Subsidieregeling aanpak milieudrukvermindering 2007

Regeling van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 9 maart 2007, nr. SAS2007015288, houdende regels met betrekking tot subsidies aan gemeenten om hen te stimuleren tot het verminderen van milieudruk door het bevorderen van preventie en scheiding van huishoudelijke afvalstoffen (Subsidieregeling aanpak milieudrukvermindering 2007)

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

Gelet op artikel 15.13, eerste tot en met derde lid, van de Wet milieubeheer;

Besluit:

Artikel 1

Begripsbepalingen

1. In deze regeling wordt verstaan onder:

a. samenwerkingsverband: verband van twee of meer Nederlandse gemeenten die aan de hand van een regeling als bedoeld in artikel 1 van de Wet gemeenschappelijke regelingen, dan wel van een schriftelijke verklaring, kunnen aantonen dat zij samenwerken bij het uitvoeren van projecten als bedoeld in deze regeling;

b. stadsdeel: deel van een Nederlandse gemeente dat bevoegd is tot het zelfstandig voeren van beleid met betrekking tot onderwerpen als bedoeld in deze regeling;

c. restafval: ongescheiden ingezamelde grove en fijne huishoudelijke afvalstoffen;

d. afvalpreventie: het voorkomen of beperken van het ontstaan van afvalstoffen of het verminderen van de milieuschadelijkheid daarvan door interne nuttige toepassing of reductie aan de bron;

e. afvalscheiding: het scheiden en gescheiden houden van afvalstoffen en het gescheiden afgeven daarvan;

f. sorteeranalyse: onderzoek naar de samenstelling van het huishoudelijk afval uitgevoerd overeenkomstig de handreiking ‘Sorteeranalyses Handreiking voor gemeenten’, opgesteld door SenterNovem, AOO uitgave 2003-15;

g. nulmeting: inventarisatie van gegevens over afvalscheiding en afvalpreventie, voor zover het huishoudelijke afvalstoffen betreft, volgens de opgave in de bijlage bij deze regeling;

h. plan van aanpak: de beschrijving van feitelijk voorgenomen maatregelen met betrekking tot huishoudelijke afvalstoffen ter bereiking van het in artikel 2 beschreven doel waarin in elk geval de volgende onderdelen zijn uitgewerkt en opgenomen:

1°. maatregelen, gericht op het optimaliseren van voorzieningen en werkprocessen ten behoeve van afvalscheiding, en die in elk geval betrekking hebben op twee categorieën huishoudelijke afvalstoffen, waarvan één afvalstoffencategorie groente-, fruit- en tuinafval, papier en karton of grove huishoudelijke afvalstoffen betreft;

2°. maatregelen, gericht op het realiseren van afvalpreventie;

3°. communicatiemaatregelen, gericht op gedragsbeïnvloeding van burgers ten behoeve van afvalscheiding en afvalpreventie;

4°. monitoring, gericht op het systematisch en gedurig verzamelen, bewerken en presenteren van gegevens over de gemeentelijke situatie ten aanzien van huishoudelijk afval;

i. plusproject: samenhangend geheel van maatregelen, inhoudende het uitvoeren van een plan van aanpak;

j. scheidingspercentage: verhouding tussen de gescheiden en totaal ingezamelde grove en fijne huishoudelijke afvalstoffen volgens de resultaten uit de CBS-enquete Gemeentelijk afval 2005;

k. groep: economische eenheid waarin organisatorisch zijn verbonden:

1°. een natuurlijke persoon of rechtspersoon die direct of indirect:

– meer dan de helft van het geplaatste kapitaal verschaft aan rechtspersonen of vennootschappen,

– volledig aansprakelijk vennoot is van rechtspersonen of vennootschappen, of

– overwegende zeggenschap heeft over een of meer rechtspersonen of vennootschappen, en

2°. rechtspersonen of vennootschappen.

2. Deze regeling is van toepassing op de volgende categorieën van huishoudelijke afvalstoffen: groente-, fruit- en tuinafval, papier en karton, glas, textiel, wit- en bruingoed, klein chemisch afval en grove huishoudelijke afvalstoffen.

Artikel 2

Doel

Op grond van deze regeling wordt subsidie verleend aan gemeenten, stadsdelen of samenwerkingsverbanden voor het nemen van maatregelen om het niveau van afvalpreventie en afvalscheiding, voor zover het huishoudelijke afvalstoffen betreft, te verhogen en daarmee de milieudruk, veroorzaakt door het verwijderen van deze afvalstoffen, zo veel mogelijk te verminderen.

Artikel 3

Voorwaarden

1. Een aanvragende gemeente, een aanvragend stadsdeel of een aan een samenwerkingsverband deelnemende gemeente of deelnemend stadsdeel kan slechts voor subsidie in aanmerking komen voor een plusproject, indien:

a. nog geen tweemaal subsidie is verstrekt voor een plusproject,

b. de voorgenomen maatregelen nieuw en additioneel zijn ten opzichte van de huidige situatie,

c. het betrekking heeft op het grondgebied of een deel daarvan van de aanvragende gemeente of het aanvragende stadsdeel of op het grondgebied of een deel daarvan van de gemeenten of stadsdelen die betrokken zijn bij het samenwerkingsverband,

d. in het project is voorzien in een sorteeranalyse die wordt uitgevoerd aan het einde van het project,

e. de duur van het project, gerekend vanaf de datum van de verlening van de subsidie, niet meer dan twee jaar bedraagt, en

f. in 2005 het scheidingspercentage van de aanvragende gemeente, het aanvragende stadsdeel of van de deelnemende gemeente of het deelnemende stadsdeel lager is dan 55%, of de jaarlijkse hoeveelheid restafval van de aanvragende gemeente, het aanvragende stadsdeel, de deelnemende gemeente of het deelnemende stadsdeel meer is dan 250 kilogram per inwoner.

2. Bij de aanvraag tot subsidieverlening voor een plusproject worden de volgende gegevens verstrekt:

a. de resultaten van een nulmeting, en

b. het plan van aanpak waarop het plusproject betrekking heeft.

3. Een aanvraag tot subsidieverlening voor een tweede plusproject kan slechts worden ingediend indien het eerste plusproject inhoudelijk is afgerond.

4. In het kalenderjaar 2007 wordt per gemeente of stadsdeel voor slechts één plusproject subsidie verstrekt.

Artikel 4

Beoordelingscriteria

Aanvragen tot subsidieverlening worden beoordeeld op de volgende aspecten:

a. of en in welke mate het project bijdraagt aan de in artikel 2 genoemde doelstelling;

b. de kosten van het project in relatie tot de kwaliteit, de beoogde resultaten ervan en de wijze van monitoring;

c. de volledigheid en representativiteit van de resultaten van de nulmeting;

d. de wijze waarop de maatregelen in het plan van aanpak aansluiten op de resultaten van de nulmeting.

Artikel 5

Afwijzingsgronden

Een aanvraag tot subsidieverlening wordt afgewezen indien:

a. niet wordt voldaan aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 3;

b. op grond van de aspecten, genoemd in artikel 4, wordt vastgesteld dat het project een te geringe bijdrage levert aan de in artikel 2 genoemde doelstelling.

Artikel 6

Subsidiabele kosten

1. Als subsidiabele kosten worden in aanmerking genomen:

a. de volgende noodzakelijke, rechtstreeks aan het project toe te rekenen en door de aanvrager tot subsidieverlening gemaakte en betaalde kosten:

1°. loonkosten van het bij de uitvoering van het project direct betrokken personeel, berekend op basis van een totaalbedrag van € 34,– per uur verrichte arbeid;

2°. aan derden verschuldigde kosten terzake van door hen verleende diensten en terzake van de verwerving van kennis en intellectuele eigendomsrechten alsmede terzake van de bescherming van die rechten, exclusief winstopslagen bij transacties binnen een groep;

3°. een opslag voor algemene kosten, ter grootte van 40% van de loonkosten, bedoeld in onderdeel a, onder 1°;

b. de kosten van verbruikte materialen en hulpmiddelen, gebaseerd op historische aanschafprijzen, exclusief winstopslagen binnen een groep.

2. Kosten worden in aanmerking genomen met inbegrip van omzetbelasting indien de subsidieaanvrager de omzetbelasting niet kan verrekenen.

3. Kosten die zijn gemaakt vóór de indiening van de aanvraag tot subsidieverlening en kosten die voortvloeien uit verplichtingen die zijn aangegaan vóór de indiening van de aanvraag tot subsidieverlening worden niet tot de subsidiabele kosten gerekend.

4. Niet subsidiabel zijn de kosten voor:

a. inzamelmiddelen voor huishoudelijke afvalstoffen;

b. inzamelvoertuigen en overig materieel voor huishoudelijke afvalstoffen;

c. soft- en hardware van registratiesystemen voor huishoudelijke afvalstoffen;

d. onderzoek naar en planvorming voor mogelijk uit te voeren maatregelen.

Artikel 7

Hoogte van de subsidie

De subsidie voor een plusproject bedraagt 50% van de subsidiabele kosten met een maximumbedrag van € 2,– per inwoner van het gebied waarop het project betrekking heeft.

Artikel 8

Verplichtingen van de subsidieontvanger

De subsidieontvanger is verplicht een geactualiseerd overzicht van activiteiten als bedoeld in artikel 13, eerste lid, onderdeel a, van het Besluit milieusubsidies elk jaar aan SenterNovem te verstrekken overeenkomstig een door SenterNovem vastgesteld model.

Artikel 9

Subsidieplafond

Het subsidieplafond voor het kalenderjaar 2007 bedraagt € 1.500.000,–.

Artikel 10

Aanvraag tot subsidieverlening en subsidievaststelling

1. Een aanvraag tot subsidieverlening voor een project als bedoeld in deze regeling wordt ingediend door een Nederlandse gemeente dan wel een Nederlands stadsdeel of samenwerkingsverband.

2. Een aanvraag tot subsidieverlening of tot subsidievaststelling wordt ingediend bij SenterNovem, met gebruikmaking van een aldaar verkrijgbaar formulier.

3. Een aanvraag tot subsidieverlening wordt voor 6 oktober 2007 ontvangen.

4. Bij de subsidieverlening wordt beslist in volgorde van ontvangst van de aanvragen, met inachtneming van het vijfde lid, met dien verstande dat, wanneer de aanvrager tot subsidieverlening krachtens artikel 4.5 van de Algemene wet bestuursrecht de gelegenheid heeft gehad de aanvraag aan te vullen, de dag waarop de aanvulling is ontvangen, als datum van ontvangst van de aanvraag geldt.

5. Voor zover door verstrekking van subsidie voor aanvragen, die op dezelfde dag zijn ontvangen, het subsidieplafond, genoemd in artikel 9, wordt overschreden, wordt de onderlinge rangschikking van de aanvragen vastgesteld door middel van loting.

Artikel 11

1. De Subsidieregeling aanpak milieudrukvermindering 2006 wordt ingetrokken.

2. De in het eerste lid genoemde regeling, zoals ze luidde voor het tijdstip waarop deze regeling in werking is getreden, blijft van toepassing op subsidies voor projecten die vóór dat tijdstip op grond van die regeling zijn aangevraagd.

Artikel 12

Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van 27 maart 2007.

Artikel 13

Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Subsidieregeling aanpak milieudrukvermindering 2007.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 9 maart 2007.
De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, J.M. Cramer.

Bijlage behorende bij artikel 1, eerste lid, onder g

Specificatie van de onderdelen van een nulmeting

Onderdeel

Subonderdelen of methode

Gemeentelijk beleid

Vastgestelde uitgangspunten

Geïmplementeerd beleid

  

Inzamel- en verwerkingstraject per huishoudelijke afvalstof

Inzamelmiddel

Inzamellocatie (dichtheid)

Inzamelvoertuig + bemensing

Inzamelfrequentie

Inzamelmoment (dag/tijdstip)

Aanbiedings- en acceptatie-eisen

Locatie van verwerking

  

Inzamelrespons per huishoudelijke afvalstof

Ingezamelde hoeveelheid per huishoudelijke afvalstof

Samenstelling van de te verwijderen huishoudelijke afvalstoffen, als resultaat van een sorteeranalyse

Totaal vrijkomende hoeveelheid per huishoudelijke afvalstof en gescheiden ingezameld deel (inzamelrespons)

  

Inzamel- en verwerkingskosten en opbrengsten per huishoudelijke afvalstof

Inzamelkosten per huishoudelijke afvalstof

Transportkosten

Overslagkosten

Verwerkingskosten c.q. opbrengsten

Overige kosten

  

Flankerende maatregelen

Motiverende maatregelen voor burgers

Communicatie-inspanning voor burgers

Tarievenstructuur

Regelgeving afvalscheiding

Controle/handhaving afvalscheiding

  

Achtergrondkenmerken

Bebouwingstype, tuingrootte, bevolkingssamenstelling op basis van nationaliteit, gezinssamenstelling

  

Kennis, houding, gedrag, behoeften en suggesties van burgers met betrekking tot afvalscheiding en afvalpreventie

Bewonersonderzoek, gebaseerd op in elk geval een representatieve schriftelijke of telefonische enquête

Toelichting

Algemeen

§ 1. Achtergrond en inleiding

Als gevolg van de economische groei, is de druk op het milieu in de afgelopen jaren toegenomen. Het aanbod aan afvalstoffen waarvoor geen verbrandingscapaciteit bestaat, is nog steeds aanzienlijk en leidt tot het storten van een forse hoeveelheid afvalstoffen. Preventie en scheiding, van huishoudelijke afvalstoffen, zijn de primaire aangrijpingspunten om het aanbod aan te verwijderen afvalstoffen (verbranden of storten) terug te dringen. In het Landelijk Afvalbeheerplan 2002–2012 is het daarvoor uit te voeren beleid weergegeven.

Voor 2007 is voor het onderwerp huishoudelijke afvalstoffen € 1.500.000,– beschikbaar.

Voor huishoudelijke afvalstoffen is de ondersteuning bedoeld om maatregelen te nemen om het niveau van afvalscheiding en afvalpreventie door burgers te verhogen. Daarmee wordt een bijdrage geleverd aan het verlagen van de milieudruk, veroorzaakt door het verwijderen (verbranden of storten) van huishoudelijke afvalstoffen.

De Subsidieregeling aanpak milieudrukvermindering 2007 (SAM 2007) betreft een voortzetting van de regelingen van 2001, 2002, 2003, 2004, 2005 en 2006.

De belangrijkste wijzigingen voor 2007 ten opzichte van de regeling voor 2006 zijn de volgende. Deze regeling richt zich alleen op huishoudelijk afval. Voor het aanpakken van zwerfafval is een nieuwe aparte regeling in voorbereiding. Het budget voor het onderdeel huishoudelijke afvalstoffen is van € 1.919.047,– teruggebracht tot € 1,5 miljoen. De regeling richt zich dit jaar op gemeenten die nog grote verbeteringen in afvalscheiding en afvalpreventie kunnen behalen. Hiertoe is een extra voorwaarde opgenomen in de regeling. Alleen gemeenten en stadsdelen met een scheidingspercentage, berekend over de grove en fijne huishoudelijke afvalstoffen, van minder dan 55% of een jaarlijkse hoeveelheid restafval van meer dan 250 kilogram per inwoner, in 2005 of 2006, kunnen voor subsidie in aanmerking komen. Aanvragende gemeenten en stadsdelen dienen zelf te onderbouwen dat ze aan deze voorwaarde voldoen. Uitgangspunt voor de beoordeling door SenterNovem zijn de resultaten van de CBS-enquete Gemeentelijk afval 2005. Deze resultaten zijn te vinden op www.uitvoeringafvalbeheer.nl en www.CBS.nl. De eis dat de nulmeting maximaal drie jaar oud mag zijn is komen te vervallen. Wel blijft gelden dat de gegevens representatief en volledig moeten zijn.

Bij een aanvraag tot subsidieverlening moeten de desbetreffende bepalingen van hoofdstuk 15 van de Wet milieubeheer en het Besluit milieusubsidies in acht worden genomen. Op grond van deze wet en dat besluit is een aantal bepalingen rechtstreeks van toepassing op de aanvrager dan wel de verkrijger van subsidie. Dit geldt onder meer in geval van cumulatie van subsidies, de wijze waarop gemeenten hun administratie moeten inrichten en de voorwaarden waaraan een aanvraag tot subsidievaststelling moet voldoen. SenterNovem is belast met de uitvoering van de regeling.

Op 1 april 2005 is het kabinetsstandpunt over het rapport ‘Anders gestuurd, beter bestuurd: De specifieke uitkeringen doorgelicht’ van de stuurgroep Brinkman vastgesteld1 . Besloten is dat het Rijk bij de verdeling van taken en verantwoordelijkheden tussen overheden zal sturen op hoofdlijnen. In de eerste plaats betekent sturen op hoofdlijnen dat voor de overblijvende en nieuwe specifieke uitkeringen de gemeenten en provincies zoveel mogelijk beleids- en bestedingsvrijheid krijgen en er zo min mogelijk verantwoordingsbureaucratie zal zijn. Dit standpunt zorgt voor minder regeldrukte bij gemeenten en provincies. Daarom wordt gestreefd naar aanpassing van de sturingsfilosofie van bestaande specifieke uitkeringen in de komende jaren. In de tweede plaats is gekozen voor een systeem van verantwoording op hoofdlijnen. Het is de bedoeling de verantwoordingsbureaucratie voor de medeoverheden sterk te beperken, door de invoering van het uitgangspunt ‘single information en single audit’.

Voor de onderhavige regeling beperkt het Besluit milieusubsidies in het bijzonder de mogelijkheden om de uitgangspunten van ‘single information en single audit’ uit te voeren. En dan met name ten aanzien van de wijze waarop de financiële verantwoording door de subsidieontvanger moet worden afgelegd. Wanneer het uitgangspunt van ‘single information en single audit’ verwerkt is in het Besluit milieusubsidies, zullen ook de beschikkingen in lijn hiermee worden aangepast.

§ 2. Verband met onderliggend programma

Het Afval Overleg Orgaan (AOO) heeft op 25 januari 2001 het ‘Stimuleringsprogramma afvalscheiding en afvalpreventie van huishoudelijk afval’ vastgesteld. Het programma wordt beheerd door SenterNovem en wordt door middel van het vaststellen van een jaarprogramma elk jaar geactualiseerd. Een belangrijk onderdeel van het programma is de onderhavige regeling, die beoogt gemeenten en samenwerkingsverbanden financieel te ondersteunen bij het bevorderen van afvalscheiding en afvalpreventie van huishoudelijke afvalstoffen voor de componenten groente-, fruit- en tuinafval, papier en karton, glas, textiel, wit en bruingoed, klein chemisch afval en grove huishoudelijke afvalstoffen. De ondersteuning vindt plaats door het beschikbaar stellen van subsidie voor uit te voeren plusprojecten huishoudelijke afvalstoffen.

Artikelsgewijs

Artikel 1 (Definities)

In artikel 1, eerste lid, onder d, is aangegeven dat onder afvalpreventie onder meer is begrepen ‘interne nuttige toepassing’. Daarmee wordt bedoeld het toepassen van afvalstoffen binnen het huishouden waar zij zijn ontstaan. In het tweede lid zijn de huishoudelijke afvalstoffen benoemd waar de regeling betrekking op heeft. Een daarvan is grove huishoudelijke afvalstoffen. Daaronder worden verstaan grove delen van huishoudelijke afvalstoffen zoals groot wit- en bruingoed (koelkasten, tv’s), meubilair, grof tuinafval en ‘huishoudelijk’ bouw- en sloopafval. Door grove huishoudelijke afvalstoffen terecht te laten komen in een tweedehands circuit dan wel deze te selecteren voor vormen van nuttige toepassing, wordt een bijdrage geleverd aan het verminderen van de hoeveelheid te verwijderen afvalstoffen. In onderdeel h, aanhef, is aangegeven dat een plan van aanpak betrekking moet hebben op feitelijk voorgenomen maatregelen. Uit de beschrijving van maatregelen moet blijken wat er wordt ondernomen, wie het uitvoert, wanneer en tegen welke kosten dat zal geschieden. Deze eisen gelden voor een plan van aanpak, dat behoort bij een plusproject.

Artikel 3 (Voorwaarden plusproject)

Gemeenten die nog een flinke verbetering in hun scheiding en preventie van afvalstoffen kunnen behalen en een goed inzicht hebben in hun huidige situatie en willen overgaan tot het uitvoeren van activiteiten voor een verdergaande optimalisatie van gescheiden inzameling en preventie, kunnen subsidie aanvragen voor een daarop gericht plusproject. Voorop staat dat een kenbare bijdrage wordt geleverd aan het terugdringen van de hoeveelheid te verwijderen afvalstoffen. Het eerste lid, onder f, beperkt de mogelijkheid tot subsidie dan ook tot die gemeenten die in 2005 een lager scheidingspercentage dan 55% of jaarlijks meer dan 250 kg restafval per inwoner hebben. Aanvragende gemeenten en stadsdelen dienen zelf te onderbouwen dat ze aan deze voorwaarde voldoen. Gemeenten, stadsdelen of samenwerkingsverbanden dienen verder te beschikken over een plan van aanpak. Het plan van aanpak dient gebaseerd te zijn op representatieve informatie over de situatie in het betreffende gebied, in elk geval de informatie die is verkregen uit een nulmeting. Dit kan het plan van aanpak zijn uit een basisproject huishoudelijk afval, dit is echter niet noodzakelijk. Als bijzondere voorwaarde voor een plusproject geldt dat wordt voorzien in een sorteeranalyse aan het einde van het project. Om het succes van de maatregelen te evalueren en te delen met anderen wordt geadviseerd deel te nemen aan de gemeentelijke benchmark afvalscheiding (www.uitvoeringafvalbeheer.nl). Dit instrument biedt steeds meer gemeenten de gelegenheid inzicht te krijgen in hun situatie in vergelijking met andere gemeenten. Met de sorteeranalyse en benchmark wordt inzicht verkregen in de effecten van de uitgevoerde maatregelen per gemeente en gemeenten onderling. Hiermee is tevens aangegeven dat monitoring van resultaten van groot belang wordt geacht. De activiteiten in een plusproject moeten nieuw en additioneel zijn ten opzichte van wat er plaatsvindt in de bestaande situatie. Er moet sprake zijn van een wezenlijke verandering en niet van een voortzetting van reeds ingevoerde maatregelen. Het eerste lid, onder a, beperkt het aantal keren dat subsidie voor een plusproject kan worden toegekend tot twee. Na uitvoering van tweemaal een plusproject wordt verondersteld dat een gemeente de zaak zodanig op orde heeft dat financiële ondersteuning op grond van deze regeling niet meer nodig is.

Artikel 4 (Beoordelingscriteria)

Naast een beoordeling over het bijdragen aan de doelstelling van de regeling en de kosten in relatie tot de kwaliteit, de resultaten en de wijze van monitoring, moeten de resultaten van een project ook van structurele invloed zijn op de uitvoering van het gemeentelijk milieubeleid. Met ‘kwaliteit’ wordt onder meer bedoeld de aanwezigheid van een projectorganisatie, de verdeling van verantwoordelijkheden en de wijze waarop de uitvoering is gewaarborgd.

Verder wordt het project beoordeeld op volledigheid en de representativiteit van de overgelegde gegevens over de situatie in het betreffende gebied en de wijze waarop de voorgenomen maatregelen daarop aansluiten. Belangrijk daarbij is dat het project aansluit op de knelpunten en de kansen zoals die zijn gesignaleerd.

Artikel 5 (Afwijzingsgronden)

In onderdeel b is aangegeven dat de bijdrage van een project aan de doelstelling van de regeling niet te gering moet zijn. Een voorbeeld hiervan is de keuze van maatregelen gericht op bepaalde fracties in een plusproject. Indien de maatregelen zich niet richten op die fracties waarvoor uit de nulmeting blijkt dat ten aanzien van die fracties de grootste verbeteringen te behalen zijn, draagt een project te weinig bij aan de doelstelling van de regeling.

Artikel 6 (Subsidiabele kosten)

Subsidiabel zijn loonkosten van eigen, direct betrokken personeel (inclusief sociale lasten en pensioenvoorzieningen), kosten van derden en aanschafkosten van in het project te verbruiken materialen en hulpmiddelen. Hierbij geldt een strikte relatie tussen het doel van deze regeling en de subsidiabele kosten. Een aanvragende gemeente, stadsdeel of samenwerkingsverband dient een bedrag van € 34,– per uur verrichte arbeid als loonkosten op te voeren. Subsidie kan worden toegekend voor subsidiabele kosten die gemaakt worden vanaf de datum van indiening van de aanvraag. Van subsidiëring zijn uitgezonderd de kosten voor inzamelmiddelen, hard- en software van registratiesystemen en inzamelvoertuigen of ander materieel. Ook onderzoek en planvorming zijn niet subsidiabel aangezien voor de start van een plusproject de effectgerichte te nemen maatregelen en te verrichten activiteiten bekend, uitgewerkt, begroot en gepland dienen te zijn.

Artikel 7 (Hoogte van de subsidie huishoudelijk afval)

Voor een plusproject zijn de subsidiabele kosten gerelateerd aan het inwoneraantal van de aanvragende gemeente. Bepalend daarvoor is het aantal inwoners op 1 januari 2007. De subsidie voor een plusproject bedraagt 50% van de subsidiabele kosten met een maximumbedrag van € 2,– per inwoner van het gebied waarop het project betrekking heeft.

Artikel 8 (Verplichtingen van de subsidieontvanger)

Eenmaal per jaar moet inhoudelijk over de voortgang worden gerapporteerd aan de hand van een door SenterNovem vastgesteld model. Daarmee wordt bereikt dat op eenduidige wijze wordt gerapporteerd over de voortgang en de resultaten van projecten. Zeker bij projecten met een lange looptijd zal aan de hand van deze rapportages worden bezien of opgedane ervaringen tussentijds reeds kunnen worden benut.

Artikel 9 (Subsidieplafond)

Het subsidieplafond voor het kalenderjaar 2007 bedraagt € 1.500.000,–.

Artikel 10 (Aanvragen)

De uitvoering van deze regeling is gemandateerd aan SenterNovem. Aanvragen kunnen worden ingediend tot 6 oktober 2007. Zij worden behandeld in volgorde van binnenkomst op basis van de ontvangstdatum van de complete aanvraag. Als het subsidieplafond door toewijzing van de subsidieaanvragen met dezelfde datum van ontvangst zou worden overschreden, dan komt de onderlinge rangschikking tot stand door middel van loting van de aanvragen van de desbetreffende dag. Loting zal in mandaat namens mij geschieden door SenterNovem in het bijzijn van minimaal een lid van de juridische staf van SenterNovem. Na rangschikking zal het project worden getoetst aan de voorwaarden van de onderhavige regeling. Mocht blijken dat het project niet voldoet aan deze regeling, dan komt de aanvraag die de volgende is in de rangorde aan de beurt. Bij elke aanvraag tot subsidieverlening geldt dat SenterNovem extern advies kan inwinnen.

De tekst van het programma en het aanvraagformulier zijn verkrijgbaar bij:

SenterNovem, Uitvoering Afvalbeheer

Postbus 8242

3503 RE Utrecht

tel. 030 - 23 93 493

fax 030 - 23 16 491

of via www.SenterNovem.nl

Voor vragen: helpdesk 030 - 23 93 533

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J.M. Cramer

Naar boven