Vaststelling selectielijst neerslag handelingen Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid beleidsterrein Militaire Operatiën vanaf 1945

25 januari 2007

Nr. C/S&A/07/270

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, en de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Gelet op artikel 5, tweede lid, onder b, van de Archiefwet 1995;

De Raad voor Cultuur gehoord (advies van de Raad voor Cultuur van 18 januari 2007, arc-2006.03456/4);

Besluiten:

Artikel 1

De bij dit besluit gevoegde ‘selectielijst voor de neerslag van de handelingen van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de onder hem ressorterende actoren op het beleidsterrein Militaire Operatiën over de periode vanaf 1945’ en de daarbij behorende toelichting worden vastgesteld.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap is belast met de uitvoering van dit besluit dat met de daarbij behorende selectielijst en toelichting in de Staatscourant zal worden geplaatst.

Den Haag, 25 januari 2007.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
namens deze:
de algemene rijksarchivaris, M.W. van Boven.De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
namens deze:
de projectdirecteur Project Wegwerken Archiefachterstanden PWAA, A. van der Kooij.

Aanvulling BASISSELECTIEDOCUMENT militaire operatiën

Vanaf 1945

Voor de zorgdragers:

Minister van Algemene Zaken (AZ)

Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK)

Minister van Justitie

Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV)

Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW)

Concept/versie november 2006

Pim Fijnheer

PWAA/Rotterdam

1. Afkortingen

AZ: Algemene Zaken

BSD: Basis Selectiedocument

BZK: Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

CVSE: Conferentie over veiligheid en Samenwerking in Europa

EU: Europese Unie

KB: Koninklijk Besluit

IAEA: International Atomic Energy Agency

KL: Koninklijke Landmacht

KNHG: Koninklijk Nederlands Historisch Genootschap

LNV: Landbouw, Natuurbeheer & Voedselkwaliteit

NAVO: Noord Atlantische Verdrags Organisatie

OCW: Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

PCDIN: Permanente Commissie Documentatie Informatieverzorging

PIVOT: Project Invoering Verkorting Overbrengingstermijn

RIO: Rapport Institutioneel Onderzoek

Stb.: Staatsblad

Stcrt.: Staatscourant

SZW: Sociale Zaken en Werkgelegenheid

VN: Verenigde Naties

2. Definitie van het BSD

Een Basis Selectiedocument (BSD) is de vorm waarin een of meerdere selectielijst(en), bedoeld in artikel 5 van de Archiefwet 1995 (Stb. 277), worden vastgesteld. Een selectielijst biedt de grondslag voor het vernietigen dan wel het ter blijvende bewaring overbrengen van de neerslag van handelingen van een zorgdrager en de onder hem ressorterende actoren. Een BSD kan bestaan uit één of meer selectielijsten.

Een BSD is gebaseerd op een vastgesteld Rapport Institutioneel Onderzoek (RIO) en bestrijkt dezelfde periode als dit rapport. Eventuele afwijkingen hiervan worden in het verslag van het driehoeksoverleg verantwoord.

Een BSD bevat in principe dezelfde handelingen als het RIO dat aan het BSD ten grondslag ligt. Eventuele afwijkingen hierop worden in het verslag van het gevoerde driehoeksoverleg verantwoord. Indien het RIO een begin- en eindperiode vermeldt wordt de eindperiode niet overgenomen in het BSD, omdat dit ten onrechte zou suggereren dat alle handelingen afgesloten zijn. Een dergelijke wijziging heeft een praktisch nut en betekent geen nader institutioneel onderzoek.

Het handelingenblok wijkt in zoverre af van dat van het RIO dat een veld voor de waardering wordt toegevoegd.

In het veld ‘waardering’ wordt aangegeven of de administratieve neerslag hiervan bewaard dan wel vernietigd moet worden, en welk bewaarcriterium of vernietigingstermijn gehanteerd wordt. De waardering B (= bewaren) betekent dat de neerslag voor permanente bewaring wordt overgebracht naar de Rijksarchiefbewaarplaatsen. De waardering V (= vernietiging) betekent dat de neerslag wordt vernietigd. Op welke termijn dat gebeurt, wordt bij de waardering vermeld. Bij voorkeur wordt ook het ingangsmoment vastgelegd (bijv. 3 jaar na vaststelling nieuwe regeling). Zonder nadere aanduiding gaat de vernietigingstermijn in met het verstrijken van het jaar van afsluiting.

Anders dan in het RIO worden in het BSD de handelingen per zorgdrager geordend, en daarbinnen naar actor. Hiermee wordt uitdrukking gegeven aan het uitgangspunt dat een selectielijst een eenheid is, bevattende handelingen van een zorgdrager en de onder hem ressorterende actoren. Anders gezegd: een selectielijst kan opgebouwd zijn uit (deel)lijsten voor verschillende actoren die onder dezelfde zorgdrager ressorteren.

3. Functies van het BSD

Het BSD heeft de volgende functies:

– de selectielijsten in het BSD bieden de grondslag voor de vernietiging en overbrenging van archiefbescheiden waarvoor een zorgdrager verantwoordelijk is (Archiefwet 1995, art. 5, eerste lid);

– voor de zorgdrager is het BSD bovendien van belang voor de bedrijfsvoering en als mogelijke basis voor archiefordening volgens bedrijfsprocessen;

– voor de zorgdrager dient het BSD als verantwoording tegenover de recht- en bewijszoekende burger, die de mogelijkheid heeft tijdens de terinzagelegging invloed uit te oefenen op het bewaar- en vernietigingsbeleid (Archiefbesluit 1995, art. 2, eerste lid, onder d);

– voor de Minister belast met het cultuurbeleid (vertegenwoordigd door de Algemeen Rijksarchivaris) is het BSD de verantwoording inzake het bewaar- en vernietigingsbeleid vanuit cultureel-historisch belang (Archiefbesluit 1995, art. 2, eerste lid, onder c);

– voor het Nationaal Archief is het BSD (tezamen met het RIO) het uitgangspunt voor de Institutionele Toegangen.

4. Verantwoording

4.1 Het beleidsterrein

Dit BSD is gebaseerd op het institutioneel onderzoek naar taken en handelingen op het beleidsterrein militaire operatiën van het Ministerie van Defensie en voorgangers, dat in 1998 verscheen als PIVOT-rapport nummer 50, getiteld ‘Te land, ter zee en in de lucht’. Dit rapport behandelt de periode 1945–1993. De selectielijsten die zijn gebaseerd op dit rapport werden vastgesteld bij beschikking van 26 april 2002 (Stcrt. 2002/114, voor de zorgdager Minister van Defensie) en van 14 juni 2002 (Stcrt. 2002/200, voor de zorgdragers Minister van Buitenlandse Zaken, Minister van Justitie en Minister van Verkeer en Waterstaat). Voor de overige zorgdragers is dit BSD nooit vastgesteld.

In de periode mei-augustus 2002 werd door het Ministerie van Defensie aanvullend onderzoek verricht over de periode 1994–2002. Het RIO werd aanzienlijk uitgebreid. Bij beschikking van 3 mei 2005 (Stcrt. 2005/113) werd op basis van dit aanvullende onderzoek een BSD voor de periode vanaf 1945 vastgesteld voor de zorgdragers Minister van Defensie, Minister van Buitenlandse Zaken, Minister van Economische Zaken, Minister van Financiën, Minister van Onderwijs, Cultuur & Wetenschap, Minister van Volksgezondheid, Welzijn & Sport, Minister van Verkeer & Waterstaat, Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu.

Het aanvullende onderzoek heeft ook betrekking op het handelen van actoren die vallen onder de zorgdragers Minister van Algemene Zaken, Minister van Binnenlandse Zaken, Minister van Justitie, Minister van Landbouw, Natuur & Voedselkwaliteit en Minister van Sociale Zaken & Werkgelegenheid.

Deze aanvulling beoogt voor deze zorgdragers selectielijsten vast te stellen. De aanvulling bevat geen nieuwe actoren en geen nieuwe handelingen, dat wil zeggen er zijn geen nieuwe handelingen uit het aanvullende onderzoek van na 1993 voortgekomen. De nummers van de handelingen zijn de nummers van het vastgestelde BSD (en het RIO).

De selectielijst die in 2002 voor de zorgdrager Minister van Justitie werd vastgesteld (Stcrt. 2002/200), wordt ingetrokken.

4.2 Het taakgebied Defensie en het beleidsterrein militaire operatiën

De grondslag voor de overheidstaken op het gebied van de Nederlandse defensie is gelegen in het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden, waarin onder meer wordt verklaard dat ‘de handhaving van de onafhankelijkheid en de verdediging van het Koninkrijk’ een aangelegenheid van het Koninkrijk is. De Grondwet stelt vervolgens: ‘tot bescherming der belangen van de staat is er een krijgsmacht, bestaande uit vrijwillig dienenden en dienstplichtigen’ en ‘de regering heeft het oppergezag over de krijgsmacht.’1 De feitelijke afschaffing van de opkomstplicht noopte tot een herziening van de Grondwet die in 19952 haar beslag kreeg. Artikel 98, eerste lid luidde voortaan: Tot bescherming van de belangen van de staat is er een krijgsmacht die bestaat uit vrijwillig dienenden en mede kan bestaan uit dienstplichtigen.

Op grond van de in het Statuut en de Grondwet neergelegde bepalingen kan de hoofddoelstelling op het taakgebied defensie geformuleerd worden als het met militaire middelen handhaven van de in- en uitwendige veiligheid van het Koninkrijk der Nederlanden. Om deze hoofddoelstelling en de daaruit voortvloeiende taken uit te kunnen voeren oefenen namens de regering tot 1959 de Ministers van Marine en van Oorlog het gezag uit over de krijgsmacht; sinds 1959 is dit de Minister van Defensie. Het Ministerie van Defensie beschikt over een krijgsmacht, die bestaat uit drie (krijgsmacht)delen: de Koninklijke Marine, de Koninklijke Landmacht en de Koninklijke Luchtmacht (alsmede de Koninklijke Marechaussee). Deze organisatie schept het kader voor militair personeel om effectief gebruik te maken van militair materieel.

De opbouw en instandhouding van militair personeel en materieel is echter geen doel op zich, maar vormt een randvoorwaarde om tot de uitvoering van de hoofddoelstelling te komen. Het beleidsterrein militaire operatiën behelst de daadwerkelijke uitvoering van de handhaving van de in- en uitwendige veiligheid van het Koninkrijk der Nederlanden, en een deel van de voorbereiding daarvan. Het wordt onderverdeeld in vier subdoelstellingen, de zogenaamde taakvelden:

1. Het zorgdragen voor de territoriale verdediging van het Koninkrijk der Nederlanden.

2. Het in bondgenootschappelijk verband leveren van een bijdrage aan de verdediging van het bondgenootschappelijk verdragsgebied.

3. Het in internationaal verband leveren van een bijdrage aan internationale vrede en veiligheid.

4. Het verlenen van militaire bijstand en steun in het openbaar belang.

4.3 Actoren op het beleidsterrein

Het BSD wordt thans ter vaststelling voor de handelingen van onderstaande actoren voor de periode na 1945 aangeboden:

Minister van Algemene Zaken (AZ)

– Minister van Algemene Zaken

– vakMinister

Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK)

– Minister van Binnenlandse Zaken

– Minister van Overzeese Gebiedsdelen en taakopvolgers, zoals de Minister voor Nederlands-Antilliaanse (en Arubaanse) Zaken en de Minister van Koninkrijksrelaties

– vakMinister

Minister van Justitie

– Minister van Justitie

– vakMinister

Minister van Landbouw, Natuur & Voedingsbeleid (LNV)

– vakMinister

Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW)

– vakMinister

5. Selectiedoelstelling

De doelstelling van het Nationaal Archief bij de selectie van overheidsarchieven is dat de belangrijkste bronnen van de Nederlandse samenleving en cultuur veilig worden gesteld voor blijvende bewaring. Met het te bewaren materiaal moet het mogelijk zijn om een reconstructie te maken van de hoofdlijnen van het handelen van de rijksoverheid ten opzichte van haar omgeving, maar ook van de belangrijkste historisch-maatschappelijke gebeurtenissen en ontwikkelingen, voor zover deze zijn te reconstrueren uit overheidsarchieven.

Deze selectiedoelstelling wordt in het BSD toegepast op het betreffende beleidsterrein.

6. Selectiecriteria

Om de selectiedoelstelling te bereiken worden de handelingen in het BSD gewaardeerd aan de hand van de onderstaande algemene selectiecriteria. Deze criteria zijn in 1997 door het Convent van Rijksarchivarissen vastgesteld en geaccordeerd door PC DIN en KNHG.

Selectiecriteria

Handelingen die gewaardeerd worden met B(ewaren)

Algemeen selectiecriterium

1. Handelingen die betrekking hebben op voorbereiding en bepaling van beleid op hoofdlijnen

Toelichting: Hieronder wordt verstaan agendavorming, het analyseren van informatie, het formuleren van adviezen met het oog op toekomstig beleid, het ontwerpen van beleid of het plannen van dat beleid, alsmede het nemen van beslissingen over de inhoud van beleid en terugkoppeling van beleid. Dit omvat het kiezen en specificeren van de doeleinden en de instrumenten.

2. Handelingen die betrekking hebben op evaluatie van beleid op hoofdlijnen

Toelichting: Hieronder wordt verstaan het beschrijven en beoordelen van de inhoud, het proces of de effecten van beleid. Hieruit worden niet per se consequenties getrokken zoals bij terugkoppeling van beleid.

3. Handelingen die betrekking hebben op verantwoording van beleid op hoofdlijnen aan andere actoren

Toelichting: Hieronder valt tevens het uitbrengen van verslag over beleid op hoofdlijnen aan andere actoren of ter publicatie.

4. Handelingen die betrekking hebben op (her)inrichting van organisaties belast met beleid op hoofdlijnen

Toelichting: Hieronder wordt verstaan het instellen, wijzigen of opheffen van organen, organisaties of onderdelen daarvan.

5. Handelingen die bepalend zijn voor de wijze waarop beleidsuitvoering op hoofdlijnen plaatsvindt

Toelichting: Onder beleidsuitvoering wordt verstaan het toepassen van instrumenten om de gekozen doeleinden te bereiken.

6. Handelingen die betrekking hebben op beleidsuitvoering op hoofdlijnen en direct zijn gerelateerd aan of direct voortvloeien uit voor het Koninkrijk der Nederlanden bijzondere tijdsomstandigheden en incidenten

Toelichting: Bijvoorbeeld in het geval de Ministeriele verantwoordelijkheid is opgeheven en/of wanneer er sprake is van oorlogstoestand, staat van beleg of toepassing van noodwetgeving.

Ingevolge artikel 5, onder e, van het Archiefbesluit 1995 kan neerslag van bepaalde, als te vernietigen gewaardeerde handelingen betreffende personen en/of gebeurtenissen van bijzonder cultureel of maatschappelijk belang, van vernietiging worden uitgezonderd.

7. Vaststellingsprocedure

In 2006 is het ontwerp-BSD door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, de Minister van Justitie, de Minister van Sociale Zaken en de Minister van Algemene Zaken aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap aangeboden, waarna deze het ter advisering heeft ingediend bij de Raad voor Cultuur (RvC).

Van het gevoerde driehoeksoverleg over de waarderingen van de handelingen is een verslag gemaakt, dat tegelijk met het BSD naar de RvC is verstuurd.

Vanaf 1 december 2006 lag de selectielijst gedurende acht weken ter publieke inzage bij de registratiebalie van het Nationaal Archief evenals in de bibliotheken van genoemde Ministeries en bij de rijksarchieven in de provincie/regionaal historische centra, hetgeen was aangekondigd in de Staatscourant en in het Archievenblad.

Op 18 januari 2007 bracht de RvC advies uit (arc-2006.03456/4), hetwelk geen aanleiding heeft gegeven tot wijzigingen in de ontwerp-selectielijst.

De ‘selectielijst voor de neerslag van de handelingen van de Minister van Justitie en de onder hem ressorterende actoren op het beleidsterrein Militaire Operatiën over de periode 1945–1993’, vastgesteld bij beschikking van de Minister van Justitie en de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, nr. R&B/OSA/2002/1551 d.d. 14 juni 2002 (gepubliceerd in de Staatscourant nr. 200 d.d. 17 oktober 2002) wordt ingetrokken.

8. Leeswijzer

De leeswijzer is in het BSD opgenomen teneinde duidelijk te maken, welke informatie in een handelingenblok te vinden is. Dit kan met behulp van het onderstaande voorbeeld :

(X)

Dit is het volgnummer van de handeling.

Dit nummer is overgenomen uit het RIO. Als het volgnummer van één of meerdere handelingen in het BSD afwijkt van het oorspronkelijke RIO-nummer, dan wordt deze vermeld in een concordans.

Handeling

Dit is een complex van activiteiten die een actor verricht ter vervulling van een taak of op grond van een bevoegdheid.

In de praktijk komt een handeling meestal overeen met een procedure of een werkproces.

Bijvoorbeeld:

Het voorbereiden, coördineren en bepalen van het beleid inzake geluidshinder.

Periode

Hier staat het tijdvak vermeld gedurende welke jaren de handeling is verricht. Is geen specifiek beginjaar bekend dan wordt een beginjaar geschat, of 1945– genoemd. Wanneer er geen eindjaar staat vermeld wordt de handeling nog steeds uitgevoerd.

Grondslag

Dit is de wettelijke basis op grond waarvan de actor de handeling verricht, indien bekend,.

kan op twee manieren worden vermeld.

(1)

– de naam (citeertitel) van de wet, de Algemene Maatregel van Bestuur, het Koninklijk Besluit of de Ministeriële regeling;

– het betreffende artikel en lid daarvan;

– de vindplaats of bron;

– wijzigingen in de grondslag en het vervallen hiervan.

Bijvoorbeeld:

Reclasseringsregeling 1947, art. 9, lid 2 (Stb. 1947, H 423), Reclasseringsregeling 1970, art. 8, lid, lid 3 (Stb. 1969, 598), gewijzigd 1978 (Stb. 1978, 254), vervallen in 1986 (Stb. 1986, 1)

(2)

– naam van de wet, de algemene Maatregel van bestuur, het Koninklijk Besluit of Ministeriële regeling;

– het betreffende artikel en het lid daarvan.

De overige gegevens (vindplaats, wijzigingen of vervallen kunnen worden vermeld in een overzicht van geraadpleegde wetten)

Bijvoorbeeld:

Reclasseringsregeling 1947, art. 9, lid 2, Reclasseringsregeling 1970, art. 8, lid 3

NB: Met vindplaats wordt de vermelding in het staatsblad of staatscourant bedoeld. Het verdient de voorkeur de vindplaats van de grondslag op te nemen in het handelingenblok. Een andere mogelijkheid is de vindplaats in het overzicht van wet- en regelgeving te vermelden. Duidelijk moet zijn op welke versie van een wet- of regeling een handeling gebaseerd is.

Wanneer er geen wettelijke grondslag voor een handeling bestaat, kan de bron (interne regelgeving, beleidsnota’s) worden genoemd waarin de betreffende handeling staat vermeld.

Product

Hier achter staat het product vermeld waarin de handeling resulteert of zou moeten resulteren.

Opsommingen geven een indicatie van de producten en zijn niet altijd uitputtend. Vaak wordt volstaan met een algemeen omschreven eindproduct Toepassing is afhankelijk van de zorgdrager.

Opmerking

Deze aanvullende informatie wordt slechts vermeld wanneer (een onderdeel van) het handelingenblok toelichting behoeft.

Waardering

Waardering van de handeling in B (bewaren) of V (vernietigen).

Indien vernietigen, dan vermelding van de vernietigingstermijn, zonodig aangevuld met een bewerkingsinstructie, bijvoorbeeld: ‘v 5 jaar na voltooiing project’.

Indien bewaren, dan vermelding van het gehanteerde selectiecriterium.

Eventueel een nadere toelichting op de waardering.

9. Actorenoverzicht

Actoren onder de zorg van de Minister van Algemene Zaken

Minister President/Minister van Algemene Zaken (1953–)

Sinds 1953 is de Minister van Algemene Zaken belast met het bij algemene maatregel van bestuur van toepassing verklaren van de bepalingen uit hoofdstuk III van de Inkwartieringswet ten behoeve van militaire oefeningen. Dit hoofdstuk betreft de voorziening in behoeften van inkwartiering, onderhoud, transporten en leverantiën in geval van oorlog, oorlogsgevaar of andere buitengewode omstandigheden.

Actoren onder de zorg van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

Minister van Binnenlandse Zaken (1945–)

Sinds 1945 is de Minister van BZK mede belast met de territoriale verdediging van het Koninkrijk der Nederlanden. Dit houdt onder andere het voorbereiden van regelgeving op het gebied van inkwartiering en ander vorderingen in.

Ten aanzien van militaire steunverlening is het de taak van de Minister van BZK regelgeving voor explosievenopruiming voor te bereiden en vast te stellen. Ook speelt de Minister een rol bij het zorgdragen van het onschadelijk maken van bommen.

Minister van Overzeese Gebiedsdelen en taakopvolgers, zoals Minister voor Nederlands-Antilliaanse (en Arubaanse) Zaken, en Minister van Koninkrijksrelaties (1945–)

Deze Minister is sinds 1945 verantwoordelijk voor het voorbereiden en vaststellen van wet- en regelgeving aangaande militair operationele aangelegenheden in het Caraïbisch gebied. Het zorgdragerschap van de archieven van deze actor berust bij de Minister van BZK.

Actoren onder de zorg van de Minister van Justitie

Minister van Justitie (1945–)

De Minister van Justitie is sinds 1945 belast met het voorbereiden en vaststellen van regelgeving betreffende het ruimen van conventionele explosieven en geïmproviseerde explosieven, in overleg met de Ministers van Defensie en BZK.

VakMinister (1945–)

De actor vakMinister (dit kunnen in principe alle Ministers zijn) speelt een rol bij het in samenwerking met de Minister van Defensie vaststellen en uitvoeren van het defensiebeleid alsmede het mede voorbereiden van de totstandkoming, wijziging en intrekking van wetgeving op het beleidsterrein militaire operatiën. Zo kan de vakMinister bijvoorbeeld de Minister van Defensie verzoeken tot het verlenen van incidentele steun en militaire bijstand. Ook kan deze functionaris samen met de Minister van Defensie plannen voorbereiden en vaststellen ter constructie van strategische militaire verdedigingswerken.

(N.B. Voor dit BSD betreft de vakMinister de zorgdragers Minister van AZ, BZK, Justitie, LNV en SZW).

Selectielijsten

10. Handelingen van actoren onder de zorg van de Minister van Algemene Zaken

10.1.Actor : Minister-President/Minister van Algemene Zaken

(69)

handeling: Het bij algemene maatregel van bestuur van toepassing verklaren van de bepalingen van Hoofdstuk III3 van de Inkwartieringswet ten behoeve van militaire oefeningen

periode: 1953–

product: bijvoorbeeld. het KB van 23-7-1953 (Stb. 354), houdende aanwijzing van de militaire oefening ‘Drietand’ als militaire oefening in de zin van artikel 61 van de Inkwartieringswet.

waardering: B (5)

11. Handelingen van actoren onder de zorg van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK)

11.1 Actor: Minister van Binnenlandse Zaken

11.1.1. Territoriale verdediging van het Koninkrijk der Nederlanden

Inkwartiering en andere vorderingen

(62)

handeling: Het voorbereiden van de totstandkoming, wijziging en intrekking van wetgeving inzake de vordering van inkwartieringen en onderhoud van het krijgsvolk en de transporten en leverantiën voor de legers of verdedigingswerken van het Rijk, in overleg met de Minister van Defensie

periode: 1953–

waardering: B (1)

(64)

handeling: Het bij algemene maatregel van bestuur mede voorbereiden van de totstandkoming, wijziging en intrekking van wetgeving inzake de uitvoering van bepalingen uit de Inkwartieringswet, in overleg met de Minister van Defensie.

periode: 1946–

waardering: B (5)

11.1.2. Militaire steunverlening

11.1.2.1. Explosievenopruiming

(181)

handeling: Het voorbereiden en vaststellen van regelgeving betreffende het ruimen van conventionele explosieven en geïmproviseerde explosieven, zo nodig in overleg met de Ministers van Defensie en Justitie

periode: 1945–

waardering: B (1)

(184)

handeling: Het zorgdragen voor ruiming (onschadelijk maken en afvoeren, dan wel doen springen) van aangetroffen ongesprongen explosieven en het op een aanvraag van overheid of particulieren zorgdragen voor onderzoek naar niet-gesprongen explosieven

periode: 1948–1972

waardering: V 10 jaar

(185)

handeling: Het verzorgen van opleidingen aan niet-militairen tot bomverkenner

periode: 1976–

waardering: V 10 jaar

11.2. Actor: Minister van Overzeese Gebiedsdelen en taakopvolgers, zoals Minister voor Nederlands-Antilliaanse (en Arubaanse) Zaken, en Minister van Koninkrijksrelaties

(135)

handeling: Het voorbereiden en vaststellen van wet- en regelgeving aangaande militair operationele aangelegenheden in het Caraïbisch gebied, zo nodig in overleg met de Minister van Defensie

periode: 1945–

waardering: B (1)

12. Handelingen van actoren onder de zorg van de Minister van Justitie

12.1. Minister van Justitie

(182)

handeling: Het voorbereiden en vaststellen van regelgeving betreffende het ruimen van conventionele explosieven en geïmproviseerde explosieven, in overleg met de Ministers van Defensie en Binnenlandse Zaken

periode: 1945–

waardering: B (1)

13. VakMinister

13.1.1.Beleidsontwikkeling en evaluatie van het defensiebeleid

(2)

handeling: Het leveren van bijdragen aan het (mede)vaststellen en uitvoeren van het Defensiebeleid inzake militaire operationele aangelegenheden, in samenwerking met de Minister van Defensie

periode: 1945–

opmerking: het betreft hier de bijdrage van de vakMinister aan beleidsontwikkeling en evaluatie van het Defensiebeleid, de voorbereiding van de uitvoering van operaties en de verantwoording van het beleid en de uitvoering daarvan, in zoverre die bijdrage betrekking heeft op één of meerdere algemene handelingen. Dit betreft in ieder geval de algemene handelingen 1 (bv. de medewerking van de Minister van Buitenlandse Zaken bij het opstellen van sommige defensienota’s of de adviezen van de Minister van Verkeer en Waterstaat over het herstellen van infrastructuur in oorlogstijd), 3–10, 16–24, 27–28 en 33. Deze handelingen zijn te vinden in het BSD Militaire Operatiën 1945–1993, Stcrt. 2002/114. De bijdrage van de vakMinister in zoverre die niet betrekking heeft op een of meerdere algemene handelingen is opgenomen in aparte handelingen in hst. 4, hst. 6 en hst. 7 van het RIO ‘Te Land, ter zee en in de lucht. Een institutioneel onderzoek naar taken en handelingen op het beleidsterrein militaire operatiën van het minsterie van Defensie en voorgangers, 1945–1993’ (RIO-nummer 50).

waardering: B (1)

13.1.2. De Staat van Oorlog en Staat van Beleg en het militaire gezag

(48)

handeling: Het mede voorbereiden van de totstandkoming, wijziging en intrekking van een kaderwet met betrekking tot de Staat van Oorlog, Staat van Beleg of een andere (militaire) uitzonderingstoestand in Nederland, in overleg met de Minister van Defensie

periode: 1946–

opmerking: de Oorlogswet voor Nederland noemt de Vice-Minister-President (tevens Minister van Algemene Zaken) als hoofdondertekenaar van de wet, en de Ministers van Defensie, Binnenlandse Zaken, Justitie en Financiën als mede-ondertekenaars. In de Wet tot aanpassing van de bestaande wetgeving aan de Oorlogswet voor Nederland 1964 is de Minister van Defensie hoofdondertekenaar, en zijn de Ministers van Binnenlandse Zaken en Justitie mede-ondertekenaars. Het gaat hier om aanpassingen van o.a. de Wet buitengewone bevoegdheden burgerlijk gezag, het Burgerlijk Wetboek en de Politiewet.

waardering: B (1)

13.1.3. Inkwartiering en andere vorderingen

(66)

handeling: Het in overleg met de Minister van Defensie mede voorbereiden en vaststellen van nadere regels, richtlijnen en voorschriften ter uitvoering van bepalingen uit de Inkwartieringswet en daarop gebaseerde wet- en regelgeving

periode: 1946–

opmerking: bijvoorbeeld de Ministers van Binnenlandse Zaken en Financiën met betrekking tot het Inkwartieringsbesluit en de Ministers van Economische Zaken en Binnenlandse Zaken met betrekking tot het Besluit uit 1954 houdende instelling en aanwijzing van commissies, bedoeld in de artikelen 47 en 48 van de Inkwartieringswet, dat gedeeltelijk is gebaseerd op het civiele Algemene Vorderingsbesluit 1940.

waardering: B (5)

(68)

handeling: Het nemen van maatregelen tot het voorzien in en bekend maken van roerende en onroerende goederen waarvan is te voorzien dat deze in geval van oorlog, oorlogsgevaar of andere buitengewone omstandigheden ter voorziening in de behoeften aan inkwartiering en onderhoud gevorderd zullen worden, in overleg met de Minister van Defensie

periode: 1953–

waardering: B (5)

13.1.4. Het KB-Oorlogsgevaar 1939

(75)

handeling: Het in overleg met de Minister van Defensie bij wet mede voorbereiden van de totstandkoming, wijziging en intrekking van (voorlopige) wettelijke voorzieningen in verband met de (voorgenomen intrekking van de) wet waarin wordt verklaard dat er oorlogsgevaar is in de zin waarin dat woord in ’s Lands wetten voorkomt

periode: 1946–

opmerking: voor de besproken periode zijn de vakMinisters de Ministers van Binnenlandse Zaken en Verkeer en Waterstaat.

waardering: B (1)

13.1.5. Het voorbereiden van de territoriale verdediging

(81)

handeling: Het voorbereiden en vaststellen van wet- en regelgeving met betrekking tot het gebruik van eigendom voor het voorbereiden en het stellen van militaire inundatiën, in overleg met de Minister van Defensie

periode: 1945–

waardering: B (1)

(84)

handeling: Het nemen van maatregelen ter uitvoering van de reglementen zoals vastgelegd in de Belemmeringswet Landsverdediging, in overleg met de Minister van Defensie

periode: 1945–

waardering: V 10 jaar na verval van maatregel of vergoeding

13.1.6. Militaire infrastructuur

(87)

handeling: Het aan de hand van de militaire behoeften voorbereiden en vaststellen van plannen ter constructie van strategische militaire verdedigingswerken, in overleg met de Minister van Defensie

periode: 1945–1963

opmerking:

waardering: B (5)

13.1.7. Ceremonie, protocol en traditie

(94)

handeling: Het mede voorbereiden en vaststellen van wet- en regelgeving inzake nationaliteits- en inschrijvingskenmerken aan militaire voer-, vlieg- en vaartuigen, in overleg met de Minister van Defensie

periode: 1945–

opmerking: het betreft hier de Minister van Overzeese Gebiedsdelen

waardering: B (1)

13.1.8. Bedrijfsveiligheid en schadevergoeding

(131)

handeling: Het voorbereiden en vaststellen van wet- en regelgeving ter bepaling van de te doorlopen procedures en reglementen in geval van schade of ongevallen waarbij de krijgsmacht is betrokken, in overleg met de Minister van Defensie

periode: 1945–

opmerking: het betreft hier de Ministers van Justitie en van Buitenlandse Zaken wat betreft de Wet tot vergoeding van door NAVO-motorrijtuigen veroorzaakte schade.

waardering: B (5)

13.1.9. Incidentele en internationale steunverlening

(227)

handeling: Het aan de Minister van Defensie verzoeken tot het verlenen van incidentele militaire steun in het kader van het openbaar belang

periode: 1945–

waardering: B (5)

(229)

handeling: Het aan de Minister van Defensie verzoeken tot het verlenen van militaire bijstand ter bestrijding van calamiteiten buiten het Nederlandse territoir

periode: 1945–

waardering: B (5)

1

Artikel 3, lid 1, Statuut van het Koninkrijk der Nederlanden 1954 (Stb. 503), zoals gewijzigd in 1975 (Stb. 617) en 1985 (Stb. 148 en 452). Artikel 98, lid 1 en 2, Grondwet 1987 (Stb. 458).

2

Stb. 1995, nr. 401.

3

Hoofdstuk III betreft de voorziening in behoeften aan inkwartiering, onderhoud, transporten en leverantiën in geval van oorlog, oorlogsgevaar of andere buitengewone omstandigheden.

Naar boven