Regeling provinciale risicokaart

5 april 2007

Nr. 2007-0000123517

DGV/DCB/Rb

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

Gelet op artikel 6a, derde lid, van de Wet rampen en zware ongevallen;

Besluit:

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. wet: de Wet rampen en zware ongevallen;

b. risicokaart: de via internet toegankelijke provinciale risicokaart, bedoeld in artikel 6a van de wet;

Artikel 2

1. Op de risicokaart worden met inachtneming van de artikelen 3 en 4 de in de provincie aanwezige plaatsgebonden en geografisch te onderscheiden risico’s vermeld met betrekking tot de volgende categorieën rampen en zware ongevallen:

a. ongevallen met brandbare of explosieve stoffen in inrichtingen of tijdens het transport;

b. ongevallen met giftige stoffen in inrichtingen of tijdens het transport;

c. kernongevallen;

d. luchtvaartongevallen;

e. ongevallen op water;

f. verkeersongevallen op land;

g. ongevallen in een tunnel;

h. brand in een groot gebouw;

i. instorting van een groot gebouw;

j. paniek in een menigte;

k. verstoring van de openbare orde;

l. overstroming;

m. natuurbrand.

2. Op de risicokaart worden tevens de in het eerste lid genoemde risico’s in de aangrenzende provincie vermeld binnen een afstand van ten minste15 kilometer van de provinciegrens.

Artikel 3

1. Op de risicokaart worden risico’s in verband met de in artikel 2, eerste lid, onderdelen a en b, genoemde ongevallen met stoffen vermeld indien de hoeveelheid van de bedoelde stoffen de in bijlage I genoemde drempelwaarde overschrijdt.

2. Op de risicokaart worden risicolocaties in verband met de in artikel 2, eerste lid, onderdelen d tot en met m, genoemde categorieën rampen en zware ongevallen vermeld indien zij voldoen aan de in bijlage II vermelde voorwaarden.

Artikel 4

Op de risicokaart worden de in bijlage III genoemde gebouwen en objecten vermeld die voldoen aan de daarbij vermelde voorwaarden.

Artikel 5

De colleges van burgemeester en wethouders maken voor levering van de gegevens aan gedeputeerde staten gebruik van het systeem van elektronische invoer dat ook wordt gebruikt voor de levering van de gegevens aan het Rijksinstituut voor volksgezondheid en milieu ten behoeve van het openbare register, bedoeld in artikel 12.12 van de Wet milieubeheer.

Artikel 6

Gedeputeerde staten vermelden de door het college van burgemeester en wethouders geleverde gegevens op de risicokaart, nadat het college van burgemeester en wethouders heeft bevestigd dat de geleverde gegevens op de juiste wijze zijn verwerkt.

Artikel 7

1. Indien op de risicokaart vermelde gegevens die afkomstig zijn van de gemeente niet langer juist zijn, levert het college van burgemeester en wethouders binnen vier weken na het tijdstip waarop de gegevens zijn gewijzigd, de nieuwe gegevens aan gedeputeerde staten.

2. Telkens wanneer het college van burgemeester en wethouders ingevolge artikel 3, eerste of tweede lid, van de wet het rampenplan vaststelt of wijzigt, levert het college binnen vier weken aan gedeputeerde staten aangepaste gegevens indien de risicokaart actualisering behoeft.

Artikel 8

1. Gedeputeerde staten produceren de risicokaart overeenkomstig het door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties vastgestelde functioneel ontwerp, waarin de uitgangspunten en de specificaties voor het informatiesysteem voor het landelijk model van de risicokaart zijn beschreven.

2. Gedeputeerde staten kunnen van het functioneel ontwerp afwijken indien de afwijking op de risicokaarten van alle provincies wordt toegepast.

3. Gedeputeerde staten dragen er zorg voor dat op de risicokaart niet de afstanden worden getoond, waarbinnen doden en/of gewonden kunnen vallen, in het geval zich een ramp of zwaar ongeval voordoet met de in artikel 3, eerste lid, bedoelde stoffen.

Artikel 9

De colleges van burgemeester en wethouders leveren de gegevens uit de gemeentelijke risico-inventarisatie, bedoeld in artikel 3, derde lid, van de wet voor de eerste keer aan gedeputeerde staten binnen zes maanden na het tijdstip van inwerkingtreding van deze regeling.

Artikel 10

Gedeputeerde staten dragen er zorg voor dat de risicokaart binnen negen maanden na het tijdstip van inwerkingtreding van deze regeling op het internet toegankelijk is.

Artikel 11

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 12

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling provinciale risicokaart.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, G. ter Horst.

Bijlage I, bedoeld in artikel 3, eerste lid

Categorie

Categorie-omschrijving

Risicokaart-relevante drempelwaarde

Opslag verpakte gevaarlijke stoffen

Inrichtingen waarin verpakte bestrijdingsmiddelen in emballage worden opgeslagen.

Hoeveelheid welke ≥ 2.500 kg is per opslagplaats.

Ammoniakkoel- of vriesinstallatie

Inrichtingen waarin een koel- of vriesinstallatie aanwezig is.

Hoeveelheid welke ≥ 200 kg ammoniak is per installatie.

Vervoersbedrijf

Inrichtingen bestemd voor de opslag in verband met vervoer van gevaarlijke stoffen (al dan niet in combinatie met andere stoffen en producten). Het betreft verzamelplaatsen waar te vervoeren gevaarlijke stoffen geparkeerd mogen worden.

Hoeveelheid welke ≥ 10.000 kg gevaarlijke stoffen is.

Propaan en

(vloeibaar) brandbaar gas

Inrichtingen waar propaan of een vloeibaar gemaakt brandbaar gas wordt opgeslagen in een reservoir.

Hoeveelheid welke ≥ 3.000 liter is.

   
 

Gassen

 

Oxiderende gassen

Inrichtingen waar een tank of procesinstallatie aanwezig is met oxiderende (vloeibaar gemaakte) gassen.

Hoeveelheid welke ≥ 20.000 liter is (per tank of procesinstallatie).

Gasdrukregel- en meetstations

Inrichtingen waar een gasdrukregel- en meetstation aanwezig is.

 

Vulstations voor propaan en butaan

Inrichtingen waar gasflessen met propaan en/of butaan door middel van een vulstation worden gevuld, indien bij deze inrichting een tank met propaan en/of butaan aanwezig is.

Hoeveelheid welke ≥ 3.000 liter is (volume van alleen de voorraadtank).

Gasflessendepot

Inrichtingen waar gasflessen worden opgeslagen (gasflessendepot).

Hoeveelheid (som van alle flessen) welke ≥ 10.000 liter is.

Zeer giftige gassen

Inrichtingen waar een gasfles, tank, tankwagen, boxcontainer of procesinstallatie aanwezig is met een zeer giftig (vloeibaar gemaakt) gas.

Hoeveelheid welke ≥ 15 liter is (per gasfles, tank, tankwagen, boxcontainer of procesinstallatie).

Giftige gassen

Inrichtingen waar een tank, tankwagen, boxcontainer of procesinstallatie aanwezig is met een giftig (vloeibaar gemaakt) gas.

Hoeveelheid welke ≥ 150 liter is (per tank, tankwagen, boxcontainer of procesinstallatie).

Overige gevaarlijke gassen

Inrichtingen waar een tank, tankwagen boxcontainer of procesinstallatie aanwezig is met een gasvormige gevaarlijke stof.

Hoeveelheid welke ≥ 20.000 liter is (per tank, tankwagen, boxcontainer of procesinstallatie).

   
 

Vloeistoffen

 

Licht ontvlambare vloeistoffen

Inrichtingen waar een bovengrondse tank, tankwagen , boxcontainer of procesinstallatie aanwezig is met een (licht) ontvlambare vloeistof.

Hoeveelheid welke ≥ 20.000 liter is (per tank, tankwagen, boxcontainer of procesinstallatie).

Brandbare vloeistoffen

Inrichtingen waar een bovengrondse tank of procesinstallatie aanwezig is met een vloeistof met een vlampunt hoger dan 55 graden Celsius.

Hoeveelheid welke ≥ 150.000 liter is (per tank of procesinstallatie).

Zeer giftige vloeistoffen

Inrichtingen waar een tank, tankwagen, boxcontainer of procesinstallatie aanwezig is met een zeer giftige vloeistof.

Hoeveelheid welke ≥ 200 liter is (per tank, tankwagen, boxcontainer of procesinstallatie).

Giftige vloeistoffen

Inrichtingen waar een tank, tankwagen, boxcontainer of procesinstallatie aanwezig is met een giftige vloeistof.

Hoeveelheid welke ≥ 2.000 liter is (per tank, tankwagen, boxcontainer of procesinstallatie).

Vloeistoffen die zeer giftige gassen kunnen vormen

Inrichtingen waar een tank, tankwagen, boxcontainer of procesinstallatie aanwezig is met een vloeistof die zeer giftige gassen kan vormen.

Hoeveelheid welke ≥ 20 liter is (per tank, tankwagen, boxcontainer of procesinstallatie).

Vloeistoffen die giftige gassen kunnen vormen

Inrichtingen waar een tank of procesinstallatie aanwezig is met een vloeistof die vergiftige gassen kan vormen.

Hoeveelheid welke ≥ 200 liter is (per tank of procesinstallatie).

Overige gevaarlijke vloeistoffen

Inrichtingen waar een tank of procesinstallatie aanwezig is met een vloeibare gevaarlijke stof.

Hoeveelheid welke ≥ 150.000 liter is (per tank of procesinstallatie).

   
 

vaste stoffen

 

Zeer giftige vaste stof

Inrichtingen waar een silo of een andere gesloten opslagvoorziening voor los gestort materiaal aanwezig is met een zeer giftige vaste stof

Hoeveelheid welke ≥ 200 kg is (per silo of andere gesloten opslagvoorziening).

Giftige vaste stof

Inrichtingen waar een silo of een andere gesloten opslagvoorziening voor los gestort materiaal aanwezig is met een giftige vaste stof

Hoeveelheid welke ≥ 2.000 kg is (per silo of andere gesloten opslagvoorziening).

Vaste stoffen die zeer giftige gassen kunnen vormen

Inrichtingen waar een silo of een andere gesloten opslagvoorziening voor los gestort materiaal aanwezig is met een stof die zeer giftige gassen kan vormen.

Hoeveelheid welke ≥ 200 kg is (per silo of andere gesloten opslagvoorziening).

Vaste stoffen die giftige gassen kunnen vormen

Inrichtingen waar een silo of een andere gesloten opslagvoorziening voor los gestort materiaal aanwezig is met een stof die giftige gassen kan vormen.

Hoeveelheid welke ≥ 2.000 kg is (per silo of andere gesloten opslagvoorziening).

Overige onbrandbare vaste gevaarlijke stof

Inrichtingen waar een silo of een andere gesloten opslagvoorziening aanwezig is met een onbrandbare vaste gevaarlijke stof.

Hoeveelheid welke ≥ 1.500.000 liter (=1.500 m3 ) is (per silo of andere opslagvoorziening).

Stofexplosie

Inrichtingen waar een silo of een andere gesloten opslagvoorziening zonder adequate drukontlasting voor los gestort materiaal aanwezig is waar een voor stofexplosie gevaarlijke atmosfeer aanwezig is.

Hoeveelheid welke ≥ 100.000 liter (=100 m3) is (per silo of andere opslagvoorziening).

   
 

Brandgevaar

 

Organische peroxiden,

opslaggroep 2 en 3

Inrichtingen waar organische peroxiden, opslaggroep 8 overeenkomstig Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen worden opgeslagen.

Opslagplaats heeft grootte van ≥ 100 m2

brandbare vaste stoffen

Grote buitenopslagen van fusten, pallets, kratten of vaten, waarbij de brandbare stof 50% of minder van het volume inneemt.

Hoeveelheid welke ≥ 1000 m2 grondoppervlak is.

   
 

Overig

 

Geparkeerde vervoerseenheden met gevaarlijke stoffen.

Aangewezen (parkeer) locaties waar vervoerseenheden beladen met gevaarlijke stoffen worden geparkeerd

Voor zover op de aangewezen (parkeer-)locatie ≥ 10.000 kg gevaarlijke stoffen gelijktijdig aanwezig mag zijn.

Bijlage 2, bedoeld in artikel 3, tweede lid

 

Voorwaarde voor opname op de risicokaart

1. Tunnels

Alle weg-, spoor-, tram-, lightrail- en metrotunnels langer dan 250 m.

2. Vliegvelden

1. Vliegvelden waarvoor zgn. LVL-maatscenario geldt.

2. Militaire (oefen)terreinen voor vliegtuigen en helikopters.

3. Waterwegen en water(sport)gebieden

1. Vaarroutes voor schepen met minstens 25 opvarenden.

2. Zeehavens voor schepen met minstens 25 opvarenden.

3. Watersportgebieden met meer dan 2000 ligplaatsen voor pleziervaartuigen in open binnenwater van meer dan 500 ha.

4. Wadlooproutes voor groepsgrootten van minimaal 25 personen.

5. Aanlandingslocaties indien zij worden vermeld in een rampenplan, rampbestrijdingsplan, coördinatieplan of calamiteitenplan.

4. Wegen en spoorwegen

1. Autosnelwegen.

2. Overige rijks(auto)wegen.

3. Provinciale autowegen.

4. Spoorlijnen voor intercity of ICE-verkeer.

5. Spoorlijnen voor hogesnelheidsverkeer.

5. Evenementen- en activiteitenlocaties

Locatiespecifieke en periodieke evenementen met bijeenkomsten van minstens 5000 personen per keer op een gedefinieerd, beperkt gebied.

6.Geologische structuren

Gebieden c.q. plaatsen waar bevingen kunnen optreden met een intensiteit van VI of hoger op de Europese Macroseismische Schaal (EMS).

7. Overstromingsgebieden

1. Gebieden waarvan de overschrijdingskans op overstroming 1/4000 bedraagt.

2. Riviergebieden die in 1993 en 1995 overstroomden of door overstroming werden bedreigd.

3. Door het bevoegd gezag aangewezen overloopgebieden.

8. Natuurgebied

1. Gemengd bos en naaldbosgebied met een aaneengesloten omvang van minstens 100 ha.

2. Heide, (hoog)veen- en duingebied met een aaneengesloten omvang van minstens 100 ha.

Bijlage 3, bedoeld in artikel 4

 

Voorwaarde voor opname op de risicokaart

1. Gebouwen met een woonfunctie

 

Tehuizen

Alle

Kloosters/abdijen

Alle

Gevangenissen

Alle

Bejaardenoorden

Alle

Asielzoekerscentra

Alle

2. Gebouwen met een logiesfunctie

Hotel

> 10 personen

Pension/nachtverblijf

> 10 personen

Dagverblijf

> 50 personen

Kampeerterrein

> 250 personen

Jachthaven

> 250 personen

3. Gebouwen met een onderwijsfunctie

Onderwijsinstelling (leerl. < 12 jr.)

Alle

Onderwijsinstelling (leerl. > 12 jr.)

> 250 personen

Kinderdagverblijf

> 50 personen

4. Gezondheidszorggebouwen

Klinieken (poli-, psychiatrische)

Alle

Ziekenhuizen

Alle

Verpleegtehuizen

Alle

5. Bedrijfsgebouwen

Kantoren,

> 250 personen

Fabrieken

> 250 personen

Loods, veem, opslagplaats

> 1000 m2

Studio's (bijv. opname TV)

Alle

6. Gebouwen voor wegverkeer

Garage-inrichting (alleen opslag / stalling)

> 1000 m2

7. Objecten met een publieksfunctie

Theater, schouwburg, bioscoop, aula

> 250 personen

Museum, bibliotheek

> 250 personen

Buurthuis, ontmoetingscentrum, wijkcentrum

> 250 personen

Gebedshuis

> 250 personen

Tentoonstellingsgebouw

> 250 personen

Cafés, discotheek, restaurant

> 250 personen

Sporthal, stadion

> 250 personen

Zwembad

alle

Winkelgebouwen

> 500 personen

Stationsgebouwen

> 1000 m2

Tijdelijke bouwsels

> 250 personen

 

Alle gebouwen vanaf 25 verdiepingen

>24 verdiepingen

Toelichting

1. Algemeen

Naar aanleiding van de Vuurwerkramp in Enschede heeft het toenmalige kabinet een groot aantal actiepunten opgesteld (Kamerstukken II, 2000–2001, 27 157, nr. 20). Een daarvan is het vergroten van de kennis bij burgers over de risico’s in hun woon- en leefomgeving. In dat kader is in artikel 6a van de Wet rampen en zware ongevallen (Wrzo) aan de provinciebesturen de taak gegeven om een voor iedereen toegankelijke risicokaart te maken waarop de plaatsgebonden en geografisch te onderscheiden risico’s in de provincie zijn weergegeven. De op deze risicokaart weergegeven risico’s worden ontleend aan de risico-inventarisatie die gemeenten ingevolge artikel 3 van de Wrzo moeten maken.

De risicokaart biedt een visueel overzicht van de veiligheidsrisico’s, is openbaar en via het internet toegankelijk. De risicokaart is daarmee een belangrijke informatiebron voor de burger over de feitelijke risico’s in zijn omgeving. Deze risicocommunicatie beoogt het veiligheidsbewustzijn van burgers te versterken.

De Vuurwerkramp heeft ook geleid tot de totstandkoming van een wettelijke regeling voor een centraal register externe veiligheid, dat een volledig en transparant overzicht biedt van risicovolle situaties waarbij het gaat om het vrijkomen van gevaarlijke stoffen uit inrichtingen, waardoor ook buiten de inrichting personen kunnen worden getroffen. Dit openbare register – het Register Risicosituaties Gevaarlijke Situaties (RRGS) – vindt zijn basis in artikel 12.12 van de Wet milieubeheer en de daarop gebaseerde algemene maatregel van bestuur (het Registratiebesluit externe veiligheid). Het RRGS wordt beheerd door het Rijksinstituut voor volksgezondheid en milieu (RIVM).

De risicokaart wordt ingevolge artikel 6a van de Wrzo geproduceerd en beheerd door de provincies. Omdat er sprake is van een inhoudelijke samenhang tussen de onderhavige regeling en het Registratiebesluit externe veiligheid is een goede afstemming gezocht. Deze afstemming betreft de inventarisatie van gegevens, de invoer van gegevens, de presentatie van gegevens en het wettelijk kader.

De Leidraad Risico-inventarisatie, die is opgesteld in opdracht van de ministeries van BZK en VROM, geeft de voorwaarden aan op basis waarvan bepaald wordt welke gegevens in ieder geval geïnventariseerd moeten worden voor opname op de risicokaart. De voorwaarden die deel uitmaken van de bij deze regeling behorende bijlagen, zijn ontleend aan de leidraad. De Leidraad Risico-inventarisatie is onder meer beschikbaar via www.risicokaart.nl.

Wat betreft de invoer van gegevens is ervoor gezorgd, dat het bevoegd gezag dat de gegevens levert, dit slechts eenmaal en via dezelfde systematiek behoeft te doen. Wat betreft de presentatie van gegevens is ervoor gekozen, dat zowel de gegevens uit het RRGS als de gegevens uit de gemeentelijke risico-inventarisatie op de provinciale risicokaart worden getoond. Vanwege deze nauwe samenhang tussen de onderhavige ministeriële regeling en het Registratiebesluit externe veiligheid zijn artikel 6a Wrzo, de onderhavige regeling die daarop berust, titel 12.2 van de Wet milieubeheer en het (daarop gebaseerde) Registratiebesluit externe veiligheid gelijktijdig in werking getreden.

Artikel 6a Wrzo bepaalt dat de provinciale risicokaart de plaatsgebonden en geografisch te onderscheiden risico’s vermeldt. Dit zijn de risico’s die zijn beschreven in de risico-inventarisatie die de colleges van burgemeester en wethouders ingevolge artikel 3 van de Wrzo moeten maken alsmede de gegevens die zijn opgenomen in het openbare register, bedoeld in artikel 12.12 van de Wet milieubeheer (het RRGS). De colleges van burgemeester en wethouders leveren de gegevens over de risico’s in verband met de ramptypen, die in de gemeentelijke risico-inventarisatie zijn opgenomen, aan gedeputeerde staten. Daarnaast levert het RIVM gegevens over risico’s met gevaarlijke stoffen, die ten behoeve van het RRGS worden verzameld, aan gedeputeerde staten. Aldus ontstaat op de risicokaart een totaalbeeld van alle ramptypen uit de Leidraad maatramp (BZK, 2000), die plaatsgebonden en geografisch te onderscheiden zijn.

De onderhavige regeling geeft ingevolge artikel 6a, derde lid, Wrzo regels over:

– de categorieën rampen en zware ongevallen, waarvan de risico’s op de risicokaart dienen te worden vermeld;

– de productie, het beheer en de vormgeving van de risicokaart;

– de wijze waarop en de tijdstippen waarop de benodigde gegevens dienen te worden aangeleverd en

– de toegankelijkheid van de risicokaart.

De gegevens die voor de risicokaart worden verzameld, dienen ook een ander doel: professionele instanties als bestuursorganen, overheidsdiensten en hulpverleningsdiensten kunnen deze gegevens goed gebruiken in de pro-actieve, preventieve en preparatieve fase van de veiligheidsketen, die van toepassing is bij de bestrijding van rampen en zware ongevallen. Daarbij kan gedacht worden aan het ruimtelijke ordeningsbeleid, de vergunningverlening, het handhavingsbeleid en de voorbereiding op rampen en zware ongevallen. Aan de risicokaart worden dan andere gegevens gekoppeld ten behoeve van de taakuitvoering door deze professionele instanties. De professionele gebruiker kan de systematiek van de risicokaart koppelen met andere databestanden, waardoor er voor hem evidente meerwaarde ontstaat voor het specialistische gebruik. Zo wordt met behulp van de risicokaart ook het veiligheidsbewustzijn bij de aangegeven professionele doelgroepen vergroot.

2. De inhoud en opzet van de risicokaart: de Leidraad Risico-inventarisatie en het landelijk model risicokaart

Artikel 6a Wrzo koppelt de risicokaart aan de in artikel 3 van die wet voorgeschreven gemeentelijke risico-inventarisatie. Deze risico-inventarisatie is blijkens het derde lid van artikel 3 Wrzo een onderdeel van het gemeentelijke rampenplan en bevat:

a. een overzicht van de soorten rampen en zware ongevallen die de gemeente bedreigen en de mogelijke gevolgen daarvan;

b. een overzicht van de risicovolle situaties binnen de gemeente waarbij zich een ramp of een zwaar ongeval kan voordoen en de mogelijke gevolgen daarvan.

Om deze in algemene bewoordingen gestelde verplichtingen te kunnen vertalen in de opzet voor een risicokaart die burgers een goed beeld geeft van de risico’s waarmee zij in hun leefomgeving geconfronteerd kunnen worden, is een vertaalslag nodig. Deze vertaalslag houdt allereerst in dat duidelijkheid wordt geboden over de vraag welke risico’s de risicokaart dient te bevatten, dat wil zeggen een concretisering van de categorieën rampen en zware ongevallen (onder a) en de risicovolle situaties (onder b). In de tweede plaats is duidelijkheid nodig over de soort gegevens die de risicokaart ten aanzien van de geselecteerde risico’s dient te vermelden.

De risicokaart vermeldt risico’s en locaties die behoren tot de geografisch weer te geven categorieën rampen en zware ongevallen (ramptypen) die in de Leidraad Maatramp (BZK, 2000) zijn geformuleerd. Dat zijn luchtvaartongevallen, ongevallen op water, verkeersongevallen op land, ongevallen met brandbare of explosieve stoffen, ongevallen met giftige stoffen, kernongevallen, tunnelongevallen, brand in grote gebouwen, instorting van een gebouw, paniek in menigten, verstoring openbare orde, overstroming en natuurbrand. De volgende risico’s uit de Leidraad Maatramp maken geen deel uit van de risicokaart: bedreiging volksgezondheid, ziektegolf, extreme weersomstandigheden, uitval nutsvoorzieningen en rampen op afstand. Deze risico’s zijn naar hun aard niet op voorhand geografisch weer te geven.

Zoals in de inleiding is aangegeven, zijn in het RRGS gegevens over risicovolle situaties met gevaarlijke stoffen opgenomen. Daarbij is bepalend de kans op een dodelijk slachtoffer buiten de inrichting als rechtstreeks gevolg van een buitengewoon voorval binnen de inrichting. Het Registratiebesluit externe veiligheid heeft derhalve betrekking op risicovolle situaties die worden bedoeld in drie van de hierboven genoemde ramptypen uit de Leidraad Maatramp: rampen met brandbare en explosieve stoffen, rampen met giftige stoffen en kernongevallen (samen hierna kortweg: rampen met gevaarlijke stoffen). De gegevens die in het RRGS zijn opgenomen zijn echter beperkter dan die welke voor de risicokaart relevant zijn. De hiervoor genoemde Leidraad risico-inventarisatie wijkt in twee opzichten af van het Registratiebesluit externe veiligheid.

In de eerste plaats geldt voor een aantal gevaarlijke stoffen een lagere drempelwaarde dan die welke in het Registratiebesluit externe veiligheid wordt gehanteerd. Omdat uitsluitend de voor de externe veiligheid relevante risico’s in het RRGS worden opgenomen, zijn de gegevens van het RRGS beperkter dan die welke voor de risicokaart relevant zijn. De relevantie voor de op de risicokaart te tonen risico’s wordt ook bepaald door de aspecten zelfredzaamheid en hulpverlening. Beide aspecten spelen immers bij de rampenbestrijding een cruciale rol.

In de tweede plaats zijn voor de risicokaart meer stoffen risicovol dan voor het RRGS. Een en ander komt tot uitdrukking in de bij artikel 3 behorende drempelwaardentabel. De tabel geeft derhalve weer datgene wat uit hoofde van de risicokaart wordt getoond naast datgene wat in het Registratiebesluit externe veiligheid is geregeld.

Het Rijk heeft in nauwe samenwerking met de provincies en gemeenten zorg gedragen voor een landelijk model voor de risicokaart, op basis waarvan de provincies een risicokaart produceren, die in de eigen ict-omgeving passend is. Dit model bevat de uitgangspunten en specificaties voor het maken van een informatiesysteem waarmee de provinciale risicokaarten kunnen worden verwezenlijkt. Zo zijn afspraken gemaakt over de presentatie van de risicokaart via internet. Afwijking hiervan kan alleen collectief geschieden, zodat de risicokaarten uniform blijven. Ook de Leidraad Risico-inventarisatie heeft tot doel uniformiteit te verkrijgen en te behouden. Gedeputeerde staten beheren en onderhouden de risicokaart.

De basis van de provinciale risicokaart is een geografische weergave van de provincie waarop in hoofdlijnen de in de provincie aanwezige bebouwing en vervoersstromen zijn aangeduid. De gebruiker van de kaart kan van een totaaloverzicht van de provincie inzoomen tot op een schaalniveau van 1:1500. Door te klikken op een risico krijgt de gebruiker aanvullende gegevens.

Gebouwen en objecten

Op de kaart worden naast risico’s ook objecten weergegeven die als een relevante risico-ontvanger ten opzichte van risico-objecten worden beschouwd, omdat zij grote aantallen personen herbergen. Deze objecten kunnen om die reden zelf ook een intern risico bevatten en als zodanig een ramp of zwaar ongeval veroorzaken. Deze gebouwen en locaties hebben volgens de zogenaamde Prevap-systematiek (Prevap staat voor Preventie-Aanpak-Plan en is een hulpmiddel voor de uitvoering van de preventieve brandweerzorg) hoge prioriteit voor een gebruiksvergunning. De hoge prioriteit komt in het algemeen voort uit de aanwezigheid van grote groepen personen of van groepen personen die verminderd of helemaal niet zelfredzaam zijn. De gemeenten leveren op grond van artikel 4 gegevens over de in Bijlage III van de regeling genoemde objecten aan de provincie, die zorg draagt voor opname op de risicokaart.

Effectafstanden

Tijdens de ontwikkeling van de risicokaart en het RRGS hebben zich in Nederland, maar vooral daarbuiten, verschijnselen voorgedaan die de toegankelijkheid van openbare gegevens met betrekking tot veiligheidsrisico’s in een ander licht plaatsen. Terroristische aanslagen en dreigingen dwingen ertoe de verhouding tussen de mate van toegankelijkheid van openbare overheidsinformatie en openbare veiligheid opnieuw te bezien. De AIVD heeft in dat verband gewezen op de keerzijde van het geven van informatie over risicovolle situaties via het internet, zoals effectafstanden bij inrichtingen met gevaarlijke stoffen. Die gemakkelijk en anoniem te verkrijgen informatie zou een rol kunnen spelen in een voorbereidende selectie van potentiële doelwitten. Effectafstanden geven namelijk een indicatieve weergave van de effecten – in doden en gewonden – als zich een calamiteit met brandbare, toxische of explosieve stoffen voordoet.

Het kabinet heeft zich in die discussie op het standpunt gesteld dat kwaadwillenden (waaronder terroristen) niet door de overheid moeten worden gefaciliteerd bij het verkrijgen van inzicht in situaties waar een ramp een grote impact zou hebben. Daarom is in de wet een grondslag opgenomen die de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties de bevoegdheid geeft om beperkingen te stellen aan de toegankelijkheid van onderdelen van de risicokaart op het internet. Op grond van deze bevoegdheid is in artikel 8, derde lid, van onderhavige regeling bepaald dat de risicokaart geen effectafstanden vermeldt. Dat laat overigens onverlet dat de desbetreffende informatie openbare informatie blijft. Indien de burger informatie over effectafstanden wil hebben, dan kan hij die, zoals thans ook reeds mogelijk is, bij het bevoegd gezag opvragen.

3. Levering van gegevens

De op de risicokaart verplicht op te nemen gegevens betreffen basisgegevens over de risico’s en de kwetsbare objecten. Deze basisgegevens kunnen worden ontleend aan milieuvergunningen, gebruiksvergunningen, routeringbesluiten, rapportages en inundatiemodellen. Zoals in de inleiding vermeld, leveren zowel het RIVM als de colleges van burgemeester en wethouders gegevens aan gedeputeerde staten. Het invoersysteem voor het RRGS en het invoersysteem voor de overige ramptypen (ISOR) is geïntegreerd zodat het bevoegd gezag dat de gegevens levert met één invoersysteem te maken heeft. Gaat het om gegevens over gevaarlijke stoffen, dan is het veelal de gemeente die deze gegevens aan het RIVM levert (de gemeente is immers in veel gevallen het bevoegd gezag voor de milieuvergunning). Indien de provincie of het Rijk het bevoegd gezag is dan levert deze de gegevens aan het RIVM. Om efficiencyredenen levert de gemeente ook de overige gegevens over ramptypen met gevaarlijke stoffen aan het RIVM. Het RIVM, de beheerder van het RRGS, levert volgens een afgesproken procedure de gegevens aan de provincies. De gemeenten leveren de gegevens over de overige ramptypen rechtstreeks aan de provincies via het ISOR.

4. Artikelsgewijs

Artikel 2

De aanhef van het eerste lid volgt de bewoordingen van artikel 6a, eerste lid, van de Wrzo. Zoals in de inleiding is aangegeven, zijn de in de onderdelen a tot en met m opgesomde ramptypen gebaseerd op de Leidraad Maatramp. Omdat de risico’s in de aangrenzende provincies van belang zijn voor diegenen die in de buurt van de provinciegrens wonen is in het tweede lid bepaald dat de risicokaart een strook van ten minste 15 kilometer van de aangrenzende provincie omvat.

Artikel 3

De risico’s die op de risicokaart dienen te worden vermeld, worden in dit artikel nader gespecificeerd. Het eerste lid heeft betrekking op ongevallen met brandbare of explosieve stoffen in inrichtingen of tijdens het transport. Op grond van het Registratiebesluit externe veiligheid worden in het RRGS gegevens opgenomen van inrichtingen waar gevaarlijke stoffen worden opgeslagen dan wel verwerkt. Deze gegevens komen op de risicokaart en worden geleverd door het RIVM. Daarnaast worden door de gemeente ook (gegevens van) inrichtingen geïnventariseerd waar gevaarlijke stoffen worden opgeslagen dan wel verwerkt, maar die niet vallen onder de criteria voor opname in het RRGS. Deze inrichtingen zijn opgenomen in bijlage I bij deze regeling. De gemeenten dienen deze gegevens in hun risico-inventarisatie op te nemen en met de bijbehorende gegevens via het RRGS aan de provincies te leveren voor opname op de risicokaart.

Het tweede lid heeft betrekking op de luchtvaartongevallen, verkeersongevallen, ongevallen op het water, in tunnels en in hoge gebouwen, paniek in menigte, verstoring van de openbare orde, overstromingen en natuurbranden. Van de risico’s die betrekking hebben op deze ramptypen worden, op grond van criteria in de Leidraad Risico-inventarisatie, gegevens op de risicokaart opgenomen. In bijlage II bij deze regeling zijn deze opgesomd en de daaraan gekoppelde voorwaarden voor opname op de risicokaart. De voorwaarden voor opname op de risicokaart zijn ontleend aan de Leidraad Risico-inventarisatie.

Artikel 4

De selectie en omschrijving van de in bijlage III bij deze regeling genoemde objecten zijn ontleend aan de Leidraad Risico-inventarisatie. De gegevens die over deze objecten op de risicokaart worden vermeld, zijn afkomstig van de gemeenten.

Artikel 5

Dit artikel bepaalt dat de colleges van burgemeester en wethouders bij de levering van gegevens aan gedeputeerde staten voor de risicokaart gebruik maken van een gezamenlijk door de provincies ontwikkeld elektronische invoersysteem (het ISOR) dat afgestemd is met het invoersysteem dat wordt gebruikt bij de levering van gegevens aan het RIVM ten behoeve van het RRGS. Aldus is verzekerd dat de levering van gegevens aan gedeputeerde staten zonder problemen verloopt en dat deze voor de colleges van burgemeester en wethouders geen extra lasten meebrengt.

Artikel 6

Dit artikel is een nadere uitwerking van de in artikel 6a Wrzo opgelegde verplichting aan de gemeenten om de benodigde gegevens voor de risicokaart aan de provincies te leveren. Nadat de gemeenten de gegevens uit de op grond van artikel 3 van de Wrzo verplichte gemeentelijke risico-inventarisatie hebben geleverd aan de provincies, worden deze gegevens bewerkt om op de digitale risicokaart getoond te worden. Alvorens de gegevens aan het publiek worden getoond, wordt eerst door de gemeenten gecontroleerd of de gegevens, zoals ze door hen zijn aangeleverd, op juiste wijze op de risicokaart zijn weergegeven.

Artikel 7

Het is uiteraard van belang dat de risicokaart actueel blijft en dat zodra gegevens wijzigen de verouderde gegevens van de risicokaart worden verwijderd en door nieuwe worden vervangen. Wijziging van gegevens kan het gevolg zijn van veranderingen in een vergunning, maar ook het gevolg zijn van een nieuw risico. De provincies die de risicokaart beheren, zijn voor het actueel houden van de risicokaart aangewezen op de medewerking van de instanties die de gegevens voor de risicokaart leveren. De colleges van burgemeester en wethouders zullen zich bij elke wijziging in risico-situaties moeten afvragen of de wijziging gevolgen heeft voor de gegevens op de risicokaart en zullen, als dat het geval is, gedeputeerde staten daarvan binnen vier weken op de hoogte moeten stellen. Het eerste lid verplicht daartoe. Daarnaast verplicht het tweede lid van artikel 7 het college van burgemeester en wethouders zich uit te spreken over de actualisatie van de gegevens, telkens wanneer het college ingevolge artikel 3, eerste lid, Wrzo een nieuw rampenplan vaststelt of wanneer het college tussentijds ingevolge artikel 3, tweede lid, Wrzo wijziging aanbrengt in het rampenplan.

Artikel 8

Het is de bedoeling dat de risicokaarten uniform zijn en blijven. De risicokaarten dienen daarom overeenkomstig het ontworpen functioneel ontwerp Model Risicokaart te worden gebouwd. Mocht in de toekomst blijken dat afwijking van het model wenselijk is, dan is dat alleen mogelijk als dat collectief gebeurt. Op deze wijze is gewaarborgd dat de uniformiteit wordt gehandhaafd

Artikel 9

Met dit artikel wordt voorgeschreven dat de eerste levering van de gegevens binnen zes maanden na inwerkingtreding van deze regeling aan de provincies moet geschieden. De voorbereiding van de totstandkoming is in het voortraject voldoende gevorderd om met een termijn van zes maanden te kunnen volstaan.

Artikel 10

De provincies hebben uiterlijk 9 maanden na inwerkingtreding van deze regeling de tijd om de risicokaarten te bouwen. Na deze periode moeten de risicokaarten voor het publiek toegankelijk zijn.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

G. ter Horst

Naar boven