Wijziging Regeling GLB-inkomenssteun 2006

Regeling van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 28 maart 2007, nr. TRCJZ/2007/972, houdende wijziging van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

Besluit:

Artikel I

De Regeling GLB-inkomenssteun 20061 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1, onderdeel e, vervalt, onder verlettering van de onderdelen f tot en met w tot onderdelen e tot en met v.

B

In artikel 3 vervallen de woorden ‘of de melkpremieaanvraag op grond van de regeling superheffing en melkpremie 2004 heeft ingediend’.

C

Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel b van artikel 6 door een puntkomma, worden twee onderdelen toegevoegd, luidende:

c. artikel 8a van deze regeling;

d. de artikelen 2, 3 en 13 van de Boswet en het koninklijk besluit van 20 juni 1962, houdende regelen ten aanzien van de verplichting tot herbeplanting, bedoeld in artikel 3 van de Boswet (Stb. 220), in samenhang met artikel 1, derde en vierde lid, en artikel 5 van de Boswet.

D

In de artikelen 8, tweede lid en artikel 27, eerste lid, wordt ‘een bewijs van certificering door de Stichting SKAL te Zwolle voor het gehele bedrijf van de landbouwer’ telkens vervangen door: een verklaring van de landbouwer dat zijn hele bedrijf wordt beheerd in overeenstemming met de bij verordening (EEG) nr. 2092/91 vastgestelde verplichtingen.

E

Na artikel 8 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 8a

1. Het is verboden gewasresten op bouwland na de oogst te verbranden.

2. Het verbod, bedoeld in het eerste lid, is niet van toepassing indien de landbouwer beschikt over een ontheffing van burgemeester en wethouders voor het verbranden van de gewasresten.

F

In artikel 9, eerste lid, vervallen de woorden ‘en op grond van de Regeling superheffing en melkpremie 2004’.

G

Artikel 11 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onder vernummering van het tweede en derde lid tot derde en vierde lid, wordt een lid ingevoegd, luidende:

2. In afwijking van het eerste lid, dient de landbouwer op wie artikel 50, tweede lid, van Verordening 1782/2003 van toepassing is, uiterlijk op 15 mei 2007 de aanvragen tot vaststelling van toeslagrechten in op een daartoe vastgesteld aanvraagformulier.

2. Er worden twee leden toegevoegd, luidende:

5. De verzamelaanvraag, bedoeld in artikel 55, eerste lid, wordt tevens aangemerkt als aanvraag tot vaststelling van toeslagrechten, bedoeld in het eerste lid, indien de landbouwer deze laatste aanvraag niet dan wel na het verstrijken van de daartoe gestelde termijn heeft ingediend, mits uit de verzamelaanvraag onomstotelijk de wens van de landbouwer blijkt om voor toekenning van toeslagrechten in aanmerking te komen.

6. Voor de toepassing van deze regeling wordt de aanvraag tot vaststelling van toeslagrechten, bedoeld in het vijfde lid, behandeld als een aanvraag die is ontvangen op 9 juni 2006.

H

Artikel 16 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het derde lid komt te luiden:

3. De landbouwer dient de aanvraag tot vaststelling van toeslagrechten uit de nationale reserve uiterlijk in op 15 mei van het eerste kalenderjaar van gebruik van deze toeslagrechten.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

4. Artikel 11, tweede en derde lid, zijn van toepassing op aanvragen die worden ingediend op grond van het derde lid.

I

Aan artikel 20 worden twee leden toegevoegd, luidende:

3. Onverminderd het eerste lid, onderdeel d, worden toeslagrechten in een zodanige volgorde uitbetaald, dat het behoud van toeslagrechten zoveel mogelijk voorgaat op uitbetaling van toeslagrechten met de hoogste waarde.

4. In afwijking van het derde lid, vindt de betaling op basis van toeslagrechten op verzoek van de landbouwer plaats volgens een door hem bepaalde volgorde, welke hij uiterlijk op 15 mei kenbaar maakt.

J

Artikel 21 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid, onderdeel a, komt te luiden:

a. beschikken over toeslagrechten met speciale voorwaarden, waarop artikel 49 van verordening 1782/2003 van toepassing is of van overeenkomstige toepassing is verklaard;

2. In het tweede lid, wordt ‘ooien’ vervangen door: schapen.

3. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

4. Bij de berekening van het aantal GVE overeenkomstig artikel 30, tweede lid, van verordening 795/2004 wordt de referentiehoeveelheid die wordt gebruikt voor de berekening van het bedrag van de melkpremie en de extra betalingen bij de opneming daarvan in de bedrijfstoeslagregeling gedeeld door de op dat moment geldende gemiddelde melkopbrengst als vastgesteld in bijlage XVI bij verordening 1973/2004.

K

Aan artikel 22 wordt een lid toegevoegd, luidende:

3. In afwijking van het tweede lid, kan aanspraak op betaling op basis van overgedragen toeslagrechten voor 2007 worden gemaakt indien de kennisgeving, bedoeld in het tweede lid, één week voor de overdracht doch uiterlijk op 8 mei 2007 geschiedt.

L

In artikel 25 wordt de zinsnede ‘kunnen in aanmerking worden gebracht voor betaling op basis van braakleggingstoeslagrechten’ vervangen door: kunnen worden meegerekend als braakgelegd.

M

Artikel 38a komt te luiden:

Artikel 38a

De referentieopbrengst voor tarwe, niet bestemd voor menselijke of dierlijke voeding, bedraagt voor 2007 voor kleigronden die als zodanig zijn aangeduid op de kaarten die zijn opgenomen als bijlage I bij het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet 8.950 kilogram en voor overig Nederland 6.360 kilogram.

N

In artikel 55, eerste lid, vervallen de woorden ‘en de melkpremieaanvraag’.

O

Aan artikel 61 wordt een lid toegevoegd, luidende:

3. Indien het bedrag, bedoeld in het eerste lid, per landbouwer en per premieperiode niet meer bedraagt dan € 100,– exclusief rente, wordt afgezien van terugvordering.

P

Artikel 66 vervalt.

Q

Bijlage I wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel 34 vervalt de zinsnede ‘artikel 3, achtste lid, in samenhang met negende lid;’.

2. Onderdeel 37 komt te luiden:

37. De artikelen 2b, eerste lid, onderdeel d, en tweede lid, 3, eerste en tweede lid, 5, zevende lid, 9, eerste lid, 10, 11, tweede lid, 13 en 15, van het Varkensbesluit

Artikel II

1. Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

2. Artikel I, onderdelen G, punt 2, en L werken terug tot en met 1 april 2006.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, G. Verburg.

Toelichting

1. Algemeen

De onderhavige wijziging van de Regeling GLB-inkomenssteun betreft primair de inbedding van de melkpremie in de bedrijfstoeslagregeling. De wijze waarop dat is geschied, komt aan de orde in paragraaf 2 van deze toelichting.

Daarnaast wordt met de onderhavige wijziging van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006 een verdere invulling gegeven aan de eisen inzake de goede landbouw- en milieuconditie (GLMC) en worden twee randvoorwaarden op het gebied van dierenwelzijn gewijzigd.

Van de gelegenheid is voorts gebruik gemaakt om een aantal wijzigingen in de Regeling GLB-inkomenssteun 2006 door te voeren, die onder meer de uitvoering van de regeling beogen te vergemakkelijken.

Deze wijzigingen komen in de artikelsgewijze paragraaf van deze toelichting nader aan de orde.

2. Integreren van de melkpremie in de bedrijfstoeslag (artikel I, onderdelen A, B, F, G(punt 1), J(punt 1 en 3 , N, P)

In 2005 en 2006 was de melkpremie nog gekoppeld aan de productie en kreeg de landbouwer de melkpremie apart uitbetaald. In 2007 wordt de melkpremie ontkoppeld van de productie en opgenomen in de bedrijfstoeslag. Het melkquotum dat bij een melkveehouder op 31 maart 2007 staat geregistreerd bij het Productschap Zuivel is bepalend voor de hoogte van het bedrag aan melkpremie.

In de situatie dat de landbouwer al toeslagrechten heeft, wordt de waarde van de melkpremie verdeeld over alle toeslagrechten die een melkveehouder op 15 mei 2007 in eigendom heeft, met uitzondering van de braaktoeslagrechten. Deze aanvulling van de waarde van de toeslagrechten geschiedt ambtshalve.

In de situatie dat de landbouwer op 15 mei 2007 nog geen toeslagrechten heeft, dan krijgt hij deze toegekend door de ontkoppeling van de melkpremie. Hiertoe moet de landbouwer een aanvraag om vaststelling van toeslagrechten indienen op grond van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006, zoals deze wordt gewijzigd met de onderhavige regeling (artikel I, onderdeel G, punt 1).

Indien de landbouwer zonder toeslagrechten grond in eigendom heeft, dan wordt het aantal toeslagrechten dat hij krijgt toegewezen bepaald door het aantal hectares dat de landbouwer op 15 mei 2007 in eigendom heeft. De waarde per toeslagrecht wordt bepaald door de hoogte van de melkpremie te delen door voornoemd aantal hectares.

Indien de landbouwer geen toeslagrechten én geen grond in eigendom heeft, dan krijgt hij door de ontkoppeling van de melkpremie toeslagrechten met speciale voorwaarden. De maximale waarde van zo’n toeslagrecht is € 5.000,–.

Toeslagrechten met speciale voorwaarden kunnen ook worden toegewezen als er wel grond of toeslagrechten zijn. Dit gebeurt als de waarde per toeslagrecht hoger uitkomt dan € 5.000,–.

Artikel 21, eerste lid, van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006 bepaalt dat landbouwers die, zonder opgave van subsidiabele hectaren, beschikken over toeslagrechten met speciale voorwaarden, voor betalingen op basis van toeslagrechten in aanmerking komen. Dit artikellid verwijst daarbij naar de speciale toeslagrechten waarop artikel 49 van verordening 1782/2003 van toepassing is. Omdat de landbouwer zonder toeslagrechten én zonder grond in eigendom door de ontkoppeling van de melkpremie toeslagrechten met speciale voorwaarden krijgt op grond van artikel 50 van verordening 1782/2003, dat artikel 49 van verordening 1782/2003 van overeenkomstige toepassing verklaart, wordt met het onderhavige wijzigingsartikel artikel 21, eerste lid, van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006 gewijzigd. Met deze wijziging komen ook landbouwers die, zonder opgave van subsidiabele hectaren, ten gevolge van de ontkoppeling van de melkpremie beschikken over toeslagrechten met speciale voorwaarden, voor betalingen op basis van deze toeslagrechten in aanmerking (artikel I, onderdeel J, punt 1).

De landbouwer die ten gevolge van de ontkoppeling van de melkpremie toeslagrechten met speciale voorwaarden heeft verkregen, mag afwijken van de verplichting een aantal subsidiabele hectaren aan te geven dat overeenstemt met het aantal toeslagrechten, mits hij minstens 50% handhaaft van de op 31 maart 2007 uitgeoefende landbouwactiviteit, uitgedrukt in GVE. Nederland dient de wijze van berekening van dit aantal GVE overeenkomstig artikel 30, tweede lid, van verordening 795/2004 te bepalen. Met de onderhavige wijzigingsregeling wordt ervoor gekozen om het GVE te berekenen door de referentiehoeveelheid die wordt gebruikt voor de berekening van het bedrag van de melkpremie en de extra betalingen bij de opneming daarvan in de bedrijfstoeslagregeling, te delen door de op dat moment geldende gemiddelde melkopbrengst als vastgesteld in bijlage XVI bij verordening 1973/2004 (artikel I, onderdeel J, punt 3).

3. Artikelsgewijs

Artikel I, onderdeel C en E

De Europese Commissie is van mening dat Nederland de GLMC-eisen beperkt heeft ingevuld. Gelet hierop wordt met onderhavige wijziging een verdere invulling gegeven aan de GLMC-eisen, zoals opgenomen in bijlage IV van verordening (EG) nr. 1783/2003. Hierbij is aangesloten bij reeds bestaande verplichtingen op grond van andere wettelijke bepalingen. Concreet worden in de Regeling GLB inkomenssteun 2006 de volgende GLMC-eisen opgenomen:

– GLMC-onderwerp: Het gehalte van organische stof in de bodem handhaven door passende praktijken.

Eis: Stoppelbeheer op bouwland.

Hieraan wordt invulling gegeven door een verbod op het verbranden van gewasresten op bouwland op te nemen. Op grond van artikel 10.2 van de Wet milieubeheer is het reeds verboden afvalstoffen (waaronder ook gewasresten vallen) te verbranden in de open lucht. Van dit verbod kunnen burgemeester en wethouders ontheffing verlenen (artikel 10.63, tweede lid, van de Wet milieubeheer). De mogelijkheid tot ontheffingverlening is opgenomen in algemene plaatselijke verordeningen van gemeenten.

– GLMC-onderwerp: Zorgen voor een minimaal onderhoud en achteruitgang van habitats voorkomen.

Eis: Instandhouding van landschapelementen, inclusief, waar dienstig, een verbod op het rooien van olijfbomen.

In Nederland wordt door de Boswet de instandhouding van bepaalde landschapselementen, te weten houtopstanden, geborgd. De verplichtingen van artikel 2, 3 en 13 van de Boswet en het koninklijk besluit van 20 juni 1962, houdende regelen ten aanzien van de verplichting tot herbeplanting, bedoeld in artikel 3 van de Boswet, worden opgenomen als invulling van deze eis. De landbouwer is ingevolge deze bepalingen verplicht melding te doen aan de Minister als hij voornemens is bepaalde houtopstanden te (doen) vellen. Ook is de landbouwer verplicht bepaalde houtopstanden die geveld zijn of op andere wijze tenietgegaan te herplanten. Tevens kan de minister bij besluit bepalen dat bepaalde houtopstanden niet mogen worden geveld. Dit zijn ook reeds bestaande eisen waar, onder meer, de landbouwers zich aan moeten houden.

Niet naleving van genoemde GLMC-eisen kan thans ook een korting opleveren op de directe inkomenssteun voor landbouwers in het kader van het Gemeenschappelijk landbouwbeleid en het plattelandsbeleid.

Artikel I, onderdeel D

Met het onderhavig wijzigingsartikel wordt de in het kader van de vrijstelling van zowel de verplichting uit productie genomen percelen in te zaaien met een groenbemester als de braakleggingsverplichtig gestelde eis dat de verzamelaanvraag vergezeld dient te gaan van een bewijs van certificering door de Stichting SKAL te Zwolle, geschrapt. Een verklaring van de landbouwer dat zijn hele bedrijf voor de totale productie valt onder biologische productiemethoden, volstaat. De Dienst Regelingen zal zelf het bewijs van certificering bij de Stichting SKAL opvragen. Hiermee wordt de uitvoering van de Regeling inkomenssteun 2006 vergemakkelijkt en worden de administratieve lasten voor de landbouwer verminderd.

Artikel I, onderdeel G (punt 2)

Met de onderhavige wijziging wordt in de Regeling GLB-inkomenssteun 2006 een voorziening ingevoegd die inhoudt dat als er geen initiële aanvraag is, maar wel een gecombineerde data-inwinning (GDI) waaruit onomstotelijk de wens van de landbouwer blijkt om voor toekenning toeslagrechten in aanmerking te komen, de GDI tevens aangemerkt wordt als een aanvraag toeslagrechten. Ook indien de initiële aanvraag te laat is ingediend, wordt de GDI tevens aangemerkt als een aanvraag om toeslagrechten. Met deze voorziening wordt voorkomen dat landbouwers waarvan uit de GDI blijkt dat zij toeslagrechten wilden hebben tot in lengte van dagen door het ontbreken van een initiële aanvraag van bedrijfstoeslag zijn uitgesloten. Dit sluit aan bij de in artikel 12, zevende lid, van verordening 795/2004 opgenomen mogelijkheid om de aanvraag uitbetaling voor 2006 en de initiële aanvraag te integreren.

Artikel I, onderdeel H

Met de onderhavige wijziging wordt de uiterste datum van indiening van een aanvraag om vaststelling van toeslagrechten uit de nationale reserve vastgesteld voor 2007 en de daarop volgende jaren.

Artikel I, onderdeel I

Op grond van artikel 54 van verordening 1782/2003 worden de braakleggingstoeslagrechten vóór elke andere vorm van toeslagrechten aangevraagd. Voor het overige is het aan de landbouwer zelf om aan te geven welke van zijn toeslagrechten hij wil verzilveren, indien niet al zijn toeslagrechten daarvoor in aanmerking komen. Om de uitvoering op dit punt te stroomlijnen wordt met dit wijzigingsartikel bepaald dat de landbouwer hiertoe het formulier moet invullen dat daartoe is vastgesteld. Indien de landbouwer bij de aanvraag om betaling op basis van toeslagrechten zelf niet aangeeft welke volgorde van uitbetaling van toeslagrechten hij wil aanhouden, vindt betaling plaats aan de hand van een standaardvolgorde, waarbij eerst gekeken wordt naar het behoud van toeslagrechten en vervolgens naar de waarde ervan.

Artikel I, onderdeel J, punt 2

Om toe te zien op de naleving van de in artikel 49 van verordening 1782/2003 opgenomen voorwaarde dat landbouwers met speciale toeslagrechten minstens 50% handhaven van de tijdens de referentieperiode uitgeoefende, in GVE uitgedrukte, landbouwactiviteit, heeft Nederland er op grond van artikel 30, derde lid, van verordening 795/2004 voor gekozen deze landbouwers te vragen om op basis van hun bedrijfsregister het aantal GVE aan te geven. In het kader van de landbouwtelling wordt de benodigde informatie reeds door de landbouwers verstrekt, behalve voor zover het schapen betreft. Derhalve is de landbouwer met speciale toeslagrechten nog verplicht, voor zover het schapen betreft, op basis van de Regeling inkomenssteun 2006 het aantal GVE aan te geven. Artikel 21 bepaalt ten onrechte echter nog steeds dat laatstgenoemde verplichting alleen geldt voor zover het ooien betreft. Deze omissie wordt met de onderhavige wijziging hersteld.

Artikel I, onderdeel L

Artikel 25 bepaalt ten onrechte dat percelen die zijn bebost in het kader van de Regeling stimulering bosuitbreiding op landbouwgronden uit hoofde van een aanvraag die na 28 juni 1995 is ingediend, in aanmerking gebracht kunnen worden voor betaling op basis van braaktoeslagrechten. Wel kunnen deze percelen overeenkomstig artikel 54 van verordening 1782/2003 worden meegerekend als braakgelegd. De hierbedoelde omissie wordt met deze wijziging hersteld.

Artikel I, onderdeel M

Met dit wijzigingsartikel wordt de referentieopbrengst voor tarwe, niet bestemd voor menselijke of dierlijke voeding, vastgesteld voor het jaar 2007.

Artikel I, onderdeel O

Artikel 73, achtste lid, van verordening 796/2004 geeft de bevoegdheid aan lidstaten om af te zien van het terugvorderen van ten onrechte betaalde bedragen, indien deze per landbouwer en per premieperiode niet hoger zijn dan € 100,–. Reden hiervoor is dat het beheer van kleine bedragen voor de bevoegde instanties zeer tijdrovend is. Met het toevoegen van een derde lid aan artikel 61 van de regeling GLB-inkomenssteun 2006, wordt gebruik gemaakt van deze bevoegdheid. Deze bevoegdheid is vergelijkbaar met de mogelijkheid die bestuursorganen op grond van de Algemene wet bestuursrecht ten aanzien van nationale subsidieregelingen hebben om af te zien van terugvorderen van subsidiebedragen.

Artikel I, onderdeel Q

De wijziging van Bijlage I, onderdelen 34 en 37, heeft betrekking op twee randvoorwaarden op het terrein van dierenwelzijn. De wijziging vloeit voort uit het feit dat sommige randvoorwaarden, zoals opgenomen in bijlage III van verordening (EG) nr. 1782/2003, in de Nederlandse regelgeving strenger zijn geïmplementeerd. Met het oog op een gelijkwaardige uitvoering van de directe inkomenssteun voor landbouwers in het kader van het Gemeenschappelijk landbouwbeleid in Europa heeft de Europese Commissie in een zogenoemd werkdocument (nr. DS/2006/76 ‘Commission working document concerning the statutory management requirements to be respected under cross-compliance as from 2007’) op het terrein van dierenwelzijn per randvoorwaarde aangegeven welke norm (de Europese of de nationale) voor de toepassing van cross compliance leidend is. Concreet worden op het terrein van dierenwelzijn de volgende randvoorwaarden gewijzigd:

– Voor wat betreft de randvoorwaarde met betrekking tot de huisvesting van agressieve varkens is niet meer de Europese maar de nationale norm leidend (artikel 2b, eerste lid, onderdeel d, en tweede lid, van het Varkensbesluit). Dit betreft slechts een technische en niet een inhoudelijke wijziging.

– Daarnaast vervalt als randvoorwaarde artikel 7 van het Varkensbesluit (betreft de afmeting van voerligboxen) omdat deze norm strenger is dan de Europese norm en de Europese norm leidend is.

Voor de goede orde wordt opgemerkt dat verschillen tussen Europese en nationale normen uitsluitend van belang zijn voor de toepassing van cross compliance. Buiten het kader van de directe inkomenssteun is de nationale regelgeving onverkort van kracht.

4. Administratieve lasten

Ten algemene zijn de administratieve lasten (Al) voor de hervorming van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) in beeld gebracht bij de publicatie van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006.

De onderhavige regeling leidt niet tot een verhoging van de administratieve lasten.

Met de onderhavige regeling wordt de melkpremie in de bedrijfstoeslagregeling opgenomen. Dit leidt tot een éénmalige verhoging van de administratieve lasten van € 7.500,–. Deze verhoging vloeit voort uit het feit dat melkveehouders die nog geen toeslagrechten hebben in verband met het integreren van de melkpremie in de bedrijfstoeslag om vaststelling van toeslagrechten moeten verzoeken. Het betreft ongeveer 400 melkveehouders.

De overige 22.600 melkveehouders die al toeslagrechten hebben behoeven geen aanvraag in te dienen tot aanvulling van hun bedrijfstoeslagrechten. Deze rechten worden – ambtshalve – op basis van de registratie bij het Productschap Zuivel opgeteld bij de waarde van de toeslagrechten.

Tegenover genoemde verhoging van de administratieve lasten staat echter een vermindering van de administratieve lasten, omdat 23.000 melkveehouders geen melkpremie meer behoeven aan te vragen. De administratieve lasten die met het aanvragen van deze melkpremie gepaard gingen bedroegen ongeveer € 150.000,– per jaar.

Bovendien leidt het schrappen van de in het kader van de vrijstelling van de braakleggingsverplichting en de vrijstelling van de verplichting uit de productie genomen percelen in te zaaien met een groenbemester geldende eis dat een certificaat van SKAL wordt overlegd, eveneens tot een structurele vermindering van de administratieve lasten van € 3.300,–.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

G. Verburg

  • 1

    Stcrt. 2005, 235; laatstelijk gewijzigd bij ministeriële regeling van 11 december 2006 (Stcrt. 246).

Naar boven