden afgewezen. Het niet naleven van de aanwijzingen is bovendien strafbaar gesteld bij artikel 108, eerste lid, Vreemdelingenwet 2000.
Op ..........(datum), heb ik, .......... (verbalisant), ..........(rang), te .......... aan bovengenoemde vreemdeling een afschrift van dit model op..........(datum) in persoon uitgereikt.
Nadat ik aan betrokkene de strekking en inhoud van dit model medegedeeld had
( ) in de Nederlandse taal, welke door de vreemdeling in voldoende mate beheerst wordt,
( ) in de ..........taal, welke door mij verbalisant en de vreemdeling in voldoende mate beheerst wordt,
( ) door middel van de tolk ..........(naam) in de .......... taal,
( ) telefonisch/ in persoon door middel van een tolk van het tolkencentrum ..........(naam), verklaarde hij/ zij de inhoud en de strekking te begrijpen.
Ik heb hiervan op ambtseed/ belofte opgemaakt dit proces-verbaal, dat ik sloot en ondertekende op ..........(datum), te ..........(plaats)
De (rang ambtenaar)
(naam ambtenaar)
(handtekening dienststempel)
Plaats.......... Datum ..........
de Staatssecretaris van Justitie,
namens deze,
de Korpschef/ Commandant der Koninklijke Marechaussee,
Beroep tegen de toepassing van artikel 55 Vreemdelingenwet 2000 kan binnen vier weken schriftelijk worden ingesteld bij de rechtbank te ’s-Gravenhage, Centraal Inschrijfbureau Vreemdelingenzaken, Postbus 1621, 2003 BR Haarlem.
Hoofdstuk B17 Verblijf als (economisch niet-actieve) langdurig ingezetene
In deze paragraaf worden de algemene voorwaarden behandeld voor de verlening van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd aan de houder van een, door een andere lidstaat afgegeven, EG-verblijfsvergunning als langdurig ingezetene.
De houder van een EG-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen (zie B1/6.1) die door een andere lidstaat (de eerste lidstaat) is afgegeven heeft het recht om onder bepaalde voorwaarden, gedurende een periode van meer dan drie maanden te verblijven in Nederland (de tweede lidstaat) als werknemer of als zelfstandige, om een studie of beroepsopleiding te volgen, of om andere redenen, bijvoorbeeld als economisch niet-actieve.Hij kan hiertoe een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd aanvragen.
De specifieke voorwaarden per verblijfsdoel worden per materiehoofdstuk behandeld (voor arbeid zie B5/4.12 en B5/7.7.1, voor studie zie B6/2.1.1 en B6/3.1 en voor economisch niet-actieve zie B17). Voor zover in de materiehoofdstukken niets is opgenomen over langdurig ingezetenen, geldt dat zij aan alle terzake geldende specifieke voorwaarden dienen te voldoen, met uitzondering van het mvv-vereiste en het vereiste een onderzoek naar of behandeling van TBC aan de ademhalingsorganen te ondergaan.
De in de andere (eerste) lidstaat verkregen status wordt derhalve niet direct omgezet in een Nederlandse verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd. Daarvoor is vereist dat de langdurig ingezetene uit een andere lidstaat vijf jaar op grond van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd in Nederland (tweede lidstaat) heeft verbleven en ook aan de overige voorwaarden voor verlening van de verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd voldoet (zie B1/6).
De vreemdeling die houder is van een door een andere lidstaat afgegeven EG-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen en diens gezinslid zoals genoemd in B17/5 komt een vrije termijn toe van drie maanden (zie artikel 3.3, eerste lid, onderdeel d, Vb en A2/4.4.7).
Voor de behandeling van de aanvraag om een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, ingediend door een langdurig ingezetene of diens gezinslid zoals genoemd in B17/3, geldt een afwijkende beslistermijn van vier maanden (zie artikel 25, vierde lid, Vw en B1/9.7.3)
De algemene voorwaarden waaronder de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd onder daarmee verband houdende beperkingen wordt verleend hebben betrekking op:
– een geldig document voor grensoverschrijding (zie B1/4.2);
– middelen van bestaan (zie B1/2.2.2);
– geen gevaar voor de openbare orde en nationale veiligheid (zie artikel 3.77 en 3.78 Vb en B1/4.4 en B17/2.3); en
– verblijfstatus in eerste lidstaat (zie artikel 3.102, Vb).
2.1 Geldig document voor grensoverschrijding
Indien de aanvraag plaatsvindt terwijl de langdurig ingezetene zich nog in een andere lidstaat bevindt (onverplichte aanvraag mvv), kan worden volstaan met overlegging van een afschrift van het geldige reisdocument, opdat nog in het bezit van het originele reisdocument kan worden gereisd. Er wordt daarbij niet verlangd dat de over te leggen afschriften gewaarmerkt zijn. De verificatie van het reisdocument vindt immers plaats bij gelegenheid van de indiening van de aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning (zie B1/4.2).
De langdurig ingezetene dient bewijzen over te leggen waaruit blijkt dat hij beschikt over vaste en regelmatige inkomsten die voldoende zijn om zichzelf en zijn gezinsleden te onderhouden zonder een beroep te hoeven doen op het stelsel van sociale bijstand van de betrokken lidstaat. Hierbij wordt aangesloten bij de bestaande invulling van het middelenvereiste zoals dat reeds bij aanvragen om gezinshereniging, niet zijnde gezinsvorming, wordt gehanteerd (zie B1/2.2.2).
2.3.Openbare orde en nationale veiligheid
Ingevolge artikel 3.77, vijfde en zesde lid, Vb wordt bij de toepassing van artikel 3.77, eerste lid, onder c, Vb mede rekening gehouden met de ernst van de inbreuk of het soort van inbreuk die door de langdurig ingezetene of diens gezinslid op de openbare orde is gepleegd, respectievelijk met het gevaar dat van de langdurig ingezetene of diens gezinslid uitgaat.
Voorts wordt rekening gehouden met de leeftijd van de vreemdeling, de gevolgen voor de vreemdeling en de leden van zijn gezin, het bestaan van banden met Nederland dan wel het ontbreken van banden met het land van herkomst.
2.4 Aantonen verblijfstatus eerste lidstaat
De langdurig ingezetene dient een afschrift over te leggen van de aan hem door de andere lidstaat afgeven EG-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen.
Voor een overzicht waarop de equivalenten in alle EU-talen van de aantekening ‘EG-langdurig ingezetene’ zijn vermeld wordt verwezen naar de website van de IND.
3 Specifieke voorwaarde en bepalingen economisch niet-actieve
Voor de verblijfsvergunning als economisch niet-actieve geldt, in afwijking van het gestelde onder B17/2.2 het volgende.
De economisch niet-actieve langdurig ingezetene dient duurzaam en zelfstandig over de middelen van bestaan te beschikken. De bron waaruit deze middelen komen (erfenis, alimentatie, onroerend goed, arbeid buiten Nederland, een uitkering, pensioen, etcetera) is niet van belang, mits de langdurig ingezetene de vrije beschikking heeft over vaste en regelmatige inkomsten, of het recht op (periodieke) uitkering ervan, die voldoende zijn om zichzelf en zijn gezinsleden te onderhouden zonder een beroep te doen op het stelsel van sociale bijstand. Hierbij wordt aangesloten bij de bestaande invulling van het middelenvereiste zoals dat reeds bij aanvragen om gezinshereniging, niet zijnde gezinsvorming wordt gehanteerd. Voor wat betreft de wijze waarop de inkomsten dienen te worden aangetoond wordt verwezen naar B1/4.3.1.
De verblijfsvergunning wordt verleend onder de beperking: ‘verblijf als economisch niet-actieve langdurig ingezetene’.
3.3 Arbeidsmarktaantekening
Op het document wordt aangetekend ‘Arbeid toegestaan, TWV alleen gedurende eerste twaalf maanden vereist’.
De houder van de EG-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen die door een andere lidstaat is afgegeven is vrijgesteld van de verplichting:
– om te beschikken over een geldige mvv (zie artikel 17, eerste lid, onder h, Vw en B1/4.1.1);
– tot een onderzoek naar of behandeling van TBC aan de ademhalingsorganen te ondergaan (zie artikel 3.79 , tweede lid, Vb en B1/4.5).
Verder wordt op het document de aantekening ‘beroep op de publieke middelen kan gevolgen hebben voor het verblijfsrecht’ gesteld.
Aan de vergunning wordt als voorschrift verbonden de verplichting voldoende verzekerd te zijn tegen ziektekosten met inbegrip van de kosten verbonden aan opname en verpleging in een sanatorium of een psychiatrische inrichting.
Ingevolge 3.23a Vb wordt, aan de echtgenoot, de geregistreerde partner dan wel de ongehuwde partner van de langdurig ingezetene met rechtmatig verblijf in de zin van artikel 8, onder a, b dan wel l, Vw en het minderjarige kind van die echtgenoot, partner of langdurig ingezetene (zie artikel 3.23a, eerste lid, Vb) onder bepaalde voorwaarden verblijf verleend onder een beperking verband houdende met gezinshereniging. Deze voorwaarden houden verband met:
– de verblijfsstatus van bedoeld gezinslid in de andere staat die partij is bij het EG-verdrag;
– het document voor grensoverschrijding;
– middelen van bestaan;
– gevaar voor openbare orde; en
– gevaar voor nationale veiligheid.
Indien aan één of meer verblijfsvoorwaarden niet is voldaan, is de Minister niet verplicht doch wel bevoegd de verblijfsvergunning te verlenen. De gevallen waarin van de bevoegdheid om de verblijfsvergunning te verlenen gebruik wordt gemaakt worden aangegeven in deze Vc.
Tevens kan de verblijfsvergunning worden verleend aan het ongehuwde meerderjarige kind van de langdurig ingezetene, de echtgeno(o)t(e) of partner, indien de achterlating van dat kind naar het oordeel van de Minister een onevenredige hardheid zou betekenen (zie artikel 3.23a, tweede lid, Vb).
De verblijfsvergunning wordt niet verleend aan de ongehuwde partner of het kind van die partner, indien de relatie van die partner met de langdurig ingezetene niet duurzaam is of niet naar behoren is geattesteerd.
Dit wordt onder meer aangenomen als uit een recent bewijs van inschrijving in het bevolkingsregister van de betreffende EU-lidstaat niet van inschrijving op hetzelfde adres blijkt.
De algemene voorwaarden en bepalingen voor zover deze afwijken van de in B17/2 genoemde bepalingen hebben betrekking op:
– de verblijfstatus in eerste lidstaat (zie artikel 3.23a, onder a, Vb);
– het middelenvereiste (zie artikel 3.23a, eerste lid, onder c, Vb en artikel 3.74, onder a, Vb)
5.3 Verblijfstatus in eerste lidstaat
Het betreft hier het gezinslid dat in een andere staat die partij is bij het EG-verdrag is toegelaten als gezinslid van de langdurig ingezetene.
Verblijf onder deze beperking wordt slechts verleend aan bovenstaande gezinsleden die reeds in de eerste lidstaat bij de langdurig ingezetene verbleven. Op andere aanvragen, bijvoorbeeld om gezinsvorming of om verruimde gezinshereniging met andere familieleden dan de onder B17/5.1 genoemde meerderjarige kinderen zijn de algemene regels (zie artikelen 3.13 tot en met 3.28 Vb en B2) van toepassing. Ook indien het gezin in de andere lidstaat nog niet was gevormd zijn de algemene regels van B2 van toepassing.
Het gezinslid als genoemd in artikel 3.23a Vb dient al dan niet tezamen met de langdurig ingezetene duurzaam en zelfstandig te beschikken over een netto-inkomen als bedoeld in artikel 3.74, onder a, Vb;
Het gezinslid dient hiertoe bewijs over te leggen dat de langdurig ingezetene financieel in staat is hem te onderhouden of dat hij zelf duurzaam en zelfstandig beschikt over inkomsten die voldoende zijn om zichzelf te onderhouden zonder een beroep te hoeven doen op het stelsel van sociale bijstand. Hierbij wordt aangesloten bij de invulling van het middelenvereiste zoals dat in B2 wordt gehanteerd.
De verblijfsvergunning wordt, indien het de echtgeno(o)t(e) of (geregistreerd) partner betreft, verleend onder de beperking: ‘Verblijf bij echtgeno(o)t(e)/(geregistreerd) partner/ouder (naam).’
Indien het een minderjarig kind betreft, wordt de verblijfsvergunning verleend onder de beperking ‘verblijf bij ….(naam ouder(s))’.
Op het document wordt aangetekend ‘Arbeid toegestaan, TWV alleen gedurende eerste twaalf maanden vereist’.
Verder wordt op het document de aantekening ‘beroep op de publieke middelen kan gevolgen hebben voor het verblijfsrecht’ gesteld.
De verblijfsvergunning van de echtgeno(o)t(e) van de langdurig ingezetene met rechtmatig verblijf in de zin van artikel 8, onder a, b dan wel l, Vw en het minderjarige kind van de echtgeno(o)t(e) of de langdurig ingezetene, wordt op grond van artikel 3.67, derde lid, Vb, in afwijking van artikel 3.57 Vb, verleend en verlengd met een geldigheidsduur die gelijk is aan de duur van de vergunning van de langdurig ingezetene.
De geregistreerde partner dan wel ongehuwde partner van de langdurig ingezetene en het kind van die partner worden daarbij gelijk gesteld met de echtgeno(o)t(e) dan wel het kind van die echtgeno(o)t(e).
5.8 overige algemene bepalingen
De overige algemene bepalingen van B17/4 zijn van overeenkomstige toepassing
6 In kennis stellen eerste lidstaat
In de volgende gevallen dient Nederland als tweede lidstaat, de (eerste) lidstaat, die de EG-status langdurig ingezetene aan de vreemdeling heeft verleend, te informeren:
a. Bij verlening/verlenging/intrekking verblijfsvergunning voor bepaalde tijd;
b. Bij verlening van de status an langdurig ingezetene; en
c. Bij voorgenomen uitzetting naar een staat buiten het grondgebied van de EU
Indien Nederland als tweede lidstaat een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd verleent, (niet) verlengt of intrekt van een vreemdeling die de status van langdurig ingezetene in een andere (eerste) lidstaat heeft verkregen, dient deze eerste lidstaat hiervan in kennis te worden gesteld (zie artikel 3.103a, eerste en tweede lid, Vb en B1/9.4). In het geval Nederland als tweede lidstaat een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet verlengt of intrekt, dient aan de eerste lidstaat tevens informatie te worden verstrekt betreffende het verwijderingsbesluit. De eerste lidstaat is verplicht de langdurig ingezetene terug te nemen.
Indien de houder van EG-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetene die door een andere lidstaat (de eerste lidstaat) is afgegeven, na vijf jaar de status van langdurig ingezetene in Nederland heeft verkregen (zie B1/6) dient de eerste lidstaat hiervan in kennis te worden gesteld (zie artikel 3.103a, eerste lid, Vb en B1/9.7.7.4);
De Minister kan (als tweede lidstaat) om ernstige redenen in verband met de openbare orde of de nationale veiligheid besluiten om de vreemdeling die houder is van een EG-status als langdurig ingezetene, die is afgegeven door een andere EU-lidstaat, uit te zetten naar een staat buiten het grondgebied van de EU. Van zodanige redenen is sprake indien de vreemdeling een actuele en ernstige bedreiging voor de openbare orde of de nationale veiligheid vormt (zie artikel 22 Vw en B1/8.3). Hiertoe moet de Minister ingevolge artikel 3.103a, derde lid, Vb de autoriteiten van de eerste lidstaat raadplegen. Indien de Minister dienovereenkomstig besluit uit te zetten, wordt alle noodzakelijke informatie met betrekking tot de uitzetting aan de betreffende lidstaat verstrekt zodat de eerste lidstaat de status van langdurig ingezetene kan intrekken of de vreemdeling terugneemt.
Indien de autoriteiten van de tweede lidstaat bereid zijn de betrokken vreemdeling tot hun grondgebied toe te laten, kan Nederland volstaan met de minder ingrijpende maatregel van intrekking van de (Nederlandse) verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met toepassing van de waarborgen van artikel 17 van richtlijn 2003/109 en met verwijdering van de vreemdeling naar die (eerste) lidstaat in plaats van het land van herkomst. Vorenstaande laat onverlet dat de eerste lidstaat, ook na terugname, kan besluiten de vreemdeling alsnog te verwijderen naar het land van herkomst (na de status van langdurig ingezetene te hebben ingetrokken).
In de in deze paragraaf genoemde gevallen zal het koppelingsbureau van de IND fungeren als contactpunt voor het verstrekken en ontvangen van informatie.
Op 23 januari 2004 is Richtlijn 2003/109 van de Raad van de Europese Unie van 25 november 2003 betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen gepubliceerd in het Publicatieblad (Pb. EU L16).
Richtlijn 2003/109 geeft materiële en procedurele normen voor de toekenning en intrekking van een Europese verblijfstitel voor langdurig ingezetenen en de daarbij behorende rechten en voorwaarden waaronder langdurig ingezetenen in andere lidstaten van de Europese Unie mogen verblijven.
De richtlijn is op 1 december 2006 geïmplementeerd in de Vreemdelingenwet 2000. Daarnaast zijn in het Vreemdelingenbesluit 2000 en het Voorschrift Vreemdelingen 2000 aanpassingen verricht ter implementatie van de richtlijn.
Door middel van een wijziging van de Vreemdelingencirculaire is vanaf oktober 2006 voorzien in een tijdelijke regeling. Door middel van dit wijzigingsbesluit wordt de richtlijn definitief op het niveau van de Vreemdelingencirculaire geïmplementeerd.
Vreemdelingen van buiten de EU (zogenaamde ‘derdelanders’) krijgen het recht op een nieuwe, permanente EG-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen. De nieuwe EG-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen kan worden verleend aan een vreemdeling met de nationaliteit van een derde land – dit is niet een EU-lidstaat – die ten minste vijf jaar rechtmatig verblijf in Nederland heeft gehad op basis van een niet-tijdelijke verblijfsvergunning. De EG-verblijfsvergunning geeft tevens een aantal rechten en plichten. De status biedt de vreemdeling ten slotte de mogelijkheid om voor een periode van langer dan drie maanden in een andere EU-lidstaat te verblijven om daar onder bepaalde voorwaarden een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd te verkrijgen, bijvoorbeeld om te werken, te studeren of als economisch niet-actieve (bijvoorbeeld als gepensioneerde).
De nieuwe status van langdurig ingezetene wordt, evenals de verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd op nationale gronden, op aanvraag verleend. De aanvraag strekt tot het verlenen of wijzigen van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 20 Vw.
Voor de EG-langdurig ingezetene die de status van langdurig ingezetene in een andere (eerste) lidstaat heeft verkregen en diens gezinsleden geldt een vrijstelling van het vereiste om te beschikken over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf en het TBC vereiste.
Onderhavige modellen en paragrafen zijn gewijzigd in verband met de benoeming van de Minister van Justitie en de Staatssecretaris van Justitie, de daarmee samenhangende verdeling van de portefeuille, alsmede de gewijzigde positie van de Directie Inburgering en Integratie.
De aanvraag tot verlening of wijziging van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd wordt eerst getoetst aan de vereisten die bij of krachtens artikel 21 Vw zijn gesteld. De mogelijkheid om een wijziging te vragen van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd is nieuw. De houder van de verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd, op nationale gronden verleend, kan wijziging van zijn huidige vergunning vragen. Indien aan de voorwaarden van artikel 21 Vw volledig wordt voldaan, wordt de gevraagde vergunning verleend met de aantekening “EG-langdurig ingezetene”. Deze aantekening wordt geplaatst achter op het reeds bestaande verblijfsdocument voor onbepaalde tijd (zie artikel 3.1, eerste lid, onder b, VV en bijlage 7b bij deze regeling). Indien niet (volledig) aan de voorwaarden voor toekenning van de Europese status van langdurig ingezetene wordt voldaan, wordt de aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd getoetst aan de voorwaarden die voor de verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd op nationale gronden worden gesteld.
Deze paragrafen zijn wegens vernummering vervallen.
De bepalingen voor oud-Nederlanders en de terugkeeroptie zijn in verband met Richtlijn 2003/109 zodanig aangepast dat deze categorieën onder bepaalde voorwaarden eveneens de status van langdurig ingezetene kunnen verkrijgen.
AJ, AN, BX, BY, BZ, CA, CB, CC
(Ex-)geprivilegieerden en hun gezinsleden vallen buiten het toepassingsbereik van de richtlijn. Zij kunnen wel in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd met toepassing van artikel 21a,Vw op nationale gronden. In verband met de wetswijziging zijn enkele verwijzingen en passages in
Vreemdelingen die in een andere (eerste) EU-lidstaat de status van EG-langdurig ingezetene hebben gekregen en zich in Nederland (de tweede lidstaat) voor een periode van langer dan drie maanden willen vestigen kunnen hiertoe een aanvraag indienen tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, voor verblijf als werknemer, als zelfstandige, om een studie of beroepsopleiding te volgen, of om andere redenen, bijvoorbeeld als economisch niet-actieve.
De algemene voorwaarden voor verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd aan houders van een EG-status die door een andere lidstaat is afgegeven zijn opgenomen in het nieuwe materiehoofdstuk B17. Deze algemene voorwaarden zijn gelijk aan de voorwaarden voor verlening van een verblijfsvergunning onder de (nieuwe) beperking van economisch niet- actieve.
De specifieke bepalingen voor EG- langdurig ingezetenen die een aanvraag om een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd onder een beperking zoals genoemd in 3.4 Vb hebben ingediend zijn opgenomen in de diverse materiehoofdstukken, voor zover deze afwijken van de algemene toelatingsvoorwaarden van dat betreffende hoofdstuk.
In bepaalde gevallen dient de (eerste) lidstaat die de status van langdurig ingezetene aan de vreemdeling heeft verleend in kennis te worden gesteld van een besluit dat Nederland (als tweede lidstaat) ten aanzien van de vreemdeling heeft genomen. Indien een vergunning voor bepaalde tijd niet wordt verleend, verlengd of ingetrokken en een besluit tot verwijdering wordt genomen zal de vreemdeling naar de eerste lidstaat worden verwijderd. Indien sprake is van ernstige en actuele bedreiging van de openbare orde kan de vreemdeling naar het land van herkomst worden verwijderd. In al deze gevallen dient contact te worden opgenomen met de autoriteiten van de eerste lidstaat. Hiertoe is een contactpunt bij de IND aangewezen.
Voor de EG-langdurig ingezetene die deze status in een andere (eerste) lidstaat heeft verkregen en diens gezinsleden gelden afwijkende bepalingen met betrekking tot de openbare orde bij de verlening, verlenging en intrekking van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd.
Aangezien de verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd, ingevolge artikel 22 Vw slechts kan worden ingetrokken of gewijzigd na een verblijf van 12 maanden of langer buiten het grond gebied van de lidstaten, is de verplichting van de vreemdeling het verblijfsdocument in te leveren indien hij voornemens is zijn hoofdverblijf naar het buitenland te verplaatsen uit de Vreemdelingencirculaire 2000 verwijderd.
In de situatie waarin de vreemdeling zich in persoon meldt bij de burgemeester van de gemeente waar hij woon- of verblijfplaats heeft met de mededeling dat hij zijn hoofdverblijf naar buiten Nederland wenst te verplaatsen, attendeert de burgemeester de vreemdeling erop dat het verblijfsdocument bij de politie moet worden ingeleverd. Het vorenstaande is van overeenkomstige toepassing op de vreemdeling die het Nederlanderschap heeft verkregen. Indien de vreemdeling daarentegen schriftelijk melding maakt van het voornemen tot het verplaatsen van zijn hoofdverblijf naar het buitenland, zendt de burgemeester dit bericht door aan de politie.
In verband met Richtlijn 2003/86 (gezinsherenigingsrichtlijn) is bij wijzigingsbesluit van 1 december 2006 een aantal waarborgen opgenomen waarmee bij het nemen van een besluit tot verblijfsweigering of verblijfsbeëindiging wegens openbare orde aspecten rekening mee moet worden gehouden, indien de verblijfsvergunning is gevraagd of verleend onder een beperking die verband houdt met gezinshereniging of gezinsvorming.
Tevens is bij wijzigingsbesluit van 1 december 2006 bepaald dat de aanvrager van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 20 Vw niet langer verplicht is een antecedentenverklaring te ondertekenen.
Met ingang van 1 januari 2007 zijn Bulgarije en Roemenië toegetreden tot de Europese Unie. Gelet hierop is het gemeenschapsrecht vanaf 1 januari 2007 van toepassing op onderdanen van Bulgarije en Roemenië alsmede hun afhankelijke familieleden, ongeacht hun nationaliteit. Daarom dienen enkele passages in B1 Vc te worden aangevuld met deze twee nieuwe lidstaten.
Bijzonder beleid ‘verblijfsvergunning EG-langdurig ingezetene’
In verband met implementatie van de richtlijn in de Vreemdelingenwet, het Vreemdelingenbesluit, het Voorschrift Vreemdelingen en (in verband met deze wetswijzigingen) de Vreemdelingencirculaire, komt het tijdelijke wijzigingsbesluit Vreemdelingencirculaire, opgenomen onder het bijzonder beleid, te vervallen.
WBV 2006/9 “normbedragen” zoals opgenomen in het hoofdstuk Bijzonder Beleid Vreemdelingencirculaire 2000 vervalt.
De Staatssecretaris van Justitie
namens deze:
de directeur-generaal Wetgeving, Internationale Aangelegenheden en Vreemdelingenzaken,
R.K. Visser
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2007-78-p11-SC80176.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.