Regeling vaststelling eenmalig bedrag GSM-vergunningen

Regeling van de Staatssecretaris van Economische Zaken van 22 maart 2007, nr. WJZ/7037065, houdende bepalingen met betrekking tot het vaststellen van het eenmalig bedrag voor het gebruik van frequentieruimte bestemd voor openbare mobiele telecommunicatie GSM voor de periode van 1 april 2010 tot en met 25 februari 2013 (Regeling vaststelling eenmalig bedrag GSM-vergunningen)

De Staatssecretaris van Economische Zaken,

Handelende in overeenstemming met de Minister van Financiën,

Gelet op artikel 3.3a, eerste en derde lid, van de Telecommunicatiewet;

Besluit:

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. wet: Telecommunicatiewet

b. Minister: Minister van Economische Zaken;

c. vergunning: een vergunning als bedoeld in artikel 3.3, eerste lid, van de wet;

d. GSM: het systeem voor openbare paneuropese digitale cellulaire mobiele communicatie te land, zoals omschreven in de bijlage bij aanbeveling nr. 87/371/EEG van de Raad van de Europese gemeenschappen van 25 juni 1987, inzake de gecoördineerde invoering van openbare paneuropese digitale cellulaire mobiele communicatie te land in de Gemeenschap (PbEG L 196) en zoals omschreven in de ERC Decision nr. ERC/DEC/ (97) 02 van 21 maart 1997.

Artikel 2

1. De verkrijger of houder van een vergunning voor het gebruik van frequentieruimte bestemd voor openbare mobiele telecommunicatie door middel van het technische systeem GSM, niet zijnde frequentieruimte die behoort tot de E-GSM frequentiebanden, is voor het gebruik van die frequentieruimte voor de periode van 1 april 2010 tot en met 25 februari 2013 een eenmalig bedrag verschuldigd als bedoeld in artikel 3.3a, tweede lid, onder a, van de wet.

2. De hoogte van het eenmalig bedrag, bedoeld in het eerste lid, bedraagt voor genoemde periode 3.208.901 Euro per 2 × 1 Mhz frequentieruimte die aan de verkrijger of houder van een vergunning is toegekend.

Artikel 3

1. Het eenmalig bedrag is verdeeld in drie delen waarvan de verkrijger of de houder van een vergunning als bedoeld in artikel 2, het eerste deel betaalt in het jaar 2010 en het tweede en derde deel in de daar op volgende jaren.

2. De verkrijger of de houder van de vergunning betaalt het jaarlijks te betalen deel binnen zes weken nadat het besluit tot vaststelling van het bedrag door de Minister aan hem is bekendgemaakt.

3. Betaling geschiedt door bijschrijving op een daartoe bestemde bankrekening.

4. De verkrijger of de houder van een vergunning is in verzuim als hij niet binnen de voorgeschreven termijn betaalt.

5. Het verzuim heeft verschuldigdheid van wettelijke rente tot gevolg overeenkomstig de artikelen 119, eerste en tweede lid, en 120 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek.

6. De Minister maant de verkrijger of houder van een vergunning die in verzuim is schriftelijk aan tot betaling binnen twee weken, gerekend vanaf de dag na die waarop de aanmaning is verzonden.

7. De Minister kan voor de aanmaning een vergoeding in rekening brengen.

Artikel 4

Bij gebreke van betaling binnen de termijn, bedoeld in artikel 3, zesde lid, zijn ten aanzien van de invordering de regels van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering van toepassing.

Artikel 5

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en vervalt met ingang van 26 februari 2013.

Artikel 6

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling vaststelling eenmalig bedrag GSM-vergunningen.

Deze regeling zal met toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 22 maart 2007.
De Staatssecretaris van Economische Zaken, F. Heemskerk.

Toelichting

Algemeen

§ 1. Inleiding

Op 15 maart 1995 is voor een periode van 15 jaar een GSM-vergunning verleend aan KPN en aan Vodafone voor het gebruik van frequenties in de 900MHz band. De looptijd van deze vergunningen eindigt op 31 maart 2010. Artikel 13k van de Wet op de telecommunicatievoorzieningen, welk artikel op grond van artikel 20.2, tweede lid, van de Telecommunicatiewet nog rechtskracht heeft, schrijft in het zesde lid voor dat de minister tenminste drie jaar voorafgaande aan het tijdstip waarop de vergunning eindigt, dient te besluiten of de looptijd van deze vergunningen kan worden verlengd en zo ja onder welke voorschriften en beperkingen. Op grond van artikel 11, zevende lid, van het Besluit vergunningen mobiele telecommunicatie kunnen deze vergunningen met een periode van ten hoogste 5 jaren worden verlengd. Artikel 11 van het Besluit vergunningen mobiele telecommunicatie geeft een procedure die in acht genomen moet worden bij de voorbereiding tot het nemen van een besluit om de vergunningen te verlengen of niet. Tevens geeft dit artikel regels voor de situatie dat een besluit tot verlenging door de huidige vergunninghouders niet wordt aanvaard. In het kader van deze procedure heeft de Minister van Economische Zaken op 29 december 2006 zijn voornemen gepubliceerd om de betreffende vergunning verlengbaar te maken en wel tot en met 25 februari 2013. In dit voornemen is tevens aangegeven dat de verlening van de vergunningen zal plaatsvinden onder dezelfde voorschriften en beperkingen zoals die golden bij de oorspronkelijke verlening. Daarbij is aangekondigd dat op grond van artikel 3.3a van de wet een ministeriële regeling zal worden voorbereid waarin met het oog op het waarborgen van doelmatig frequentiegebruik een vergoeding zal worden vastgesteld voor het gebruik van de frequentieruimte gedurende de periode waarvoor de verlenging geldt. Die vast te stellen vergoeding zal in rekening worden gebracht aan de vergunninghouder. Het tijdstip van 26 februari 2013 met ingang waarvan de verlenging van de vergunningen zal eindigen, is gekozen om daarmee te bewerkstelligen dat dan alle verleende vergunningen voor GSM, dus zowel de vergunningen in de 900 MHz band als de vergunningen in de 1800 MHz band (DCS1800) op het zelfde tijdstip aflopen. Daarna kan een uit het oogpunt van efficiënt frequentiegebruik noodzakelijke herordening van deze frequentieruimte plaatsvinden en kunnen vergunningen daarvoor opnieuw worden verdeeld.

Belanghebbenden zijn gedurende een maand in de gelegenheid gesteld op dit voornemen om de GSM-vergunningen van KPN en Vodafone te verlengen, te reageren. Deze reacties zijn niet van dien aard dat die er toe zouden moeten leiden, af te zien van de verlenging van de vergunningen tot en met 25 februari 2013. Dit betekent ook dat het voornemen om een ministeriële regeling vast te stellen waarin de vergoeding wordt bepaald die aan de vergunninghouders in rekening zal worden gebracht, tijdig ten uitvoer moet worden gebracht. Artikel 3.3a, vierde lid, van de wet bepaalt dat een dergelijke regeling in werking moet zijn getreden op een tijdstip dat voorafgaat aan het tijdstip waarop een verzoek om een vergunning kan worden ingediend. Deze regel is door de wetgever in het leven geroepen om te waarborgen dat de potentiële vergunninghouders voorafgaande aan het indienen van de aanvraag op de hoogte kunnen zijn van de verplichtingen die aan het verkrijgen van een vergunning verbonden zal zijn. Het bedrag tot betaling van een vergoeding dient derhalve voor het tijdstip van het aanvragen van de vergunning te zijn vastgesteld en bekend te zijn. In geval van verlenging van de GSM-vergunningen betekent dit dat deze regeling in werking moet zijn getreden op het tijdstip waarop de Minister van Economische Zaken besluit dat de GSM-vergunningen kunnen worden verlengd. Vanaf dat tijdstip immers kunnen de huidige vergunninghouders kenbaar maken of zij voor een verlenging van hun vergunning onder de daarbij te stellen voorschriften en beperkingen, in aanmerking willen komen. Het bij deze regeling vast te stellen bedrag als bedoeld in artikel 3.3a van de wet is niet alleen bepalend voor de aan de vergunninghouder in rekening te brengen vergoeding in geval de vergunning wordt verlengd, maar zal ook in rekening worden gebracht aan een nieuwe verkrijger van een vergunning indien de huidige houder van de vergunning niet voor een verlenging in aanmerking wenst te komen.

§ 2. Grondslag en vaststelling vergoeding

Artikel 3.3a, eerste lid, van de wet biedt de mogelijkheid om bij ministeriële regeling te bepalen dat de verkrijger of houder van een vergunning voor frequentieruimte, de houder van een vergunning van wie de vergunning wordt verlengd hieronder begrepen, een vergoeding verschuldigd is voor het gebruik van de frequentieruimte. Hierbij moet het bepaalde in richtlijn nr. 2002/20/EG in acht worden genomen. Artikel 13 van deze richtlijn bepaalt, voor zover hier van belang, dat gebruiksrechten voor radiofrequenties aan vergoedingen kunnen worden onderworpen die ten doel hebben een optimaal gebruik van de frequenties te waarborgen. Daarbij stelt de richtlijn als voorwaarde dat de te betalen vergoeding objectief gerechtvaardigd, transparant en niet discriminerend is. Voorts moet de vergoeding in verhouding staan tot het beoogde doel. Deze laatste eis heeft een belangrijk gevolg voor de hoogte van de te betalen vergoeding. Deze moet namelijk voldoende zijn om te leiden tot optimaal gebruik van de frequentieruimte maar mag tegelijkertijd ook niet hoger zijn dan noodzakelijk is om dat doel te bereiken.

Uit het tweede lid van artikel 3.3a blijkt dat de hoogte van de te betalen vergoeding gerelateerd moet zijn aan de economische waarde van de frequentieruimte zonder dat duidelijkheid wordt gegeven wat de hoogte van de te betalen vergoeding is of moet zijn. De hoogte van de vergoeding moet worden afgeleid van wat nodig is om een optimaal gebruik te waarborgen. Als uitgangspunt geldt hierbij dat frequentieruimte het best zal worden benut door diegene die naar verwachting met de frequentieruimte de grootste toegevoegde waarde weet te realiseren. In dit opzicht verschilt de vergoeding op basis van 3.3a van de wet niet van het in artikel 3.3 vierde lid, onder c, van de wet genoemde (verdelings-)instrument van de veiling.

Om vast te stellen welke hoogte van een te betalen vergoeding leidt tot een optimale allocatie is onderzoek verricht door SEO Economisch Onderzoek (SEO). Daarbij is, eenvoudig gezegd, onderzocht wat de (minimale) hoogte van de vergoeding is die de zittende partijen zouden moeten betalen om zeker te stellen dat de frequenties voor hen meer waarde vertegenwoordigen dan voor derden. SEO heeft aangegeven dat de vergoeding het best kan worden bepaald door na te gaan wat een potentiële nieuwkomer aan waardeverlies ondervindt, als dit spectrum niet per 2010 maar per 2013 beschikbaar komt. Een complicerende factor is dat de drie jaar waarvoor zal worden verlengd tekort is voor een nieuwe aanbieder om de frequentieruimte economisch rendabel te exploiteren. Een tweede complicerende factor was het gegeven dat de verlenging in principe alleen ziet op het gebruik van de frequentieruimte binnen de huidige bestemming, GSM 900, terwijl een derde/nieuwkomer alleen in frequentieruimte geïnteresseerd is als deze op termijn ook voor andere toepassingen, zoals UMTS, mag worden gebruikt.

Om dit waardeverlies voor een potentiële nieuwkomer te berekenen, heeft SEO de (netto) contante waarde van de vergunning met een looptijd van 15 jaar voor een nieuwkomer die de vergunning in 2010 verwerft, berekend en vervolgens daarop in mindering gebracht de door haar berekende contante waarde voor een nieuwkomer als deze de vergunning pas in 2013 kan verwerven. Wanneer de frequentieruimte voor een nieuwkomer per 2013 immers minder waarde heeft dan per 2010, is optimale allocatie gewaarborgd wanneer de huidige gebruikers van de frequentieruimte ten minste een bedrag betalen dat overeenkomt met deze waardevermindering voor een verlenging van de vergunning met drie jaar. Zou de frequentieruimte namelijk in 2010 in handen zijn van de nieuwkomer en vrij verhandelbaar zijn, dan zou deze er baat bij hebben de frequentieruimte voor minimaal dat bedrag voor drie jaar ter exploitatie aan te bieden aan andere partijen, waaronder de zittende partijen, omdat hijzelf niet in staat is er in drie jaar meer mee te verdienen.

Hierbij wordt opgemerkt dat uitdrukkelijk gekozen is voor een waardebepaling aan de hand van de (verwachte) waardevermindering voor een nieuwkomer en niet voor de (verwachte) waarde voor de huidige vergunninghouders. Op grond van het tweede lid van artikel 3.3a kan het te betalen bedrag worden gerelateerd aan de vóór vergunningverlening verwachte contante waarde van die vergunning (het eenmalig bedrag), dan wel aan de feitelijk gerealiseerde waarde van de vergunning (het periodiek bedrag). In dit geval is gekozen voor een waarde bepaling aan de hand van een inschatting vooraf. Het artikel is primair bedoeld voor nieuwe vergunningverleningen, dus op een tijdstip dat de daadwerkelijke vergunninghouder nog niet bekend is. Dat betekent dat het hierbij gaat om een waardebepaling vooraf, dus los van een bepaalde individuele vergunninghouder. Om een optimale allocatie te waarborgen bij een verlenging, dient volgens SEO te worden uitgegaan van de waardevermindering van de frequentieruimte voor een potentiële nieuwkomer. Deze keuze sluit goed aan bij de uitgangspunten van de wet.

Uit het door SEO verrichte onderzoek blijkt voorts dat de waarde van de frequentieruimte voor de zittende vergunninghouders hoger is dan de waarde voor een nieuwkomer. Zoals hiervoor reeds aangegeven verzet echter het eerste lid van artikel 3.3a, in navolging van richtlijn nr. 2002/20/EG, zich tegen het vragen van een bedrag dat hoger dan nodig is voor het waarborgen van het optimaal frequentiegebruik.

De berekende waardevermindering als gevolg van drie jaar verlenging bedraagt per 2 × 10 MHz € 23,00 miljoen in euro’s van 2007 zijnde het verschil tussen € 108,26 miljoen (de contante waarde voor een nieuwkomer in 2010), minus € 85,26 miljoen (de contante waarde voor een nieuwkomer in 2013). Deze waardevermindering in euro’s van 2007 is met gebruikmaking van de discontovoet omgerekend in drie jaarlijkse nominale bedragen voor de jaren 2010, 2011 en 2012. Per 2 × 1 MHz bedraagt de vergoeding bij een verlengingstermijn van drie jaar derhalve € 1.102.871 per jaar.

§ 3. Administratieve lasten

Deze regeling stelt de hoogte van het eenmalig te betalen bedrag vast dat ter waarborging van een optimaal gebruik van de toegewezen frequentieruimte in rekening zal worden gebracht aan de houder van de vergunning. De aard van de regeling zorgt er voor dat uit deze regeling geen administratieve lasten voor het bedrijfsleven voortvloeien.

Artikelsgewijs

Artikel 2

In dit artikel wordt de hoogte van het eenmalig bedrag vastgesteld dat in rekening kan worden gebracht aan de houder van de vergunning wiens vergunning is verlengd of aan de verkrijger van de vergunning indien een huidige vergunninghouder geen prijs stelt op verlenging van de vergunning. De hoogte van dit bedrag is vastgesteld op basis van de uitkomsten van het door SEO economisch onderzoek ingestelde onderzoek naar de waarde van het gebruik van de GSM 900 frequentieruimte gedurende de periode van 1 april 2010 tot en met 25 februari 2013. Het te betalen bedrag is gerelateerd aan de voor de vergunningverlening verwachte contante waarde van die vergunning (het eenmalige bedrag). Het betreft hier zoals eerder gesteld een waardebepaling vooraf, dus los van een individueel bepaalde vergunninghouder. Deze waarde benadert namelijk het meest nauwkeurig de objectieve marktwaarde, onafhankelijk van de waarde die een (toevallige) vergunninghouder aan de frequentieruimte zou geven. In geval van verlenging ligt het daarom voor de hand uit te gaan van de waarde van de frequentieruimte voor een potentiële nieuwkomer. De waarde van de frequentieruimte is uitgedrukt in een waarde voor de eenheid frequentieruimte van 2 × 1 MHz en bedraagt voor de verlengingstermijn van bijna drie jaar € 3.208.901 per genoemde eenheid frequentieruimte. Het uiteindelijke bedrag dat de vergunninghouder moet betalen is dus afhankelijk van de hoeveelheid frequentieruimte die aan hem is toegewezen.

Artikel 3

Het vastgestelde eenmalige bedrag dat een vergunninghouder in rekening zal worden gebracht, wordt opgedeeld in drie delen waarvan twee delen gelijk zijn en een derde deel met een bedrag dat minder hoog is omdat in het laatste jaar de looptijd van de vergunning geen vol jaar bedraagt maar 33 dagen minder. Elk jaar, te beginnen in 2010 wordt een deel bij de verkrijger van de vergunning of de vergunninghouder in rekening gebracht. Hiermee wordt voorkomen dat de vergunninghouder respectievelijk verkrijger van de vergunning reeds aan het begin van de verlenging cq verkrijging van de vergunning het totale bedrag in een keer moet betalen. Na de verlengings- dan wel verleningsbesluiten wordt aan de vergunninghouder dan wel aan de verkrijger van de vergunning jaarlijks een afzonderlijk besluit tot vaststelling van het jaarlijks te betalen bedrag bekendgemaakt. De verplichting tot betaling ontstaat op het moment dat de beschikking waarbij het bedrag is vastgesteld aan hem is bekendgemaakt. Naar verwachting zal dat plaatsvinden in de maand april van het jaar waarin de betaling verschuldigd zal zijn. Betaling dient vervolgens te geschieden binnen 6 weken na bekendmaking van de beschikking aan de vergunninghouder. Deze in het tweede lid opgenomen termijn komt overeen met de termijn die in de wet Vierde Tranche van de Algemene wet bestuursrecht is opgenomen voor de voldoening van ontstane bestuurlijke geldschulden.

Artikel 4

Het stelsel van de wet bevat geen zelfstandige regeling met betrekking tot de invordering van bij of krachtens de wet ontstane bestuurlijke geldschulden. Om die reden is voor de invordering aansluiting gezocht bij het burgerlijk recht.

De Staatssecretaris van Economische Zaken,

F. Heemskerk

Naar boven