Wijziging Regeling permanente eisen

Regeling tot wijziging van de Regeling permanente eisen in verband met een wijziging in de eisen met betrekking tot de gezichtsvelden van spiegels en gezichtsveldverbeterende voorzieningen van bedrijfsauto’s

11 april 2007

Nr. HDJZ/AWW/2007-471

Hoofddirectie Juridische Zaken

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

Gelet op de artikelen 5.3.45, dertiende lid, en 5.3.45a, vierde lid, van het Voertuigreglement en richtlijn 2003/97/EG van het Europees Parlement en de Raad van 10 november 2003 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake de typegoedkeuring van inrichtingen voor indirect zicht en van voertuigen met deze inrichtingen, tot wijziging van Richtlijn 70/156/EEG en tot intrekking van Richtlijn 71/127/EEG (PbEG 2004, L 25).

Besluit:

Artikel I

De Regeling permanente eisen1 wordt als volgt gewijzigd:

A

Het opschrift van hoofdstuk 2, titel 9, afdeling 3 komt te luiden:

Afdeling 3. Gezichtsvelden van verplichte spiegels en gezichtsveldverbeterende voorzieningen als bedoeld in de artikelen 5.3.45 en 5.3.45a van het Voertuigreglement.

B

Artikel 2.9.13 komt te luiden:

Artikel 2.9.13

1. De linkerbuitenspiegel van de bedrijfsauto met een toegestane maximummassa van meer dan 3500 kg die in gebruik is genomen voor 26 januari 2008, of van de bedrijfsauto met een toegestane maximummassa van niet meer dan 3500 kg die in gebruik is genomen voor 26 januari 2011 moet zodanig zijn geplaatst dat de bestuurder hiermee het gezichtsveld op grondniveau kan overzien, zoals weergegeven in figuur 18, waarbij de bestuurder:

a. een punt op het wegdek, gelegen op 10,00 m achter de oogpunten van de bestuurder en 2,50 m naast het verlengde van de linkerzijde van het voertuig kan zien,

b. een deel van de linkerzijde van het voertuig kan zien,

c. de horizon kan zien, en

d. tevens recht naar achteren kan kijken.

2. De linkerbuitenspiegel van de bedrijfsauto met een toegestane maximummassa van niet meer dan 3500 kg die in gebruik is genomen na 25 januari 2011, met uitzondering van bussen, is zodanig geplaatst dat de bestuurder hiermee het gezichtsveld op grondniveau kan overzien, zoals weergegeven in figuur 18a, waarbij de bestuurder:

a. een punt op het wegdek, gelegen op 20,00 m achter de oogpunten van de bestuurder en 4,00 m naast het verlengde van de linkerzijde van het voertuig kan zien,

b. een punt op het wegdek, gelegen op 4,00 m achter de oogpunten van de bestuurder en 1,00 m naast het verlengde van de linkerzijde van het voertuig kan zien,

c. en een deel van de linkerzijde van het voertuig kan zien,

d. de horizon kan zien, en

e. tevens recht naar achteren kan kijken.

3. De linkerbuitenspiegel van de bedrijfsauto met een toegestane maximummassa van meer dan 3500 kg die in gebruik is genomen na 25 januari 2008 en van de bus met een toegestane maximummassa van niet meer dan 3.500 kg die in gebruik is genomen na 25 januari 2011 is zodanig geplaatst dat de bestuurder hiermee het gezichtsveld op grondniveau kan overzien, zoals weergeven in figuur 18b, waarbij de bestuurder:

a. een punt op het wegdek, gelegen op 30,00 m achter de oogpunten van de bestuurder en 5,00 m naast het verlengde van de linkerzijde van het voertuig kan zien,

b. een punt op het wegdek, gelegen op 4,00 m achter de oogpunten van de bestuurder en 1,00 m naast het verlengde van de linkerzijde van het voertuig kan zien,

c. een deel van de linkerzijde van het voertuig kan zien,

d. de horizon kan zien, en

e. tevens recht naar achteren kan kijken.

stcrt-2007-76-p18-SC80147-1.gifstcrt-2007-76-p18-SC80147-2.gifstcrt-2007-76-p18-SC80147-3.gif

C

Artikel 2.9.14 komt te luiden:

Artikel 2.9.14

1. De rechterbuitenspiegel van de bedrijfsauto die in gebruik is genomen na 25 januari 2008 en is bestemd voor het vervoer van meer dan acht personen, de bestuurder daaronder niet begrepen, of de bedrijfsauto met een toegestane maximummassa van meer dan 3500 kg die in gebruik is genomen na 25 januari 2008 en is bestemd voor het vervoer van goederen, moet zodanig zijn geplaatst dat de bestuurder hiermee het gezichtsveld op grondniveau kan overzien, zoals weergegeven in figuur 18b, waarbij de bestuurder:

a. een punt op het wegdek, gelegen op 30,00 m achter de oogpunten van de bestuurder en 5,00 m naast het verlengde van de rechterzijde van het voertuig kan zien,

b. een punt op het wegdek, gelegen op 4,00 m achter de oogpunten van de bestuurder en 1,00 m naast het verlengde van de rechterzijde van het voertuig kan zien,

c. een deel van de rechterzijde van het voertuig kan zien,

d. de horizon kan zien, en

e. tevens recht naar achteren kan kijken.

2. De rechterbuitenspiegel van de bedrijfsauto met een toegestane maximummassa van niet meer dan 3500 kg die in gebruik is genomen na 25 januari 2011 en is bestemd voor het vervoer van goederen, is zodanig geplaatst dat de bestuurder hiermee het gezichtsveld op grondniveau kan overzien, zoals weergegeven in figuur 18a, waarbij de bestuurder:

a. een punt op het wegdek, gelegen op 20,00 m achter de oogpunten van de bestuurder en 4,00 m naast het verlengde van de rechterzijde van het voertuig kan zien,

b. een punt op het wegdek, gelegen op 4,00 m achter de oogpunten van de bestuurder en 1,00 m naast het verlengde van de rechterzijde van het voertuig kan zien,

c. en een deel van de rechterzijde van het voertuig kan zien,

d. de horizon kan zien, en

e. tevens recht naar achteren kan kijken.

3. De rechterbuitenspiegel van de bedrijfsauto met een toegestane maximummassa van niet meer dan 2000 kg die in gebruik is genomen na 30 september 1988 doch voor 26 januari 2011 en is bestemd voor het vervoer van goederen moet zodanig zijn geplaatst dat de bestuurder hiermee het gezichtsveld op grondniveau kan overzien, zoals weergegeven in figuur 19, waarbij de bestuurder:

a. een punt op het wegdek, gelegen op 20,00 m achter de oogpunten van de bestuurder en 4,00 m naast het verlengde van de rechterzijde van het voertuig kan zien,

b. een deel van de rechterzijde van het voertuig kan zien,

c. de horizon kan zien, en

d. tevens recht naar achteren kan kijken.

4. De rechterbuitenspiegel van de bedrijfsauto met een toegestane maximummassa van niet meer dan 2000 kg die in gebruik is genomen vóór 1 oktober 1988 en is bestemd voor het vervoer van goederen en moet zodanig zijn geplaatst dat de bestuurder hiermee het gezichtsveld op grondniveau kan overzien, zoals weergegeven in figuur 20, waarbij de bestuurder:

a. een punt op het wegdek, gelegen op 30,00 m achter de oogpunten van de bestuurder en 3,50 m naast het verlengde van de rechterzijde van het voertuig kan zien,

b. een deel van de rechterzijde van het voertuig kan zien,

c. de horizon kan zien, en

d. tevens recht naar achteren kan kijken.

5. De rechterbuitenspiegel van de bedrijfsauto die in gebruik is genomen voor 26 januari 2008 en is bestemd voor het vervoer van meer dan acht personen, de bestuurder daaronder niet begrepen, of de bedrijfsauto met een toegestane maximummassa van meer dan 3500 kg die in gebruik is genomen voor 26 januari 2008 en is bestemd voor het vervoer van goederen en de rechterbuitenspiegel van de bedrijfsauto met een toegestane maximummassa van meer dan 2000 kg maar niet meer dan 3500 kg die in gebruik is genomen voor 26 januari 2011 en is bestemd voor het vervoer van goederen is zodanig geplaatst dat de bestuurder hiermee het gezichtsveld op grondniveau kan overzien, zoals weergegeven in figuur 21, waarbij de bestuurder:

a. een punt op het wegdek, gelegen op 4,00 m achter de oogpunten van de bestuurder en 0,75 m naast het verlengde van de rechterzijkant van het voertuig kan zien,

b. een punt op het wegdek, gelegen op 30,00 m achter de oogpunten van de bestuurder en 3,50 m naast het verlengde van de rechterzijkant van het voertuig kan zien,

c. een deel van de rechterzijde van het voertuig kan zien,

d. de horizon kan zien, en

e. tevens recht naar achteren kan kijken.

stcrt-2007-76-p18-SC80147-4.gifstcrt-2007-76-p18-SC80147-5.gifstcrt-2007-76-p18-SC80147-6.gif

D

Artikel 2.9.15 komt te luiden:

Artikel 2.9.15

1. De trottoirspiegel van de bedrijfsauto die in gebruik is genomen voor 26 januari 2008 moet zodanig zijn geplaatst dat de bestuurder hiermee het gezichtsveld op grondniveau kan overzien zoals weergegeven in figuur 22.

2. De trottoirspiegel van de bedrijfsauto die in gebruik is genomen na 25 januari 2008 moet zodanig zijn geplaatst dat de bestuurder hiermee het gezichtsveld op grondniveau kan overzien zoals weergegeven in figuur 22a.

3. Indien het verticale dwarsvlak door de voorste zijde van de bumper op minder dan 1,00 m is gelegen van de oogpunten van de bestuurder mag het gezichtveld van de trottoirspiegel worden beperkt tot dat dwarsvlak zoals weergegeven in figuur 22b.

stcrt-2007-76-p18-SC80147-7.gifstcrt-2007-76-p18-SC80147-8.gifstcrt-2007-76-p18-SC80147-9.gif

E

Artikel 2.9.16 komt te luiden:

Artikel 2.9.16

1. De aan de passagierszijde gemonteerde breedtespiegel van de bedrijfsauto die in gebruik is genomen voor 26 januari 2008 moet zodanig zijn geplaatst dat de bestuurder hiermee het gezichtsveld op grondniveau kan overzien, zoals weergegeven in figuur 23, waarbij de bestuurder:

a. een punt op het wegdek, gelegen op 3,00 m achter de oogpunten van de bestuurder en 2,50 m naast het verlengde van de rechterzijkant van het voertuig kan zien,

b. een punt op het wegdek, gelegen op 15,00 m achter de oogpunten van de bestuurder en 12,50 m naast het verlengde van de rechterzijkant van het voertuig kan zien,

c. een punt op het wegdek, gelegen op 4,00 m achter de oogpunten van de bestuurder en op de projectie van de rechterzijkant van het voertuig of het verlengde van deze projectie kan zien,

d. een punt op het wegdek, gelegen op 25,00 m achter de oogpunten van de bestuurder en in het verlengde van de rechterzijkant van het voertuig kan zien, en

e. tevens recht naar achteren kan kijken.

2. De aan de passagierszijde gemonteerde breedtespiegel van de bedrijfsauto die in gebruik is genomen na 25 januari 2008 moet zodanig zijn geplaatst dat de bestuurder hiermee het gezichtsveld op grondniveau kan overzien, zoals weergegeven in figuur 23-1, waarbij de bestuurder:

a. een punt op het wegdek, gelegen op 1,50 m achter de oogpunten van de bestuurder en 4,50 m naast het verlengde van de rechterzijkant van het voertuig kan zien,

b. een punt op het wegdek, gelegen op 10,00 m achter de oogpunten van de bestuurder en 15,00 m naast het verlengde van de rechterzijkant van het voertuig kan zien,

c. een punt op het wegdek, gelegen op 25,00 m achter de oogpunten van de bestuurder en 15,00 m naast het verlengde van de rechterzijkant van het voertuig kan zien,

d. een punt op het wegdek, gelegen op 25,00 m achter de oogpunten van de bestuurder en op het verlengde van de projectie van de rechterzijkant van het voertuig kan zien, en

e. tevens recht naar achteren kan kijken.

3. De aan de bestuurderszijde gemonteerde breedtespiegel van de bedrijfsauto die in gebruik is genomen na 25 januari 2008 moet zodanig zijn geplaatst dat de bestuurder hiermee het gezichtsveld op grondniveau kan overzien, zoals weergegeven in figuur 23-1, waarbij de bestuurder:

a. een punt op het wegdek, gelegen op 1,50 m achter de oogpunten van de bestuurder en 4,50 m naast het verlengde van de linkerzijkant van het voertuig kan zien,

b. een punt op het wegdek, gelegen op 10,00 m achter de oogpunten van de bestuurder en 15,00 m naast het verlengde van de linkerzijkant van het voertuig kan zien,

c. een punt op het wegdek, gelegen op 25,00 m achter de oogpunten van de bestuurder en 15,00 m naast het verlengde van de linkerzijkant van het voertuig kan zien,

d. een punt op het wegdek, gelegen op 25,00 m achter de oogpunten van de bestuurder en op het verlengde van de projectie van de linkerzijkant van het voertuig kan zien, en

e. tevens recht naar achteren kan kijken.

stcrt-2007-76-p18-SC80147-10.gifstcrt-2007-76-p18-SC80147-11.gif

F

In artikel 2.9.16a, eerste lid, wordt ‘het voertuigreglement’ vervangen door: het Voertuigreglement.

G

Artikel 2.9.16b komt te luiden:

Artikel 2.9.16b

De gezichtsveldverbeterende voorziening is zodanig geplaatst dat de bestuurder hiermee, eventueel in combinatie met andere spiegels, het gezichtsveld kan overzien zoals weergegeven in figuur 23a, waarbij de bestuurder zicht heeft op:

a. een punt op het wegdek, gelegen op 1,50 m achter de oogpunten van de bestuurder en op de projectie van de rechterzijkant of het verlengde daarvan van het voertuig,

b. een punt op het wegdek, gelegen op 1,50 m achter de oogpunten van de bestuurder en op 4,50 m naast de rechterzijkant of het verlengde daarvan van het voertuig,

c. een punt op het wegdek, gelegen op 10,00 m achter de oogpunten van de bestuurder en op 15,00 m naast de rechterzijkant of het verlengde daarvan van het voertuig,

d. een punt op het wegdek, gelegen op 25,00 m achter de oogpunten van de bestuurder en op de projectie van het verlengde van de rechterzijkant van het voertuig, en

e. een punt op het wegdek, gelegen op 25,00 m achter de oogpunten van de bestuurder en op 15,00 m naast het verlengde van de rechterzijkant van het voertuig.

stcrt-2007-76-p18-SC80147-12.gif

H

Na artikel 2.9.16d worden twee artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 2.9.16e

De vooruitkijkspiegel of het camera-monitorsysteem van de bedrijfsauto die in gebruik is genomen na 25 januari 2008 moet zodanig zijn geplaatst dat de bestuurder hiermee het gezichtsveld kan overzien zoals weergegeven in figuur 24, waarbij de bestuurder zicht heeft op:

a. een 2,00 m lang voor de uiterste voorzijde van het voertuig gelegen vlak dat begrensd wordt door de projectie of het verlengde van de projectie van de linker- en rechterzijkant van het voertuig,

b. een daarop aansluitende kwartcirkel met een straal van 2,00 m waarvan het middelpunt is gelegen op de projectie of het verlengde van de projecties van de voorzijde en de rechterzijkant van het voertuig.

stcrt-2007-76-p18-SC80147-13.gif

Artikel 2.9.16f

Het beeldscherm van het camera-monitorsysteem moet dusdanig zijn gemonteerd dat de kijkrichting voor het beeldscherm ongeveer overeenkomt met die voor de linker- of de rechterbuitenspiegel.

Artikel II

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Verkeer en Waterstaat, C.M.P.S Eurlings.

Toelichting

De onderhavige Ministeriële regeling brengt wijzigingen aan in de Regeling permanente eisen.

Hoofdstuk 2, titel 9, afdeling 3, van de Regeling permanente eisen bevat de eisen voor de gezichtsvelden van spiegels en gezichtsveldverbeterende voorzieningen van bedrijfsauto’s. De verplichting dat bedrijfsauto’s van spiegels en gezichtsveldverbeterende voorzieningen moeten zijn voorzien is opgenomen in de artikelen 5.3.45 en 5.3.45a van het Voertuigreglement. De artikelen 5.3.45 en 5.3.45a van het Voertuigreglement zijn in 2004 gewijzigd in verband met de implementatie van richtlijn 2003/97/EG van het Europees Parlement en de Raad van 10 november 2003 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake de typegoedkeuring van inrichtingen voor indirect zicht en van voertuigen met deze inrichtingen, tot wijziging van Richtlijn 70/156/EEG en tot intrekking van Richtlijn 71/127/EEG (PbEG 2004, L 25; hierna richtlijn 2003/97/EG). Richtlijn 2003/97/EG bevat typegoedkeuringseisen voor voorzieningen voor indirect zicht om zo het gezichtsveld van bestuurders te verhogen. Een voertuig moet aan deze typegoedkeuringseisen voldoen om te worden toegelaten tot de openbare weg. Typegoedkeuringseisen zijn opgenomen in hoofdstuk 3 van het Voertuigreglement. De implementatie van richtlijn 2003/97/EG is geschied bij besluit van 2 november 2004, houdende wijziging van het Voertuigreglement in verband met de implementatie van Richtlijn 2003/97/EG van het Europees Parlement en de Raad van 10 november 2003 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake de typegoedkeuring van inrichtingen voor indirect zicht en van voertuigen met deze inrichtingen, tot wijziging van Richtlijn 70/156/EEG en tot intrekking van Richtlijn 71/127/EEG.1 Door middel van dit besluit zijn tevens de in hoofdstuk 5 van het Voertuigreglement opgenomen permanente eisen (artikelen 5.3.45 en 5.3.45a) omtrent voorzieningen voor indirect zicht in overeenstemming gebracht met de eisen uit de richtlijn. Permanente eisen zijn eisen waaraan een voertuig ten alle tijden moet voldoen als hiermee over de openbare weg wordt gereden. Permanente eisen mogen niet in strijd zijn met typegoedkeuringseisen.

De artikelen 5.3.45 en 5.3.45a van het Voertuigreglement bevatten delegatiegrondslagen om de permanente eisen omtrent voorzieningen voor indirect zicht bij regeling van Onze Minister nader in te vullen. Dit is gebeurd door middel van de onderhavige regeling. Gelet op de data waarop deze eisen van toepassing worden, was er geen noodzaak de Regeling permanente eisen op een eerder tijdstip aan te passen.

De onderdelen A, B, C, D, E en H van artikel I van deze regeling voorzien in het in overeenstemming brengen van de Regeling permanente eisen met de artikelen 5.3.45 en 5.3.45a van het Voertuigreglement. De onderdelen F en G van artikel I van deze regeling voorzien in het herstel van enige wetstechnische onvolkomenheden.

Deze regeling veroorzaakt geen administratieve lasten voor burgers en bedrijven. De enige lasten voor burgers en bedrijven die uit de Regeling permanente eisen voortvloeien hangen samen met de APK. De gezichtsvelden van spiegels en gezichtsveldverbeterende inrichtingen worden echter alleen gecontroleerd door de politie op de weg en niet tijdens de APK. Controle door de politie veroorzaakt geen administratieve lasten.

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

C.M.P.S Eurlings

  • 1

    Stcrt. 1998, 84; laatstelijk gewijzigd bij ministeriële regeling van 13 december 2006 (Stcrt. 249).

Naar boven