Tussentijds Bericht Nationaliteiten (TBN 2007/5)

aan: De Burgemeesters (t.a.v. hoofden Burgerzaken)

i.a.a.: – De Minister van Buitenlandse Zaken

– de Gevolmachtigde Minister van Aruba

– de Gevolmachtigde Minister van de Nederlandse Antillen

– de Vereniging van Nederlandse Gemeenten

Onderdeel: Stafdirectie Uitvoeringsbeleid

Datum: 20 maart 2007

Ons kenmerk: INDUIT 07-614 (AUB)

Aard: Bekendmaking van voorschriften

Juridische achtergrond: Rijkswet op het Nederlanderschap;

Handleiding voor de toepassing van de Rijkswet op het Nederlanderschap

Bijlagen: –

Geldigheidsduur: Een jaar ingaande twee dagen na publicatie in de Staatscourant

Onderwerpen: Divers/verzamel TBN

Inleiding

In dit Tussentijds Bericht naturalisatie (TBN) worden de volgende onderwerpen behandeld:

I Wijziging van bijlagen bij artikel 8, lid 1, sub b RWN naar aanleiding van de implementatie van de Richtlijn betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen

II Procedure bij objectief waardeerbare redenen om geen afstand te doen van de oorspronkelijke nationaliteit.

III Handelwijze bij gebruik van een valse identiteit bij naturalisatie n.a.v. de uitspraak van de Hoge Raad van 30 juni 2006.

IV Wijziging telefoonnummers in de Handleiding.

V Nieuwe circulaire inzake legalisatie en verificatie van buitenlandse bewijsstukken betreffende de staat van personen, alsmede de toepassing van DNA-onderzoek in een aantal gevallen waarin bewijsstukken ontbreken.

In de praktijk is gebleken dat op deze onderdelen de tekst van de Handleiding voor de toepassing op de Rijkswet op het Nederlanderschap (hierna: de Handleiding) aanvulling en/of wijziging behoeft.

I Wijziging van bijlagen bij artikel 8, lid1, sub b RWN naar aanleiding van de implementatie van de Richtlijn betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen.

Artikel 8, lid 1, sub b

In de toelichting op artikel 8, lid 1, sub b, RWN wordt in bijlage 2 het volgende toegevoegd:

Bijlage 2

Wel/geen toelating voor onbepaalde tijd. Wel/geen bedenkingen tegen verblijf voor onbepaalde tijd

Verblijfsdocument

Verblijfstitel

Geen toelating voor onbepaalde tijd/bedenkingen tegen het verblijf voor onbepaalde tijd (**)

II

Verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd, al dan niet met de aantekening “EG-langdurig ingezetene”

Neen (*)

In bijlage 3 wordt na het onderdeel “Verblijf als kennismigrant (artikel 3.4, eerste lid, aanhef en onder y, Vb 2000)” het volgende toegevoegd:

Bijlage 3

 

Toelating voor onbepaalde tijd/geen bedenkingen tegen het verblijf voor onbepaalde tijd in de volgende situatie(s) (*)

Geen toelating voor onbepaalde tijd/bedenkingen tegen het verblijf voor onbepaalde tijd in de volgende situatie(s) (**)

Verblijf als economisch niet-actieve langdurig ingezetene (artikel 3.4, eerste lid, aanhef en onder aa, Vb 2000)

In alle gevallen.

Komt niet voor, tenzij er redenen zijn om de verblijfsvergunning in te trekken of niet te verlengen.

In bijlage 4 wordt, onder vervanging van de punt in onderdeel z door een punt komma, een onderdeel toegevoegd, luidende:

aa. verblijf als economisch niet-actieve langdurig ingezetene.

In bijlage 6 wordt de verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd (verblijfsdocument II) vervangen door:

Bijlage 6

Beknopt overzicht van de gronden voor intrekking/niet verlenging van een verblijfsvergunning

Verblijfsvergunning

Reden intrekking (artikel 22 Vw 2000)

Regulier voor onbepaalde tijd

Afwezigheid van het grondgebied (*)

(verblijfsdocument II)

Frauduleuze verkrijging

 

Actuele en (voldoende) ernstige bedreiging voor openbare orde of nationale veiligheid

 

Langdurig ingezetene geworden in een andere lidstaat

* Afwezigheid van het grondgebied.

Langdurig ingezetenen mogen hun status niet behouden indien zij gedurende een aaneengesloten periode van twaalf maanden niet op het grondgebied van de staten die partij zijn bij het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap verblijven of gedurende zes jaar afwezig zijn geweest van het Nederlands grondgebied. Uitzonderingen hierop zijn:

Toelichting

Met de publicatie van de Wet van 23 november 2006 tot wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 in het Staatsblad van 30 november 2006 (Stb. 2006, 584) is Richtlijn nr. 2003/109/EG van de Raad van de Europese Unie van 25 november 2003 betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen (PbEU 2004, L16) (hierna: richtlijn) geïmplementeerd.

Ingevolge de richtlijn kan de nieuwe status van EG-langdurig ingezetene worden verleend aan een vreemdeling met de nationaliteit van een derde land – niet zijnde een EU-lidstaat – die ten minste vijf jaar rechtmatig verblijf op basis van een niet-tijdelijk verblijfsrecht heeft gehad. Deze status biedt de mogelijkheid om gedurende een periode van langer dan drie maanden in andere EU-lidstaten te verblijven en aldaar onder bepaalde voorwaarden een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd te verkrijgen.

De status wordt op aanvraag verleend en strekt tot verlening van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd. Indien aan de Europese voorwaarden wordt voldaan wordt op het verblijfsdocument de aantekening “EG-langdurig ingezetene” geplaatst. Als niet aan de Europese vereisten wordt voldaan wordt vervolgens getoetst of aan de voorwaarden voor het verlenen van een nationale vergunning voor onbepaalde tijd wordt voldaan.

De houder van de door een andere lidstaat (de eerste lidstaat) afgegeven EG-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen ingevolge artikel 14, eerste en tweede lid, van de richtlijn heeft het recht om onder bepaalde voorwaarden gedurende een periode van meer dan drie maanden in Nederland te verblijven (de tweede lidstaat) om een economische activiteit uit te oefenen als werknemer, als zelfstandige, om een studie of beroepsopleiding te volgen (hiervoor wordt aangesloten bij de reeds bestaande beperkingen als genoemd in artikel 3.4, eerste lid en aanhef, Vreemdelingenbesluit), of om andere redenen, bijvoorbeeld als economisch niet-actieve.

Laatstgenoemde status wordt op aanvraag verleend en strekt tot verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd. De vreemdeling is niet mvv-plichtig en dient in ieder geval aan te tonen dat in de eerste lidstaat de status als langdurig ingezetene is verkregen én dat wordt beschikt over vaste en regelmatige inkomsten. Voorts dient, afhankelijk van het aangegeven doel, aan enkele specifieke voorwaarden te worden voldaan.

II Procedure bij objectief waardeerbare redenen om geen afstand te doen van de oorspronkelijke nationaliteit

Artikel 9 lid 1 sub b

De laatste alinea van paragraaf 3.8 van de toelichting op artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, RWN, komt te vervallen en wordt vervangen door de volgende tekst:

‘Indien de verzoeker bij de indiening van het verzoek aantoont dat hij andere bijzondere en objectief waardeerbare redenen heeft om geen afstand te doen van zijn oorspronkelijke nationaliteit, dan legt – ingevolge artikel 6, tweede lid, RVVN – na ontvangst van het naturalisatieverzoek het hoofd van de Immigratie- en Naturalisatiedienst die redenen middels een nota ter beoordeling aan de Minister voor.’

Toelichting

Met ingang van 1 oktober 2006 bepaalt artikel 6, tweede lid, RVVN dat het met bewijsstukken onderbouwd beroep op bijzondere en objectief waardeerbare redenen door het hoofd van de Immigratie- en Naturalisatiedienst aan de Minister ter beoordeling moet worden voorgelegd.

Deze wijziging is bedoeld om ondervonden interpretatieverschillen weg te nemen. Met bovenstaande alinea wordt de handleiding in overeenstemming gebracht met de redactionele wijziging in artikel 6, tweede lid RVVN en de juiste handelwijze toegelicht. In die gevallen waarin een verzoeker middels bewijsstukken aannemelijk heeft gemaakt dat hij andere bijzondere en objectief waardeerbare redenen heeft om geen afstand te doen van zijn oorspronkelijke nationaliteit zal dit middels een nota van HIND aan de Minister worden voorgelegd. De Minister bepaalt uiteindelijk of de verzoeker op grond van artikel 6, tweede lid, RVVN geen afstand hoeft te doen van zijn oorspronkelijke nationaliteit.

III Handelwijze bij gebruik van een valse identiteit bij naturalisatie n.a.v. de uitspraak van de Hoge Raad van 30 juni 2006.

Artikel 14 lid 1

Paragraaf 2.1 van de toelichting op artikel 14, eerste lid, RWN, komt te vervallen en wordt vervangen door de volgende tekst:

2.1 Gebruik van valse identiteit bij naturalisatie of optie

Het bedrog, de valse verklaring of het verzwijgen van voor de naturalisatie of optie relevante feiten, kan betrekking hebben gehad op de personalia (identiteit/persoonsgegevens) van de naturalisandus. Wanneer met gebruikmaking van valse of (gedeeltelijk) fictieve personalia (die bestaan uit de voornaam, geslachtsnaam, geboortedatum en geboorteplaats) een verzoek om naturalisatie is ingediend, waardoor in het Koninklijk Besluit tot verlening van het Nederlanderschap valse personalia werden opgenomen, is dit een vorm van frauduleus handelen.

2.1.1 Naturalisatiebesluit van voor 1 april 2003

De Hoge Raad heeft bij beschikking van 30 juni 2006 aangegeven dat bij naturalisatiebesluiten die zijn genomen vóór 1 april 2003 in geval van bedrog omtrent de identiteit wordt aangenomen dat het Nederlanderschap niet is verkregen omdat het naturalisatiebesluit geen rechtsgevolg heeft gehad voor de betrokkene. Immers, door het opgeven van onjuiste personalia (valse identiteit) zijn niet de (juiste) personalia van betrokkene vermeld op het Koninklijk Besluit tot naturalisatie. Aan betrokkene is dan ook niet het Nederlanderschap verleend. Voor de optieverklaring geldt mutatis mutandis hetzelfde.

Volgens jurisprudentie van de Hoge Raad heeft een dergelijk Koninklijk Besluit geen rechtsgevolg ten aanzien van de indiener van het verzoek om naturalisatie.1

Met andere woorden: de vreemdeling verkrijgt het Nederlanderschap niet. Dit betekent ook dat het Nederlanderschap niet hoeft te worden ingetrokken met toepassing van artikel 14, eerste lid, RWN. Immers, intrekking van het Nederlanderschap is slechts mogelijk indien het Nederlanderschap daadwerkelijk is verkregen. Ook de omstandigheid dat betrokkene in het bezit is (geweest) van een Nederlands paspoort onder zijn valse personalia leidt niet tot de conclusie dat hij als Nederlander moet worden aangemerkt.

2.1.2 Bijzondere omstandigheden

De Hoge Raad heeft bij beschikking van 11 november 2005 ten aanzien van het vorenstaande nog opgemerkt dat sprake kan zijn van bijzondere omstandigheden op grond waarvan een naturalisatiebesluit waarin valse of fictieve persoonsgegevens zijn opgenomen de betrokkene toch identificeert en daarom rechtsgevolg heeft. Daarop aansluitend heeft de Hoge Raad in de beschikking van 30 juni 2006, onder verwijzing naar zijn beschikking van 11 november 2005, gesteld dat bijzondere omstandigheden inhouden dat ‘de betrokkene desondanks wel voldoende geïdentificeerd was en de aanvrager door het tot stand gekomen naturalisatiebesluit wel het Nederlanderschap heeft verworven’.Hiervan is sprake wanneer ‘ondanks de onjuistheid van de verschafte persoonsgegevens, omtrent de ware identiteit van de aanvrager bij de instanties die het verzoek moesten onderzoeken en beoordelen, een zodanige duidelijkheid heeft bestaan, dat niet gezegd kan worden dat de onjuistheid van de persoonsgegevens hun onderzoek en beoordeling belemmerd heeft’.

Of bijzondere omstandigheden kunnen worden aangenomen, hangt sterk af van de specifieke omstandigheden van het geval. Naarmate meer persoonsgegevens onjuist zijn en/of de werkelijke personalia minder onderscheidend vermogen hebben, ligt het aannemen van identificatie van de gegevens op het KB met de (werkelijke) gegevens van betrokkene minder voor de hand. Hoewel over het algemeen de naam een groter onderscheidend vermogen heeft dan een geboorteplaats of -datum, is daarmee geenszins gezegd dat een valse of onjuiste geboortedatum of -plaats – al dan niet in combinatie met de werkelijke naam – het onderzoek alsmede de beoordeling tijdens de naturalisatieprocedure niet heeft belemmerd. Op basis van de specifieke omstandigheden die door de betrokken persoon moeten worden aangedragen of die blijken uit het vreemdelingenrechtelijke en/of naturalisatiedossier van betrokkene, wordt bezien of bijzondere omstandigheden aanwezig zijn voor het oordeel dat de valse of fictieve persoonsgegevens de betrokken persoon desondanks toch dusdanig identificeren dat geconcludeerd moet worden dat het Koninklijk Besluit met daarin valse of onjuiste personalia rechtsgevolg heeft.

2.1.3 Naturalisatiebesluit van op of na 1 april 2003

Ten aanzien van naturalisatiebesluiten die zijn genomen op of ná 1 april 2003 heeft de Hoge Raad bij beschikking van 30 juni 2006 overwogen dat “In het licht van dit alles moet worden aangenomen dat de regeling van artikel 14 lid 1 (RWN) mede betrekking heeft op gevallen als het onderhavige, waarin de aanvrager zijn personalia niet juist heeft opgegeven en het naturalisatiebesluit hem derhalve niet met de juiste personalia aanduidt, doch wel duidelijk is op welke fysieke persoon het besluit betrekking heeft. Uit het systeem en de strekking van de wet volgt derhalve dat ook in dat geval een naturalisatiebesluit, verleend onder de werking van de RWN zoals deze sinds 1 april 2003 luidt, rechtsgevolg heeft, zolang het niet met toepassing van artikel 14 lid 1 RWN is ingetrokken.” In het geval het Koninklijk Besluit dateert van op of ná 1 april 2003 geldt voor het opgeven van een valse identiteit derhalve dat rechtsgevolg is verbonden aan het Koninklijk Besluit en betrokkene Nederlander is geworden. Het Nederlanderschap kan wel conform artikel 14, eerste lid, RWN worden ingetrokken.

Vorenstaande geldt ook voor de vreemdeling die op of na 1 april 2003 onder valse personalia door bevestiging van de optieverklaring het Nederlanderschap heeft verkregen.

Toelichting

De Hoge Raad heeft bij beschikking van 30 juni 2006 (R05/095 HR) het standpunt met betrekking tot het gebruik van een valse identiteit bij naturalisatie nader gedefinieerd. In het verleden was het zo dat in het geval onjuiste personalia waren opgeven bij de naturalisatie en derhalve de onjuiste personalia vermeld stonden op het naturalisatiebesluit ervan uitgegaan werd dat een dergelijk naturalisatiebesluit geen rechtgevolg heeft en de vreemdeling het Nederlanderschap nimmer heeft verkregen. In de voornoemde uitspraak heeft de Hoge Raad bepaald dat bij een naturalisatiebesluit van voor 1 april 2003 geconcludeerd kan worden dat het Nederlanderschap nimmer is verleend (geen rechtgevolg) tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden.

Wanneer echter sprake is van een naturalisatiebesluit van op of ná 1 april 2003 geldt volgens de Hoge Raad dat indien onjuiste personalia zijn vermeld op het naturalisatiebesluit, artikel 14 lid 1 RWN van toepassing is. In dat geval kan dus niet geconcludeerd kan worden dat rechtgevolg aan het naturalisatiebesluit kan worden onthouden en zal conform artikel 14 lid 1 RWN bekeken moeten worden of het Nederlanderschap ingetrokken moet worden.

IV Wijziging telefoonnummers in de Handleiding.

Onderdeel B Voorlichting

Per 1 januari 2007 zijn de telefoonnummers van de Immigratie- en Naturalisatiedienst in Rijswijk gewijzigd. Dit heeft ook gevolgen voor de telefoonnummers zoals deze staan vermeld bij onderdeel B, Hoofdstuk 4, 6, 7, 8 en 11 van de Handleiding.

Telefoon- en faxnummers die beginnen met (070) 370 3 _ _ _ zijn gewijzigd in (070) 779 4 _ _ _.

Telefoon- en faxnummers die beginnen met (070) 370 9_ _ _ zijn gewijzigd in (070) 779 5_ _ _.

V Nieuwe circulaire inzake legalisatie en verificatie van buitenlandse bewijsstukken betreffende de staat van personen, alsmede de toepassing van DNA-onderzoek in een aantal gevallen waarin bewijsstukken ontbreken.

Artikel 6, 7, 8 en 28

Per 15 mei 2006 is de nieuwe circulaire inzake legalisatie en verificatie van buitenlandse bewijsstukken betreffende de staat van personen, alsmede de toepassing van DNA-onderzoek in een aantal gevallen waarin bewijsstukken ontbreken van kracht. In de derde alinea van paragraaf 3.2 van de toelichting op artikel 6, eerste lid, aanhef en onder c, RWN dient de gehele tekst in de voetnoot te worden vervangen door de tekst “De circulaire legalisatie en verificatie van buitenlandse bewijsstukken betreffende de staat van personen, alsmede de toepassing van DNA-onderzoek in een aantal gevallen waarin bewijsstukken ontbreken van 15 mei 2006 is van toepassing.”

In:

– paragaaf 2.2.5.4 van de toelichting op artikel 6, tweede lid, RWN;

– paragraaf 3.5.4 van de toelichting op artikel 7, RWN;

– in de negende en tiende alinea van paragraaf 5.3 van de toelichting op artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, RWN, en

– na de laatste zin van de paragraaf ‘Procedure’ in de toelichting op artikel 28, eerste lid, RWN wordt de tekst “De thans geldende legalisatiecirculaire is van (overeenkomstige) toepassing met uitzondering van de aanwijzing probleemlanden. Voor Ghana, Nigeria, Pakistan, India en de Dominicaanse Republiek wordt ook volstaan met een gelegaliseerde akte die in geval van twijfel kan worden geverifieerd.” verwijderd en vervangen door de tekst “De circulaire legalisatie en verificatie van buitenlandse bewijsstukken betreffende de staat van personen, alsmede de toepassing van DNA-onderzoek in een aantal gevallen waarin bewijsstukken ontbreken van 15 mei 2006 is van toepassing.”

Tot slot

Dit TBN treedt in werking met ingang van de tweede dag na dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en werkt terug tot 1 januari 2007.

De tekst van dit TBN wordt, voor zover relevant, zo spoedig mogelijk verwerkt in de Handleiding RWN.

De Minister van Justitie,
namens deze:
de directeur-generaalWetgeving, Internationale Aangelegenheden en Vreemdelingenzaken, R.K. Visser.

  • 1

    De Hoge Raad: 11 november 2005, nr. R04/127 HR (JV 2006, nr.2).

    De Hoge Raad: 30 juni 2006, nr. R05/095 HR (JV 2006, nr. 314).

Naar boven