Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Ministerie van Buitenlandse Zaken | Staatscourant 2007, 39 pagina 9 | Overig |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Ministerie van Buitenlandse Zaken | Staatscourant 2007, 39 pagina 9 | Overig |
Besluit van de Minister voor Ontwikkelingssamenwerking van 15 februari 2007, nr. DMV/HH-1024/06, tot vaststelling van beleidsregels en een subsidieplafond voor subsidiëring op grond van de Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken 2006 (Humanitair Ontmijnen 2008–2011)
De Minister voor Ontwikkelingssamenwerking,
Gelet op de artikelen 3.1 tot en met 3.6 van de Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken 20061 en de artikelen 6 en 10 van het Subsidiebesluit Ministerie van Buitenlandse Zaken2 ;
Besluit:
Voor subsidieverlening op grond van de artikelen 3.1 tot en met 3.6 van de Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken 2006 ten behoeve van activiteiten gericht op of dienstig aan humanitair ontmijnen gelden voor de periode van 1 januari 2008 tot en met 31 december 2011 de als bijlage bij dit besluit gevoegde beleidsregels.
Het subsidieplafond voor het in artikel 1 bedoelde tijdvak bedraagt 10 mln euro per jaar.
De aanvraag met bescheiden moet uiterlijk 30 april 2007 zijn ontvangen bij DMV/HH, Postbus 20061, 2500 EB Den Haag. Een aanvraagstramien is op te vragen via: dmv-hh@minbuza.nl.
Dit besluit treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin het geplaatst wordt en vervalt met ingang van 1 januari 2012.
Dit besluit zal met de bijlage in de Staatscourant worden geplaatst.
De Minister voor Ontwikkelingssamenwerking,
namens deze:
de plv. Directeur-Generaal Internationale Samenwerking, R.G. de Vos.
Beleidskader Humanitair Ontmijnen 2008–2011
Na afloop van een conflict leiden landmijnen, ongeëxplodeerde munitie (UXO) en explosive remnants of War (ERW) vaak tot langdurige onveiligheid van burgers. Naast het directe gevaar voor mensen, zorgen de explosieve overblijfselen van conflict ervoor dat de gebieden waar zij voorkomen gevaarlijk blijven waardoor sociaal economische wederopbouw niet op gang kan komen.
Nederland heeft zich middels ondertekening en ratificatie van het Verdrag van Ottawa ertoe verplicht om landen die daar zelf niet of minder goed toe in staat zijn, bij te staan bij mine action (art. 6.3, 6.4 en 6.5): dwz. bij de zorg voor slachtoffers, bij ruiming van mijnen alsmede vernietiging van opgeslagen mijnen (stockpiled anti-personel mines). In het kader van het Protocol V van de Convention on Certain Conventional Weapons (CCW), geldt een dergelijke verplichting ook voor wat betreft ongeëxplodeerde munitie alsmede achtergelaten munitie (unexploded ordnance (UXO) en abandoned explosive ordnance).
Nederland staat voor een coherente en geintegreerde benadering van wederopbouw, waarbij op basis van de lokale context verschillende beleidsinstrumenten – politiek, ontwikkelingssamenwerking, humanitair, economisch en militair – elkaar aanvullen en versterken. Eerste prioriteit na beeindiging van een gewapend conflict is consolidering van vrede en veiligheid. De wijze waarop dit het beste kan geschieden is per situatie verschillend. Het kan zijn dat er nog gewerkt moet worden aan een breed gedragen politiek akkoord tussen de hoofdrolspelers in een conflict. Het kan ook zijn dat een internationale vredesmacht noodzakelijk is om stabiliteit te waarborgen. Andere bedreigingen van de veiligheid kunnen zijn een slecht functionerende krijgsmacht of andere veiligheidsorganisaties en de aanwezigheid van grote aantallen bewapende ex-strijders, kleine wapens, landmijnen en munitie. Nederland onderkent de noodzaak om de ‘mine action’ sector als geheel meer te integreren in mainstream ontwikkelings- en wederopbouw beleid.
Teneinde het jaarlijkse aantal slachtoffers van ongevallen met explosieven terug te dringen en de sociaal-economische ontwikkeling in post-conflict gebieden te bevorderen, is het ruimen van landmijnen (AP-mijnen alsmede Mines other than Anti-Personnel Mines, ofwel MOTAPM), en, waar dat aan de orde komt, Explosive Remnants of War (verlaten munitieopslagplaatsen en onontplofte munitie zoals submunitie van clusterwapens) onderdeel van het Nederlandse geïntegreerde beleid op het gebied van wederopbouw na conflict1 .
Geografische prioriteiten. Vanuit het oogpunt van vrede, veiligheid en ontwikkeling heeft de regering gekozen drie prioritaire regio’s en een land te ondersteunen bij essentiele componenten van het wederopbouwproces, te weten de Hoorn van Afrika, het Grote Meren gebied, de Westelijke Balkan en Afghanistan. Dit zijn dus ook de gebieden waarop de Nederlandse steun aan ontmijningsprogramma’s zich concentreert. Lopende projecten zullen – met het oog op de relatief hoge investeringskosten in de aanloopfase – geleidelijk worden afgebouwd.
Ottawa-verdrag. Om in aanmerking te komen voor Nederlandse steun dienen landen voorts de Ottawa-conventie te hebben ondertekend en geratificeerd (en deze ook na te leven). Ten slotte dient de lokale overheid zich verantwoordelijk te voelen voor mijnenruiming, hetgeen zich tenminste vertaalt in het bestaan van een coordinatiemechanisme voor mine action, bij voorkeur ook in wetgeving op het gebied van mine action en idealiter in verankering in een nationale strategie voor ontwikkeling of armoedebestrijding, zoals een Poverty Reduction Strategy Paper (PRSP).
Uitzonderingen. Naast de hierboven omschreven geografische prioriteiten kan, in uitzonderlijke gevallen, toch subsidie worden verstrekt aan ontmijningsprogramma's in landen buiten de prioritaire regio’s en/of landen die niet voldoen aan de eis m.b.t. de Ottawa-conventie. Dit geldt wanneer er sprake is van specifieke humanitaire noden die slechts gelenigd kunnen worden door ontmijningsactiviteiten. Het kan gaan om projecten in landen waar een erkend centraal gezag ontbreekt, doch waar wel een dringende noodzaak is voor ontmijningprogramma’s. Het leggen van mijnen in de betreffende gebieden dient uiteraard wel te zijn gestaakt. Bij voorkeur dienen partijen wel de ‘Deed of Commitment for Adherence to a Total Ban on AP-mines and for cooperation in Mine Action’ te hebben getekend.
Effectiviteit. In alle gevallen geldt dat de voorkeur uitgaat naar activiteiten in gebieden waar de directe risico’s van mijnen voor de bevolking het grootst zijn en/of de sociaal-economische opbrengst van het vrijgeven en/of clearen van grond het grootst is. Ook zal voorrang worden gegeven aan de voortzetting van goedlopende reeds eerder gesubsidieerde programma’s boven nieuwe activiteiten, teneinde reeds gedane investeringen zo goed mogelijk te benutten.
Capaciteitsoverdracht. Nederland streeft ernaar om op een zo kosteneffectief mogelijke wijze, met inschakeling van lokale werknemers en in het licht van een zo spoedig mogelijk overdracht naar nationale capaciteit, te komen tot effectieve mijnenruimingsoperaties. Deze nationale capaciteit dient uiteindelijk te worden geconcentreerd bij de overheden in de getroffen landen, en de capaciteitsopbouw zal zich waar mogelijk richten op de publieke sector.
Soorten activiteiten. Slachtofferhulp en bewustwordingscampagnes (mine risk education) kunnen eveneens in aanmerking komen voor subsidie, maar hebben minder hoge prioriteit. Research & Development, (zoals onderzoek naar nieuwe mijnruimingstechnieken) en de organisatie van conferenties kwalificeren niet voor subsidieverlening.
Flexibiliteit. In geval van meerjarige programma-financiering zal aan de subsidie onder het thema ontmijnen de voorwaarde worden verbonden dat de specifieke geografische prioriteiten (projectgebieden) jaarlijks door de subsidiegever kunnen worden herzien. Deze flexibiliteit wordt ingebouwd om de link met toetreding tot en naleving van het Ottawa-verdrag te kunnen garanderen en/of een eventuele verschuiving in humanitaire noden te kunnen ondervangen.
International Mine Action Standards (IMAS)
Bij de beoordeling van subsidie-aanvragen wordt uitgegaan van het internationaal aanvaarde concept van mine action. Hiermee wordt een alomvattend pakket van maatregelen bedoeld waarmee de (negatieve) effecten van de interactie tussen de bevolking en hun bemijnde leefgebied kunnen worden ondervangen. Mine action gaat niet alleen over mijnenruiming maar betreft bijvoorbeeld ook mapping (in kaart brengen van mijnen), slachtofferhulp, bewustwordingscampagnes (mine risk education), lokale capaciteitsopbouw, lobby en coördinatie.
Verhouding tot andere componenten en actoren. In een subsidie-aanvraag dient expliciet vermeld te staan hoe de voorgestelde activiteiten zich verhouden tot de andere noodzakelijke componenten van mine action. Volstaan kan worden te vermelden welke counterparts de componenten dekken die niet in de betreffende aanvraag zijn opgenomen, hoe de coördinatie is geregeld en hoe onderlinge taakverdeling tot stand is gekomen.
Integrale sociaal-economische planning. Ook dient de aanvraag blijk te geven van afstemming met de integrale planning voor socio-economische rehabilitatie van de post-conflict gemeenschap (bijvoorbeeld met betrekking tot terugkeer van vluchtelingen en ontheemden, gezondheidszorg, landbouw, onderwijs, enz.). Hiervoor ligt toetsing aan het betreffende VN-Consolidated Appeal (indien aanwezig) of nationale armoedebestrijdingsstrategie het meest voor de hand. Resultaatgerichtheid dient in de aanvraag niet alleen te blijken uit streefcijfers in de aanvraag op het gebied van geruimde vierkante meters etcetera, maar ook en vooral in termen van sociaal-economische effecten van ontmijning. Indicatoren hiervoor kunnen zijn: het aantal IDP’s en vluchtelingen die hebben kunnen terugkeren naar hun land; vergrootte toegang tot sociale infrastructuur zoals scholen en gezondheidscentra; toegankelijkheid van economische infrastructuur zoals wegen, bruggen, productiegebieden, electriciteitsvoorziening, distributiesystemen etcetera; een toegenomen human development index op regionaal of sub-regionaal niveau en/of veranderingen in veiligheidsindicatoren. Aanvragen worden ook beoordeeld op de wijze waarop gender en HIV/AIDS worden geadresseerd. Daarbij gaat het om het tegengaan van de verspreiding van HIV/AIDS door groepen ontmijners; en om het betrekken van vrouwen bij besluitvorming over onder meer prioritering en tasking.
IMAS-standaarden. De ‘International Mine Action Standards (IMAS)’ van UNMAS (United Nations Mine Action Service) zijn richtinggevend voor mine action. Deze standards hebben tot doel de veiligheid en efficiency van mine action te verbeteren. Ze definiëren een aantal internationaal aanvaarde principes, procedures en minimumvereisten voor nationale autoriteiten, internationale donoren en organisaties die zich met mine action bezig houden.
De IMAS omvatten onder meer dat per land een gecoördineerde strategie wordt gevolgd die de volgende componenten bevat:
– bevordering van de bewustwording van de aanwezigheid van mijnen en UXO's en het verminderen van de risico's tijdens de interactie tussen bewoners/gebruikers van het gebied en de mijnen/UXO’s;
– het onderzoek naar de locatie en omvang van mijnenvelden, hun markering en ruiming;
– hulpverlening aan slachtoffers van ongevallen met mijnen en UXO's, hun rehabilitatie en reïntegratie;
– stigmatisering van het gebruik van landmijnen en het verlenen van steun aan het streven naar een totale ban op landmijnen;
– lokale capaciteitsvergroting door educatie en training die kan leiden tot overdracht van de ontmijningstaak aan een nationale instantie;
– kwaliteitsbewaking op de hierboven genoemde activiteiten.
Van organisaties die voor subsidiëring onder het thema ontmijnen in aanmerking willen komen, wordt verlangd dat zij de IMAS onderschrijven. Dit houdt in dat zij, waar van toepassing, volgens de geldende IMAS en/of nationale technische standaarden en richtlijnen zullen opereren; indien zij daarvan afwijken dient dat beargumenteerd te gebeuren en alleen als de organisatie tegelijkertijd op die punten aantoonbaar deelneemt aan overleg over de IMAS-standaarden.
UNMAS-guidelines. De VN-norm voor de humanitaire ontmijningsaccuratesse bedraagt 99,6 procent. Om dit niveau van ruiming te behalen zijn diverse technieken gangbaar die per uitvoerende organisatie verschillen. In algemene zin wordt verwezen naar de UNMAS-guidelines en de International Mine Action Standards. Deze zijn na te slaan op de VN-website www.mineaction.org.
Technieken die in aanmerking komen voor financiering
Handmatige detectie, ondersteund door mechanische middelen. De voorkeur gaat uit naar handmatige detectie (detector en prikstok) die wordt ondersteund door mechanische middelen zoals al dan niet gepantserde maai- en graafmachines, zogenaamde ‘steel wheels’, rollers, zeeftrommels, trilband- en vlegelmachines. Voorwaarde voor de inzet van mechanische middelen is dat deze uiteindelijk aan lokale organisaties moet worden overgedragen. Onderhoud moet lokaal kunnen worden uitgevoerd. Nederland is in principe voorstander van de inzet van – in personeelsaantallen omvangrijke – ontmijningsbrigades boven het subsidiëren van zware machinerie. Dit in verband met de gewenste participatie van de lokale bevolking en de bevordering van de werkgelegenheid (ook van gedemobiliseerde soldaten). Nederland bevordert bovendien de opbouw van een lokale institutionele ontmijningscapaciteit.
Toolbox. Het streven naar een brede participatie van personeel boven de inzet van zware machinerie ontkracht echter geenszins de aanvaarding van de ‘toolbox-gedachte’ die het kiezen van het juiste instrument bij ieder specifiek probleem voorstaat. Er zijn immers geen uniforme omstandigheden en aanvragen zullen op dit vlak dan ook per geval worden beoordeeld.
Andere activiteiten. De opleiding en inzet van detectiehonden in het kader van een programma waarin mijnenruiming centraal staat kan in aanmerking komen voor subsidie. Hetzelfde geldt voor capaciteitsopbouw ten behoeve van nationale of lokale overheden en NGO’s alsmede voor bewustwordingscampagnes en tenslotte voor slachtofferhulp (medisch/orthopedisch/psycho-traumatische hulp) waarbij tevens aansluiting bij andere activiteiten in de basis gezondheidszorg dient te worden aangetoond.
Met betrekking tot de ontwikkeling van nieuwe detectie- en ruimtechnieken zij vermeld dat hiervoor geen subsidie beschikbaar zal worden gesteld.
In aanmerking voor subsidie komen NGO’s gespecialiseerd in Mine Action. Voorkeur wordt gegeven aan aanvragen van organisaties met wie al een langerdurend samenwerkingsverband bestaat: niet alleen omdat deze organisaties zich inmiddels hebben bewezen, maar vooral ook vanwege de hoge aanloopkosten voor ontmijningsprojecten. Aanvragen worden mede beoordeeld op resultaten van eerdere financieringen van de aanvragende organisatie door DMV/HH.
Er zal echter maximaal 10% van de fondsen worden gereserveerd voor nieuwe samenwerkingsverbanden.
N.B. Organisaties die op commerciële basis ontmijnen komen niet in aanmerking voor subsidies net zo min als organisaties die betrokken zijn of waren bij de illegale handel in mijnen of wapens, of de productie ervan. Commerciële ontmijningsbedrijven kunnen zich rechtstreeks wenden tot UNMAS: UNMAS maakt in de landen waar zij werkzaam is, gebruik van aanbesteding.
Subsidie-aanvragen dienen te passen in bovengenoemd beleidskader. Aanvragende organisaties worden voorts beoordeeld op de volgende criteria:
– specifieke en aantoonbare kennis van ‘Mine-Action’, bij voorkeur vijf jaar aantoonbare ervaring op dit gebied.
– onderschrijven van UNMAS guidelines en International Mine Action Standards
– deelname aan de mechanismen voor internationale standaardisatie, coördinatie en samenwerking.
Voor NGO’s:
– aantoonbare deelname aan de lokale coördinatiestructuren: veelal een UNMAS coördinatiecentrum onder de naam UNMACC (United Nations Mine Action Coordination Centre) of een nationaal Mine Action Coordination Centre of National Mine Action Authority. Dat houdt het volgende in:
• Nieuwe ontmijningsprojecten moeten gecoördineerd zijn met- en de instemming hebben van UNMAS cq de nationale ontmijningsautoriteit;
• Alle activiteiten moeten aantoonbaar afgestemd worden met lokale en nationale structuren;
• Er moet aantoonbaar sprake zijn van constructieve informatie-uitwisseling met coördinerende nationale instanties en structuren.
– Voorts moet de organisatie een positieve houding hebben m.b.t. de dynamiek van het Ottawa-verdrag;
– De NGO moet aantoonbare aandacht hebben voor de sociaal-economische en humanitaire impact van mijnenruiming.
De subsidie wordt vastgesteld voor een periode van vier jaar. Behoudens uitzonderingen, ingegeven door bijvoorbeeld een plotseling ontstane humanitaire noodsituatie impliceert dit dat gesubsidieerde organisaties gedurende deze periode niet in aanmerking komen voor additionele subsidie vanuit het Ministerie van Buitenlandse Zaken op het gebied van humanitair ontmijnen.
Een aanvraagstramien kan desgewenst worden opgevraagd bij DMV/HH (dmv-hh@minbuza.nl) of is te downloaden op www.minbuza.nl.
1
Voor het bredere kader wordt verwezen naar de interdepartementale notitie ‘Wederopbouw na gewapend conflict’, Ministeries van Buitenlandse Zaken, Defensie en Economische Zaken, september 2005.
Stcrt. 2005, nr. 251.
Stb. 2005, nr. 137.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2007-39-p9-SC79391.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.