Wijziging Regeling subsidies AWBZ

Regeling van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 8 maart 2007, nr. Z/VU-2753388, houdende wijziging van de Regeling subsidies AWBZ

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

Gelet op artikel 44 van de AWBZ en artikel 3.1.7 van de Invoerings- en aanpassingswet Zorgverzekeringwet;

Besluit:

Artikel I

De Regeling subsidies AWBZ wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 2.5.7, derde en vierde lid, wordt ‘10%’ telkens vervangen door: 12,5%.

B

In artikel 2.6.2 wordt ‘€ 1.064.000.000’ telkens vervangen door: € 1.039.000.000.

C

Artikel 2.6.8 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het derde lid wordt ‘en het voor het laatste jaar van dat budget beschikbare bedrag niet volledig werd besteed’ vervangen door: en het voor het laatste jaar van dat budget beschikbare bedrag, gezien de verantwoording over het gebruik van dat bedrag en de subsidievaststelling, niet volledig werd besteed.

2. In het vierde lid wordt ‘en het netto persoonsgebonden budget in een kalenderjaar niet volledig werd besteed’ vervangen door: en het netto persoonsgebonden budget, gezien de verantwoording daarover en de subsidievaststelling, in een kalenderjaar niet volledig werd besteed.

D

Artikel 2.6.9 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid, onderdeel e, komt te luiden:

e. de verzekerde legt door middel van invulling van een daartoe door het zorgkantoor toegezonden formulier verantwoording af over het gebruik van de voorschotten en eventuele eerder verleende voorschotten voor zover deze laatste nog niet voor betalingen als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, waren gebruikt;.

2. Het derde lid komt te luiden:

3 In afwijking van het eerste lid, onderdeel e, hoeft de verzekerde geen verantwoording af te leggen over:

a. indien het netto persoonsgebonden budget € 2500 of minder bedraagt: dat budget, of

b. indien het netto persoonsgebonden budget meer dan € 2500 bedraagt: een bedrag ter hoogte van € 2500 van dat budget.

3. In het vierde lid wordt ‘worden de bedragen, genoemd in het derde lid, voor dat kalenderjaar vermenigvuldigd’ vervangen door: wordt het bedrag, genoemd in het derde lid, voor dat kalenderjaar telkens vermenigvuldigd.

4. Het negende lid komt te luiden:

9. De verantwoording, bedoeld in het eerste lid, onderdeel e, wordt aan het zorgkantoor afgelegd binnen zes weken na:

a. het einde van het kalenderjaar en voorts na afloop van de subsidieperiode, indien het tot een jaarbedrag herleide netto persoonsgebonden budget meer dan € 2500 maar minder dan € 5000 bedraagt;

b. het einde van de eerste helft van een kalenderjaar alsmede het einde van een kalenderjaar, en voorts na afloop van de subsidieperiode, indien het tot een jaarbedrag herleide netto persoonsgebonden budget € 5000 of meer bedraagt.

E

Artikel 2.6.11, eerste lid, onderdeel g wordt vervangen door:

g. de hoogte van het bedrag dat buiten de verantwoordingsplicht aan en de controle door het zorgkantoor blijft, alsmede de wijze waarop dat bedrag is berekend;.

F

Artikel 2.6.12, tweede lid, onderdeel a, wordt vervangen door:

a. met ingang van de dag waarop het zorgkantoor constateert dat meer dan het bedrag, bedoeld in artikel 2.6.9, derde lid, zonodig in combinatie met het vierde lid, is gebruikt voor andere betalingen dan betalingen als bedoeld in artikel 2.6.9, eerste lid, onderdeel a.

G

Artikel 2.6.13 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onder vernummering van het vijfde tot en met zevende lid tot zesde tot en met achtste lid, wordt een lid ingevoegd, luidende:

5 Indien het verleende netto persoongebonden budget, tot een jaarbedrag herleid, € 2500 of minder bedraagt, stelt het zorgkantoor de subsidie ambtshalve vast binnen zes weken na afloop van het kalenderjaar of, indien het tweede lid van toepassing is, na afloop van de subsidieperiode.

2. Het zesde lid (nieuw) komt te luiden:

6 Artikel 4:46 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing, met dien verstande dat:

a. het zorgkantoor niet nagaat of het bedrag waarover de verzekerde ingevolge artikel 2.6.9, derde lid, zonodig in combinatie met het vierde lid, geen verantwoording hoeft af te leggen, aan zorg als bedoeld in artikel 2.6.9, eerste lid, onderdeel a, is besteed;

b. het persoonsgebonden budget wordt vastgesteld op de som van:

1°. het bedrag, bedoeld in onderdeel a, en

2°. het restant van het voor het kalenderjaar beschikbare netto persoonsgebonden budget voor zover er betalingen mee zijn verricht als bedoeld in artikel 2.6.9, eerste lid, onderdeel a.

3. Het zevende lid (nieuw) vervalt en het achtste lid (nieuw) word vernummerd tot zevende lid.

Artikel II

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 januari 2007.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, M. Bussemaker.

Toelichting

Algemeen

Op 12 december 2006 is er in het kader van het Kabinetsplan aanpak administratieve lasten een brief aan de Tweede Kamer gezonden over het persoongebonden budget (pgb) en over het participatiebudget (Kamerstukken I 2006/07, 29 515, nr. 175). Daarin wordt ter vermindering van de administratieve lasten van houders van een pgb voorgesteld de eerste € 2500 vrijgesteld van bestedingsverantwoording. Dat is in voorliggende regeling verwerkt door te bepalen dat de zorgkantoren in het kader van de subsidievaststelling niet nagaan of dit bedrag wel aan zorg besteed is. De budgethouders hoeven dan uiteraard over dit bedrag ook geen verantwoording jegens de zorgkantoren af te leggen.

Voor budgethouders met een pgb van € 2500 of minder per jaar (28% van het totaal aantal budgethouders) betekent dit, dat zij zich over het gebruik van het pgb in het geheel niet meer hoeven te verantwoorden. Ook zullen zij niet meer op een jaaropgaafformulier Belastingdienst aan hoeven te geven welke zorgaanbieders zij met behulp van hun pgb hebben ingeschakeld. Aangezien zorgkantoren niet na zullen kunnen gaan welk deel van een pgb is besteed en welk deel niet, vervalt voor deze budgethouders het recht om 10% van het niet bestede deel van het pgb naar een volgend subsidiejaar mee te nemen.

Voor budgethouders met een budget van meer dan € 2500 per jaar betekent dit, dat de vrij besteedbare ruimte van 1,5% van het netto budget, met een minimum van € 250 en een maximum van € 1250, komt te vervallen. In plaats daarvan krijgen zij immers het bedrag van € 2500 waarover zij geen verantwoording hoeven af te leggen. Over de rest van hun budget moeten ze wel verantwoording afleggen, maar de frequentie daarvan wordt verminderd:

– het gebruik van budgetten van tussen de € 2500 en € 5000 hoeft slechts eenmaal, aan het einde van het kalenderjaar te worden verantwoord (was tweemaal);

– het gebruik van budgetten van meer dan € 5000 hoeft slechts tweemaal, te weten na het eerste halfjaar en aan het einde van het kalenderjaar te worden verantwoord (was viermaal).

De plicht om bij de verantwoording over (de tweede helft van) het kalenderjaar dan wel aan het eind van de subsidieperiode een jaaropgaafformulier Belastingdienst te voegen waarop per ingeschakelde zorgaanbieder naam, adres en sofi- dan wel btw-nummer wordt aangegeven, alsmede het in dat kalenderjaar aan die aanbieder betaalde bedrag, blijft voor deze groep budgethouders bestaan.

Overigens gelden bovengenoemde bedragen van € 2500 en € 5000 voor naar jaarbedragen herrekende budgetten. Indien een budgethouder gedurende een gedeelte van een kalenderjaar een pgb heeft gehad, dient het pgb voor de vraag of het boven of beneden deze bedragen uitkomt, dus omgerekend te worden tot een jaarbedrag. In concreto: een verzekerde aan wie per 1 november 2007 een netto pgb van, op jaarbasis, netto € 12.000 is toegekend, en die in 2007 dus in totaal € 2000 (november en december) zal ontvangen, valt ook voor het jaar 2007 onder de regels voor budgetten van meer dan € 2500. Herrekend naar een jaarbedrag ontvangt hij immers € 12 000, derhalve meer dan € 2⁠500.

Artikelsgewijs

Artikel I

Onderdeel A

Per abuis is niet overal in het derde en vierde lid van artikel 2.5.7 ‘12,5%’ opgenomen. Dat wordt met onderdeel A alsnog bereikt.

Onderdeel B

Het voor het subsidiejaar 2007 totaal voor pgb’s beschikbare budget bedraagt € 1.064.000.000, waarvan € 1.039.000.000 initieel te verdelen (op grond van artikel 2.6.2) en € 25.000.000 te verdelen indien daar behoefte aan blijkt te bestaan (op grond van artikel 2.6.3). Per abuis is het initieel te verdelen bedrag in artikel 2.6.2 op € 1.064.000.000 gesteld. Dat wordt met onderdeel B hersteld. De zorgkantoren ondervinden hier geen hinder van, aangezien het College voor Zorgverzekeringen bij de initiële verdeling reeds van het juiste bedrag van € 1.039.000.000 is uitgegaan.

Onderdeel C

Indien de subsidieperiode in een kalenderjaar eindigt en aansluitend een nieuw budget wordt verleend, wordt het bedrag van het nieuwe budget dat voor de rest van dat kalenderjaar beschikbaar is op grond van het derde lid van artikel 2.6.8 verhoogd met het nog niet bestede deel van het vorige budget. Aldus behoudt een budgethouder gedurende het gehele desbetreffende kalenderjaar de bestedingsvrijheid die hij zou hebben gehad indien de subsidieperiode niet zou zijn afgelopen.

Op grond van het vierde en het vijfde lid van artikel 2.6.8 wordt het budget over kalenderjaar t verhoogd met 10% van het nog niet bestede deel van het budget over kalenderjaar t-1.

Deze regels zijn slechts toepasbaar indien het zorgkantoor bij de vaststelling van het budget (na de subsidieperiode respectievelijk na 31 december van het kalenderjaar) na kan gaan welk deel van het budget over dat kalenderjaar niet besteed was.

In onderdeel D van deze regeling wordt bepaald dat over (tot een jaarbedrag herleide) nettobudgetten van € 2500 of minder geen verantwoording meer hoeft te worden afgelegd en dat bij hogere netto budgetten op jaarbasis over € 2500 geen verantwoording hoeft te worden afgelegd. Onderdeel G leidt ertoe dat het zorgkantoor ook niet langs andere weg nagaat of dit bedrag aan zorg is besteed. Zolang een van de andere verleningsvoorwaarden niet wijzigt – dat wil zeggen dat de betrokkene bijvoorbeeld niet in een instelling gaat wonen – kunnen de budgethouders er derhalve van uitgaan dat in ieder geval dit verantwoordingsvrije bedrag steeds mogen houden, of het nu besteed is of niet. Het niet bestede deel van het verantwoordingsvrije bedrag kunnen ze sowieso in een volgende periode gebruiken.

Om te voorkomen dat budgethouders – onder de voor zorgkantoren derhalve niet na te trekken stelling dat een deel van het budget niet besteed was – ook nog voor dit verantwoordingsvrije bedrag een beroep doen op het in artikel 2.6.8, derde, vierde en vijfde lid, geregelde overhevelingsrecht, is dat artikel zo aangepast, dat dat alleen kan indien het zorgkantoor, mede op basis van een verantwoording, in een vaststellingsbeschikking heeft vastgesteld welk deel van het eerdere budget respectievelijk welk deel van het budget over het eerdere kalenderjaar niet is besteed. Derhalve zal de overheveling slechts kunnen gelden voor delen van het budget die boven het verantwoordingsvrije bedrag uitgingen.

Onderdeel D

Het nieuwe onderdeel e van het eerste lid van artikel 2.6.9 leidt ertoe dat over het gebruik van een pgb verantwoording moet worden afgelegd. Op grond van het nieuwe derde lid van dat artikel geldt dat echter niet voor de eerste € 2500 van een netto persoonsgebonden budget dan wel, indien dat budget netto een bedrag van € 2500 of minder bedroeg, het gehele budget. Dit verantwoordingsvrije bedrag komt in de plaats van het bestedingsvrije bedrag, dat 1,5% van het netto persoonsgebonden budget met een minimum van € 250 en een maximum van € 1⁠250 bedroeg.

Bij het beantwoorden van de vraag of het bedrag van € 2⁠500 wordt overschreden, wordt het pgb tot een jaarbedrag herleid. Indien iemand bijvoorbeeld per 1 november van t een budget van € 12.000 per jaar wordt verleend, zal hij in t € 2000, dus minder dan € 2⁠500 ontvangen. Hij moet echter wel verantwoording moeten afleggen. Het tot een jaarbedrag herleide pgb is immers € 12 000 en daarmee hoger dan de € 2 500. In dit voorbeeld zal over het jaar t verantwoording geen verantwoording hoeven te worden afgelegd over 2/12 van € 2⁠500 = € 417. Over de rest van zijn budget over t, te weten € 2000 – € 417 = € 1⁠583, zal hij wel verantwoording moeten afleggen.

Het feit dat over een pgb van – op jaarbasis – netto € 2500 of minder geen verantwoording hoeft te worden afgelegd betekent niet, dat de budgethouder daarmee van alle voorwaarden die aan de verstrekking van het pgb verbonden zijn, vrijgesteld is. Net als alle andere pgb’s, geldt de systematiek van subsidieverlening, bevoorschotting en subsidievaststelling. Ook de aan de verlening verbonden voorwaarden gelden onverkort. Dat wil bijvoorbeeld zeggen dat een budgethouder verplicht is alle feiten en omstandigheden aan het zorgkantoor mede te delen, die van invloed kunnen zijn op het recht op en de hoogte van het budget (art. 2.6.9, eerste lid, onderdeel i). Zo zal hij bijvoorbeeld het feit dat hij in een verzorgingshuis gaat wonen, gewoon moeten melden (art. 2.6.4 tweede lid, onderdeel a, art. 2.6.9, eerste lid, onderdeel h, juncto i) en zal dat moeten leiden tot stopzetting van het budget.

De enige voorwaarde die voor pgb’s van – naar een jaarbedrag herleid – € 2⁠500 of minder niet geldt, is die van verantwoording (de fase die voor hogere pgb’s na de bevoorschotting en voor de subsidievaststelling komt).

Onderdeel f van het eerste lid van artikel 2.6.9 bepaalt dat het opgaafformulier voor de Belastingdienst tegelijk met de verantwoording over de laatste voorschotperiode van een kalenderjaar dan wel de laatste voorschotperiode in een subsidieperiode wordt ingeleverd. Nu budgethouders met een budget van (naar een jaar herleid) netto € 2⁠500 of minder geen verantwoording hoeven in te dienen, kan onderdeel f op hen niet worden toegepast, zodat betrokkenen ook zijn vrijgesteld van de plicht tot invulling van het desbetreffende formulier.

Het in de vierde wijziging voorgestelde nieuwe negende lid van artikel 2.6.9 beperkt het aantal malen dat verantwoording moet worden afgelegd tot éénmaal voor – tot een jaarbedrag herleide – netto pgb’s van tussen de € 2⁠500 en € 5⁠000 en tot tweemaal voor netto budgetten van € 5000 of meer. Indien de subsidieperiode van een netto budget van meer dan € 2⁠500 op jaarbasis, gedurende een kalenderjaar eindigt, zal bovendien nog na het einde van die periode verantwoording moeten worden afgelegd over de periode, gelegen tussen de vorige verantwoording en de datum waarop de subsidieperiode is afgelopen. Anders kan de subsidie over die periode niet worden vastgesteld en kan de verzekerde, indien hij aansluitend een nieuw budget krijgt, geen gebruik maken van de overhevelingsregels van artikel 2.6.8, derde tot en met vijfde lid.

Onderdeel E

In onderdeel G wordt voorgesteld artikel 2.6.13 zo te wijzigen, dat het zorgkantoor niet meer nagaat of de eerste € 2⁠500 van een netto pgb (naar een jaarbedrag herleid) dan wel, indien het pgb € 2500 of minder was (naar een jaarbedrag herleid), dat hele pgb, aan zorg is besteed. Ook hoeft over het desbetreffende bedrag geen verantwoording te worden afgelegd (zie onderdeel D). Het is voor de budgethouder natuurlijk van groot belang, om reeds bij de verlening van het budget te weten, om welk bedrag het gaat.

Onderdeel F

Deze wijziging hangt samen de verhoging van het verantwoordingsvrije bedrag (zie onderdeel D).

Onderdeel G

Over het gebruik van netto pgb’s die, naar een jaarbedrag herleid, € 2⁠500 of minder bedragen, hoeft geen verantwoording te worden afgelegd (zie onderdeel D). Aangezien het indienen van de verantwoording ingevolge artikel 2.6.13 geldt als een aanvraag tot subsidievaststelling, zou dat betekenen dat het bij pgb’s van netto € 2⁠500 of minder per jaar nooit tot een subsidievaststelling zou kunnen komen. Om dat te voorkomen, is in het nieuwe vijfde lid van artikel 2.6.13 geregeld dat het zorgkantoor dergelijke subsidies ambtshalve vaststelt. Dat gebeurt binnen zes weken na afloop van het kalenderjaar dan wel binnen zes weken na afloop van de subsidieperiode.

Onderdeel a van het nieuwe zesde lid van artikel 2.6.13 zorgt ervoor dat zorgkantoren bij de subsidievaststelling niet nagaan, of het bedrag waarvoor de verantwoordingsvrijheid geldt, aan zorg is besteed.

Artikel II

Deze wijzigingen werken terug tot en met 1 januari 2007. Over in 2006 verleende budgetten moet nog volgens de in dat jaar geldende regels verantwoording worden afgelegd en gelden nog de oude regels met betrekking tot het vrij besteedbare bedrag (1,5% van het voor 2006 beschikbare netto pgb, maar ten minste € 250 en ten hoogste € 1250). Iets anders zou voor de zorgkantoren, die op het moment van inwerkingtreding van deze regeling naar verwachting reeds het gros van de op de oude regels gebaseerde verantwoordingen zullen hebben ontvangen, een onwerkbare situatie opleveren.

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

M. Bussemaker

Naar boven