Wijziging Bewapeningsregeling politie

Regeling van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 9 maart 2007, nr. 2006-0000085691, CZW/WVOB, tot wijziging van de Bewapeningsregeling politie in verband met de bewapening van buitengewoon opsporingsambtenaren die in dienst zijn geweest bij de Koninklijke Marechaussee

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

Handelende in overeenstemming met de Minister van Justitie;

Gelet op artikel 49, eerste lid, van de Politiewet 1993;

Besluit:

Artikel I

De Bewapeningsregeling politie1 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:

1. In de tekst wordt ‘Divisie Koninklijke en Diplomatieke beveiliging’ vervangen door: Dienst Koninklijke en Diplomatieke beveiliging.

2. Voor de tekst wordt de aanduiding ‘1.’ geplaatst.

3. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

2. De Ministers kunnen toestemming verlenen de ambtenaar van politie, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder b, van de Politiewet 1993, die op grond van artikel 8, zevende lid, van de Politiewet de bevoegdheid heeft geweld te gebruiken, te bewapenen met de in het eerste lid genoemde wapens, indien hij is belast met persoonsbeveiliging en behoort tot de Dienst Koninklijke en Diplomatieke beveiliging van het Korps landelijke politiediensten. Aan de toestemming kunnen door de Ministers voorwaarden worden verbonden.

B

Artikel 9 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding ‘1.’ geplaatst.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

2. De Ministers kunnen toestemming verlenen de ambtenaar van politie, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder b, van de Politiewet 1993, die op grond van artikel 8, zevende lid, van de Politiewet de bevoegdheid heeft geweld te gebruiken, te bewapenen met de in het eerste lid genoemde wapens, indien hij behoort tot een aanhoudings- en ondersteuningseenheid. Aan de toestemming kunnen door de Ministers voorwaarden worden verbonden.

C

In onderdeel 7.2 van Bijlage 1. wordt de zinsnede ‘nordihyhdrocapscaïcine (brutoformule C17H27NO3; CAS-nummer 2444-46-4)’ vervangen door: nordihyhdrocapscaïcine (brutoformule C17H27NO3; CAS-nummer 28789-35-7).

Artikel II

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, G. ter Horst.

Toelichting

Ambtenaren van politie die zijn aangesteld voor de uitvoering van de politietaak zijn bevoegd in de rechtmatige uitoefening van de bediening onder voorwaarden geweld te gebruiken (artikel 8, eerste lid, van de Politiewet 1993). Ten behoeve van het gebruik van geweld zijn aan ambtenaren van politie voor de verschillende taken, verschillende geweldmiddelen toegekend in de Bewapeningsregeling politie.

In sommige gevallen kan aan ambtenaren van politie die zijn aangesteld voor de uitvoering van technische, administratieve en andere taken ten dienste van de politie (artikel 3, onder b, van de Politiewet 1993) die beschikken over de status van buitengewoon opsporingsambtenaar (de zogenaamde ‘politie-BOA’s’) geweldbevoegdheid worden toegekend. Dit is geregeld in artikel 8, zevende lid, van de Politiewet 1993. Op grond van artikel 3 van de Bewapeningsregeling politie kunnen de ministers van Justitie en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties toestemming geven deze ambtenaren van politie te bewapenen met een korte wapenstok, pepperspray of een pistool (Walther P5).

Recente ontwikkelingen hebben ertoe geleid dat de Dienst Koninklijke en Diplomatieke beveiliging (DKDB) van het Korps landelijke politiediensten, alsmede de aanhoudings- en ondersteuningseenheden (AOE) van de politie worden uitgebreid. Hiervoor wordt onder meer personeel aangetrokken dat afkomstig is van de krijgsmacht. Dit personeel, dat veelal dezelfde werkzaamheden heeft verricht bij de Koninklijke marechaussee, moet echter nog opgeleid worden tot politieambtenaar in de zin van artikel 3, eerste lid, onder a, van de Politiewet 1993. Vanwege eerder verworven competenties, is hiervoor een speciale (verkorte) opleiding ontwikkeld. Deze verkorte opleiding is gericht op het instromen van de ex-leden van de krijgsmacht in de reguliere politieorganisatie. Gedurende dit opleidingstraject verricht de betreffende ambtenaar van politie wel al de werkzaamheden bij de DKDB of een AOE omdat hij voor specifiek dat werk reeds een soortgelijke opleiding bij de krijgsmacht heeft gevolgd. Dit personeel heeft de status van politie-BOA met geweldbevoegdheid gekregen. Ten behoeve van de werkzaamheden voor de DKDB of een AOE is het nodig om over dezelfde geweldmiddelen te kunnen beschikken als waarmee de overige bij deze onderdelen werkzame ambtenaren van politie zijn uitgerust. Het gaat hierbij om meer wapens dan alleen op grond van artikel 3 van de Bewapeningsregeling politie zijn toegestaan. Daarom wordt met deze wijziging de mogelijkheid geschapen om de betreffende (kleine) groep ambtenaren van politie, met een BOA-status en geweldbevoegdheid werkzaam bij een AOE of de DKDB, met dezelfde wapens uit te rusten als de overige politieambtenaren die daar werkzaam zijn. Hiervoor blijft overigens toestemming van de ministers van Justitie en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties vereist. Deze toestemming zal gegeven worden in een individuele beschikking, zoals deze ook gemaakt worden op grond van artikel 3 van de Bewapeningsregeling politie.

Ter uitvoering van het bovenstaande wordt aan de artikelen 8 en 9 van de Bewapeningsregeling politie een lid toe gevoegd. Hiermee wordt geaccentueerd dat onderhavige wijziging alleen geldt voor de taken en bevoegdheden van de AOE en DKDB. Daarbij kunnen de ministers aan het verlenen van de toestemming voorwaarden verbinden. Zo kan bijvoorbeeld toestemming worden verleend voor de bewapening van voormalige medewerkers van de krijgsmacht, met name de Koninklijke marechaussee, onder de voorwaarde dat zij een opleiding volgen tot politieambtenaar in de zin van artikel 3, onder a, van de Politiewet 1993.

Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om in artikel 8 van de Bewapeningsregeling politie ‘Divisie Koninklijke en Diplomatieke beveiliging’ te vervangen door ‘Dienst Koninklijke en Diplomatieke beveiliging’, zoals deze dienst tegenwoordig wordt genoemd. Tevens is in onderdeel 7.2 van Bijlage 1. een technische fout hersteld door het juiste chemische registratienummer van nordihyhdrocapscaïcine op te nemen.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

G. ter Horst

  • 1

    Stcrt. 1994, 64; laatstelijk gewijzigd bij ministeriële regeling van 22 september 2006 (Stcrt.183).

Naar boven