Wijziging Kaderregeling exploitatiesubsidies onderzoek en wetenschap en Kaderregeling subsidiëring bilaterale wetenschappelijke en technologische onderzoeksamenwerking

Regeling van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 1 februari 2007, nr. OWB/FO/2007/2663, tot wijziging van de Kaderregeling exploitatiesubsidies onderzoek en wetenschap en de Kaderregeling subsidiëring bilaterale wetenschappelijke en technologische onderzoeksamenwerking in verband met enkele administratieve vereenvoudigingen

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Gelet op artikel 4 van de Wet overige OCenW-subsidies;

Besluit:

Artikel I

De Kaderregeling exploitatiesubsidies onderzoek en wetenschap1 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 8, eerste lid, aanhef, komt te luiden: De subsidieaanvraag omvat, tenzij aan één of meer van de navolgende stukken naar het oordeel van de Minister geen behoefte bestaat:.

B

Artikel 20, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

Het zinsdeel ‘Bij meerjarige boekjaren’ wordt vervangen door: Indien de subsidie voor twee of meer boekjaren wordt verleend.

Artikel II

De Kaderregeling subsidiëring bilaterale wetenschappelijke en technologische onderzoeksamenwerking2 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 6, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

In de eerste zin wordt vóór het zinsdeel ‘een programma’ ingevoegd: voor.

B

Artikel 6, tweede lid, komt te luiden:

Artikel 6

De uitvoerder dient gedurende het tijdvak van het programma voor de aanvang van elk programmajaar een voor dat jaar geldend activiteitenplan in met bijbehorende begroting, tenzij daaraan naar het oordeel van de Minister geen behoefte bestaat.

Artikel III

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M.J.A. van der Hoeven.

Toelichting

Algemeen

Deze regeling strekt tot vereenvoudiging en verbetering van de subsidieverleningsprocedure voor exploitatiesubsidies onderzoek en wetenschap en van de informatieplicht bij subsidies voor het doen uitvoeren van programma’s voor bilaterale wetenschappelijke of technologische onderzoeksamenwerking.

Administratieve lasten

Voor een aantal instellingen die jaarlijks alle stukken indienen zal worden bekeken of daar in de toekomst ook behoefte aan bestaat. Dit kan leiden tot lastenvermindering.

Artikelsgewijs

Artikel I

De invoering van de bevoegdheid van de Minister om te bepalen dat een instelling bepaalde in artikel 8, eerste lid, van de Kaderregeling exploitatiesubsidies onderzoek en wetenschap genoemde stukken niet behoeft te overleggen is met name van belang voor de situaties waarin met een instelling een structurele subsidierelatie is of wordt aangegaan. Bij subsidies verleend op grond van genoemde kaderregeling is in vrijwel alle gevallen sprake van een structurele subsidierelatie tussen de Minister en de instelling waarbij aan de instelling elk jaar opnieuw een subsidie voor een opvolgend boekjaar wordt verleend. Deze instellingen zijn opgenomen in artikel 16.1 van de Rijksbegroting OCW waarbij het voor de instelling beschikbare bedrag is vermeld. Dit bedrag dient tevens als subsidieplafond voor de desbetreffende instelling. Deze instellingen zijn opgericht met een specifiek doel waarbij de aard van de activiteiten in de loop van de tijd geen majeure wijzigingen ondergaat.

In de bestaande praktijk wordt dan ook doorgaans van de instellingen niet verlangd dat zij elk jaar opnieuw bij een aanvraag een begroting en een activiteitenplan indienen. Dat zou enkel en alleen een papieren exercitie zijn en leiden tot onnodige administratieve lasten. Met onderhavige wijziging wordt geregeld dat de Minister kan bepalen dat aan één of meer van de in artikel 8, eerste lid, genoemde stukken geen behoefte bestaat. De systematiek van artikel 4:61, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt hiermee gevolgd. Genoemde bepaling in de Awb is, mede gelet op artikel 11 van de Wet overige OCenW-subsidies, van toepassing op per boekjaar verstrekte subsidies.

Per boekjaar kan de Minister beoordelen of er aanleiding is van de bevoegdheid gebruik te maken. Er kunnen zich omstandigheden voordoen waarbij de Minister bij een bepaalde instelling het ene boekjaar aan bedoelde stukken geen behoefte heeft, maar het in het opvolgend boekjaar wenselijk acht dat de instelling de in artikel 8, eerste lid, genoemde stukken indient. Bijvoorbeeld wanneer een instelling, al dan niet op verzoek van de Minister, haar strategie aanpast. In dat geval kan de Minister verlangen dat de instelling een meerjarenactiviteitenplan met bijhorende meerjarenbegroting indient. Ook kan het voorkomen dat de financiële positie van een instelling onder druk is komen te staan. In dat geval kan de Minister het wenselijk achten dat de instelling door middel van de jaarbegroting en de jaarverantwoording laat zien die positie onder controle te hebben.

Voor subsidies verleend voor twee of meer boekjaren is het bovenstaande reeds geregeld. Verwezen wordt naar artikel 20, eerste lid.

Onder de nieuwe regeling blijft het uiteraard mogelijk om, indien daar aanleiding toe bestaat, van de betreffende instelling steeds voor het opvolgend boekjaar een aanvraag met alle bijbehorende stukken te verlangen.

Van de gelegenheid is gebruik gemaakt een taalkundige onvolkomenheid in artikel 20, eerste lid, te herstellen.

Artikel II

Bij de subsidieverlening voor bilaterale wetenschappelijke en technologische onderzoeksamenwerking staan programma’s centraal die meerjarig zijn. Met de wijziging van artikel 6, tweede lid, van de Kaderregeling subsidiëring bilaterale wetenschappelijke en technologische onderzoeksamenwerking wordt beter aangesloten bij de regeling omtrent de informatieplicht zoals die ook geldt bij subsidies op grond van de Kaderregeling subsidiëring projecten ten behoeve van onderzoek en wetenschap (Stcrt. 2001, 167) en bij meerjarige subsidies op grond van de Kaderregeling exploitatiesubsidies onderzoek en wetenschap. Bij beide regelingen is de informatieplicht in artikel 20 geregeld. In de te wijzigen regeling komt nu ook de mogelijkheid om te bepalen dat niet voor elk jaar een activiteitenplan en begroting wordt verlangd.

Van de gelegenheid is gebruik gemaakt een typefout in artikel 6, eerste lid, te herstellen.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

M.J.A. van der Hoeven

  • 1

    Stcrt. 2002, 94.

  • 2

    Stcrt. 2001, 97.

Naar boven