Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit | Staatscourant 2007, 49 pagina 9 | Overig |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit | Staatscourant 2007, 49 pagina 9 | Overig |
Besluit van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 5 maart 2007, nr. TRCJZ/2007/768, houdende openstelling subsidieaanvragen en vaststelling subsidieplafonds
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
Gelet op de artikelen 2, 4 en 7 van de Kaderwet LNV-subsidies en de artikelen 1:3, 1:7, 1:8, 1:15, 1:16, 1:17, 1:20 en 2:23 van de Regeling LNV-subsidies;
Besluit:
In dit besluit wordt verstaan onder:
– regeling: Regeling LNV-subsidies;
– verordening (EG) nr. 2200/96: verordening (EG) nr. 2200/96 van de Raad van 28 oktober 1996 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sectoren groenten en fruit (PbEG L 297)
– verordening (EG) nr. 1782/2003: verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad van 29 september 2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers en houdende wijziging van Verordening (EEG) nr. 2019/93, (EG) nr. 1452/2001, (EG) nr. 1453/2001, (EG) nr. 1454/2001, (EG) nr. 1868/94, (EG) nr. 1251/1999, (EG) nr. 1254/1999, (EG) nr. 1673/2000, (EG) nr. 2358/71 en (EG) nr. 2529/2001;
– Dienst Regelingen: Dienst Regelingen van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.
De subsidies, bedoeld in artikel 1:20 van de regeling, zijn de subsidies bedoeld in de volgende titels van hoofdstuk 2 van dit besluit:
– titel 1, 2, en 3, met uitzondering van subsidies genoemd in paragraaf 3,
– titel 4 en 5, met uitzondering van subsidies genoemd in paragraaf 1, en
– titel 6.
Beroepsopleiding en voorlichting
1. Aanvragen tot subsidieverlening voor de uitvoering van activiteiten als bedoeld in artikel 2:3, eerste lid, van de regeling kunnen worden ingediend door:
a. landbouwondernemingen die overwegen om te schakelen naar de biologische productiemethode, bedoeld in artikel 1, eerste lid, van het Landbouwkwaliteitsbesluit biologische productiemethode of die reeds omgeschakeld zijn naar die biologische productiemethode;
b. landbouwondernemingen werkzaam in de melkvee-, vleesvee-, schapen-, geiten-, varkens-, pluimvee-, inclusief eenden- en kalkoenen-, of konijnenhouderij.
2. De aanvragen worden ingediend:
– voor zover het aanvragen betreft als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, in de periode van 2 mei tot en met 12 juni 2007;
– voor zover het aanvragen betreft als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, in de periode van 3 september tot en met 15 oktober 2007.
1. Aanvragen tot verlening van een subsidie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, aanhef en onderdeel a, kunnen uitsluitend worden ingediend voor de in artikel 2:3, tweede lid, onderdelen a, b, c, d en g, van de regeling genoemde typen bedrijfsconsulten of de in het derde lid van dat artikel genoemde opleidingen, trainingen of voorlichtingsbijeenkomsten, en uitsluitend voor zover deze activiteiten betrekking hebben op:
a. de bedrijfseconomische gevolgen van de omschakeling naar, aanpassing of
b. uitbreiding van de biologische productiemethode;
c. de markt- en afzetperspectieven voor de ondernemer bij omschakeling naar,
d. de aanpassing of uitbreiding van de biologische productiemethode;
e. de implementatie van de regelgeving voor de biologische productiemethode
f. in de bedrijfsvoering;
g. de aanpassingen in het bedrijfssysteem ten behoeve van de biologische
h. productiemethode;
i. de financieringsmogelijkheden van de voor omschakeling naar, de aanpassing
j. of uitbreiding van de biologische productiemethode benodigde investeringen;
k. het verwerven van technische kennis en vaardigheden van de biologische productiemethode, of
l. het verwerven van alternatieve inkomsten opdat de biologische productiemethode op het bedrijf kan worden gecontinueerd.
2. In afwijking van artikel 3, eerste lid, aanhef en onderdeel a, kunnen geen aanvragen worden ingediend door landbouwondernemingen die lid zijn van een erkende telersvereniging als bedoeld in artikel 11 van Verordening (EG) nr. 2200/96, tenzij door desbetreffende ondernemingen wordt aangetoond dat geen steun wordt ontvangen als bedoeld in artikel 15 of 16 van die verordening voor kosten die uit hoofde van artikel 2:3, tweede lid, onderdelen a, b, c, d en g, van de regeling kunnen worden gesubsidieerd.
Aanvragen tot verlening van een subsidie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, aanhef en onderdeel b, kunnen, voor zover deze betrekking hebben op de uitvoering van bedrijfsconsulten, uitsluitend worden ingediend voor de in artikel 2:3, tweede lid, onderdelen a, b, c, d en g, van de regeling genoemde typen bedrijfsconsulten.
1. Onverminderd artikel 3 kunnen aanvragen tot verlening van een subsidie als bedoeld in artikel 2:3, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de regeling worden ingediend door landbouwondernemingen voor zover die activiteiten:
a. betrekking hebben op het voldoen aan beheerseisen en bepalingen inzake goede landbouw- en milieucondities als bedoeld in artikel 3 en 6 van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006, en
b. door ten minste 8 en ten hoogste 20 personen werkzaam op een landbouwonderneming worden gevolgd of bijgewoond.
2. Een aanvraag als bedoeld in het eerste lid, kan slechts door één van de aan de bijeenkomst deelnemende ondernemingen worden ingediend, bevat de namen van de ondernemingen die deelnemen en wordt ingediend van 15 november 2007 tot en met 17 januari 2008.
4. In afwijking van artikel 2:4 van de regeling is artikel 1:6 van de regeling van toepassing op de in dit artikel bedoelde aanvragen.
Per landbouwonderneming kan slechts één aanvraag tot subsidieverlening als bedoeld in artikel 3 of 6 worden ingediend.
Er worden geen voorschotten verleend.
De subsidie bedraagt 50% van de totale kosten van het bedrijfsconsult, training of opleiding, met dien verstande dat de subsidie per dagdeel ten hoogste € 250 bedraagt en de subsidie in totaal ten hoogste € 1500 bedraagt.
Het subsidieplafond bedraagt:
– € 710.000 voor aanvragen als bedoeld in artikel 3, eerste lid, aanhef en onderdeel a;
– € 2.100.000 voor aanvragen als bedoeld in artikel 3, eerste lid, aanhef en onderdeel b;
– € 725.000 voor aanvragen als bedoeld in artikel 6, eerste lid.
Subsidies die op grond van artikel 2:3, eerste lid, van de regeling voor bedrijfsconsulten worden verstrekt, worden betaald aan de adviseur of instelling.
1. Aanvragen tot verlening van een subsidie als bedoeld in artikel 2:8, eerste lid, van de regeling kunnen in de periode van 3 september tot en met 24 september 2007 worden ingediend door landbouwondernemingen die rechtstreekse betalingen uit hoofde van verordening (EG) nr. 1782/2003 ontvangen.
2. Onder beheerseisen en minimumeisen als bedoeld in artikel 2:8, eerste lid, wordt verstaan: beheerseisen en bepalingen inzake goede landbouw- en milieucondities als bedoeld in artikel 3 en 6 van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006.
3. De aanvragen kunnen uitsluitend betrekking hebben op adviezen als bedoeld in artikel 2:8, eerste lid, onderdelen a tot en met c, van de regeling, en waarin wordt aangeven welke beheerseisen en bepalingen inzake goede landbouw- en milieucondities als bedoeld in het tweede lid op de onderneming van toepassing zijn en of aan die eisen en bepalingen wordt voldaan.
4. Een bedrijfsadviesdienst als bedoeld in artikel 2:8 van de regeling:
a. staat ingeschreven bij een Kamer van Koophandel als organisatie die zich het geven van adviezen ten doel stelt;
b. heeft ten minste één jaar ervaring in het verstrekken van adviezen op ten minste één van de in artikel 2:8, eerste lid, onderdelen a tot en met c, van de regeling genoemde aspecten;
c. is vóór 27 augustus 2007 aangemeld bij de Dienst Regelingen.
Per landbouwonderneming kan slechts één aanvraag worden ingediend.
Er worden geen voorschotten verleend.
De subsidie bedraagt 50% van de kosten van een bedrijfsadvies, met dien verstande dat de subsidie ten minste € 250 en ten hoogste € 1000 bedraagt.
Het subsidieplafond bedraagt: € 2.175.000.
Subsidies die op grond van artikel 2:8 van de regeling worden verstrekt, worden betaald aan de bedrijfsadviesdiensten.
1. Aanvragen tot subsidieverlening voor de uitvoering van een project als bedoeld in artikel 2:11, eerste lid, van de regeling kunnen worden ingediend door samenwerkingsverbanden van landbouwondernemingen die werkzaam zijn in de veehouderijsector.
2. De aanvragen kunnen uitsluitend worden ingediend voor projecten als bedoeld in artikel 2:11, tweede lid, onderdeel b, van de regeling en welke een duur hebben van ten hoogste twee jaar.
3. De aanvragen worden ingediend in de periode van 3 september tot en met 1 oktober 2007.
Overeenkomstig artikel 1:4 van de regeling wordt een aanvraag hoger gerangschikt naarmate:
1. het gekozen thema en de gekozen aanpak zowel inhoudelijk als procesmatig meer perspectief bieden;
2. de probleemstelling concreter is;
3. er meer gebruik wordt gemaakt van een vernieuwende aanpak, zowel inhoudelijk als procesmatig;
4. het aangetoonde gezamenlijk belang van de deelnemers groter is;
5. de verhouding tussen de kosten en de kwaliteit van het project beter is ten opzichte van andere projecten;
6. de kennis en ervaring effectiever worden verspreid, of
7. het netwerk breder is samengesteld.
De subsidie bedraagt 80% van de subsidiabele kosten met dien verstande dat de subsidie ten hoogste € 25.000 bedraagt.
Het subsidieplafond bedraagt: € 1.000.000.
Aanvragen tot verlening van een subsidie voor de uitvoering van een project als bedoeld in artikel 2:14, eerste lid, van de regeling kunnen worden ingediend door:
– landbouwondernemingen;
– samenwerkingsverbanden van landbouwondernemingen;
– samenwerkingsverbanden van ten minste één landbouwonderneming met een of meerdere van de in artikel 2:14, tweede lid, onderdeel b, onder punt 1 en 2, van de regeling genoemde ondernemingen.
1. De aanvragen kunnen worden ingediend voor projecten die betrekking hebben op het thema biologische landbouw als bedoeld in artikel 2:15, eerste lid, onderdeel a, van de regeling en voor zover de projecten gericht zijn op:
a. demonstratie van de biologische bedrijfsvoering of elementen hieruit voor gangbare ondernemers waarbij ervaringen over innovaties in de biologische en gangbare landbouw worden uitgewisseld met als doel verduurzaming van de landbouw;
b. demonstratie van wijzen van communicatie met en verkoop aan de eindconsument, of
c. demonstratie van productie, verwerking of verkoop van biologische producten waarbij kostprijsverlaging of verbetering van de kwaliteit van het eindproduct wordt bereikt.
2. De aanvragen kunnen tevens worden ingediend voor projecten die:
a. betrekking hebben op het in artikel 2:15, eerste lid, onderdeel g, van de regeling genoemde thema, en voor zover de aanvragen worden ingediend door landbouwondernemingen of samenwerkingsverbanden werkzaam in de bloembollen- of paddestoelenteelt of de glastuinbouw, of
b. betrekking hebben alle in artikel 2:15, eerste lid, van de regeling genoemde thema’s, en voor zover de aanvragen worden ingediend door landbouwondernemingen of samenwerkingsverbanden, werkzaam in de varkens-, de konijnen- of de pluimveehouderij, inclusief de eenden- en kalkoenenhouderij.
De aanvragen kunnen worden ingediend:
a. in de periode van 1 oktober tot en met 28 november 2007 voor zover het aanvragen betreft als bedoeld in artikel 2, eerste lid;
b. in de periode van 1 oktober tot en met 15 november 2007 voor zover het aanvragen betreft als bedoeld in artikel 2, tweede lid, aanhef en onderdeel a;
c. in de periode van 15 mei tot en met 12 juli 2007 voor zover het aanvragen betreft als bedoeld in artikel 2, tweede lid, aanhef en onderdeel b.
In aanvulling op artikel 2:16 van de regeling wordt een aanvraag als bedoeld in artikel 23, tweede lid, onderdeel a, hoger gerangschikt naarmate:
a. het project een grotere energiebesparingspotentie heeft;
b. de energiebesparing toepasbaar is op een groter aantal bedrijven of een groter aantal hectares, en
c. voor zover het een project betreft aangevraagd door een glastuinbouwonderneming, het project relevant is voor meerdere gewassen of gewasgroepen.
De subsidie bedraagt 50% van de subsidiabele kosten.
1. Het subsidieplafond bedraagt:
a. € 560.000 voor projecten als bedoeld in artikel 23, eerste lid;
b.
– € 42.000 voor projecten als bedoeld in artikel 23, tweede lid, onderdeel a, voor zover de projecten zijn ingediend door ondernemingen en samenwerkingsverbanden uit de bloembollenteelt;
– € 61.000 voor projecten als bedoeld in artikel 23, tweede lid, onderdeel a, voor zover de projecten zijn ingediend door ondernemingen en samenwerkingsverbanden uit de paddestoelenteelt;
– € 1.349.000 voor projecten als bedoeld in artikel 23, tweede lid, onderdeel a, voor zover de projecten zijn ingediend door ondernemingen en samenwerkingsverbanden uit de glastuinbouw;
c. € 1.100.000 voor projecten als bedoeld in artikel 23, tweede lid, onderdeel b.
2. Indien verstrekking van subsidies niet leidt tot overschrijding van een of meerdere van de in het eerste lid, onderdeel b, bedoelde subsidieplafonds, kunnen overgebleven bedragen worden verdeeld over in dat onderdeel genoemde subsidiecategorieën waarbij wel sprake is van overschrijding van het subsidieplafond.
Vouchers ten behoeve van kennisoverdracht
Aanvragen voor verstrekking van vouchers als bedoeld in artikel 2:22, eerste lid, van de regeling kunnen worden ingediend door landbouwondernemingen in de perioden van 16 april tot en met 15 mei 2007 of 3 september tot en met 28 september 2007.
1. 1. De vouchers kunnen uitsluitend worden ingeleverd bij:
a. een onder a, b, c, f of g van de bijlage van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek genoemde instellingen voor hoger onderwijs of instellingen als bedoeld in artikel 1.1.1., onderdeel b, van de Wet educatie en beroepsonderwijs;
b. andere dan onder a bedoelde geheel of gedeeltelijke, meerjarig met publieke middelen gefinancierde onderzoeksinstellingen zonder winstoogmerk die activiteiten verrichten met als doel de algemene of wetenschappelijke kennis uit te breiden;
c. een rechtspersoon ten aanzien waarvan een instelling als bedoeld in onderdeel a direct of indirect:
– meer dan de helft van het geplaatste kapitaal verschaft;
– volledig aansprakelijk vennoot is, of
– overwegende zeggenschap heeft; of
d. een kennisinstelling die beschikt over een gecertificeerd kwaliteitsmanagementsysteem volgens ISO 9001, of een aantoonbaar vergelijkbaar managementsysteem, waarbij het certificaat afgegeven is door een bij de Raad voor Accreditatie geaccrediteerde certificeringsinstelling.
2. De activiteiten die door de kennisinstelling in ruil voor vouchers worden uitgevoerd, mogen geen betrekking hebben op of vorm aannemen van:
a. het leveren van goederen;
b. het geven van cursussen;
c. verkoopgerichte marktactiviteiten.
Per landbouwonderneming kan per periode als bedoeld in artikel 28 slechts één aanvraag worden ingediend.
Een voucher heeft een waarde van € 3000.
1. De kennisinstelling beantwoordt de kennisvraag als bedoeld in artikel 2:22, eerste lid, van de regeling binnen zes maanden na verstrekking van de voucher aan de landbouwonderneming.
2. De kennisinstelling dient de voucher, vergezeld van een factuur, binnen 9 maanden na verstrekking van de voucher aan de landbouwonderneming in bij de Directeur van de Dienst Regelingen.
Voor elk van de in artikel 28, eerste lid, genoemde periodes:
a. zijn 366 vouchers beschikbaar;
b. worden in totaal niet meer dan € 1.100.000 aan vouchers verstrekt.
Samenwerking bij innovatieprojecten
1. Aanvragen tot verlening van een subsidie als bedoeld in artikel 2:32, eerste lid, van de regeling kunnen worden ingediend in de periode van 15 mei tot en met 12 juli 2007.
2. De aanvragen kunnen worden ingediend door samenwerkingsverbanden van landbouwondernemingen onderling of met agro-MKB-ondernemingen, met dien verstande dat de landbouwondernemingen werkzaam zijn in de: melkvee-, varkens-, konijnen-, pluimvee-, inclusief eenden- en kalkoenen-, of bijenhouderij, glastuinbouw, paddestoelenteelt, akkerbouw, opengrondstuinbouw, biologische landbouw of teelt van plantaardig uitgangsmateriaal.
De aanvraag gaat vergezeld van het aan het samenwerkingsverband ten grondslag liggende samenwerkingscontract, met daarin in elk geval een overzicht van de aan het samenwerkingsverband deelnemende ondernemingen en de verdeling van de verantwoordelijkheden, bevoegdheden en financiële verplichtingen tussen de ondernemingen.
Per samenwerkingsverband kan slechts een aanvraag worden ingediend.
De subsidie bedraagt 35% van de subsidiabele kosten en ten hoogste € 500.000 voor het innovatieproject, met dien verstande dat voor kosten als bedoeld in artikel 2:35, eerste lid, onderdelen c en h, de subsidie ten hoogste € 400.000 bedraagt.
1. Het subsidieplafond bedraagt:
a. € 2.000.000 voor subsidieaanvragen uit de melkveehouderij;
b. € 3.300.000 voor subsidieaanvragen uit de varkens-, de pluimvee-, inclusief eenden- en kalkoenen, en de konijnenhouderij;
c. € 2.800.000 voor subsidieaanvragen van glastuinbouwondernemingen en ondernemingen die zich richten op paddestoelenteelt, inclusief subsidieaanvragen van ondernemingen die zich richten op uitgangsmateriaal voor de hiervoor in dit onderdeel genoemde typen ondernemingen;
d. € 1.100.000 voor subsidieaanvragen van akkerbouw- of opengrondtuinbouwondernemingen, inclusief subsidieaanvragen van ondernemingen die zicht richten op uitgangsmateriaal voor de hiervoor in dit onderdeel genoemde typen ondernemingen, en voor subsidieaanvragen uit de bijenhouderij;
e. € 550.000 voor subsidieaanvragen van ondernemingen die zich richten op biologische landbouw.
2. Indien verstrekking van subsidies niet leidt tot overschrijding van een of meerdere van de in het eerste lid bedoelde subsidieplafonds, kunnen overgebleven bedragen worden verdeeld over in dat lid genoemde subsidiecategorieën waarbij wel sprake is van overschrijding van het subsidieplafond.
Investeringen op het terrein van energiebesparing
1. Aanvragen tot verlening van een subsidie voor een investering in:
a. een eerste energiescherm als bedoeld in bijlage 2, hoofdstuk 1, paragraaf 1, onderdeel A, van de regeling kunnen worden ingediend door glastuinbouwondernemingen als bedoeld in bijlage 2, hoofdstuk 1, paragraaf 1, onderdeel B, van de regeling;
b. een tweede energiescherm als bedoeld in bijlage 2, hoofdstuk 1, paragraaf 2, onderdeel A, van de regeling kunnen worden ingediend door glastuinbouwondernemingen als bedoeld in bijlage 2, hoofdstuk 1, paragraaf 2, onderdeel B, van de regeling;
c. een klimaatcomputer als bedoeld in bijlage 2, hoofdstuk 1, paragraaf 3, onderdeel A, van de regeling kunnen worden ingediend door glastuinbouwondernemingen als bedoeld in bijlage 2, hoofdstuk 1, paragraaf 3, onderdeel B, van de regeling;
d. een temperatuurintegratiesoftwarepakket als bedoeld in bijlage 2, hoofdstuk 1, paragraaf 4, onderdeel A, van de regeling kunnen worden ingediend door glastuinbouwondernemingen als bedoeld in bijlage 2, hoofdstuk 1, paragraaf 4, onderdeel B, van de regeling;
e. een kasdek met antireflectie als bedoeld in bijlage 2, hoofdstuk 1, paragraaf 5, onderdeel A, van de regeling kunnen worden ingediend door glastuinbouwondernemingen als bedoeld in bijlage 2, hoofdstuk 1, paragraaf 5, onderdeel B, van de regeling;
f. een warmtebufferstysteem als bedoeld in bijlage 2, hoofdstuk 1, paragraaf 6, onderdeel A, van de regeling kunnen worden ingediend door glastuinbouwondernemingen als bedoeld in bijlage 2, hoofdstuk 1, paragraaf 6, onderdeel B, van de regeling;
g. een condensor als bedoeld in bijlage 2, hoofdstuk 1, paragraaf 7, onderdeel A, van de regeling kunnen worden ingediend door glastuinbouwondernemingen als bedoeld in bijlage 2, hoofdstuk 1, paragraaf 7, onderdeel B, van de regeling, of
h. energieclusters als bedoeld in bijlage 2, hoofdstuk 1, paragraaf 8, onderdeel A, van de regeling kunnen worden ingediend door samenwerkingsverbanden als bedoeld in bijlage 2, hoofdstuk 1, paragraaf 8, onderdeel B, van de regeling.
2. De aanvragen worden ingediend in de periode van 14 mei tot en met 25 mei 2007.
3. De minister rangschikt de aanvragen overeenkomstig artikel 1:6 van de regeling.
Er worden geen voorschotten verleend.
1. De subsidie voor de in artikel 39, eerste lid, bedoelde investeringen wordt vastgesteld overeenkomstig hetgeen daaromtrent is bepaald in de bijlage bij dit besluit met betrekking tot de daarin onderscheiden landbouwondernemingen of samenwerkingsverbanden.
2. Indien een aanvraag betrekking heeft meerdere investeringen als bedoeld in artikel 39, bedraagt de totale subsidie ten hoogste € 400.000.
3. De volledige aanvraag tot subsidievaststelling wordt uiterlijk 31 december 2007 ingediend.
Het subsidieplafond voor subsidies voor investeringen als bedoeld in artikel 39, eerste lid, bedraagt: € 20.000.000.
Marktintroductie energieinnovaties
1. Aanvragen tot subsidieverlening voor een investering in energieinnovaties als bedoeld in bijlage 2, hoofdstuk 2, punt A, onderdeel a, van de regeling kunnen worden ingediend door glastuinbouwondernemingen en samenwerkingsverbanden als bedoeld in bijlage 2, hoofdstuk 2, punt B, van de regeling, met uitzondering van glastuinbouwondernemingen die voor dezelfde energieinnovatie op grond van het Besluit EOS: demo en transitie-experimenten worden gesubsidieerd.
2. De aanvragen kunnen worden ingediend in de periode van 16 april tot en met 7 juni 2007.
De door de minister ingestelde beoordelingscommissie brengt na de beoordeling van de aanvragen, bedoeld in artikel 43, eerste lid, advies uit aan de minister in de vorm van een rangschikking, waarbij de aanvragen hoger zijn gerangschikt naarmate de energieinnovatie naar het oordeel van de commissie:
– meer bijdraagt aan energieneutrale glastuinbouw door een zolaag mogelijk gebruik van fossiele brandstoffen en een zolaag mogelijke CO2-uitstoot;
– meer teelttechnisch en economisch perspectief heeft en meer perspectief biedt voor toepassing door andere ondernemingen, of
– een hoger niveau van doorontwikkeling vertegenwoordigt gericht op teelttechnische of economisch inpasbare systemen.
1. De subsidie voor de in artikel 43, eerste lid, bedoelde investeringen bedraagt 40% van de subsidiabele kosten en ten hoogste € 2.000.000.
2. Indien subsidie wordt verleend aan een samenwerkingsverband van een of meer glastuinbouwondernemingen en een of meer andere landbouwondernemingen en het aandeel van de met de investering opgewekte energie dat door die landbouwonderneming of -ondernemingen aan de glastuinbouwonderneming of -ondernemingen wordt geleverd minder is dan 100% van de energiecapaciteit die met gebruik van de investering kan worden opgewekt, wordt de overeenkomstig het eerste lid vastgestelde subsidie naar rato van dat aandeel verlaagd.
Het subsidieplafond voor subsidies voor investeringen als bedoeld in artikel 43 bedraagt: € 5.500.000.
1. Aanvragen tot subsidieverlening voor een investering in energieinnovaties als bedoeld in bijlage 2, hoofdstuk 2, punt A, onderdeel b, van de regeling kunnen worden ingediend door glastuinbouwondernemingen en samenwerkingsverbanden als bedoeld in bijlage 2, hoofdstuk 2, punt B, van de regeling, met uitzondering van glastuinbouwondernemingen die voor dezelfde energieinnovatie op grond van het Besluit EOS: demo en transitie-experimenten worden gesubsidieerd.
2. De aanvragen kunnen worden ingediend in de periode van 16 april tot en met 7 juni 2007.
De minister rangschikt de aanvragen voor subsidies als bedoeld in artikel 47, eerste lid, overeenkomstig artikel 1:6 van de regeling.
De subsidie voor de in artikel 47, eerste lid, bedoelde investeringen bedraagt 40% van de subsidiabele kosten.
In zoverre in afwijking van artikel 43, eerste lid, en artikel 47, eerste lid, kunnen geen aanvragen worden ingediend door glastuinbouwondernemingen of samenwerkingsverbanden daarvan, indien deze ondernemingen lid zijn van een erkende telersvereniging als bedoeld in artikel 11 van Verordening (EG) nr. 2200/96, tenzij wordt aangetoond dat geen steun wordt ontvangen als bedoeld in artikel 15 of 16 van die verordening voor kosten die uit hoofde van bijlage 2, hoofdstuk 2, van de regeling kunnen worden gesubsidieerd.
Het subsidieplafond voor subsidies voor investeringen als bedoeld in artikel 47 bedraagt: € 22.500.000.
Indien verstrekking van subsidies niet leidt tot overschrijding van een of meerdere van de in de artikelen 42, 46 of 51 bedoelde subsidieplafonds, kunnen overgebleven bedragen worden verdeeld over de in die artikelen genoemde subsidiecategorieën waarbij wel sprake is van overschrijding van het subsidieplafond.
Gecombineerde luchtwassystemen
1. Aanvragen tot subsidieverlening voor een investering in gecombineerde luchtwassystemen als bedoeld in bijlage 2, hoofdstuk 3, punt A, van de regeling kunnen worden ingediend door landbouwondernemingen als bedoeld in bijlage 2, hoofdstuk 3, punt B, van de regeling, met uitzondering van landbouwondernemingen gelegen in extensiveringsgebieden als bedoeld in artikel 1 van de Reconstructiewet.
2. De aanvragen kunnen worden ingediend in de periode van 2 april tot en met 27 april 2007.
De minister rangschikt de aanvragen overeenkomstig artikel 1:5 van de regeling.
Er worden geen voorschotten verleend.
In afwijking van artikel 1:15, derde lid, van de regeling komt niet-verrekenbare BTW niet voor subsidie in aanmerking.
De subsidie bedraagt 35% van de subsidiabele kosten.
Het subsidieplafond voor subsidies voor investeringen als bedoeld in artikel 53 bedraagt: € 15.000.000.
Aanvragen tot subsidieverlening als bedoeld in artikel 2:42, eerste lid, van de regeling kunnen worden ingediend in de periode van 3 september tot 28 september 2007.
Aanvragen tot subsidievaststelling kunnen worden ingediend tot 28 september 2009.
Er worden geen voorschotten verleend.
1. De subsidie bedraagt 20% van de subsidiabele kosten en ten hoogste € 20.000, maar nooit meer dan het bedrag als bedoeld in artikel 2:46 van de regeling.
2. In aanvulling op artikel 1:15, derde lid, en artikel 2:40, derde lid, van de regeling komt niet-verrekenbare BTW niet voor subsidie in aanmerking.
1. Het subsidieplafond bedraagt: € 8.880.000.
2. In aanvulling op het subsidieplafond, bedoeld in het eerste lid, geldt een additioneel subsidieplafond ten bedrage van:
a. € 37.000 voor landbouwondernemingen die in de provincie Limburg gevestigd zijn;
b. € 161.000 voor landbouwondernemingen die in de provincie Zeeland gevestigd zijn.
1. De minister rangschikt de aanvragen voor subsidies als bedoeld in artikel 60 overeenkomstig artikel 1:5 van de regeling, met dien verstande dat per provincie voorrang wordt gegeven aan aanvragen die ingediend zijn op grond van de Subsidieregeling jonge agrariërs in 2005 of 2006, en:
a. vanwege overschrijding van de subsidieplafonds in die jaren niet voor subsidieverlening in aanmerking kwamen en opnieuw voor subsidie in aanmerking willen komen op grond van de regeling, en
b. voldoen aan de voorwaarden van de regeling.
2. Na verlening van de aanvragen overeenkomstig het eerste lid, geschiedt de toewijzing van de aanvragen waarvan de onderneming zijn hoofdvestiging heeft in de provincies die een additioneel subsidieplafond ter beschikking hebben gesteld.
Aanvragen tot verlening van een subsidie als bedoeld in artikel 2:55 van de regeling kunnen worden ingediend in de periode van 1 juni tot en met 29 november 2007.
De beschikking omtrent subsidieverlening wordt gegeven binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag doch niet eerder dan 10 oktober 2007.
Het subsidieplafond bedraagt: € 550.000.
Een landbouwonderneming kan per Skal-certificaat één aanvraag indienen.
Natuur, landelijk erfgoed en recreatie
Aanvragen tot verlening van een subsidie als bedoeld in hoofdstuk 3, titel 2, van de regeling kunnen worden ingediend van 1 juli 2007 tot en met 31 juli 2007.
Voor de aanvraagperiode, bedoeld in artikel 69, bedraagt het subsidieplafond:
a. voor projecten als bedoeld in artikel 3:4, eerste en tweede lid, van de regeling: € 1.400.000;
b. voor programma’s als bedoeld in artikel 3:4, eerste en derde lid, van de regeling: € 1.400.000.
De aanvraag tot voorschotverlening gaat vergezeld van een overzicht van liquiditeitbehoefte.
Aanvragen tot verlening van een subsidie als bedoeld in artikel 3:27 van de regeling voor het jaar 2007 kunnen worden ingediend in de periode van 1 april 2007 tot en met 31 mei 2007.
Voor de aanvraagperiode, bedoeld in artikel 72, bedraagt het subsidieplafond:
€ 215.000.
Ontwikkeling van het landschap
Aanvragen tot verlening van een subsidie als bedoeld in artikel 3:40 van de regeling kunnen worden ingediend in de periode van 1 april 2007 tot en met 31 oktober 2007.
Voor de aanvraagperiode, bedoeld in artikel 74, bedraagt het subsidieplafond: € 800.000.
Dit besluit treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst.
Dit besluit wordt aangehaald als: Openstellingsbesluit LNV-subsidies.
Dit besluit zal met toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
Hoogte van het subsidiepercentage en de subsidiabele kosten bij Investering op het terrein van energiebesparing als bedoeld in artikel 39
Eerste energieschermen, niet zijnde gevelschermen of verduisteringsschermen (artikel 39, onderdeel a):
Onderneming | Subsidiepercentage | Maximum subsidiabele investeringskosten per m2 geïnstalleerd | Maximale subsidiabele investeringskosten |
---|---|---|---|
Energie-extensieve glastuinbouwonderneming kleiner dan of gelijk aan 1 ha beteelde oppervlakte onder glas/kunststof | 25% | € 6,70 | € 67.000,– |
Energie-extensieve glastuinbouwonderneming groter dan 1 ha beteelde oppervlakte onder glas/kunststof | 25% | € 5,00 | € 250.000,– |
Onderneming | Subsidie-percentage | Maximum subsidiabele investeringskosten per m2 geïnstalleerd | Maximale subsidiabele investeringskosten | |
---|---|---|---|---|
Materieel | Eigen arbeid forfaitair | |||
Energie-extensieve glastuinbouwonderneming kleiner dan of gelijk aan 1 ha beteelde oppervlakte onder glas/kunststof | 25% | € 3,00 | € 3,70 | € 67.000,– |
Energie-extensieve glastuinbouwonderneming groter dan 1 ha beteelde oppervlakte onder glas/kunststof | 25% | € 1,30 | € 3,70 | € 250.000,– |
Tweede energieschermen, niet zijnde gevelschermen of verduisteringsschermen (artikel 39, onderdeel b)
Onderneming | Subsidie-percentage | Maximum subsidiabele investeringskosten per m2 geïnstalleerd | Maximale subsidiabele investeringskosten |
---|---|---|---|
Energie-extensieve of energie- intensieve glastuinbouwonderneming kleiner dan of gelijk aan 1 ha beteelde oppervlakte onder glas/kunststof | 25% | € 6,70 | € 67.000,– |
Energie-extensieve of energie-intensieve glastuinbouwonderneming groter dan 1 ha beteelde oppervlakte onder glas/kunststof | 25% | € 5,00 | € 250.000,– |
Onderneming | Subsidie-percentage | Maximum subsidiabele investeringskosten per m2 geïnstalleerd | Maximale subsidiabele investeringskosten | |
---|---|---|---|---|
Materieel | Eigen arbeid forfaitair | |||
Energie-extensieve of energie-intensieve glastuinbouwonderneming kleiner dan of gelijk aan 1 ha beteelde oppervlakte onder glas/kunststof | 25% | € 3,00 | € 3,70 | € 67.000,– |
Energie-extensieve of energie-intensieve glastuinbouwonderneming groter dan 1 ha beteelde oppervlakte onder glas/kunststof | 25% | € 1,30 | € 3,70 | € 250.000,– |
Onderneming | Subsidie-percentage | Maximale subsidiabele investeringskosten |
---|---|---|
Energie-extensieve glastuinbouwonderneming | 25% | € 45.000,– |
Onderneming | Subsidie-percentage | Maximum subsidiabele investeringskosten per pakket | Maximale subsidiabele investeringskosten |
---|---|---|---|
Energie-extensieve glastuinbouwonderneming | 25% | Een vast bedrag van € 7000,– vermeerderd met € 700,– per aantal hectare onder kasdekglas/kasdekkunststof van de aanvrager | € 10.000,– |
Onderneming | Subsidie-percentage | Maximum subsidiabele investeringskosten per m2 | Maximale subsidiabele investeringskosten |
---|---|---|---|
Energie-extensieve en energie-intensieve glastuinbouwondernemingen | 25% | € 10,00 | € 400.000,– |
Onderneming | Subsidie-percentage | Buffercapaciteit | Maximale subsidiabele investeringskosten |
---|---|---|---|
Energie-extensieve glastuinbouwonderneming | 25% | Tot 60 m3 | € 50.000,– |
Energie-extensieve glastuinbouwonderneming | 25% | Tot 125 m3 | € 70.000,– |
Energie-extensieve glastuinbouwonderneming | 25% | Tot 250 m3 | € 90.000,– |
Energie-extensieve glastuinbouwonderneming | 25% | 250 m3 of groter | € 100.000,– |
Onderneming | Subsidie-percentage | Maximale subsidiabele investeringskosten |
---|---|---|
Energie-extensieve glastuinbouwonderneming | 25% | € 13.000,– |
Onderneming | Subsidie-percentage | Aantal deelnemers in het samenwerkingsverband | Maximale subsidiabele investeringskosten voor het cluster |
---|---|---|---|
Samenwerkingsverband van twee glastuinbouwondernemingen | 25% | 2 | € 200.000,00 |
Samenwerkingsverband van drie glastuinbouwondernemingen | 25% | 3 | € 300.000,00 |
De Regeling LNV-subsidies (hierna: de Regeling) biedt het integrale kader voor subsidies die kunnen worden verleend door de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Op grond van artikel 1:3 van de Regeling kunnen de subsidies echter uitsluitend worden verstrekt indien de minister van LNV de mogelijkheid tot het doen van een aanvraag tot subsidieverlening heeft opengesteld door vaststelling van een subsidieplafond en een periode voor indiening van de aanvraag. Het onderhavige besluit (hierna: openstellingsbesluit) strekt tot deze openstelling voor subsidieaanvragen in 2007 voor de volgende onderdelen (modules) van de Regeling.
Van hoofdstuk 2 (Concurrerende landbouw) van de Regeling zijn opengesteld:
– titel 2: beroepsopleiding en voorlichting;
– titel 3: bedrijfsadviesdiensten;
– titel 4: kennisverspreiding: onderdelen praktijknetwerken, demonstratieprojecten en vouchers;
– titel 5: onderzoek en ontwikkeling: onderdeel samenwerking bij innovatieprojecten;
– titel 6: bedrijfsmodernisering;
– titel 8: voedselkwaliteitsregelingen.
Van hoofdstuk 3 (Natuur, landelijk erfgoed en recreatie) van de Regeling zijn opengesteld:
– titel 2: draagvlak natuur;
– titel 4: historische buitenplaatsen;
– titel 6: ontwikkeling van het landschap.
Ingevolge artikel 1:20 van de Regeling worden subsidies waarmee uitvoering wordt gegeven aan het Nederlandse programma voor plattelandsontwikkeling 2007–2013 (hierna: POP) aangewezen in het openstelllingsbesluit; artikel 2 van het openstellingsbesluit strekt daartoe. Deze subsidies betreffen de volgende – in het kader van dit besluit opengestelde – onderdelen van de regeling:
beroeps-opleiding en voorlichting, bedrijfsadviesdiensten, praktijknetwerken, demonstratieprojecten, samenwerking bij innovatieprojecten, bedrijfsmodernisering (voor zover het betreft de onderdelen: marktintroductie energieinnovaties, luchtwassystemen en investeringen door jonge landbouwers) en voedselkwaliteitsregelingen. Op deze subsidies zijn de bijzondere in artikel 1:20 van de Regeling neergelegde voorschriften, die voortvloeien uit Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO), van toepassing. Dit betekent dat subsidieverlening van deze onderdelen in de periode dat het POP niet is goedgekeurd door de Europese Commissie, geschiedt onder voorbehoud van die goedkeuring. Aanvragers van deze subsidies moeten dan ook in deze periode rekening houden met aanpassingen van subsidievoorwaarden; de subsidievaststelling geschiedt niet eerder dan nadat het POP is goedgekeurd en met inachtneming van eventuele gewijzigde subsidievoorwaarden.
In het openstellingsbesluit zijn, op grond van artikel 1:3 van de Regeling, ten aanzien van de hiervoor in de 2e alinea genoemde onderdelen de mogelijkheden tot het doen van een subsidieaanvraag nader ingeperkt tot bepaalde activiteiten en categorieën van aanvragers. Ook zijn in het openstellinsbesluit nadere voorschriften gesteld over voorschotverlening, voor subsidie in aanmerking komende kosten, subsidiebedragen en subsidiepercentages.
Voor zover relevant wordt in deze toelichting met name ingegaan op de inperkingen ten aanzien van subsidiabele activiteiten en aanvragers.
§ 2. Toelichting bij openstellingen van hoofdstuk 2 van de Regeling
Beroepsopleiding en voorlichting (artikelen 3 tot en met 11 Openstellingsbesluit; artikel 2:3 van de Regeling)
Ingevolge artikel 3, eerste lid, onderdeel a, kunnen aanvragen voor subsidieverlening voor bedrijfsconsulten en het volgen van opleidingen, trainingen of voorlichtingsbijeenkomsten worden ingediend door landbouwondernemingen die overwegen om te schakelen naar de biologische productiemethode of reeds omgeschakeld zijn. In artikel 4 is nader bepaald op welke aspecten van de biologische landbouw de subsidieaanvraag gericht moet zijn.
In de Beleidsnota Biologische Landbouw 2005–2007 (Kamerstukken II 2004/2005, 29842, nr. 2) is aangegeven dat het verwerven van kennis en advies cruciaal is voor de verdere ontwikkeling van de biologische landbouw. Deze subsidie past derhalve in het streven het areaal aan biologische landbouw in Nederland – op een verantwoorde wijze – uit te breiden.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, onderdel b, kunnen aanvragen voor subsidieverlening voor bedrijfsconsulten en het volgen van opleidingen, trainingen of voorlichtingsbijeenkomsten, worden ingediend door landbouwondernemingen werkzaam in de melkvee-, vleesvee-, schapen-, geiten-, varkens-, pluimvee- (inclusief eenden- en kalkoenenhouderij) of konijnenhouderij. De hiermee geboden mogelijkheid om kennis en vaardigheden op te doen, sluit aan bij het uitgangspunt inzake goed ondernemerschap. Goed ondernemerschap is de komende jaren belangrijk voor ondernemingen uit de hiervoor genoemde type houderijen, opdat deze zich kunnen aanpassen aan veranderde wensen en eisen uit de markt en de samenleving. In artikel 5 is in dat kader nader bepaald welke type van de in artikel 2:3 van de Regeling genoemde bedrijfsconsulten voor subsidieaanvragen in aanmerking komen; opleidingen, trainingen en voorlichtingsbijeenkomsten mogen overigens betrekking hebben op alle in artikel 2:3, derde lid, van de Regeling genoemde thema’s.
Ingevolge artikel 6, eerste lid, kunnen aanvragen voor subsidieverlening voor het volgen van opleidingen, trainingen of voorlichtingsbijeenkomsten tevens worden ingediend door landbouwondernemingen voor zover deze aanvragen betrekking hebben op het voldoen aan beheerseisen en bepalingen inzake goede landbouw- en milieucondities. Deze eisen en bepalingen zijn opgenomen in artikel 3 en 6 van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006 (zog. cross compliance) .
De mogelijk tot het doen van deze subsidieaanvragen staat, ingevolge artikel 6, tweede lid, echter uitsluitend open voor groepsgewijze kennisvergaring. Hiermee wordt beoogd dat subsidieontvangers deskundigen inhuren en deelnemende groepen met behulp van die deskundigheid en door middel van interactie tot ideeën komen voor bedrijfsaanpassingen. Veel landbouwers verwerven namelijk kennis door de ‘boer-boercontacten’, hetgeen door deze subsidiemogelijkheid wordt gestimuleerd.
De subsidies voor bedrijfsconsulten worden overigens, ingevolge artikel 11, betaald aan de adviseur of instelling die het bedrijfsconsult verzorgt en dus niet aan de landbouwonderneming (die overigens wel subsidieontvanger blijft).
Bedrijfsadviesdiensten (artikelen 12 tot en met 17 Openstellingsbesluit; artikel 2:8 van de Regeling)
Ingevolge artikel 12 kunnen aanvragen voor subsidieverlening worden ingediend door landbouwondernemingen voor adviezen opgemaakt door bedrijfsadviesdiensten. Deze adviezen dienen betrekking te hebben op de wijze waarop de onderneming kan worden ontwikkeld of voortgezet en dienen. Ingevolge artikel 2:8 van de Regeling, dienen de adviezen in ieder geval betrekking te hebben op de beheerseisen en bepalingen inzake goede landbouw- en milieucondities als bedoeld in de artikel 3 en 6 van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006 (cross compliance) en de communautaire arbeidsveiligheidsstandaards.
Deze openstelling is beperkt tot landbouwondernemingen die rechtstreekse betalingen ontvangen uit hoofde van Verordening (EG) nr. 1782/2003 ontvangen.
In artikel 12, vierde lid, zijn in aanvulling op de Regeling nadere eisen gesteld aan de bedrijfsadviesdiensten die mogen worden ingeschakeld. Voor subsidie komen uitsluitend kosten in aanmerking die gemaakt zijn door adviesdiensten die aan die eisen voldoen. Ook is in artikel 12 nader bepaald dat het advies ten minste een overzicht bevat van alle op de betrokken onderneming van toepassing zijnde beheerseisen, goede landbouw- en milieucondities en arbeidsveiligheidsstandaards.
De subsidiabele kosten hebben overigens uitsluitend betrekking op de kosten die gemoeid zijn met hiervoor genoemde beheerseisen, bepalingen inzake goede landbouw- en milieucondities en arbeidsveiligheidsstandaards en dus niet op eventuele andere onderdelen die in het advies kunnen worden opgenomen.
Ook hier geldt dat de subsidie betaald wordt aan de adviesdienst en niet aan de landbouwonderneming (de subsidieontvanger).
Praktijknetwerken (artikelen 18 tot en met 21; artikel 2:11 van de Regeling)
Ingevolge artikel 18 kunnen aanvragen voor subsidieverlening worden ingediend door samenwerkingsverbanden van landbouwondernemingen die werkzaam zijn in de veehouderijsector voor projecten gericht op de onderlinge uitwisseling van voor elk van de aan het samenwerkingsverband deelnemende ondernemingen relevante kennis. Uit artikel 18 volgt tevens dat het project een duur mag hebben van ten hoogste twee jaar en betrekking dient te hebben op het verkrijgen of vergroten van kennis en vaardigheden waarmee nieuwe, betere of hoogwaardige producten kunnen worden verkregen of productiewijzen of -processen kunnen worden verbeterd (artikel 2:22, tweede lid, onderdeel b, van de Regeling). In artikel 19 zijn criteria opgesteld waaraan de aanvragen in het kader van de rangschikking worden getoetst.
De openstelling voor praktijknetwerken voor de veehouderij heeft tot doel een bijdrage te leveren aan de transitie naar een duurzame, maatschappelijk verantwoorde, veehouderij. Nieuwe vormen van informatie -en kennisuitwisseling en het aangaan van nieuwe verbindingen met partijen buiten de veehouderij, zullen bijdragen aan het vergroten van het toekomstperspectief voor veehouders.
Hiermee wordt op vraaggestuurde wijze bijgedragen aan innovatie in de veehouderij. Brede communicatie van de netwerkresultaten is hierbij van wezenlijk belang.
Demonstratieprojecten (artikelen 22 tot en met 27; artikel 2:14 van de Regeling)
Ingevolge artikel 22 kunnen aanvragen voor subsidieverlening worden ingediend voor de uitvoering van projecten waarvan de activiteiten gericht zijn op het in de praktijk uittesten en demonstreren van de resultaten van vernieuwingen bij landbouwondernemingen, agro-MKB-ondernemingen, bosbouwondernemingen, ondernemingen werkzaam in de voedsel industrie, of verenigingen of stichtingen werkzaam op het gebied van de landbouw- of bosbouwondernemingen.
De aanvragen kunnen worden ingediend door landbouwondernemingen, samenwerkingverbanden van landbouwondernemingen of samenwerkingsverbanden van ten minste één landbouwonderneming met één of meerdere van de hiervoor genoemde stichtingen, verenigingen of buiten de primaire landbouw werkzame ondernemingen.
In artikel 2:15 van de Regeling is aangegeven op welke thema’s de projecten betrekking mogen hebben. In artikel 23 van het openstellingsbesluit is bepaald op welke thema’s de openstelling voorts van toepassing is en voor welke categorieën van landbouwondernemingen. Zo is een afzonderlijke openstelling van toepassing op:
– projecten die betrekking hebben op het thema biologische landbouw, en
– projecten die betrekking hebben op duurzame energie, energiebesparing, energie-efficiency en energiemanagement.
Voor de biologische landbouw geldt met name dat zij ‘de kraamkamer’ is voor verduurzaming van de landbouw. De biologische productiemethode of bedrijfsvoering, waarin zorg voor mens, dier en milieu centraal staan, resulteert vaak in innovatie oplossingen voor bedrijfsvoering die een rol kunnen spelen in de verduurzaming van de gangbare landbouw.
Andere sub-thema’s waar projecten inzake biologische landbouw op gericht kunnen zijn, betreffen demonstratie van wijzen van communicatie richting eindconsument en demonstratie van productie, verwerking of verkoop van biologische producten waarbij kostprijsverlaging of verbetering van de kwaliteit van het eindproduct wordt bereikt.
Projecten die betrekking hebben op duurzame energie, energiebesparing, energie-efficiency en energiemanagement, kunnen uitsluitend worden ingediend door landbouwondernemingen of samenwerkingsverbanden werkzaam in de bloembollen- of paddestoelenteelt of door de glastuinbouw. Energie is een belangrijke productiefactor en kostenpost in deze sectoren. Vanuit het oogpunt van milieubescherming en kostenbeheersing is het belangrijk energie te besparen. De glastuinbouwsector heeft met de overheid in het Convenant Glastuinbouw en Milieu (GLAMI) afspraken gemaakt over de terugdringing van het energieverbruik. Ook met de paddestoelensector en de bloembollensector zijn afspraken gemaakt in de zogenaamde Meerjarenafspraken Energie (MJA-E).
Het doel van de openstelling is het stimuleren van projecten met perspectief op het gebied van voorlichting, demonstratie en bewustwording van energiebesparingsmogelijkheden. In artikel 25 zijn op energiebesparing geënte nadere criteria opgenomen waaraan de aanvragen in het kader van de rangschikking zullen worden getoetst. Dit betekent dat wordt gekeken naar de energiebesparing van het project zelf en mogelijke energiebesparing bij de doelgroep. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen twee groepen: enerzijds onderneming die de resultaten van het project direct kunnen toepassen en anderzijds ondernemingen uit andere sectoren of met andere gewassen die onderdelen van het project kunnen toepassen. In de glastuinbouw wordt gekeken naar het totale areaal, omdat het energieverbruik direct gerelateerd is aan de oppervlakte van de kas. Bij de bloembollen- en de paddestoelenteelt wordt gekeken naar de energiebesparing per onderneming. De reden hiervoor is dat het energiegebruik hier vooral in de opslag- en verwerkingsfase zit of omdat de besparende maatregelen gerelateerd zijn aan de bedrijfsinrichting.
Een project scoort voorts hoger naarmate het toepasbaar is op een groter aantal ondernemingen of voor een groter aantal hectares. Dit betekent dat wordt uitgegaan van het aantal ondernemingen of areaal per sector uitgedrukt in hectares. Tenslotte scoort een project hoger naarmate het voor meerdere gewasgroepen toepasbaar is.
Tevens is voorzien in een openstelling voor alle in artikel 2:15 van de Regeling genoemde thema’s. Deze aanvragen kunnen worden ingediend door landbouwondernemingen of samenwerkingverbanden werkzaam in de varkens-, de konijnen- of de pluimveehouderij (inclusief de eenden- en kalkoenenhouderij).
Tot slot zij hier nog vermeld dat het Productschap Tuinbouw € 202.000 bijdraagt aan het subsidieplafond voor onderhavige projecten die betrekking hebben de op de glastuinbouw.
Vouchers (artikel 28 tot en met 33 van het Openstellingsbesluit; artikel 2:22 van de Regeling)
Ingevolge artikel 28 kunnen aan landbouwondernemingen vouchers worden verstrekt. Deze vouchers kunnen bij een kennisinstelling worden ingewisseld voor de beantwoording van toepassingsgerichte kennisvraag met betrekking tot voor de onderneming relevante nieuwe kennis over producten, processen of diensten.
In aanvulling op de Regeling is in artikel 29 nader bepaald bij welk type kennisinstellingen de vouchers kunnen worden ingewisseld. Hierbij is in belangrijke mate aangesloten bij de categorie kennisinstellingen die ook in het kader van de Subsidieregeling innovatievouchers van de Minister van Economische Zaken een rol spelen. Tevens is in artikel 29, in aanvulling op de Regeling, ter nadere verduidelijking vastgelegd welke activiteiten in ieder geval niet worden aangemerkt als beantwoording van de kennisvraag.
Samenwerking bij innovatieprojecten (artikel 34 tot en met 38 van het Openstellingsbesluit; artikel 2:32 van de Regeling)
Ingevolge artikel 34 kunnen aanvragen voor subsidieverlening worden ingediend ter dekking van de voor de samenwerking gemaakte kosten voor de uitvoering van innovatieprojecten. De aanvragen kunnen worden ingediend door samenwerkingsverbanden van landbouwondernemingen onderling of met agro-MKB-ondernemingen. De landbouwondernemingen dien werkzaam te zijn in de: melkvee-, varkens-, konijnen-, pluimvee-, inclusief eenden- en kalkoenen-, of bijenhouderij, glastuinbouw, paddestoelenteelt, akkerbouw, opengrondstuinbouw, biologische landbouw of teelten van plantaardig uitgangsmateriaal.
De glastuinbouw heeft in het kader van het energietransitiebeleid de ambitie in 2020 te produceren in energieneutrale glasopstanden. Gelet op de structureel hoge energieprijs is het noodzakelijk dat de omslag naar duurzame energievoorziening voor deze sector versneld plaatsvindt. Bovendien wordt daarmee de CO2-uitstoot verminderd. Binnen het programma versnelling energietransitie zijn daarvoor drie stimuleringsmaatregelen ontwikkeld, waarvan investeringen op het terrein van energiebesparing en marktintroductie voor energieinnovaties (hierna: MEI) er twee van zijn. Op grond van het onderdeel ‘bedrijfsmodernisering’ van de regeling wordt uitvoering gegeven aan deze twee stimuleringsmaatregelen.
Bedrijfsmodernisering: onderdeel Investeringen op het terrein van energiebesparing (artikel 39 tot en met 42 van het Openstellingsbesluit: artikel 2:37 van de Regeling)
Ingevolge artikel 40 kunnen aanvragen voor subsidieverlening worden ingediend voor in bijlage 2, hoofdstuk 1, van de Regeling genoemde investeringen op het terrein van energiebesparing. De aanvragen kunnen, afhankelijk van het type investering, worden ingediend door in de hiervoor genoemde bijlage omschreven typen (energie intensieve en energie extensieve) glastuinbouwondernemingen of samenwerkingsverbanden van glastuinbouwondernemingen.
Bedrijfsmodernisering: onderdeel Marktintroductie energieinnovaties MEI (artikel 43 tot en met 52 van het Openstellingsbesluit: artikel 2:37 van de Regeling)
Doel van de MEI is het stimuleren en versnellen van de vroege marktintroductie van energiesystemen door glastuinbouwondernemingen.
Ingevolge artikel 43 en artikel 47 kunnen aanvragen voor subsidieverlening worden ingediend voor in bijlage 2, hoofdstuk 2, van de Regeling genoemde investeringen op het terrein van de MEI. Dit betreft de eerste openstelling. In 2008 en 2009 zal dit onderdeel opnieuw worden opengesteld, waarbij rekening zal worden gehouden met de ervaringen opgedaan met deze openstelling.
De aanvragen als bedoeld in artikel 43 hebben betrekking op investeringen in energiesystemen die tot ten minste 10% reductie leiden van CO2-emissie uit glasopstanden van glastuinbouwondernemingen. De in artikel 47 bedoelde aanvragen hebben betrekking op investeringen in semi-gesloten kassystemen en dienen te leiden tot ten minste 25% reductie van de CO2 uitstoot.
Zoals uit bijlage 2, hoofdstuk 2, van de Regeling van de regeling voortvloeit komen uitsluitend energiesystemen voor subsidie in aanmerking die in de beginfase van de marktintroductie verkeren. Met deze introductie van nieuwe energiesystemen wordt beoogd dat deze systemen – ook na verdere doorontwikkeling – op grote schaal in de glastuinbouw toegepast gaan worden.
De aanvragen kunnen worden ingediend door glastuinbouwondernemingen, samenwerkingsverbanden van twee of meer glastuinbouwondernemingen of samenwerkingsverbanden van een of meer glastuinbouwondernemingen en een of meer andere landbouwondernemingen (artikel 43 en 47). Glastuinbouwondernemingen die voor dezelfde energieinnovatie subsidie ontvangen op grond van het Besluit EOS: demo en transitie-experimenten kunnen geen aanvragen indienen (artikel 43 en 47).
In artikel 44 zijn nadere criteria opgenomen waaraan de beoordelingscommissie de aanvragen als bedoeld in artikel 43 (inzake investeringen in energiesystemen die tot ten minste 10% reductie leiden van CO2 -reductie uit glasopstanden van glastuinbouwondernemingen) in het kader van de rangschikking zal toetsen.
De toets of 25% reductie van CO2 wordt behaald (de in artikel 47 bedoelde aanvragen inzake investeringen in semi-gesloten kassystemen) wordt bepaald, zoals ook staat aangegeven in bijlage 2, hoofdstuk 2, van de Regeling, aan de hand van een door de Minister van LNV vastgesteld rekenmodel.
Bedrijfsmodernisering: onderdeel gecombineerde luchtwassystemen (artikel 53 tot en met 58 van het Openstellingsbesluit; artikel 2:37 van de Regeling)
Ingevolge artikel 53 kunnen aanvragen voor subsidieverlening worden ingediend voor in bijlage 2, hoofdstuk 3, van de Regeling genoemde investeringen in gecombineerde luchtwassystemen. De aanvragen kunnen worden ingediend door landbouwondernemingen met een of meer stalruimten waarbinnen dieren worden gehouden en voorzover deze ondernemingen niet zijn gelegen in extensiveringsgebieden als bedoeld in de Reconstructiewet.
Bedrijfsmodernisering: onderdeel jonge landbouwers (artikel 59 tot en met 64 van het Openstellingsbesluit: artikel 2:42 van de Regeling)
Ingevolge artikel 59 kunnen aanvragen voor subsidieverlening worden ingediend door jonge landbouwers voor investeringen.
Overeenkomstig de toezegging van de Minister van LNV aan de Tweede Kamer bij de behandeling van de begroting van het Ministerie van LNV voor het jaar 2007 (Handelingen II 2006/07, blz. 1649), is een speciale voorziening getroffen voor jonge boeren die bij de openstellingen van de Subsidieregeling jonge agrariërs in 2005 en 2006 waren uitgeloot. Deze boeren zullen alsnog voor investeringssubsidie in aanmerking kunnen komen, indien zij aan de voorwaarden van de Regeling voldoen. Daartoe zal aan deze categorie voorrang worden gegeven bij de loting van de aanvragen die in het kader van de onderhavige openstelling worden ingediend (artikel 64).
Tevens zij nog gewezen op de additionele subsidieplafonds die door de provincies Limburg en Zeeland beschikbaar zijn gesteld (artikel 63).
Voedselkwaliteitsregelingen: onderdeel biologische landbouwers (artikel 65 tot en met 68 van het Openstellingsbesluit; artikel 2:55 van de Regeling)
Zoals aangekondigd in de Beleidsnota Biologische Landbouw 2005–2007 wordt omschakeling van gangbare bedrijven naar de biologische productiemethode en voortzetting door biologische bedrijven gestimuleerd. Voedingsmiddelen die met inachtneming van de voorschriften van de biologische productiemethode worden geproduceerd, kunnen worden beschouwd als producten van hoge kwaliteit. Ook teelt van niet voor menselijke consumptie bedoelde producten, zoals bloembollen en bomen, kunnen onder de biologische productiemethode vallen.
De biologische productiemethode belast de bodem minder intensief en stelt bijzondere eisen aan de wijze waarop de gewassen worden beschermd en aan het welzijn van dieren. Deze bijzondere eisen brengen met zich mee dat de biologische landbouw arbeidsintensiever is dan de gangbare landbouw. Naast een bijdrage aan de voedselkwaliteit, levert de biologische landbouw tevens een aanzienlijke bijdrage aan de goede kwaliteit van het milieu en het landelijk gebied. Tegen deze achtergrond worden bovengenoemde ondernemingen gestimuleerd door verstrekking van een tegemoetkoming die overeenkomt met de bijdrage die deze bedrijven als aangeslotenen moeten betalen aan de instantie die in Nederland toeziet op de naleving van de voorschriften met betrekking tot de biologische productiemethode, de Stichting Skal.
Ingevolge artikel 65 kunnen deze aanvragen voor subsidieverlening door landbouwondernemingen worden ingediend voor kosten van de eenmalige aansluitingsbijdrage en de basisbijdrage als bedoeld in het Skal-bijdrage reglement.
§ 3. Toelichting bij openstellingen van hoofdstuk 3 van de Regeling
Van hoofdstuk 3 van de Regeling worden uitsluitend de modules ‘draagvlak natuur’, ‘historische buitenplaatsen’ en ‘ontwikkeling van het landschap’ opengesteld. De overige modules van dit hoofdstuk zijn nog vóór de inwerkingtreding van de Regeling als zelfstandige subsidieregeling opengesteld. Op aanvragen tot subsidieverlening die in dat kader zijn ingediend vóór 1 april 2007, blijft ingevolge artikel 6 van de Regeling het recht van toepassing zoals dat gold vóór die datum. Het gaat om de volgende regelingen en besluiten:
– de Regeling effect gerichte maatregelen in bossen en natuurterreinen (nu titel 3 van de Regeling), waarvan de aanvraagperiode liep van 1 november 2006 tot en met 28 februari 2007;
– het Besluit historische buitenplaatsen (nu paragraaf 2 van titel 4 van de Regeling), waarvan de aanvraagperiode liep tot 1 december 2006;
– het Besluit uitvoering soortenbescherming (nu titel 7 van de Regeling), waarvan de aanvraagperiode liep tot en met 31 december 2006;
– het Besluit versterking natuur- en bosbeheer bij bos- en landgoedeigenaren (nu titel 8 van de Regeling), waarvoor de aanvraagperiode loopt tot 1 juli 2007; hiervoor is echter al een aanvraag tot subsidieverlening ingediend door de Unie van Bosgroepen, die als enige voor subsidieverlening in aanmerking komt, waarmee het voor 2007 vastgestelde budget is uitgeput en verdere openstelling in dit openstellingsbesluit dus ook niet zinvol is;
– de Regeling versterking recreatie (nu titel 9 van de Regeling), waarvoor de aanvraagperiode liep tot 1 februari 2007.
In de toelichting bij de Regeling is in paragraaf 6 een tabel opgenomen waarin per module de geschatte administratieve lasten zijn weergegeven. Voor de administratieve lasten die met deze openstelling samenhangen, zij derhalve verwezen naar die tabel.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
G. Verburg
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2007-49-p9-SC79604.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.