Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap | Staatscourant 2007, 66 pagina 9 | Overig |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap | Staatscourant 2007, 66 pagina 9 | Overig |
Regeling van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 19 maart 2007, nr. PLW/2007/7025, houdende regels voor het verstrekken van subsidie voor projecten ter verhoging van het opleidingsniveau van de beroepsbevolking (Tijdelijke stimuleringsregeling leren en werken 2007)
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
Handelende in overeenstemming met de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit;
Gelet op artikel 4 van de Wet overige OCenW-subsidies;
Besluit:
In deze regeling wordt verstaan onder:
a. bedrijfsleven:
1°. werkgeversorganisaties;
2°. brancheorganisaties; of
3°. vakorganisaties;
b. bewindspersoon:
1°. Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;
2°. Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid; of
3°. Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit;
c. brancheorganisatie: rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid, niet zijnde een rechtspersoon die krachtens publiekrecht is ingesteld, die niet bedrijfsmatig werkzaam is en die blijkens zijn statuten als doel heeft de belangen te behartigen van ondernemers die behoren tot eenzelfde bedrijfstak of een samenhangend deel ervan;
d. certificaat:
1°. certificaat of diploma behorende bij een beroepsopleiding, opgenomen in het Centraal Register Beroepsopleidingen, of een opleiding, opgenomen in het Centraal Register Opleidingen Hoger Onderwijs; of
2°. certificaat of deelcertificaat dat door een brancheorganisatie of een Opleidings- en Ontwikkelingsfonds in een branche als extra kwalificatie voor de arbeidsmarkt wordt erkend;
e. duaal traject: traject van leren en werken dat strekt tot het behalen van een certificaat;
f. eerder verworven competenties: door werkervaring of op andere wijze verworven kennis, vaardigheden en competenties;
g. EVC-methodiek: methodiek door middel waarvan eerder verworven competenties van iemand in kaart kunnen worden gebracht;
h. EVC-traject: traject waarin een EVC-methodiek wordt gehanteerd en dat strekt tot het behalen van een certificaat;
i. gebruiker van een leerwerkloket: persoon die gebruik maakt van de diensten van een leerwerkloket met als doel het doorlopen van een EVC-traject;
j. gebruiker van een nieuwe EVC-methodiek: persoon die een EVC-traject doorloopt, waarin een nieuwe EVC-methodiek wordt gehanteerd;
k. intentieverklaring: op schrift gestelde, door partijen ondertekende en rechtens niet afdwingbare afspraak tussen partijen;
l. leerwerkloket: voorziening in een regio waar burgers, werkzoekenden, werknemers of werkgevers advies kunnen inwinnen over EVC-trajecten, en waar zij zo nodig begeleid kunnen worden om ontbrekende kwalificaties via opleiding, loopbaan of beroepskeuze aan te vullen tot een voor de arbeidsmarkt relevante beroepskwalificatie en het daarbij behorende certificaat;
m. Minister: Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;
n. Opleidings- en Ontwikkelingsfonds: door werkgevers en werknemers in het leven geroepen, dan wel beheerd, samenwerkingsverband per bedrijfstak of onderneming;
o. werkgever: natuurlijke persoon of rechtspersoon in wiens dienst dan wel voor wie een werknemer arbeid verricht;
p. werkgeversorganisatie: organisatie die de individuele en gemeenschappelijke belangen behartigt van:
1°. werkgevers; of
2°. ondernemingen;
q. vakorganisatie: organisatie die de individuele en gemeenschappelijke belangen behartigt van aangesloten werknemers en andere leden;
r. Kwaliteitscode EVC: kwaliteitscode voor erkenning verworven competenties van het kenniscentrum EVC, opgenomen in de bijlage bij het Convenant ‘Een kwaliteitscode voor EVC’ (Stcrt. 2006, 243).
1. De Minister kan projectsubsidie verlenen als bijdrage in de kosten voor de verwezenlijking van de inhoud van een intentieverklaring die tot doel heeft de mogelijkheden tot leren en werken voor werkenden en werkzoekenden te bevorderen, door middel van activiteiten die strekken tot:
a. het tot stand komen van nieuwe duale trajecten en deelneming daaraan;
b. het inrichten van één leerwerkloket en gebruikmaking daarvan; of
c. het werven van deelnemers aan EVC-trajecten en de organisatie van het aanbod van EVC-trajecten.
2. Bij het tot stand komen van nieuwe duale trajecten als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, gaat het om een aantoonbare vergroting van de instroom van personen binnen de doelgroep, bedoeld in het eerste lid, aanhef.
3. Een intentieverklaring als bedoeld in het eerste lid:
a. heeft betrekking op een regio;
b. bevat in ieder geval afspraken over de:
1°. vraag van de betrokken werkgevers naar de duale trajecten of deelnemers aan EVC-trajecten, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a onderscheidenlijk onderdeel c; en
2°. inspanning en voorbereidingen van de betrokken aanbieders van een of meer opleidingen, bedoeld in artikel 1.3, ten behoeve daarvan.
Partijen bij een intentieverklaring
1. Tot de partijen bij een intentieverklaring als bedoeld in artikel 1.2, eerste lid, onderdeel a, behoren ten minste een bewindspersoon en een of meer vertegenwoordigers van:
a. een of meer werkgevers of het bedrijfsleven;
b. een of meer aanbieders van een of meer opleidingen die strekken tot het behalen van een certificaat;
c. een of meer organisaties die zorgdragen voor de toestroom van deelnemers aan duale trajecten.
2. Tot de partijen bij een intentieverklaring als bedoeld in artikel 1.2, eerste lid, onderdeel b, behoren ten minste een bewindspersoon en een of meer vertegenwoordigers van:
a. een of meer werkgevers of het bedrijfsleven;
b. een of meer aanbieders van een of meer opleidingen die strekken tot het behalen van een certificaat; en
c. een of meer Centra voor Werk en Inkomen als bedoeld in hoofdstuk 4 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.
3. Tot de partijen bij een intentieverklaring als bedoeld in artikel 1.2, eerste lid, onderdeel c, behoren ten minste een bewindspersoon en een of meer vertegenwoordigers van:
a. een of meer werkgevers of het bedrijfsleven; en
b. een of meer bij de kwaliteitscode EVC aangesloten aanbieders van een of meer opleidingen die strekken tot het behalen van een certificaat.
4. Aanbieders van een beroepsopleiding opgenomen in het centraal Register Opleidingen Hoger Onderwijs behoren niet tot de partijen bij een intentieverklaring als bedoeld in artikel 1.2, eerste lid, onderdeel c.
Startsubsidie en vervolgsubsidie
1. De Minister kan een startsubsidie verlenen als bijdrage in de kosten van het ontwikkelen van een activiteitenplan en een begroting, die zien op de verwezenlijking van een intentieverklaring als bedoeld in artikel 1.2, eerste lid, met dien verstande dat de intentieverklaring voorziet in een te realiseren:
a. minimumaantal van 200 deelnemers aan nieuwe duale trajecten;
b. organisatie van een leerwerkloket; of
c. minimumaantal van 200 deelnemers aan EVC-trajecten.
2. Geen startsubsidie wordt verleend voor het doel, bedoeld in artikel 1.2, eerste lid, onderdeel a onderscheidenlijk onderdeel c, aan een aanvrager die reeds op grond van de Tijdelijke stimuleringsregeling leren en werken vervolgsubsidie heeft ontvangen voor dit doel.
3. De Minister kan een vervolgsubsidie verlenen als bijdrage in de kosten voor de verwezenlijking van een intentieverklaring als bedoeld in artikel 1.2, eerste lid, die is uitgewerkt in een activiteitenplan en een begroting, met dien verstande dat de intentieverklaring, het activiteitenplan en de begroting voorzien in een te realiseren:
a. minimumaantal van 200 deelnemers aan nieuwe duale trajecten;
b. organisatie van een leerwerkloket; of
c. minimumaantal van 200 deelnemers aan EVC-trajecten.
4. Subsidie voor het doel, bedoeld in artikel 1.2, onderdeel b, wordt uitsluitend verleend indien eveneens subsidie is verleend voor het doel, bedoeld in artikel 1.2, onderdeel c.
5. Geen subsidie wordt verleend voor het doel, bedoeld in artikel 1.2, eerste lid, onderdeel b, aan een aanvrager die reeds op grond van de Tijdelijke stimuleringsregeling leren en werken vervolgsubsidie heeft ontvangen voor dit doel.
1. Subsidie wordt verleend aan een van de partijen bij een intentieverklaring als bedoeld in artikel 1.2, eerste lid, die daartoe door de overige partijen schriftelijk is gemachtigd.
2. Het eerste lid is niet van toepassing op een bewindspersoon.
Voor subsidieverlening op grond van deze regeling is € 15.000.000 beschikbaar, waarvan voor activiteiten als bedoeld in:
a. artikel 1.2, eerste lid, onderdeel a: € 5.000.000; en
b. artikel 1.2, eerste lid, onderdelen b en c: € 10.000.000.
De startsubsidie bedraagt € 25.000.
De hoogte van de vervolgsubsidie bedraagt ten hoogste 75% van de subsidiabele kosten, met dien verstande dat:
a. voor nieuwe duale trajecten niet meer wordt verleend dan:
1°. € 100.000 voor het minimumaantal van 200 tot stand te komen nieuwe duale trajecten; en
2°. € 500 per daarnaast tot stand te komen nieuw duaal traject, met een maximum van € 500.000;
b. voor de organisatie van een leerwerkloket niet meer wordt verleend dan € 150.000; en
c. voor werving van deelnemers aan EVC-trajecten en organisatie van het aanbod van EVC-trajecten niet meer wordt verleend dan:
1°. € 100.000 voor het minimumaantal van 200 te behalen deelnemers aan EVC-trajecten; en
2°. € 500 per daarnaast te behalen deelnemer aan een EVC-traject, met een maximum van € 500.000.
1. Subsidie wordt op aanvraag verleend.
2. In afwijking van artikel 2.5, tweede lid, kunnen startsubsidie en vervolgsubsidie op aanvraag gelijktijdig worden verleend, indien de aanvrager zowel aan de vereisten voor een startsubsidie als aan de vereisten voor een vervolgsubsidie voldoet.
1. Een aanvraag voor startsubsidie gaat vergezeld van een schriftelijke machtiging als bedoeld in artikel 1.5 en een afschrift van een intentieverklaring als bedoeld in artikel 1.2, eerste lid, waarin, voor zover van toepassing, is opgenomen het beoogde aantal:
a. nieuwe duale trajecten per 31 december 2008; of
b. deelnemers aan EVC-trajecten per 31 december 2008.
2. Onverminderd de artikelen 1.1, onderdeel k, 1.3, eerste tot en met derde lid, en 1.5 kan ondertekening van een intentieverklaring als bedoeld in artikel 1.2, eerste lid, door een van de partijen, bedoeld in de onderdelen van artikel 1.3, eerste tot en met derde lid, achterwege blijven voor wat betreft een aanvraag voor startsubsidie.
3. Een aanvraag voor vervolgsubsidie gaat vergezeld van een:
a. schriftelijke machtiging als bedoeld in artikel 1.5;
b. afschrift van een intentieverklaring als bedoeld in artikel 1.2, eerste lid;
c. door alle partijen bij een intentieverklaring als bedoeld in artikel 1.2, eerste lid ondertekend activiteitenplan;
d. door alle partijen bij een intentieverklaring als bedoeld in artikel 1.2, eerste lid ondertekende begroting; en
4. De subsidieaanvraag ingediend door een rechtspersoon gaat de eerste maal vergezeld van een afschrift van de statuten dan wel de reglementen van de subsidieaanvrager zoals deze laatstelijk zijn vastgesteld of gewijzigd, alsmede:
a. het laatst opgemaakte financieel verslag; of
b. de laatst opgemaakte jaarrekening en de toelichting daarop of, indien deze ontbreekt, een overzicht van de financiële situatie van de subsidieaanvrager en van instellingen waarmee de subsidieaanvrager een organisatorische of financiële band heeft op het moment van de aanvraag.
5. Het vierde lid is niet van toepassing indien de rechtspersoon een krachtens publiekrecht ingestelde rechtspersoon is.
6. De in het vierde lid, onderdeel a en b, bedoelde bescheiden dan wel het overzicht van de financiële situatie zijn voorzien van een schriftelijke verklaring onderscheidenlijk een schriftelijke mededeling omtrent de getrouwheid, afkomstig van een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.
7. De subsidieaanvraag wordt ingediend met gebruikmaking van een formulier voor startsubsidie onderscheidenlijk een formulier voor vervolgsubsidie. Deze formulieren zijn opgenomen in bijlage I onderscheidenlijk bijlage II behorende bij deze regeling.
8. De Minister kan nadere eisen stellen aan de wijze waarop de onderdelen van de subsidieaanvraag, bedoeld in het eerste en derde lid, worden uitgewerkt.
9. Het tweede lid en het derde lid, onderdeel c en d, zijn niet van toepassing op een bewindspersoon.
1. Het activiteitenplan voor de vervolgsubsidie omvat een overzicht van de aard en omvang van de voorgenomen activiteiten en voorziet, voor zover deze onderwerpen op de aanvraag voor de vervolgsubsidie van toepassing zijn, ten minste in:
a. een kwantitatieve en kwalitatieve beschrijving van de bestaande dienstverlening op het terrein van:
1°. duale trajecten;
2°. leerwerkloketten; of
3°. EVC-trajecten;
b. het per 31 december 2008 beoogde aantal
1°. nieuwe duale trajecten;
2°. deelnemers aan EVC-trajecten;
c. een kwalitatieve beschrijving van de tot stand te komen dienstverlening op het terrein van:
1°. duale trajecten;
2°. eerwerkloketten; of
3°. EVC-trajecten;
d. een omschrijving van de doelgroepen van, voor zover van toepassing, de:
1°. deelnemers aan de trajecten, bedoeld in onderdeel b; of
2°. gebruikers, bedoeld in onderdeel b;
e. een beschrijving van de:
1°. acquisitie- en pr-activiteiten en de wijze waarop kandidaten geworven worden;
2°. wijze waarop de Kwaliteitscode EVC wordt gehanteerd; en
f. een concrete onderbouwing van de afspraken, bedoeld in artikel 1.2, derde lid, onderdeel b.
2. Indien de aanvraag ziet op duale trajecten of EVC-trajecten die een aanvulling vormen op die waarvoor aan de aanvrager reeds op grond van de Tijdelijke stimuleringsregeling leren en werken een vervolgsubsidie is verleend, wordt als activiteitenplan beschouwd een supplement op het activiteitenplan dat in het kader van die regeling is ingediend. Het eerste lid, aanhef en onderdeel a tot en met e, is van overeenkomstige toepassing op het supplement. Het supplement voorziet in een concrete onderbouwing van de:
a. vraag van de betrokken werkgevers naar de duale trajecten of EVC-trajecten, bedoeld in artikel 1.2, eerste lid, onderdeel a onderscheidenlijk onderdeel c; en
b. inspanning en voorbereidingen van de betrokken aanbieders van een of meer opleidingen.
1. In de begroting voor de vervolgsubsidie worden, voor zover deze onderwerpen op de aanvraag voor de vervolgsubsidie van toepassing zijn, onderscheiden:
a. de organisatiekosten tot 31 december 2008 voor:
1°. nieuwe duale trajecten;
2°. een nieuw leerwerkloket; of
3°. EVC-trajecten;
b. de op grond van deze regeling niet subsidiabele kosten voor de feitelijke:
1°. uitvoering van de nieuwe duale trajecten;
2°. exploitatie van het leerwerkloket; of
3°. uitvoering van de EVC-trajecten; en
c. de verdeling van de kosten over de verschillende partijen bij een intentieverklaring als bedoeld in artikel 1.2, eerste lid.
2. In de kosten worden onderscheiden:
a. loonkosten verbonden aan de inzet van eigen personeel van de partijen bij een intentieverklaring als bedoeld in artikel 1.2, eerste lid;
b. materiële kosten, bestaande uit:
1°. kosten voor huisvesting; en
2°. overige materiële kosten;
c. kosten voor gebruikmaking van diensten van derden; en
d. kosten voor overhead.
3. De begroting voor vervolgsubsidie gaat vergezeld van een overzicht van de liquiditeitsbehoefte per kwartaal, waarin gemotiveerd inzicht wordt gegeven in het verloop van de liquiditeitsbehoefte van de activiteiten.
4. Het tweede lid, onderdeel a, is niet van toepassing op een bewindspersoon.
1. Een aanvraag voor startsubsidie kan worden ingediend tot en met 1 september 2007.
2. Een aanvraag voor vervolgsubsidie kan worden ingediend tot en met 90 dagen na de aanvraag voor startsubsidie.
De Minister verdeelt het beschikbare bedrag in de volgorde van ontvangst van de aanvragen, met dien verstande dat wanneer de aanvrager krachtens artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht de gelegenheid heeft gehad de subsidieaanvraag aan te vullen, de dag waarop de aanvullende informatie is ontvangen, met betrekking tot de verdeling, als datum van ontvangst geldt.
1. De Minister beslist binnen twee weken na ontvangst van de aanvraag voor startsubsidie.
2. De Minister beslist binnen vier weken na ontvangst van de aanvraag voor vervolgsubsidie.
3. Ingeval van toepassing van artikel 2.1, tweede lid, beslist de Minister binnen vier weken na de ontvangst van de aanvraag.
Advies voorafgaand aan subsidieverlening
1. De Minister kan ten behoeve van de beslissing over de subsidieverlening het advies inwinnen van een of meer externe deskundigen.
2. De Minister beslist over de subsidieverlening mede op basis van advies van de beoordelingscommissie, bedoeld in artikel 3.4 van de Tijdelijke stimuleringsregeling leren en werken.
Niet vervullen begrotingsvoorwaarde
1. Een subsidie ten laste van een begroting die nog niet is vastgesteld, wordt verleend onder de voorwaarde, bedoeld in artikel 4:34, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
2. In geval van het niet vervullen van de voorwaarde, bedoeld in artikel 4:34, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, worden de op grond van deze regeling verleende subsidiebedragen verlaagd tot het bedrag van de subsidie dat na de vaststelling of goedkeuring van de begroting ter beschikking staat, een en ander naar rato van het aantal subsidieaanvragers aan wie subsidie is verleend en van de hoogte van de verleende subsidiebedragen.
Onverminderd artikel 4:35 van de Algemene wet bestuursrecht wordt er geen subsidie verstrekt voor zover subsidie is verstrekt op grond van een andere rijkssubsidieregeling met een doelstelling die overeenkomt met de doelstelling bedoeld in deze regeling, met uitzondering van de Subsidieregeling ESF-2007-2013.
Onverminderd artikel 4:35 van de Algemene wet bestuursrecht kan de subsidieverlening worden geweigerd indien:
a. de aanvraag niet voldoet aan de bij deze regeling gestelde eisen;
b. de aanvraag ziet op duale trajecten die al voor de indiening van de aanvraag tot stand zijn gekomen; of
c. de kosten van het project niet in redelijke verhouding staan tot de daarvan te verwachten resultaten.
Verplichtingen subsidieontvanger
Ingeval artikel 2.1, tweede lid, niet van toepassing is, stelt de ontvanger van startsubsidie binnen 90 dagen na de aanvraag voor startsubsidie een activiteitenplan voor vervolgsubsidie op en een begroting voor vervolgsubsidie.
De subsidieontvanger verstrekt alle door of namens de Minister gevraagde informatie ten behoeve van beleidsonderzoek en controledoeleinden en bevordert, indien de Minister dat verzoekt, alvorens de subsidie wordt vastgesteld een overleg tussen alle partijen bij een intentieverklaring als bedoeld in artikel 1.2, eerste lid.
1. De subsidieontvanger houdt een inzichtelijke en controleerbare administratie bij met betrekking tot de voorbereiding en uitvoering van het project en de in verband daarmee gedane uitgaven en verworven inkomsten.
2. De administratie is zodanig opgezet dat deze voldoende waarborgen biedt voor beleidsonderzoek en controledoeleinden als bedoeld in artikel 4.2.
3. De administratie biedt voldoende mogelijkheden voor een goede accountantscontrole op de juiste naleving van de subsidievoorwaarden.
Indien ter uitvoering van het project in opdracht diensten of werkzaamheden door derden worden verricht, worden partijen bij intentieverklaring als bedoeld in artikel 1.2, eerste lid, geacht de regels voor aanbesteding in acht te nemen.
1. Binnen vier maanden na beëindiging van het project, doch uiterlijk op 1 april 2009, dient de subsidieontvanger een aanvraag tot vaststelling van de subsidie in bij de Minister.
2. De Minister beslist binnen 90 dagen na ontvangst van de aanvraag tot vaststelling van de subsidie.
1. De aanvraag tot vaststelling van subsidie gaat vergezeld van een financieel verslag en een verslag van activiteiten waarin de met de verstrekte subsidie bereikte resultaten worden verantwoord.
2. Het financieel verslag en het verslag van activiteiten worden ondertekend door alle partijen bij een intentieverklaring als bedoeld in artikel 1.2, eerste lid, met uitzondering van een bewindspersoon.
Artikel 4:76 van de Algemene wet bestuursrecht is van overeenkomstige toepassing op het financieel verslag.
1. Indien het subsidiebedrag meer bedraagt dan € 60.000 gaat het financieel verslag vergezeld van een verklaring omtrent de getrouwheid, afgegeven door een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.
2. De accountantsverklaring bevat tevens een oordeel over de naleving van de subsidievoorwaarden door de subsidieontvanger en wordt vormgegeven overeenkomstig het als bijlage III bij deze regeling opgenomen model.
3. De Minister kan nadere verplichtingen opleggen in verband met de inrichting van de accountantsverklaring.
1. Het verslag van activiteiten bevat een overzicht van de werkzaamheden waarvoor subsidie is verstrekt en van de daarmee bereikte resultaten, en bevat, voor zover van toepassing, tevens een afschrift van een openbaar jaarverslag van de partijen bij een intentieverklaring als bedoeld in artikel 1.2, eerste lid, die een leerwerkloket hebben ingericht.
2. De inrichting van het verslag van activiteiten komt overeen met de inrichting van het activiteitenplan voor de vervolgsubsidie.
3. Het verslag van activiteiten bevat, voor zover van toepassing, een analyse van verschillen tussen de beoogde resultaten en de feitelijke realisatie.
4. Een openbaar jaarverslag als bedoeld in het eerste lid bevat ten minste:
a. een verslag van de inrichting van het leerwerkloket; en
b. de wijze waarop het jaarverslag is verspreid.
5. De Minister kan nadere verplichtingen opleggen met betrekking tot de inhoud van het verslag van activiteiten.
6. Het eerste lid is niet van toepassing op een bewindspersoon.
Onverminderd artikel 4.46, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan de subsidie lager worden vastgesteld indien de activiteiten in onvoldoende mate hebben bijgedragen aan het doel waarvoor subsidie is verleend.
Nadat subsidie is verleend, kan de Minister voorschotten verstrekken tot ten hoogste 80% van het verleende subsidiebedrag.
Overgangsbepalingen en wijziging andere regeling
Intentieverklaringen voorafgaand aan datum inwerkingtreding
Artikel 1.2, derde lid, is niet van toepassing op intentieverklaringen die voor de datum van inwerkingtreding van deze regeling zijn gesloten en ten behoeve waarvan geen vervolgsubsidie is verleend op grond van de Tijdelijke stimuleringsregeling leren en werken.
Toepassing regeling na vervaldatum
Voor zover er vanaf de vervaldatum van deze regeling ter zake nog sprake is van enige bestuursrechtelijke afdoening, met inbegrip van bezwaar- en beroepsprocedures, vindt deze overeenkomstig deze regeling, plaats.
Wijziging Tijdelijke stimuleringsregeling leren en werken
In artikel 3.4, eerste lid, van de Tijdelijke stimuleringsregeling leren en werken wordt voor het zinsdeel ‘die zien op duale trajecten’ ingevoegd: en de Tijdelijke stimuleringsregeling leren en werken 2007.
Inwerkingtreding en vervaldatum
Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en vervalt met ingang van 1 februari 2009.
Deze regeling wordt aangehaald als: Tijdelijke stimuleringsregeling leren en werken 2007.
Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst, met uitzondering van de bijlagen, die ter inzage worden gelegd in de bibliotheek van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap te Den Haag en bekend worden gemaakt op de internetsite van SenterNovem, agentschap van het Ministerie van Economische zaken.
In het actieplan ‘leven lang leren’ van november 2004 (Kamerstukken II 2004-2005, 27 406, nr. 32) en in de kabinetsnotitie ‘Duale Trajecten’ (Kamerstukken II 2004–2005, 30 012, nr. 3) heeft het kabinet zijn ambities voor een leven lang leren op tafel gelegd. Om deze ambities te kunnen realiseren, is per 1 maart 2005 de projectdirectie Leren & Werken gestart. Deze projectdirectie bestaat tot en met eind 2007 en is een gezamenlijke activiteit van de Ministeries van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Ook de Ministeries van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, en van Economische Zaken zijn betrokken bij de projectdirectie. De kabinetsambities met een leven lang leren zijn door de projectdirectie uitgewerkt in een plan van aanpak dat in juni 2005 is gepubliceerd onder de titel ‘Leren & Werken Versterken’ (zie www.leren-werken.nl).
Algemeen doel van het project is dat de inspanningen van de projectdirectie bijdragen aan:
– meer en beter toegeruste vaklieden door verbetering van de aansluiting tussen beroepsonderwijs en bedrijfsleven,
– minder uitkeringslasten en betere sociale integratie, en
– realisatie van de Lissabon-doelstelling om in 2010 deelname van scholing van volwassenen te laten groeien naar 20% van de beroepsbevolking en het percentage van mensen met een startkwalificatie naar 80% van de beroepsbevolking.
Deze brede, meer algemene doelstellingen zijn in genoemd plan van aanpak vertaald in de volgende specifieke doelstellingen voor de projectdirectie, te weten het vóór 1 oktober 2007 realiseren van:
– de start van minimaal 15.000 leerwerktrajecten (duale trajecten) voor werkenden en voor werkzoekenden van drieëntwintig jaar en ouder,
– de start van 20.000 EVC-trajecten voor werkenden en voor werkzoekenden van drieëntwintig jaar en ouder, en
– het opzetten van een regionale structuur van leerwerkloketten.
Het budget van de Tijdelijke Stimuleringsregeling Leren en Werken (Stcrt. 16 december 2005, nr. 245, laatstelijk gewijzigd bij Ministeriële regeling van 11 juli 2006 (Stcrt. 138)) is volledig ingezet voor het realiseren van bovengenoemde doelstellingen. Met het in 2006 gehonoreerde FES-project ‘Beroepsonderwijs in bedrijf’ is extra subsidiegeld vrijgekomen voor realisering van extra duale trajecten, EVC-trajecten en leerwerkloketten, bovenop genoemde streefcijfers voor 1 oktober 2007. Met dit extra geld is het streven om voor 31 december 2008 te realiseren:
– de start van 20.000 extra leerwerktrajecten op maat voor volwassenen van 23 jaar en ouder, en
– de start van 10.000 EVC-trajecten voor volwassenen van 23 jaar en ouder.
Het genoemde extra budget zal via deze nieuwe subsidieregeling worden ingezet voor het realiseren van de extra doelstellingen. In 2007 zal de helft van het extra budget worden ingezet. Bij positieve evaluatie van de resultaten zal in 2008 de andere helft worden ingezet.
De overheid neemt niet zelf de uitvoering van deze doelen op zich, maar wil werkgevers, werknemers, burgers, bedrijfsleven, onderwijsaanbieders, gemeenten,en andere betrokken organisaties in de regio stimuleren en helpen om deze doelen, betrekking hebbend op combinaties van leren en werken, te realiseren.
Met een groot aantal partijen in regio’s in heel Nederland zijn of worden door de projectdirectie contacten gelegd om afspraken te maken over hun bijdrage aan het realiseren van bovengenoemde doelen. Lukt dat, dan slaat dat neer in een intentieverklaring die wordt ondertekend door regionale partijen (overheid, onderwijs en ondernemers) en door een bewindspersoon. De intenties worden vervolgens door de partijen in de regio uitgewerkt in een activiteitenplan en begroting.
De gedachte hierbij is dat door de samenwerking in een regio te stimuleren en te richten op concrete doelen een blijvende samenwerking gaat ontstaan tussen bedrijfsleven, onderwijs, scholingsinstellingen, gemeenten, CWI, UWV en andere partijen betrokken bij leren en werken. Hierdoor wordt een bijdrage geleverd aan het tot stand komen van een soort infrastructuur die er toe leidt dat in de toekomst iedere burger leren en werken in zijn loopbaan combineert.
Het doel van deze regeling is een bijdrage beschikbaar te stellen voor de verwezenlijking van intentieverklaringen. Dat wil zeggen dat na het tekenen van de intentieverklaring eerst een activiteitenplan en een begroting worden opgesteld, waarin een concrete uitwerking wordt gegeven van de intenties en dat vervolgens de uitvoering van dit plan ter hand wordt genomen. De intentieverklaringen dienen betrekking te hebben op het tot stand komen van nieuwe duale trajecten en deelneming daaraan, op het inrichten van een leerwerkloket en op de organisatie van EVC-aanbod en de deelneming daaraan.
Hoe gaat deze regeling in de praktijk werken?
Zoals in het plan van aanpak staat beschreven, nodigt de projectdirectie Leren & Werken partijen uit die als ‘aandeelhouder’ willen fungeren voor delen van de door het kabinet in het plan van aanpak geformuleerde ambities, met betrekking tot duale trajecten, EVC en/of een regionaal leerwerkloket.
Met een regio wordt het gesprek aangegaan over de mogelijkheden om tot concrete afspraken te komen. Indien deze afspraken leiden tot een gezamenlijke intentieverklaring die betrekking heeft op een minimum aantal van 200 deelnemers aan nieuwe duale trajecten, de organisatie van een leerwerkloket, of een minimum aantal van 200 deelnemers aan EVC-trajecten, wordt voorzien in de mogelijkheid van een startsubsidie. Deze wordt verleend op basis van de ondertekende intentieverklaring (met handtekening van een Minister of staatssecretaris). De startsubsidie is bestemd voor het ontwikkelen van een activiteitenplan en een begroting gericht op de verwezenlijking van de intentieverklaring.
Partijen die alleen een aanvraag doen voor verhoging van de te realiseren aantallen duaal en EVC uit hun reeds gehonoreerde projectaanvraag onder de eerder vastgestelde Tijdelijke stimuleringsregeling leren en werken, kunnen volstaan met een aanvulling van het bestaande activiteitenplan met een onderbouwing van de extra te realiseren aantallen.
Als het activiteitenplan (soms is sprake van meerdere deelplannen) is uitgewerkt wordt een vervolgsubsidie verleend en kan aldus met de uitvoering van de activiteiten worden begonnen.
De subsidie die op basis van deze regeling wordt toegekend, is bedoeld als bijdrage aan de organisatie van de uitvoering van het activiteitenplan. De subsidie is uitdrukkelijk bedoeld om organiserend vermogen te subsidiëren. Dat organiserend vermogen kan ook worden gebruikt om een blijvende samenwerking en ‘infrastructuur’ voor leren en werken op te zetten. Dat is zoals eerder opgemerkt het achterliggende doel van de kabinetsplannen. Het is de bedoeling dat de infrastructuur voor een leven lang leren ook nadat de projectdirectie is gestopt, blijft bestaan.
Voor de hoogte van de vervolgsubsidie zijn het activiteitenplan en de begroting het uitgangspunt. Hierbij gelden twee regels:
– de hoogte van de vervolgsubsidie bedraagt ten hoogste 75% van de subsidiabele kosten, en
– de subsidie bedraagt niet meer dan een bepaald maximumbedrag dat afhankelijk is van de doelstelling van de aanvrager.
De subsidiabele kosten zijn de organisatiekosten voor nieuwe duale trajecten, leerwerkloketten en werving van deelnemers aan EVC-trajecten en de organisatie van het aanbod van EVC-trajecten. Niet subsidiabel zijn de kosten voor de feitelijke uitvoering van nieuwe duale trajecten, de exploitatie van het leerwerkloket of de uitvoering van EVC-trajecten.
De uiteindelijke subsidievaststelling is gerelateerd aan de feitelijk gemaakte kosten en niet aan de feitelijk gerealiseerde aantallen deelnemers. Doel van de regeling is immers om een bijdrage te geven in de organisatiekosten.
Belangrijkste wijzigingen ten opzicht van de eerder vastgestelde Tijdelijke stimuleringsregeling leren en werken uit 2005 zijn de volgende.
– Zowel in de intentieverklaring als het activiteitenplan moet de vraag van werkgevers naar duale trajecten en/of EVC concreet onderbouwd zijn.
– Zowel in de intentieverklaring als in het activiteitenplan moeten onderwijsinstellingen onderbouwen dat ze zich aantoonbaar gaan inspannen binnen hun organisatie en voorbereidingen gaan treffen om de te verwachten vraag naar EVC en duale trajecten op te kunnen vangen.
– De eis tot aansluiting bij de EVC-kwaliteitscode. In de aanvraag moet beschreven worden hoe hieraan is of wordt voldaan.
– De maximale vergoedingen voor aanvragen met betrekking duale trajecten is verlaagd van
– € 900.000 naar maximaal € 500.000 (is gelijk aan 1000 duale trajecten).
– De maximale vergoeding voor aanvragen met betrekking tot EVC is verhoogd tot een maximum van € 500.000. Ervaringen uit de projecten uit de eerder vastgestelde Tijdelijke stimuleringsregeling leren en werken leert dat de ontwikkeling van EVC achter blijft en meer inspanningen (en dus kosten) nodig zijn. Dit uit zich onder andere in het hanteren van genoemde kwaliteitscode, het inzetten van accountmanagers om vanuit de EVC-aanbieder EVC te ontwikkelen die aansluit bij de vraag van het bedrijfsleven en benodigde aanpassingen in de organisatie (o.a. inzet van docenten, bieden van meerdere instroommomenten) om te kunnen voldoen aan de vraag om maatwerk. De vergoeding per deelnemer aan EVC-trajecten is daarom verhoogd van € 250 per extra deelnemer naar € 500 per extra deelnemer tot een maximum van € 500.000;
– In afwijking van de eerder vastgestelde Tijdelijke stimuleringsregeling leren en werken, kan alleen een aanvraag worden ingediend voor projecten met een regionale invulling en reikwijdte (dus geen projecten die betrekking hebben op een landelijke dekking van een sector of branche). Sector- en branchevertegenwoordigende partijen kunnen wel betrokken zijn als partij bij invulling van een regionaal project. Bij de eerdere regeling bleek de openstelling voor zowel regio- als landelijke branche/sector-projecten voor verwarring en doublures te leiden. Bedoeling is om in de regio samenwerking tot stand te brengen. Hier kunnen sectoren en branches bij aansluiten. Inmiddels zijn in het kader van de huidige regeling ook de meest noodlijdende branches al betrokken (o.a. metaal, bouw, handel). Alleen landelijke sectoraccounts, die in het kader van de eerdere regeling geen subsidie hebben ontvangen, maar wel al een intentieverklaring met een bewindspersoon zijn aangegaan, komen nu weer in aanmerking voor subsidiëring.
Deze regeling staat ook open voor regionale partijen, die reeds een aanvraag gehonoreerd hebben gekregen in het kader van de eerder vastgestelde Tijdelijke stimuleringsregeling leren en werken, en die alleen de te realiseren aantallen uit hun intentieverklaring en activiteitenplan willen ophogen. Volstaan kan dan worden met een aanvulling van het bestaande activiteitenplan en begroting ter onderbouwing van de extra te realiseren aantallen.
Regio’s die gebruik willen maken van deze regeling kunnen zich melden bij de projectdirectie Leren & Werken. Het adres is:
Projectdirectie Leren & Werken
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Anna van Hannoverstraat 4
2595 BJ Den Haag
Postbus 90801
2509 LV Den Haag
telefoon 070 3334700
fax 070 3334318
Na melding van de belangstelling zal met de regio in gesprek worden gegaan over een intentieverklaring en de inhoud daarvan. Het is overigens denkbaar dat in gezamenlijk overleg wordt geconstateerd dat er wel sprake is van een gezamenlijke intentieverklaring, maar dat er geen noodzaak is een beroep te doen op de financiële mogelijkheden van deze regeling.
Voor de regeling zijn in 2007 de volgende bedragen beschikbaar:
Stimulering aantallen duale trajecten | € 5.000.000 |
Subsidiering leerwerkloketten (vaste voet + aantallen) en | |
Stimulering gebruik EVC: | € 10.000.000 |
Totaal: | € 15.000.000 |
Deze bedragen vormen samen het plafond van deze regeling voor 2007. Als het geld op is, kunnen geen subsidies meer worden verstrekt.
Op basis van een monitor van de resultaten zal besloten worden over inzet van nog eens een zelfde bedrag in 2008.
Deze regeling is gebaseerd op de Wet overige OCenW-subsidies. Naast de regels die zijn opgenomen in de regeling, zijn dus ook de regels van deze wet van toepassing, evenals de bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht inzake subsidies.
Een aanvraag voor startsubsidie en/of vervolgsubsidie wordt ingediend bij:
SenterNovem
Afd. Onderwijs & Arbeidsmarkt
Juliana van Stolberglaan 3
Postbus 93144
2509 AC Den Haag
www.senternovem.nl
Doel van de subsidie is om een bijdrage te leveren in de kosten voor de verwezenlijking van intenties betrekking hebbend op leren en werken, die partijen met elkaar hebben afgesproken in een intentieverklaring. De subsidieregeling richt zich op werkenden en werkzoekenden.
Er worden met het oog op deze regeling eisen gesteld aan de inhoud van een intentieverklaring. Deze eisen betreffen de onderwerpen die in de intentieverklaring staan. De intentieverklaring dient betrekking te hebben op:
– nieuwe duale trajecten of
– het inrichten van een leerwerkloket of
– het werven van deelnemers aan EVC-trajecten en de organisatie van het aanbod van EVC of
– een combinatie van deze onderwerpen.
Met nieuwe duale trajecten wordt bedoeld dat het gaat om meer of andersoortige trajecten dan in de periode voorafgaand aan de intentieverklaring zijn gerealiseerd en die dus leiden tot een aantoonbare vergroting of wijziging in de instroom in duale trajecten.
De intenties dienen bestrekking te hebben op een minimaal aantal trajecten en deelnemers. Deze eisen staan in artikel 1.4.
De achterliggende gedachte bij het subsidiëren van de verwezenlijking van een intentieverklaring is dat hiermee ook een stimulans wordt gegeven aan het tot stand komen van een structurele samenwerkingsstructuur op regionaal niveau.
In het kader van deze Tijdelijke stimuleringsregeling leren en werken 2007 worden er geen intentieverklaringen meer afgesloten die uitsluitend zien op de verwezenlijking van intenties betrekking hebbend op leren en werken in een bepaalde bedrijfstak of sector. Reden hiervoor is dat de openstelling van de Tijdelijke stimuleringsregeling leren en werken voor aanvragen gebaseerd op zowel regio-intentieverklaringen als sectorintentieverklaringen in de praktijk leidde tot verwarring en doublures. Vertegenwoordigers van bedrijfstakken of sectoren kunnen overigens wel één van de (mede)-ondertekenaars blijven, zolang de aanvraag duidelijk gericht blijft op een project in één regio. Uitzondering vormen sectorintentieverklaringen, die reeds in het bezit zijn van een handtekening van een bewindspersoon, maar van wie de aanvraag voor vervolgsubsidie is afgewezen onder de oorspronkelijke Tijdelijke Stimuleringsregeling Leren en Werken.
In tegenstelling tot de Tijdelijke stimuleringsregeling leren en werken kan er op grond van onderhavige regeling slechts nog subsidie worden aangevraagd voor de realisatie van één leerwerkloket.
Samenwerking tussen partijen is een belangrijke voorwaarde voor succes bij het combineren van leren en werken. Welke partijen bij een intentieverklaring nodig zijn, is afhankelijk van waar de intenties op gericht zijn: duale trajecten, EVC-trajecten en/of een leerwerkloket. Uitgangspunt van de subsidieregeling is dat elk van de vereiste partijen een specifiek belang heeft bij deze onderwerpen en dat zij elkaar bij het nastreven van de doelen kunnen versterken.
De reden dat ook de bewindspersoon de intentieverklaring ondertekent, is dat hij samen met de partijen in een regio of bedrijfstak een doel wil nastreven en dat hij bereid is om hiervoor de nodige ondersteuning te bieden.
Omdat aanbieders van een beroepsopleiding opgenomen in het Centraal Register Opleidingen Hoger Onderwijs (hogescholen) reeds op andere wijze financiële middelen ontvangen voor het ontwikkelen van EVC-methodieken en -trajecten worden ze uitgesloten van een bijdrage in de kosten uit deze regeling voor het ontwikkelen van EVC-trajecten. Dit laat uiteraard onverlet dat hogescholen een intentieverklaring die betrekking heeft op EVC-trajecten wel kunnen ondertekenen.
De subsidieregeling maakt onderscheid in een startsubsidie en een vervolgsubsidie. Met de startsubsidie worden de partijen gestimuleerd en gefaciliteerd om samen snel aan de slag te kunnen gaan en een activiteitenplan en begroting te ontwikkelen. De vervolgsubsidie heeft betrekking op de uitvoering van het activiteitenplan.
Partijen die reeds op grond van de Tijdelijke stimuleringsregeling leren en werken een vervolgsubsidie hebben ontvangen voor de totstandkoming van nieuwe duale trajecten en EVC-methodieken, kunnen op grond van onderhavige regeling geen startsubsidie aanvragen voor de totstandkoming van nieuwe duale trajecten en EVC-trajecten. Zij kunnen het oorspronkelijke activiteitenplan en de oorspronkelijke begroting uitbreiden met een onderbouwing van de nieuwe plannen.
Hierbij wordt er opgewezen dat de ontwikkeling van EVC-methodieken onderdeel kan uitmaken van de organisatie van een EVC-traject.
Een aanvraag voor organisatie van een leerwerkloket als bedoeld in artikel 1.2, onderdeel b, moet altijd vergezeld gaan van een aanvraag voor werving van deelnemers aan EVC-trajecten en organisatie van het aanbod van EVC-trajecten als bedoeld in artikel 1.2, onderdeel c.
Partijen die reeds grond van de Tijdelijke stimuleringsregeling leren en werken een vervolgsubsidie hebben ontvangen voor de totstandkoming van een of meerdere leerwerkloketten kunnen noch een startsubsidie noch een vervolgsubsidie aanvragen voor dit doel.
Het eerste lid van deze bepaling regelt wie er als aanvrager van de subsidie kan optreden, namelijk uitsluitend één van de partijen. De machtiging daartoe door de overige partijen wordt verleend in de intentieverklaring.
Op grond van het tweede lid van deze bepaling kan een bewindspersoon niet optreden als aanvrager van subsidie, en machtigt een bewindspersoon geen van de overige partijen om namens partijen subsidie aan te vragen.
De totale hoogte van de startsubsidie bedraagt nooit meer dan € 25.000, ongeacht het aantal van de verschillende soorten activiteiten die partijen wensen te ontplooien.
Voor het verlenen van de subsidie zijn het activiteitenplan en de begroting het uitgangspunt. Hierbij gelden twee regels.
1. De hoogte van de vervolgsubsidie bedraagt ten hoogste 75% van de subsidiabele kosten en
2. de subsidie bedraagt niet meer dan een bepaald maximumbedrag dat afhankelijk is van de doelstelling van de aanvrager. Er is gekozen voor een subsidieplafond dat afhankelijk is van de ambities van de aanvrager, omdat op die manier de doelmatigheid van de subsidie is gewaarborgd.
a. De aanvrager heeft als ambitie om 300 duale trajecten tot stand te laten komen. Uit de begroting blijkt dat de subsidiabele kosten EUR 400.000 bedragen. De vervolgsubsidie zou dan 75% bedragen, namelijk EUR 300.000. Als de rekenregel wordt toegepast dan geldt echter een maximumsubsidie van EUR 150.000 (EUR 100.000 voor het minimumaantal van 200 trajecten en 100 trajecten נEUR 500). De aanvrager zal dan zelf EUR 250.000 moeten financieren.
b. De aanvrager heeft als ambitie om 300 duale trajecten tot stand te laten komen. Uit de begroting blijkt dat de subsidiabele kosten EUR 160.000 bedragen. De vervolgsubsidie zou dan 75% bedragen, namelijk EUR 120.000. Dit bedrag ligt onder het maximum (zie hierboven). De aanvrager zal zelf EUR 40.000 moeten financieren.
De rekenregel in artikel 1.8 dient om de subsidiehoogte per aanvraag te berekenen. Daarvoor zijn het activiteitenplan en de begroting het uitgangspunt. Er is dus nadrukkelijk geen sprake van een zogenaamde outputfinanciering.
Naar verwachting zullen partijen bij een intentieverklaring niet altijd al ten tijde van het opstellen van de intentieverklaring beschikken over een uitvoerige begroting en een activiteitenplan. Mocht dit wel het geval zijn, dan ligt het in de lijn der verwachtingen dat de subsidieaanvrager gelijktijdig een aanvraag voor startsubsidie en een aanvraag voor vervolgsubsidie indient. Aldus kan dan ook gelijktijdig subsidie worden verleend.
Volgens artikel 4:61 van de Algemene wet bestuursrecht is indiening van een activiteitenplan en een begroting niet altijd nodig. Een activiteitenplan kan achterwege blijven als redelijkerwijs kan worden aangenomen dat daaraan geen behoefte bestaat. Een begroting is niet nodig als zo'n stuk niet van belang is voor de berekening van het bedrag van de subsidie. Beide uitzonderingssituaties gaan op met betrekking tot de startsubsidie. Zodoende is niet de eis gesteld dat de aanvraag voor startsubsidie vergezeld gaat van een activiteitenplan en begroting. Artikel 5.2 van deze regeling is echter onverminderd van toepassing.
Op grond van artikel 1.4 moet een intentieverklaring een minimumaantal deelnemers aan nieuwe duale trajecten of deelnemers aan EVC-trajecten bevatten, wil er subsidieverlening plaatsvinden. Uiteraard kunnen partijen ook voornemens zijn om hogere aantallen te realiseren. Zodoende wordt er in deze bepaling niet gerefereerd aan het minimumaantal, maar wordt gebruik gemaakt van de terminologie van ‘het beoogde aantal’.
Het activiteitenplan en de begroting moeten een degelijke onderbouwing bevatten voor de concrete vraag naar personeel door de werkgevers en het beoogde aantal deelnemers aan nieuwe duale trajecten of deelnemers aan EVC-trajecten.
Tevens moet er bij de beschrijving van de activiteiten van de partijen bij de intentieverklaring extra aandacht worden besteed aan de rol van de onderwijsinstellingen. Zij zullen zich vanaf het moment van goedkeuring van het activiteitenplan en de begroting aanwijsbaar moeten inspannen om binnen hun organisatie voorbereidingen te treffen om de verwachte vraag naar duale trajecten, het leerwerkloket en EVC-trajecten op te vangen.
Er kunnen zich gevallen voordoen waarbij bij de totstandkoming van een intentieverklaring nog niet alle partijen betrokken zijn die op grond van artikel 1.3. in ieder geval partij moeten zijn bij een intentieverklaring. Om al te grote vertraging in het proces van subsidieverstrekking te voorkomen, kan de Minister reeds startsubsidie verlenen indien, ten tijde van de aanvraag daarvoor, de handtekening van hooguit één van deze partijen op de op schrift gestelde intentieverklaring ontbreekt. Op grond van artikel 2.2, negende lid, mag de handtekening van een bewindspersoon echter niet ontbreken.
Ten aanzien van de in onderdelen b en c geformuleerde eis dat een activiteitenplan onderscheidenlijk een begroting door alle partijen moet zijn ondertekend, geldt dat ondertekening, op grond van artikel 2.2, negende lid, niet door een bewindspersoon geschiedt.
Onderdeel b is slechts van toepassing, voor zover de subsidieaanvrager een onderneming in stand houdt die moet worden ingeschreven in het handelsregister.
Zie de toelichting op artikel 2.2, tweede en derde lid.
Om aannemelijk te maken dat sprake is van nieuwe, dat wil zeggen meer of andere vormen, van duale trajecten dan in het verleden door een bedrijf samen met een onderwijs of scholingsinstelling zijn uitgevoerd dient een korte typering te worden gegeven van hetgeen op dit vlak in de voorafgaande periode is gebeurd. Het gaat hier om een beschrijving toegespitst op het soort deelnemers waar de nieuwe trajecten op betrekking gaan hebben, dus niet om een complete beschrijving van het totale duale onderwijs- of scholingsaanbod van de instelling. Eveneens dient een beschrijving van de wijze waarop kandidaten worden geworven en de wijze waarop de Kwaliteitscode EVC wordt gehanteerd, te worden bijgevoegd.
Deze beschrijving wordt gebruikt bij een toets door de beoordelingscommissie Duale Trajecten. (zie artikel 3.4).
Partijen die reeds op grond van de Tijdelijke stimuleringsregeling leren en werken een vervolgsubsidie hebben ontvangen voor de realisatie van nieuwe duale trajecten en EVC-methodieken, kunnen ook op grond van onderhavige regeling vervolgsubsidie aanvragen ter realisatie van extra duale trajecten of extra deelnemers aan EVC-trajecten. Zij kunnen bij hun aanvraag voor vervolgsubsidie volstaan met indiening van het oorspronkelijke activiteitenplan en de oorspronkelijke begroting, aangevuld met gegevens ter onderbouwing van de realisatie van extra duale trajecten en extra deelnemers aan EVC-trajecten.
Hierbij wordt er opgewezen dat de ontwikkeling van EVC-methodieken onderdeel kan uitmaken van de organisatie van een EVC-traject.
De kosten die voor subsidie in aanmerking komen betreffen de kosten voortvloeiend uit de organisatie en ontwikkeling voorzover gericht op de verwezenlijking van de doelen genoemd in de intentieverklaring. Met betrekking tot de EVC-trajecten geldt dat de ontwikkeling van EVC-methodieken onderdeel kan uitmaken van de organisatie van een EVC-traject. Derhalve zijn de kosten die gemoeid zijn met de ontwikkeling van EVC-methodieken subsidiabel, als onderdeel van de kosten die zijn gemoeid met de organisatie van EVC-trajecten. Zo zijn bijvoorbeeld de kosten verbonden aan het testen van de methodiek op een aantal deelnemers wel subsidiabel.
Het feitelijk uitvoeren van duale trajecten dus bijvoorbeeld kosten aan schoolgeld, loonderving en kosten die betrekking hebben op het geven van onderwijs of scholing komen niet voor subsidiering in aanmerking. Dat geldt ook voor de exploitatie van het leerwerkloket of de uitvoering van EVC-trajecten.
De subsidieaanvragen worden in volgorde van binnenkomst afgehandeld. Zolang het totaal beschikbare subsidiebedrag nog niet is uitgeput of niet wordt overschreden, vindt, voor zover aan de daarvoor gestelde eisen is voldaan, subsidieverlening plaats.
Indien de aanvraag voor startsubsidie samenvalt met de aanvraag voor vervolgsubsidie geldt voor beide aanvragen een beslistermijn van vier weken.
Om de beoordeling van het nieuwe karakter van duale trajecten zorgvuldig te laten plaatsvinden, wint de Minister advies in van deskundigen op het gebied van duale trajecten, die zitting hebben in de Beoordelingscommissie Duale Trajecten.
Het begrotingsvoorbehoud houdt in dat op de subsidieverlening wijzigingen moeten worden aangebracht als de begrotingswetgever onvoldoende gelden ter beschikking heeft gesteld.
Deze regeling ziet alleen op nieuwe duale trajecten. Bestaande duale trajecten komen niet voor vervolgsubsidie in aanmerking. Onder bestaande duale trajecten worden eveneens verstaan duale trajecten die zijn gerealiseerd met behulp van vervolgsubsidie die op grond van de Tijdelijke stimuleringsregeling leren en werken is verleend.
Het indienen van een activiteitenplan dient binnen 90 dagen na indiening van een aanvraag voor de startsubsidie plaats te vinden. Een dergelijke maximumtermijn wordt gehanteerd omdat de uitvoering voor 31 december 2008 moet zijn gestart.
Het overleg heeft tot doel de resultaten en de samenwerking tussen de partijen te evalueren, en vast te stellen of deze samenwerking kan worden gecontinueerd. Het overleg wordt voorbereid in samenwerking met de projectdirectie Leren & Werken van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
De reguliere wettelijke regels voor aanbesteding zijn onverkort van kracht.
Op grond van artikel 4:46 van de Algemene wet bestuursrecht kan de subsidie lager dan de verlening worden vastgesteld indien bijvoorbeeld de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden, of indien niet aan de verplichtingen is voldaan.
Dit betekent bijvoorbeeld dat wanneer binnen drie maanden na verlening van startsubsidie geen activiteitenplan of begroting is opgesteld, deze startsubsidie kan worden teruggevorderd.
Ook indien uiteindelijk de subsidiabele kosten minder bedragen dan de aangevraagde vervolgsubsidie doordat minder kosten zijn gemaakt bijvoorbeeld als gevolg van een uitvoering op een meer beperkte schaal dan in de intentieverklaring of het activiteitenplan was aangegeven kan de subsidie lager worden vastgesteld. Indien minder dan de beoogde aantallen trajecten zijn gerealiseerd voor 31 december 2008 heeft dit als zodanig geen invloed op de hoogte van de subsidievaststelling.
Ook indien onverhoopt geen vervolgsubsidie wordt aangevraagd, is het voor de vaststelling van de startsubsidie noodzakelijk dat een financieel verslag en een verslag van activiteiten wordt ingediend.
Het van overeenkomstige toepassing verklaren van artikel 4:76 van de Algemene wet bestuursrecht brengt mee, dat het financieel verslag, gelet op het vijfde lid van dat artikel, wat de inrichting betreft aansluit op de begroting waarvoor subsidie is verleend.
Het financieel verslag gaat vergezeld van een verklaring van een accountant indien het subsidiebedrag meer bedraagt dan € 60.000. Bij de aanvraag tot vaststelling van een vervolgsubsidie zal dus altijd sprake moeten zijn van een accountantsverklaring. Wanneer een startsubsidie is verleend, maar geen vervolgsubsidie kan worden aangevraagd (bijvoorbeeld omdat partijen onverhoopt niet tot overeenstemming kunnen komen), zal een accountantsverklaring bij de aanvraag tot vaststelling achterwege kunnen blijven.
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
J.M. van Bijsterveldt-Vliegenthart
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2007-66-p9-SC79878.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.