Wijziging Nadere regeling kinderarbeid
Regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 26 maart 2007, nr. AV/IR/2007/9636, tot wijziging van de Nadere regeling kinderarbeid in verband met de vereenvoudiging van de Arbeidstijdenwet
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
Gelet op artikel 3:2, derde lid, van de Arbeidstijdenwet;
Besluit:
Artikel I
De Nadere regeling kinderarbeid wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1:1 komt te luiden:
Definities
Artikel 1:1
1. In deze regeling wordt verstaan onder:
– alternatieve sanctie:
a. de deelname aan een project, bedoeld in artikel 77e, van het Wetboek van Strafrecht;
b. de vervulling van de voorwaarde, bedoeld in artikel 77f, eerste lid, onder b, van het Wetboek van Strafrecht, of
c. de uitvoering van de alternatieve sanctie, bedoeld in artikel 77h, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht;
– arbeid van lichte aard: werkzaamheden die niet te zwaar zijn, geen gevaar opleveren of niet schadelijk zijn voor de gezondheid;
– niet-industriële arbeid van lichte aard: arbeid van lichte aard die niet wordt verricht met of aan mechanische arbeidsmiddelen waaraan onacceptabele veiligheidrisico’s voor een kind of zijn omgeving zijn verbonden;
– niet-industriële hulparbeid van lichte aard: niet-industriële arbeid van lichte aard die bestaat uit het verlenen van hand en spandiensten, waarbij geen sprake is van zelfstandige productiearbeid en waarbij nadrukkelijk toezicht wordt gehouden;
– schoolweek: een week waarin op één of meerdere dagen onderwijs gevolgd wordt;
– uitvoering: het deelnemen aan uitvoeringen van culturele, wetenschappelijke, opvoedkundige of artistieke aard, aan modeshows, aan audio-, visuele of audio-visuele opnamen en daarmee vergelijkbare uitvoeringen;
– vakantieweek: een week waarin geen onderwijs wordt gevolgd;
– voorarbeid: de met de uitvoering samenhangende arbeid bestaande uit de noodzakelijke repetities alsmede de wacht- en rusttijden.
2. Geen arbeid van lichte aard is in ieder geval arbeid waarbij:
a. op grond van de artikelen 1.37, 3.46, 4.105, 4.106, 6.27, 7.39 of 9.36 van het Arbeidsomstandighedenbesluit voor jeugdige werknemers arbeid is verboden dan wel daaraan bijzondere vereisten zijn gesteld;
b. met maatregelen als bedoeld in artikel 2.15 van het Arbeidsomstandighedenbesluit blootstelling aan psychosociale arbeidsbelasting als bedoeld in de Arbeidsomstandighedenwet niet kan worden voorkomen of beperkt;
c. door een kind kassawerkzaamheden worden verricht;
d. door een kind niet in een gevarieerde werkhoudingen kan worden gewerkt;
e. door een kind lasten worden getild van meer dan 10 kilogram;
f. door een kind voorwerpen worden geduwd of getrokken waarbij meer dan 20 kilogram kracht nodig is, of
g. door een kind permanent persoonlijke beschermingsmiddelen moeten worden gedragen.
3. Onacceptabele veiligheidsrisico’s voor een kind of zijn omgeving zijn in ieder geval aanwezig bij werkzaamheden met of in de omgeving van mechanische arbeidsmiddelen waarbij brand-, elektrocutie-, knel-, plet-, snij- of valgevaar bestaat.
4. Alvorens toegestane arbeid aan een lopende band kan worden verricht is een lopendebandovereenkomst gesloten tussen de werkgever en het kind. De lopendebandovereenkomst wordt (mede)ondertekend door een persoon, die over het betrokken kind het ouderlijke gezag of de voogdij uitoefent of in wiens huishouding dat kind is opgenomen.
B
In de artikelen 3:1, tweede lid, onder b, 4:1, eerste lid, onder c, 4:2, onder e, 5:1, eerste lid, onder c, 5:2, eerste lid, onder d, 6:1, eerste lid, onder d, 6:2, eerste lid, onder d, 7:1, eerste lid, onder d, 7:2, eerste lid, onder d, 8:1, tweede lid, onder e, en 9:1, tweede lid, onder b, wordt ‘24 achtereenvolgende uren’ vervangen door: 24 aaneengesloten uren.
C
Artikel 2:1 komt te luiden:
Indien in het kader van een alternatieve sanctie een kind van 12 jaar tot en met 14 jaar niet industriële hulparbeid van lichte aard verricht of een kind van 15 jaar niet industriële arbeid van lichte aard verricht, dan wordt in acht genomen, dat dat kind:
a. op zondag geen arbeid verricht, behalve voor zover dat uit de aard van de arbeid voortvloeit en het tegendeel is bedongen. Indien de bedrijfsomstandigheden dit noodzakelijk maken, kan van de vorige zin worden afgeweken, indien de werkgever daartoe overeenstemming heeft bereikt met het medezeggenschapsorgaan of, bij het ontbreken daarvan, met de belanghebbende werknemers. Een in de aanhef bedoelde kind verricht in de omstandigheden, bedoeld in dit onderdeel, uitsluitend arbeid op zondag, indien de ouders of verzorgers daarmee voor dat geval instemmen;.
b. een onafgebroken rusttijd heeft van ten minste 14 uren in elke periode van 24 aaneengesloten uren, waarin de periode tussen 20.00 uur en 07.00 uur begrepen is;
c. in elke periode van 7 achtereenvolgende dagen een onafgebroken rusttijd heeft van ten minste 36 uren;
d. tijdens een schoolweek niet langer arbeid verricht dan 20 uren, waarvan ten hoogste 2 uren per dag op dagen dat onderwijs wordt gevolgd en ten hoogste 7 uren per dag op andere dagen;
e. tijdens een vakantieweek niet langer arbeid verricht dan 35 uren per week, waarvan ten hoogste 7 uren per dag;
f. gedurende ten hoogste 6 vakantieweken per jaar arbeid verricht;
g. indien op een dag langer arbeid wordt verricht dan 4,5 uur, die arbeid afwisselt met een pauze van ten minste een half uur aaneengesloten.
D
Artikel 3:1 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt ‘Inrichtingsbesluit v.w.o.-h.a.v.o.-m.a.v.o.-v.b.o.’ vervangen door: Inrichtingsbesluit W.V.O.
2. In de aanhef van het tweede lid wordt ‘hulparbeid van lichte aard’ vervangen door: arbeid van lichte aard.
3. In het tweede lid, onder b, wordt ‘tussen 19.00 uur en 08.00 uur’ vervangen door: tussen 19.00 uur en 07.00 uur.
4. Het derde lid komt te luiden:
3. Voor de toepassing van dit artikel geldt de tijd waarop een kind als bedoeld in het tweede lid onderwijs volgt of pleegt te volgen, de onderbrekingen inbegrepen, als arbeidstijd.
E
Artikel 4:1 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, onder c, wordt ‘tussen 19.00 uur en 08.00 uur’ vervangen door: tussen 19.00 uur en 07.00 uur.
2. In het eerste lid, onder d, wordt ‘ten hoogste 6 uren per dag’ vervangen door: ten hoogste 7 uren per dag;.
3. Het tweede lid komt te luiden:
2. Met inachtneming van het eerste lid, onder a, c en e, wordt, indien een kind van 13 of 14 jaar tijdens een schoolweek incidenteel niet-industriële hulparbeid van lichte aard verricht, die bestaat uit:
a. het oppassen bij familie of kennissen,
b. het wassen van auto’s van derden,
c. het behulpzaam zijn bij het verspreiden van folders en huis- aan huisbladen, in een gezinshuishouding of op een kinderboerderij,
tevens in acht genomen, dat dat kind:
1°. op niet meer dan ten hoogste 5 dagen arbeid verricht;
2°. niet langer arbeid verricht dan 12 uren, waarvan ten hoogste 2 uren per dag op dagen dat onderwijs wordt gevolgd en ten hoogste 7 uren per dag op andere dagen.
4. In het derde lid, onder b, wordt ‘ten hoogste 6 uren per dag’ vervangen door: ten hoogste 7 uren per dag.
F
Artikel 4:2 wordt als volgt gewijzigd:
1. Onderdeel a komt te luiden:
a. op zondag geen arbeid verricht, behalve voor zover dat uit de aard van de arbeid voortvloeit en het tegendeel is bedongen. Indien de bedrijfsomstandigheden dit noodzakelijk maken, kan van de vorige zin worden afgeweken, indien de werkgever daartoe overeenstemming heeft bereikt met het medezeggenschapsorgaan of, bij het ontbreken daarvan, met de belanghebbende werknemers. Een in de aanhef bedoelde kind verricht in de omstandigheden, bedoeld in dit onderdeel, uitsluitend arbeid op zondag, indien de ouders of verzorgers daarmee voor dat geval instemmen;.
2. Onderdeel c komt te luiden:
c. op ten minste 5 zondagen in elke periode van 16 achtereenvolgende weken geen arbeid verricht;.
G
Artikel 5:2, eerste lid, onder a, komt te luiden:
a. op zondag geen arbeid verricht, behalve voor zover dat uit de aard van de arbeid voortvloeit en het tegendeel is bedongen. Indien de bedrijfsomstandigheden dit noodzakelijk maken, kan van de vorige zin worden afgeweken, indien de werkgever daartoe overeenstemming heeft bereikt met het medezeggenschapsorgaan of, bij het ontbreken daarvan, met de belanghebbende werknemers. Een in de aanhef bedoelde kind verricht in de omstandigheden, bedoeld in dit onderdeel, uitsluitend arbeid op zondag, indien de ouders of verzorgers daarmee voor dat geval instemmen;.
H
Artikel 6:1 wordt als volgt gewijzigd:
1. Onderdeel a, van het eerste lid, komt te luiden:
a. op zondag geen arbeid verricht, behalve voor zover dat uit de aard van de arbeid voortvloeit en het tegendeel is bedongen. Indien de bedrijfsomstandigheden dit noodzakelijk maken, kan van de vorige zin worden afgeweken, indien de werkgever daartoe overeenstemming heeft bereikt met het medezeggenschapsorgaan of, bij het ontbreken daarvan, met de belanghebbende werknemers. Een in de aanhef bedoelde kind verricht in de omstandigheden, bedoeld in dit onderdeel, uitsluitend arbeid op zondag, indien de ouders of verzorgers daarmee voor dat geval instemmen;.
2. Onderdeel c, van het eerste lid, komt te luiden:
c. op ten minste 5 zondagen in elke periode van 16 achtereenvolgende weken geen arbeid verricht;.
3. In onderdeel d, van het eerste lid, wordt ‘tussen 22.30 uur en 08.00 uur’ vervangen door: tussen 23.00 uur en 08.00 uur.
4. In onderdeel e, van het eerste lid, wordt ‘15 malen per jaar’ vervangen door: 24 malen per jaar.
I
Artikel 6:2 wordt als volgt gewijzigd:
1. Onderdeel a, van het eerste lid, komt te luiden:
a. op zondag geen arbeid verricht, behalve voor zover dat uit de aard van de arbeid voortvloeit en het tegendeel is bedongen. Indien de bedrijfsomstandigheden dit noodzakelijk maken, kan van de vorige zin worden afgeweken, indien de werkgever daartoe overeenstemming heeft bereikt met het medezeggenschapsorgaan of, bij het ontbreken daarvan, met de belanghebbende werknemers. Een in de aanhef bedoelde kind verricht in de omstandigheden, bedoeld in dit onderdeel, uitsluitend arbeid op zondag, indien de ouders of verzorgers daarmee voor dat geval instemmen;.
2. Onderdeel c, van het eerste lid, komt te luiden:
c. op ten minste 5 zondagen in elke periode van 16 achtereenvolgende weken geen arbeid verricht;.
J
Artikel 7:1, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. Onderdeel a komt te luiden:
a. op zondag geen arbeid verricht, behalve voor zover dat uit de aard van de arbeid voortvloeit en het tegendeel is bedongen. Indien de bedrijfsomstandigheden dit noodzakelijk maken, kan van de vorige zin worden afgeweken, indien de werkgever daartoe overeenstemming heeft bereikt met het medezeggenschapsorgaan of, bij het ontbreken daarvan, met de belanghebbende werknemers. Een in de aanhef bedoelde kind verricht in de omstandigheden, bedoeld in dit onderdeel, uitsluitend arbeid op zondag, indien de ouders of verzorgers daarmee voor dat geval instemmen;.
2. In onderdeel c wordt ‘tussen 19.00 uur en 22.30 uur’ vervangen door: tussen 19.00 uur en 23.00 uur.
3. In onderdeel d wordt ‘tussen 22.30 uur en 07.00 uur’ vervangen door: tussen 23.00 uur en 07.00 uur.
K
Artikel 7:2, eerste lid, onder a, komt te luiden:
a. op zondag geen arbeid verricht, behalve voor zover dat uit de aard van de arbeid voortvloeit en het tegendeel is bedongen. Indien de bedrijfsomstandigheden dit noodzakelijk maken, kan van de vorige zin worden afgeweken, indien de werkgever daartoe overeenstemming heeft bereikt met het medezeggenschapsorgaan of, bij het ontbreken daarvan, met de belanghebbende werknemers. Een in de aanhef bedoelde kind verricht in de omstandigheden, bedoeld in dit onderdeel, uitsluitend arbeid op zondag, indien de ouders of verzorgers daarmee voor dat geval instemmen;.
L
Artikel 8:1, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. Onderdeel a komt te luiden:
a. op zondag geen arbeid verricht, behalve voor zover dat uit de aard van de arbeid voortvloeit en het tegendeel is bedongen. Indien de bedrijfsomstandigheden dit noodzakelijk maken, kan van de vorige zin worden afgeweken, indien de werkgever daartoe overeenstemming heeft bereikt met het medezeggenschapsorgaan of, bij het ontbreken daarvan, met de belanghebbende werknemers. Een in de aanhef bedoelde kind verricht in de omstandigheden, bedoeld in dit onderdeel, uitsluitend arbeid op zondag, indien de ouders of verzorgers daarmee voor dat geval instemmen;.
2. Onderdeel c komt te luiden:
c. op ten minste 5 zondagen in elke periode van 16 achtereenvolgende weken geen arbeid verricht;.
3. Het derde lid vervalt.
M
Paragraaf 12 komt te luiden:
§ 12
Andere vormen van samenloop
1. Indien een kind van 12 jaar tot en met 14 jaar arbeid verricht als bedoeld in artikel 2:1 en tevens in de week andere arbeid verricht, geldt elk van die regels op de onderscheiden categorieën van arbeid, met dien verstande dat hij niet langer arbeid verricht dan 35 uren per week, waarvan ten hoogste 7 uren per dag.
2. Indien een kind van 15 jaar arbeid verricht als bedoeld in artikel 2:1 en tevens in de week andere arbeid, geldt elk van die regels op de onderscheiden categorieën van arbeid, met dien verstande dat hij niet langer arbeid verricht dan 40 uren per week, waarvan ten hoogste 8 uren per dag.
3. Indien een kind van 14 jaar arbeid verricht als bedoeld in artikel 3:1 en tevens in de week andere arbeid verricht, geldt elk van die regels op de onderscheiden categorieën van arbeid, met dien verstande dat hij niet langer arbeid verricht dan 35 uren per week, waarvan ten hoogste 7 uren per dag.
4. Indien een kind van 15 jaar arbeid verricht als bedoeld in artikel 8:1 en tevens in de week andere arbeid verricht, geldt elk van die regels op de onderscheiden categorieën van arbeid, met dien verstande dat hij niet langer arbeid verricht dan 40 uren per week, waarvan ten hoogste 8 uren per dag.
Artikel II
De Beleidsregels niet-industriële hulparbeid van lichte aard van 2 juli 1999 (Stcrt. 125) wordt ingetrokken.
Artikel III
Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 april 2007.
Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
Den Haag, 26 maart 2007
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J.P.H. Donner.
Toelichting
Algemeen
Met deze regeling wordt de Nadere regeling kinderarbeid (NRK) aangepast in verband met de vereenvoudiging van de Arbeidstijdenwet (ATW) en de evaluatie van de ATW.
De vereenvoudiging van de ATW was onderdeel van het Actieprogramma vereenvoudiging SZW-regelgeving (Kamerstukken II 2002/03, 28 600 XV, nr. 24) en is thans onderdeel van het Vervolgactieplan SZW Vereenvoudiging 2006-2007 (Kamerstukken II 2005/06 30 300 XV, 29 515, nr. 90). Het kabinet heeft zijn plannen tot vereenvoudiging van de Arbeidstijdenwet bekend gemaakt op 18 december 2003 (Kamerstukken II 2003/04, 29 376, nr. 1). Op 15 april 2004 heeft een algemeen overleg plaatsgevonden (Kamerstukken II 2003/04, 29 376, nr. 3). Op 2 juli 2004 is de SER om advies gevraagd, welk advies op 18 februari 2005 is uitgebracht1 . Het kabinet heeft besloten dit advies goeddeels over te nemen, zowel op hoofdlijnen als op een groot aantal detailpunten. Op 21 april 2006 is het wetsvoorstel Wijziging van de Arbeidstijdenwet in verband met vereenvoudiging van die wet met de bijbehorende memorie van toelichting aan de Tweede Kamer aangeboden (Kamerstukken II 2005/06, 30 532, nrs. 2 en 3). Voor de voorgestelde wetswijzigingen en de gronden waar deze op gebaseerd zijn, zij verwezen naar genoemde kamerstukken. Genoemd wetsvoorstel is inmiddels door het parlement aanvaard en in het Staatsblad gepubliceerd (Wet van 30 november 2006, Stb. 632). Genoemde wet zal met ingang van 1 april 2007 in werking treden (Besluit van 26 februari 2006, Stb. 89). De NRK is met de onderhavige regeling in technische zin aan de vereenvoudiging van de ATW aangepast. Het gaat dan om het aanpassen van de verwijzingen naar artikelen in de wet, de verandering van referentieperioden (16 in plaats van 13 weken), alsmede het uniformeren van de gebruikte terminologie (zondagsarbeid, ‘aaneengesloten’ in plaats van ‘achtereenvolgende’).
De evaluatie van de ATW is bij brief van 13 juli 2001 (Kamerstukken II 2000/01, 27865, nr. 1) aan de Tweede Kamer aangeboden. Met betrekking tot kinderen van 13 tot en met 15 jaar is in genoemde brief aangegeven, dat – op 28 september 2000 tijdens een algemeen overleg met de Vaste commissie voor SZW – uitgebreid gesproken is over de bijbanen van kinderen en jeugdigen. Dit overleg werd gevoerd aan de hand van de onderzoeksgegevens van het NIBUD en van de Arbeidsinspectie. De conclusie tijdens dit debat was dat er geen bezwaren tegen bijbanen van kinderen van 13 tot en met 15 jaar en jeugdigen hoeven te zijn, maar dat de kaders van de wettelijke regelingen in acht genomen moeten worden. Er bestond geen aanleiding deze kaders ter discussie te stellen. Met betrekking tot kinderen die kunstzinnige uitvoeringen verrichten is aangegeven dat onderzocht zal worden in hoeverre de (beleids)regels met betrekking tot kinderen die kunstzinnige uitvoeringen verrichten aangepast zouden kunnen worden, omdat gebleken is dat een beperkt aantal beleidsregels moeilijk handhaafbaar zijn of erg ver van de praktijk af staan. Dit blijkt ook uit het onderzoek van Regioplan ‘Kinderarbeid in Nederland in 2005’2 dat ten behoeve van deze herziening is uitgevoerd. In het onderzoek werd aanbevolen om de regels met betrekking tot kunstkinderen meer in lijn te brengen met de werkelijke situatie (opname- en uitvoeringsschema’s) en met de regelgeving in de omringende landen. Hieraan is gevolg gegeven door de Beleidsregels inzake ontheffing verbod van kinderarbeid opnieuw vast te stellen. Deze nieuwe beleidsregels zullen eveneens met ingang van 1 april 2007 in werking treden.
Aan de voor kinderen toegestane werkzaamheden stellen zowel het internationale als het nationale recht kaders:
Het internationaalrechtelijke kader bestaat uit:
– ILO-verdrag 138 (Minimum Age Convention);
– Richtlijn 94/33/EG van de Raad van 22 juni 1994 betreffende de bescherming van jongeren op het werk;
– Europees Sociaal Handvest, artikel 7.
Volgens het internationale recht is het toegestaan dat 13- tot en met 15-jarigen werkzaamheden verrichten, zolang deze niet schadelijk zijn voor hun veiligheid, gezondheid en ontwikkeling en deze werkzaamheden regelmatig schoolbezoek niet in de weg staan. Voorop staat de bescherming van het welzijn van kinderen. Werkgevers moeten kinderen en hun wettelijke vertegenwoordigers voorlichting geven over de mogelijke risico’s die aan de werkzaamheden verbonden zijn en over de maatregelen die zijn getroffen ter bescherming van de veiligheid en gezondheid van kinderen.
Artikel 3:4 van de ATW bepaalt dat de werkgever zorgt voor een doeltreffende voorlichting richting ouders over de aard van de arbeid en de daaraan verbonden mogelijke gevaren en over de maatregelen die erop gericht zijn deze gevaren te voorkomen of te beperken. Volgens artikel 3:5, eerste lid, van de ATW is het, daar waar werkzaamheden voor kinderen zijn toegestaan, de verantwoordelijkheid van de werkgever of ouder(s) er op toe te zien dat de veiligheid van het kind niet in gevaar komt, noch dat arbeid wordt verricht welke een nadelige invloed kan uitoefenen op de lichamelijke of geestelijke ontwikkeling van dat kind.
In artikel 3:2, eerste lid, van de ATW is het verbod van kinderarbeid geregeld. Op dit verbod gelden enkele uitzonderingen. Vanaf 12 jaar mag arbeid worden verricht in het kader van een alternatieve sanctie, vanaf 13 jaar niet-industriële arbeid van lichte aard, vanaf 14 jaar arbeid van lichte aard naast of in samenhang met het onderwijs en vanaf 15 jaar het bezorgen van ochtendkranten. In de NRK zijn nadere regels over de toegestane arbeid opgenomen.
Naast de ATW zijn voor kinderen met name de regels die voortvloeien uit de Arbeidsomstandighedenwet van belang. Artikel 8, vijfde lid, van de Arbeidsomstandighedenwet bepaalt dat de werkgever in het kader van voorlichting en onderricht in het bijzonder rekening houdt met de aan de jeugdige leeftijd inherente beperkte werkervaring en onvoltooide lichamelijke en geestelijke ontwikkeling. Op grond van artikel 1.36 van het Arbeidsomstandighedenbesluit is een werkgever verplicht om in de risico-inventarisatie en -evaluatie (bedoeld in artikel 5 van de Arbeidsomstandighedenwet) aandacht te besteden aan specifieke gevaren voor jeugdige werknemers. Voorts zijn er in het Arbeidsomstandighedenbesluit werkzaamheden voor jeugdigen verboden of bijzondere vereisten aan bepaalde werkzaamheden gesteld. Die werkzaamheden mogen niet door kinderen worden verricht.
Op basis van specifieke wetgeving is arbeid voor kinderen soms ook verboden. Een voorbeeld hiervan is artikel 24 van de Drank- en Horecawet alsmede artikel 5, tweede lid, van het Bestrijdingsmiddelenbesluit. In het kader van het Bestrijdingsmiddelenbesluit is het van belang dat er voldoende tijd verstrijkt tussen het toepassen van een bestrijdingsmiddel en het na de toepassing van dit middel uitvoeren van gewaswerkzaamheden door kinderen. Uit onderzoek blijkt dat, na een termijn van 14 dagen na toepassing, geen sprake meer is van gevaar van blootstelling aan bestrijdingsmiddelen. Na die termijn mogen kinderen gewaswerkzaamheden uitvoeren, tenzij het etiket van het bestrijdingsmiddel een langere termijn voorschrijft. Van de termijn van 14 dagen kan worden afgeweken, indien van een bepaald bestrijdingsmiddel bekend is dat de herbetredingstijd voor kinderen minder kan bedragen dan 14 dagen. In dat geval kan een kortere termijn worden aangehouden.
Over de wijze waarop betekenis dient te worden gegeven aan het begrip ‘niet-industriële (hulp)arbeid van lichte aard’ zijn in 1999 beleidsregels (Beleidsregels inzake de betekenis en nadere invulling van het begrip 'niet-industriële (hulp)arbeid van lichte aard') opgesteld. In het kader van de vereenvoudiging van de ATW is besloten om deze beleidsregels in te trekken. De inhoud van de beleidsregels, welke is aangepast om daarmee de inzichtelijkheid ervan te vergroten, is thans opgenomen in de NRK. Bij de invulling van de begrippen ‘arbeid van lichte aard, niet-industriële arbeid van lichte aard en niet-industriële hulparbeid van lichte aard’ is zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij de arbeidsomstandighedenregelgeving.
De overige wijzigingsvoorstellen in de NRK hebben zowel betrekking op ‘reguliere kinderen’ als op ‘kunstkinderen’. De voorstellen bevatten voornamelijk een vereenvoudiging en stroomlijning van de regels voor kinderen die ‘reguliere arbeid’ verrichten en daarnaast enige versoepeling van de regels voor kinderen die ‘kunstarbeid’ verrichten. De voorstellen met betrekking tot ‘reguliere arbeid’ betreffen een aantal aanpassingen op het gebied van arbeidstijd- en rusttijden.
In de eerste plaats wordt de voor 13- en 14-jarigen toegestane arbeidstijd op een weekenddag aangepast conform de toegestane arbeidstijd op een vakantie (van 6 uur naar 7 uur). De regelgeving is hiermee vereenvoudigd, doordat op zowel weekenddagen als vakantiedagen eenzelfde maximaal toegestane arbeidstijd geldt.
Daarnaast wordt de dagelijkse begintijd voor 13- en 14-jarigen in een schoolweek verlaagd van 08.00 uur naar 07.00 uur. Dit betekent eveneens een vereenvoudiging van de regelgeving, nu voor 13-/14- en 15-jarigen eenzelfde dagelijkse begintijd geldt.
Bij 14-jarigen en ouder met een stageovereenkomst wordt op grond van internationale voorschriften de verduidelijking opgenomen dat schooltijd arbeidstijd is. Bij arbeid verricht in het kader van een alternatieve sanctie is in het betreffende artikel een zondagsbepaling opgenomen. Tot slot wordt voor de situatie waarin een alternatieve sanctie is opgelegd en samenloop plaatsvindt met stage- of arbeidsverplichtingen een regeling getroffen, waarin is aangegeven dat naast een alternatieve sanctie stage of arbeid is toegestaan, voor zover dit het maximale aantal toegestane uren niet overschrijdt.
De voorstellen met betrekking tot ‘kunstarbeid’ betreffen twee aanpassingen op het gebied van arbeidstijd- en rusttijd. In de herziene NRK wordt het aantal optredens voor 13- en 14-jarigen kunstkinderen meer in overeenstemming gebracht met de werkelijke situatie (opname- en uitvoeringsschema’s). De optredens voor 13- en 14-jarigen kinderen die kunstarbeid verrichten wordt uitgebreid van 15 maal per jaar naar 24 maal per jaar. De regel met betrekking tot avondoptreden is tevens gewijzigd. De NRK bepaalde dat deze kinderen geen arbeid mogen verrichten na 22:30 uur. In de huidige regeling wordt 13- en 14-jarige kinderen, die kunstarbeid verrichten, toegestaan tot 23:00 uur arbeid te verrichten. Hierdoor kunnen kinderen na een optreden in het theater ook het einde van de voorstelling meemaken en applaus in ontvangst nemen.
De NRK is met de onderhavige regeling in het kader van de evaluatie ATW en vereenvoudiging ATW herzien, de regels zijn duidelijker en beter toepasbaar wat het nalevingsniveau ten goede zal komen.
Artikelsgewijs
Artikel 1, onderdeel A
Artikel 1:1 is opnieuw vormgegeven. Alle definities, ook die van alternatieve sanctie, zijn nu in artikel 1:1 opgenomen.
Eerste lid
Alternatieve sanctie
Zie hiervoor artikel I, onderdeel C
Arbeid van lichte aard
Op grond van artikel 3:2, tweede lid, onder c, van de ATW mag een kind van 14 jaar of ouder naast of in samenhang met het onderwijs arbeid van lichte aard verrichten (stage). Arbeid van lichte aard is arbeid die niet te zwaar is, geen gevaar oplevert en niet schadelijk is voor de gezondheid. Het tweede lid van artikel 1:1 van de NRK geeft aan welke arbeid in ieder geval geen arbeid van lichte aard is.
Niet-industriële arbeid van lichte aard
Artikel 3:2 van de ATW bepaalt dat een kind vanaf 13 jaar niet-industriële arbeid van lichte aard mag verrichten. In de NRK is dit begrip gesplitst in niet-industriële arbeid van lichte aard en niet-industriële hulparbeid van lichte aard om een onderscheid te kunnen maken tussen toegestane arbeid voor een kind van 13 of 14 jaar en een kind van 15 jaar. Voor een kind van 13 of 14 jaar is niet-industriële hulparbeid van lichte aard toegestaan. Voor een kind van 15 jaar is niet-industriële arbeid van lichte aard toegestaan.
Het begrip niet-industriële arbeid van lichte aard omvat twee elementen. Allereerst moet het gaan om arbeid van lichte aard. Daarnaast is bepaald dat er geen industriële arbeid wordt verricht. Van industriële arbeid is sprake als er met of aan mechanische arbeidsmiddelen wordt gewerkt waaraan onacceptabele veiligheidsrisico’s voor een kind of zijn omgeving zijn verbonden. Het derde lid geeft aan wanneer in ieder geval sprake is van onacceptabele veiligheidsrisico’s.
Niet-industriële hulparbeid van lichte aard
Ook het begrip niet-industriële hulparbeid van lichte aard (toegestaan voor een kind van 13 of 14 jaar) kent twee elementen. Het moet allereerst gaan om arbeid van lichte aard. Daarnaast is voorgeschreven dat er sprake moet zijn van het verlenen van hand- en spandiensten, waarbij geen sprake is van zelfstandige arbeid en waarbij nadrukkelijk toezicht wordt gehouden. Toegestane hand- en spandiensten zijn:
– oppassen bij familie of kennissen,
– wassen van auto’s van derden,
– behulpzaam zijn bij het verspreiden van folders en huis- aan huisbladen, in een gezinshuishouding of op een kinderboerderij.
Dergelijke arbeid is tijdens een schoolweek toegestaan met inachtneming van artikel 4:1, tweede lid.
Onder het begrip niet-industriële hulparbeid van lichte aard vallen ook:
– lichte hulpwerkzaamheden in een winkel, zoals vakken vullen of helpen bij het inpakken;
– lichte hulpwerkzaamheden in de landbouw, zoals het plukken van groente en fruit, lichte oogstwerkzaamheden of het voeren van kleine dieren.
Dergelijke arbeid is toegestaan op grond van artikel 4:1, eerste lid, en 5:1 op dagen dat geen onderwijs wordt gevolgd.
Zoals aangegeven is er bij hulparbeid geen sprake van zelfstandige productiearbeid. Dit houdt in dat de 13- of 14-jarigen niet de verantwoordelijkheid dragen voor het werk of voor de werksituatie.
Daarnaast moet op de werkzaamheden die 13- en 14-jarigen nadrukkelijk toezicht worden gehouden. Hierbij moet er sprake zijn van een voortdurende nabijheid van de toezichthouder. Te allen tijde moet een beroep gedaan kunnen worden op degene die verantwoordelijk is voor het toezicht en moet een duidelijke instructie worden gegeven.
Uiteraard dient ook op het verrichten van 15-jarigen toezicht te worden gehouden. Verschil is dat op 15-jarigen geregeld toezicht moet worden gehouden. De toezichthouder hoeft daarmee niet voortdurend in de nabijheid te zijn.
Schoolweek, uitvoering, vakantieweek en voorarbeid
Deze begrippen komen nu reeds voor in de NRK en zijn niet gewijzigd.
Tweede lid
In het tweede lid is aangeven welke arbeid in ieder geval geen arbeid van lichte aard is.
Onder a
Alle arbeid waarvoor in het Arbeidsomstandighedenbesluit ten aanzien van jeugdige werknemers verboden zijn opgenomen dan wel bijzondere vereisten zijn gesteld zijn geen arbeid van lichte aard. Deze bepaling was voorheen opgenomen in artikel 12:1 van de NRK. Thans is ervoor gekozen nadrukkelijk naar de desbetreffende bepalingen uit het Arbeidsomstandighedenbesluit te verwijzen. Daarbij is voor de volledigheid ook de verboden arbeid voor kinderen expliciet opgenomen. Voorts is uiteraard voor kinderen alle arbeid verboden die voor iedereen op grond van het Arbeidsomstandighedenbesluit verboden is. Zoals in de algemene toelichting reeds aangegeven zijn er ook in specifieke wetgeving nog arbeidsverboden voor kinderen opgenomen.
Onder b
Geen arbeid van lichte aard is voorts alle arbeid waar met maatregelen blootstelling aan psychosociale arbeidsbelasting niet kan worden voorkomen of beperkt. Psychosociale arbeidsbelasting omvat de factoren seksuele intimidatie, agressie en geweld, pesten en werkdruk in de arbeidssituatie die stress teweeg brengen. Stress is een toestand die als negatief ervaren lichamelijke, psychische of sociale gevolgen heeft.
Onder c
Ook kassawerkzaamheden zijn geen arbeid van lichte aard. Een zelfstandige afhandeling van geldzaken geeft voor kinderen een te grote psychische belasting en kan een te groot risico inhouden als het gaat om agressie en geweld. Daarnaast kunnen kassawerkzaamheden ook fysiek belastend zijn, vanwege de ongunstige lichaamshouding die deze werkzaamheden met zich mee kunnen brengen.
Onder d
Verder is geen arbeid van licht aard, arbeid waarbij door een kind niet in een gevarieerde werkhouding kan worden gewerkt. Voorkomen moet worden dat gedurende langere tijd een ongunstige lichaamshouding moet worden ingenomen.
Onder e en f
Geen arbeid van lichte aard zijn werkzaamheden die als te zwaar moeten worden aangemerkt. De kern daarbij wordt gevormd door het gewicht dat getild of verplaatst moet worden en de houding waarin gewerkt wordt. Wat betreft het te tillen of verplaatsen gewicht zijn de normen, zoals opgenomen in de beleidsregels niet-industriële (hulp)arbeid van lichte aard uit 1999, overgenomen. Het tillen van lasten van meer dan 10 kilogram en het duwen of trekken van voorwerpen waarbij meer dan 20 kilogram kracht nodig is, komt neer op 40% van de limiet die geldt voor volwassenen. Uit onderzoek blijkt dat dit een acceptabele norm voor kinderen is.
Onder g
Ten slotte is geen arbeid van lichte aard, arbeid waarbij een kind permanent persoonlijke beschermingsmiddelen zou moeten dragen. Regels over persoonlijke beschermingsmiddelen zijn bij en krachtens de Arbeidsomstandighedenwet gegeven.
Derde lid
In het derde lid is aangegeven wat onacceptabele veiligheidsrisico’s voor een kind of zijn omgeving zijn. Bij mechanische arbeidsmiddelen moet niet alleen worden gedacht aan machines, maar ook aan een omgeving waarin vrachtauto’s of vorkheftrucks rondrijden.
Bepalend bij de invulling van onacceptabele veiligheidsrisico’s zijn verder de feitelijke werkzaamheden die worden verricht en de omgeving waarin die werkzaamheden worden verricht.
Vierde lid
Op basis van het tweede lid, onder a, is ondermeer artikel 7:39, onder d, van het Arbeidsomstandighedenbesluit van toepassing. Op grond van dat artikelonderdeel is ‘op basis van stukloon ongevarieerde, zich in een kort tijdsbestek herhalende arbeid, en arbeid waarbij het tempo op een zodanige wijze wordt beheerst dat kinderen zelf verhinderd worden het tempo van de arbeid te beïnvloeden, niet toegestaan. In die gevallen waarin lopende bandwerkzaamheden wel zijn toegestaan, stelt het vierde lid als voorwaarde dat een lopendebandovereenkomst wordt gesloten tussen de werkgever en het kind. De lopendebandovereenkomst wordt (mede)ondertekend door een persoon, die over het betrokken kind het ouderlijke gezag of de voogdij uitoefent of in wiens huishouding dat kind is opgenomen.
In het kader van de herziening van de regelgeving op het terrein van kinderarbeid is onderzoek gedaan naar het verrichten van lopende bandwerk door 13- tot en met 15-jarigen (Lopende bandarbeid door 13, 14 en 15 jarigen? Vhp adviseurs Den Haag, februari 2007). Uit dit onderzoek blijkt dat, wat betreft het verrichten van werkzaamheden aan een lopende band door kinderen, aan een aantal voorwaarden moet zijn voldaan om nadelige fysieke en mentale belasting van kinderen te voorkomen en een veilige werksituatie te garanderen. Deze voorwaarden zijn onder meer:
– indien met meerdere personen aan een lopende band wordt gewerkt, geldt voor elke zijde van de band waaraan wordt gewerkt dat de laatste persoon aan de band een volwassene is;
– de bandsnelheid is zodanig dat het te pakken, dan wel te plaatsen object minimaal 8 seconden binnen de primaire reikcirkel van het kind blijft (binnen 40 centimeter breedte tussen de ellebogen en binnen 45 centimeter naar voren reiken);
– de maximale voorwaartse reikafstand is 30 centimeter. Deze afstand is 45 centimeter als het kind de mogelijkheid heeft tijdens of tussen de werkhandelingen door de onderarmen af te steunen op een vlakke ondergrond van tenminste 8 centimeter diep en 60 centimeter breed;
– de temperatuur in de ruimte waarin wordt gewerkt is gedurende de hele arbeidstijd lager dan 28 graden Celsius;
– voor hele lichaamstrillingen die het lichaam binnendringen via een grondvlak of een stoel geldt een maximale blootstelling van 0,5 m/s2 gedurende de hele arbeidstijd. Voor hand- / armtrillingen geldt een maximale blootstelling van 2,5 m/s2 gedurende de hele arbeidstijd;
– de werkplekken aan de lopende band zijn fysiek afgescheiden van heftruckverkeer;
– indien een kind zich verplaatst door zones waar sprake is van intern transport: een kind verplaatst zich door de hal en over het terrein in interne transportzones, uitsluitend onder directe begeleiding van een volwassene.
Artikel 1, onderdeel B
Deze wijziging is van technische aard en sluit aan bij de terminologie van de vereenvoudigde ATW.
Artikel I, onderdeel C
Artikel 2:1 is opnieuw vormgegeven. De definitie van alternatieve sanctie is overgeheveld naar artikel 1:1. In de definitie is het element dat er sprake moet zijn van arbeid van opvoedkundige aard of een leerproject vervallen. Dit zijn elementen waar de opsporingsambtenaar en de officier van justitie verantwoordelijk voor zijn.
In artikel 2:1 is thans een onderscheid gemaakt tussen niet-industriële hulparbeid van lichte aard (toegestaan voor kinderen van 12 tot en met 14 jaar) en niet-industriële arbeid van lichte aard (toegestaan voor kinderen van 15 jaar). Verder is aan artikel 2:1 een bepaling toegevoegd over zondagsarbeid. Voor jeugdigen en personen van 18 jaar en ouder bestaat een dergelijk bepaling al. Voor kinderen was een dergelijke bepaling niet opgenomen. Dit is thans hersteld.
Ten slotte is het huidige derde lid van artikel 2:1 vervallen. Daarin was opgenomen dat een kind dat arbeid verricht in het kader van een alternatieve sanctie geen andere arbeid mag verrichten. Deze bepaling is te rigide. In artikel 12:1 is thans opgenomen dat naast arbeid in het kader van een alternatieve sanctie andere arbeid is toegestaan (waarbij de daarvoor geldende regels in acht worden genomen), mits in totaal niet meer arbeid wordt verricht dan voor 12- tot en met 14-jarigen, 7 uur per dag en 35 uur per week, en voor 15 jarigen, 8 uur per dag en 40 uur in de week.
Artikel I, onderdeel D
In artikel 3:1, eerste lid, van de NRK was nog sprake van het Instellingsbesluit v.w.o.-h.a.v.o.-m.a.v.o.-v.b.o. Dit besluit is inmiddels vervangen door het Inrichtingsbesluit W.V.O.
In de aanhef van het tweede lid is het begrip ‘hulparbeid van lichte aard’ vervangen door arbeid van lichte aard. Deze term sluit aan bij de terminologie die artikel 3:2, tweede lid, van de wet gebruikt voor arbeid naast en in samenhang met het onderwijs.
Het derde lid van artikel 3:1 geeft aan, dat ook de uren die op school worden doorgebracht meetellen voor de berekening van het aantal uren dat arbeid mag worden verricht. Deze bepaling is inhoudelijk gelijk aan artikel 4:4, tweede lid, van de ATW. Het oorspronkelijke derde lid, waarin was bepaald dat naast arbeid in samenhang met onderwijs geen andere arbeid mocht worden verricht, is vervallen. Samenloop met andere arbeid is toegestaan tot ten hoogste 7 uren per dag en 35 uren per week (zie artikel 12:1). Dit is van belang indien de arbeid in samenhang met het onderwijs plaatsvindt gedurende een periode die korter is dan 7 uren per dag en 35 uren per week.
Artikel I, onderdeel E
Het tweede lid is technisch in overeenstemming gebracht met de Aanwijzingen voor de regelgeving.
Artikel I, onderdeel L
Ook in artikel 8:1 is de bepaling vervallen dat naast de in dat artikel genoemde arbeid geen andere arbeid is toegestaan. Samenloop met andere arbeid is thans mogelijk op basis van het nieuwe artikel 12:1 tot maximaal 8 uren per dag en 40 uren per week. Dit is van belang indien de arbeid met een vrijstelling van de leerplicht plaatsvindt gedurende een periode die korter is dan 8 uren per dag en 40 uren per week.
Artikel I, onderdeel M
In dit artikel zijn enige nieuwe vormen van samenloop bij de arbeid geregeld. Uitgangspunt daarbij is dat kinderen tot en met 14 jaar niet meer arbeid verrichten dan 7 uren per dag en 35 uren per week. Voor kinderen van 15 jaar geldt 8 uren per dag en 40 uren per week.
Artikel II
De voorheen bestaande beleidsregels niet-industriële (hulp)arbeid van lichte aard vervallen. De essentie van deze regels is thans opgenomen in de Nadere regeling kinderarbeid.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
J.P.H. Donner