Vaststelling selectielijst neerslag handelingen Minister van Justitie beleidsterrein Zondagswet 1945–

22 januari 2007

Nr. C/S&A/07/205

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, en de Minister van Justitie,

Gelet op artikel 5, tweede lid, onder b, van de Archiefwet 1995;

De Raad voor Cultuur gehoord (advies van de Raad voor Cultuur van 18 januari 2006, nr. arc-2006.03456/9);

Besluiten:

Artikel 1

De bij dit besluit gevoegde ‘selectielijst voor de neerslag van de handelingen van de Minister van Justitie en de onder hem ressorterende actoren op het beleidsterrein Zondagswet over de periode 1945–’ en de daarbij behorende toelichting worden vastgesteld.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap is belast met de uitvoering van dit besluit dat met de daarbij behorende selectielijst en toelichting in de Staatscourant zal worden geplaatst.

Den Haag, 22 januari 2007.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
namens deze:
de algemene rijksarchivaris, M.W. van Boven.De Minister van Justitie,
namens deze:
de projectdirecteur Project Wegwerken Archief Achterstanden,, A. van der Kooij.

BASISSELECTIEDOCUMENT Zondagswet 1945–

Voor de zorgdragers:

– Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

– Minister van Justitie

Concept / Versie oktober 2006

Nationaal Archief / H.R. Jordaan, 2003

PWAA / Rotterdam

Lijst van afkortingen

AmvB: algemene maatregel van bestuur

art.: artikel

BSD: basisselectiedocument

IO: institutioneel onderzoek

KB: koninklijk besluit

KNHG: koninklijk nederlands historisch genootschap

MvT: memorie van toelichting

PCDIN: permanente commissie documentaire informatieverzorging

PIVOT: Project Invoering Verkorting Overbrengingstermijn

RIO: rapport institutioneel onderzoek

Stb.: Staatsblad

Stcr.: Staatscourant

TK: Tweede Kamer

1. Definitie van het BSD

Een Basis Selectiedocument (BSD) is de vorm waarin een of meerdere selectielijst(en), bedoeld in artikel 5 van de Archiefwet 1995 (Stb. 277), worden vastgesteld. Een selectielijst biedt de grondslag voor het vernietigen dan wel het ter blijvende bewaring overbrengen van de neerslag van handelingen van een zorgdrager en de onder hem ressorterende actoren. Een BSD kan bestaan uit één of meer selectielijsten.

Een BSD is gebaseerd op een vastgesteld Rapport Institutioneel Onderzoek (RIO) en bestrijkt dezelfde periode als dit rapport. Eventuele afwijkingen hiervan worden in het verslag van het driehoeksoverleg verantwoord.

Een BSD bevat in principe dezelfde handelingen als het RIO dat aan het BSD ten grondslag ligt. Eventuele afwijkingen hierop worden in het verslag van het gevoerde driehoeksoverleg verantwoord. Indien het RIO een begin- en eindperiode vermeldt wordt de eindperiode niet overgenomen in het BSD, omdat dit ten onrechte zou suggereren dat alle handelingen afgesloten zijn. Een dergelijke wijziging heeft een praktisch nut en betekent geen nader institutioneel onderzoek.

Het handelingenblok wijkt in zoverre af van dat van het RIO dat een veld voor de waardering wordt toegevoegd (zie leeswijzer onder 8).

In het veld ‘waardering’ wordt aangegeven of de administratieve neerslag hiervan bewaard dan wel vernietigd moet worden, en welk bewaarcriterium of vernietigingstermijn gehanteerd wordt. De waardering B (= bewaren) betekent dat de neerslag voor permanente bewaring wordt overgebracht naar de Rijksarchiefbewaarplaatsen. De waardering V (= vernietiging) betekent dat de neerslag wordt vernietigd. Op welke termijn dat gebeurt, wordt bij de waardering vermeld. Bij voorkeur wordt ook het ingangsmoment vastgelegd (bijv. 3 jaar na vaststelling nieuwe regeling). Zonder nadere aanduiding gaat de vernietigingstermijn in direct na afsluiting van de zaak waarop een dossier betrekking heeft.

Anders dan in het RIO worden in het BSD de handelingen per actor geordend. Indien een BSD bestaat uit lijsten voor actoren onder verschillende zorgdragers, worden deze per zorgdrager geordend. Hiermee wordt uitdrukking gegeven aan het uitgangspunt dat een selectielijst een eenheid is, bevattende handelingen van een zorgdrager en de onder hem ressorterende actoren. Anders gezegd: een selectielijst kan opgebouwd zijn uit (deel)lijsten voor verschillende actoren die onder dezelfde zorgdrager ressorteren.

2. Functies van het BSD

Het BSD heeft de volgende functies:

– de selectielijsten in het BSD bieden de grondslag voor de vernietiging en overbrenging van archiefbescheiden waarvoor een zorgdrager verantwoordelijk is (Archiefwet 1995, art. 5, eerste lid);

– voor de zorgdrager is het BSD bovendien van belang voor de bedrijfsvoering en als mogelijke basis voor archiefordening volgens bedrijfsprocessen;

– voor de zorgdrager dient het BSD als verantwoording tegenover de recht- en bewijszoekende burger, die de mogelijkheid heeft tijdens de terinzagelegging invloed uit te oefenen op het bewaar- en vernietigingsbeleid (Archiefbesluit 1995, art. 2, eerste lid, onder d);

– voor de minister belast met het cultuurbeleid (vertegenwoordigd door de Algemeen Rijksarchivaris) is het BSD de verantwoording inzake het bewaar- en vernietigingsbeleid vanuit cultureel-historisch belang (Archiefbesluit 1995, art. 2, eerste lid, onder c);

– voor het Nationaal Archief is het BSD (tezamen met het RIO) het uitgangspunt voor de Institutionele Toegangen.

3. Verantwoording

Dit BSD is gebaseerd op het Rapport Institutioneel Onderzoek (RIO): drs. H.R. Jordaan De Zondagswet 1945–2002. PIVOT-rapport 144. Den Haag 2003.

Het rapport beschrijft het handelen van de rijksoverheid ten aanzien van het beleid op het terrein van de Zondagswet gedurende de periode tussen 1945 en 2002 en geeft een overzicht van de actoren die zich op het beleidsterrein bewegen. Het Basisselectiedocument bestrijkt dezelfde periode en het bevat in principe dezelfde handelingen als het RIO.

Een aantal actoren uit het RIO is uit het BSD gelaten, aangezien het actoren betreft die niet onder de Archiefwet vallen. Dit zijn de actoren Gedeputeerde Staten, Burgemeester en de Gemeenteraad.

3.1. Doel en werking van het BSD

Een Basis Selectiedocument (BSD) is een bijzondere vorm van een selectielijst. In de regel heeft een BSD niet zozeer betrekking op (alle) archiefbescheiden van één (enkele) organisatie, als wel op het geheel van de bescheiden die de administratieve neerslag vormen van het overheidshandelen op een bepaald beleidsterrein. Een BSD kan bestaan uit één of meer selectielijsten.

Het BSD geldt dus voor de archiefbescheiden van verschillende overheidsorganen (veelal ook diverse zorgdragers), en wel voor zover de desbetreffende actoren op het terrein in kwestie werkzaam zijn (geweest). Dit betekent dat er geen handelingen van particuliere actoren worden opgenomen.

Een BSD wordt opgesteld op basis van institutioneel onderzoek. In een Rapport Institutioneel Onderzoek (RIO) wordt dan het betreffende beleidsterrein beschreven, evenals de taken en bevoegdheden van de betrokken actoren op dat beleidsterrein. De handelingen van de overheid op het beleidsterrein staan in het RIO in hun functionele context geplaatst. In het BSD zijn de handelingen overgenomen, alleen nu geordend naar de actor. Bovendien is bij elke handeling aangegeven of de administratieve neerslag hiervan bewaard dan wel vernietigd moet worden.

Door de beleidsterreingerichte benadering komen verschillende aspecten betreffende het beheer van de eigen organisatie van de zorgdrager (personeelsbeleid, financieel beleid, etc.) niet aan bod. Voor het selecteren van de administratieve neerslag die betrekking heeft op de instandhouding en ontwikkeling van de eigen organisaties van overheidsorganen dienen een aantal zogeheten ‘horizontale’ BSD’s. Deze horizontale BSD’s zijn van toepassing op alle organisaties van de rijksoverheid.

Het niveau waarop geselecteerd wordt, is dus niet dat van de stukken zelf, maar dat van de handelingen waarvan die archiefbescheiden de administratieve neerslag vormen. Een BSD is derhalve geen opsomming van (categorieën) stukken, maar een lijst van handelingen van overheidsactoren, waarbij elke handeling is voorzien van een waardering en indien van toepassing een vernietigingstermijn.

Het opgestelde ontwerp-BSD wordt voorgelegd aan de Raad van Cultuur en op verschillende plaatsen ter inzage gelegd. Na eventuele wijziging van het ontwerp-BSD kan worden overgegaan tot de vaststelling. Het BSD wordt vastgesteld in een gezamenlijk besluit van de Minister belast met het cultuurbeleid (tegenwoordig de Minister van OCW) en de betrokken zorgdrager(s).

3.2. Definitie en afbakening van het beleidsterrein

Met de Zondagswetgeving wordt de zondagsrust geregeld. Deze heeft zowel een godsdienstige als een sociale component: de zondagsrust is van belang voor de zondagsheiliging maar tegelijkertijd is de zondag als rustdag ook van belang voor ontspanning. De werkende mens heeft behoefte aan en recht op een dag van rust na een week werken. De Zondagswet is een relatief klein beleidsterrein dat slechts in zeer beperkte mate raakpunten heeft met andere beleidsterreinen. Zo wordt de wet- en regelgeving ten aanzien van werk- en rusttijden behandeld in het RIO Ter bevordering van menswaardige arbeid. Rapport institutioneel onderzoek op het beleidsterrein arbeidsomstandigheden 1940–1993 (PIVOT-rapport nr. 24). Dit is echter in de eerste plaats sociale wetgeving. En hoewel de zondagsrust, zoals gezegd, ook een sociale component heeft is deze niet in de eerste plaats het object van de Zondagswet. Deze moet in de eerste plaats de zondagsheiliging waarborgen.

De noodzaak om aan werknemers vaste werk- en rusttijden te garanderen was in oorsprong ook de gedachte achter de eerste Winkelsluitingswet (later vervangen door de Winkeltijdenwet). Daarbij deed zich echter het probleem voor dat bedrijven met werknemers hun winkels moesten sluiten terwijl bedrijven zonder werknemers, bijvoorbeeld familiebedrijven of maatschappen, dit niet behoefden te doen. Daardoor ontstond een scheve concurrentieverhouding. De Winkelsluitingswet is derhalve onderwerp van het RIO Mededingingsbeleid. Een institutioneel onderzoek naar het overheidshandelen inzake de economische mededinging over de periode 1946–1998, waaronder inbegrepen het handelen van het Bureau Industriële Eigendom en de Nederlandse Mededingingsautoriteit (PIVOT-rapport nr. 93).

De handhaving van de zondagsrust en eerbiediging van de zondagsheiliging hebben ook raakpunten met de in de Grondwet verankerde rechten van betoging en vergadering en vrijheid van godsdienst en levensovertuiging. Zo kan het recht op betoging of het recht van vrijheid van godsdienst en levensovertuiging met daarmee verbonden uitingen, op gespannen voet staan met de handhaving van de zondagsrust ter vervulling van religieuze plichten. Deze grondrechten en de daarmee samenhangende wet- en regelgeving zoals de Wet Toezigt (sic) kerkgenootschappen (Stb. 1853, 102) en de Wet openbare manifestaties (Stb. 1988, 157) is onderwerp van het RIO Constitutionele Zaken. Een institutioneel onderzoek naar het beleidsterrein constitutionele zaken over de periode 1945–1997 (PIVOT-rapport nr. 68).

In genoemd RIO wordt ook genoemd de Interdepartementale werkgroep ter voorbereiding van de wetgeving over het recht tot betoging, het recht tot vergadering, het recht de godsdienst of levensovertuiging buiten gebouwen en besloten plaatsen te belijden, alsmede ter aanpassing van de wetgeving over de kerkgenootschappen (werkgroep Betogingen). Deze was onder meer betrokken bij het aanpassen van de Zondagswet naar aanleiding van de wijziging van de Grondwet. Omdat er in het rapport Constitutionele zaken geen handelingen opgenomen zijn ten aanzien van de instelling en werkzaamheden van deze werkgroep is dat in het voorliggend rapport gedaan, tenminste voor zover van belang voor de Zondagswet.

3.3. De doelstelling(en) van de overheid op het beleidsterrein

Door middel van een aantal wetten heeft de overheid in de loop der tijd geprobeerd de doelstellingen op het beleidsterrein Zondagswet te realiseren.

De Zondagswet van 1815

In de wet van 1815, die in 1945 nog steeds van kracht was, werd gesteld dat getreden werd ‘op het voetspoor onzer godsdienstige voorvaderen’. Op zondagen en erkende godsdienstige feestdagen mochten niet alleen geen beroepsbezigheden worden verricht die de godsdienst zouden kunnen storen, maar in het algemeen werd gesteld dat helemaal geen openbare arbeid mocht plaats hebben, tenzij dat absoluut noodzakelijk was. Horeca-aangelegenheden moesten gesloten zijn, en evenementen zoals publieke danspartijen en concerten waren verboden. Voor ontheffing voor de tijd nadat alle godsdienstuitoefening was geëindigd was schriftelijke toestemming van het plaatselijk bestuur vereist.

Overtreders werden gestraft.

Zondagswet 1953

Eerst in 1953 kwam er een nieuwe Zondagswet. Evenals in de wet van 1815 werd de zondagsrust in de wet van 1953 alleen beschouwd vanuit religieus perspectief. De sociale kant bleef buiten beschouwing. Beide wetten beoogden bevordering van de zondagsrust en het tegengaan van zondagsontheiliging. Hoofddoel van het ontwerp van 1953 was de bescherming van de openbare godsdienstoefening en van de openbare rust op zondag.1

De meeste bepalingen van de eerdere wet bleven gehandhaafd. De gemeenten kregen in ruimere mate de mogelijkheid activiteiten op zondag te verbieden of daar juist ontheffing voor te verlenen. Op grond van een door de minister van Binnenlandse Zaken ingediend AMvB (Stb. 1953 / 526) werd gesteld dat bepaalde openbare vermakelijkheden, waarvan geen beletsel voor de viering van de zondag te verwachten was van een gemeentelijk verbod uit te zonderen. Voorbeelden van dergelijke openbare vermakelijkheden zijn toneel- en filmvoorstellingen, concerten en andere openbare bijeenkomsten.

Ten aanzien van openbare arbeid en het beoefenen van sport was de nieuwe wet aanzienlijk soepeler. Hemelvaartsdag , tweede-Paas-, Pinksterdag, de Kerstdagen en Nieuwjaarsdag werden in de wet met de zondag gelijkgesteld.

In 1955 vond een wetswijziging plaats (Stb. 1955, 461), omdat diep in het volksleven gewortelde tradities met een godsdienstig of kerkelijk karakter, processies en optochten van en naar de kerk begeleid door muziek, onder de verbodsbepalingen van de wet vielen.2

Wijziging Zondagswet in 1987

In 1977 werd de Interdepartementale werkgroep ter voorbereiding van de wetgeving over het recht tot betoging, het recht tot vergadering, het recht de godsdienst of levensovertuiging buiten gebouwen en besloten plaatsen te belijden, alsmede ter aanpassing van de wetgeving over de kerkgenootschappen opgericht.

Bij de Grondwetsherziening van 1987 (Stb. 1987, 458) werden de nieuwe bepalingen inzake het recht tot vrije belijdenis van godsdienst en levensovertuiging en inzake het recht tot vergadering en betoging van kracht. Deze behelsden een ingrijpende wijziging ten opzichte van wat voorheen in de Grondwet werd bepaald. Conform artikel 6, eerste lid, heeft ieder het recht zijn godsdienst of levensovertuiging individueel of in gemeenschap met anderen vrij te belijden, behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet. Conform het tweede lid kon aan de uitoefening van dit recht buiten gebouwen en besloten plaatsen doormiddel van lagere regelgeving beperkingen worden gesteld ter bescherming van de gezondheid, in het verkeersbelang of ter bestrijding of voorkoming van wanordelijkheden.

Deze twee artikelen in de herziene Grondwet noopten tot wijziging van enkele bepalingen van de Zondagswet, die betrekking hebben op openbare manifestaties.

Met betrekking tot het verbod op het zonder strikte noodzaak veroorzaken van gerucht werd een uitzondering toegevoegd ten aanzien van geoorloofde samenkomsten tot het belijden van godsdienst of levensovertuiging, vergaderingen of betogingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties.

Eenzelfde uitzondering werd gemaakt voor het verbod om voor 13.00 uur optochten of bijeenkomsten op openbare plaatsen te houden. Dit verbod werd als niet van toepassing beschouwd op samenkomsten tot het belijden van godsdienst of levensovertuiging en wandeltochten die niet door muziek worden begeleid (Wet openbare manifestaties, artikel III, B, tweede lid, Stb. 1988, 157).

3.4. De actoren voor welke handelingen in het voorliggende BSD zijn opgenomen

Actoren onder de zorg van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties:

– Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

– Interdepartementale werkgroep ter voorbereiding van de wetgeving over het recht tot betoging, het recht tot vergadering, het recht de godsdienst of levensovertuiging buiten gebouwen en besloten plaatsen te belijden, alsmede ter aanpassing van de wetgeving over de kerkgenootschappen (werkgroep Betogingen)

Actoren onder de zorg van de minister van Justitie :

– Minister van Justitie

4. Selectiedoelstelling

De doelstelling van het Nationaal Archief bij de selectie van overheidsarchieven is dat de belangrijkste bronnen van de Nederlandse samenleving en cultuur veilig worden gesteld voor blijvende bewaring. Met het te bewaren materiaal moet het mogelijk zijn om een reconstructie te maken van de hoofdlijnen van het handelen van de rijksoverheid ten opzichte van haar omgeving, maar ook van de belangrijkste historisch-maatschappelijke gebeurtenissen en ontwikkelingen, voor zover deze zijn te reconstrueren uit overheidsarchieven.

Deze selectiedoelstelling wordt in het BSD toegepast op het betreffende beleidsterrein.

5. Selectiecriteria

Om de selectiedoelstelling te bereiken worden de handelingen in het BSD gewaardeerd aan de hand van de onderstaande algemene selectiecriteria. Deze criteria zijn in 1997 door het Convent van Rijksarchivarissen vastgesteld en geaccordeerd door PC DIN en KNHG.

Selectiecriteria

Handelingen die gewaardeerd worden met B(ewaren)

Algemeen selectiecriterium

1. Handelingen die betrekking hebben op voorbereiding en bepaling van beleid op hoofdlijnen

Toelichting: Hieronder wordt verstaan agendavorming, het analyseren van informatie, het formuleren van adviezen met het oog op toekomstig beleid, het ontwerpen van beleid of het plannen van dat beleid, alsmede het nemen van beslissingen over de inhoud van beleid en terugkoppeling van beleid. Dit omvat het kiezen en specificeren van de doeleinden en de instrumenten.

2. Handelingen die betrekking hebben op evaluatie van beleid op hoofdlijnen

Toelichting: Hieronder wordt verstaan het beschrijven en beoordelen van de inhoud, het proces of de effecten van beleid. Hieruit worden niet per se consequenties getrokken zoals bij terugkoppeling van beleid.

3. Handelingen die betrekking hebben op verantwoordingvan beleid op hoofdlijnen aan andere actoren

Toelichting: Hieronder valt tevens het uitbrengen van verslag over beleid op hoofdlijnen aan andere actoren of ter publicatie.

4. Handelingen die betrekking hebben op (her)inrichting van organisaties belast met beleid op hoofdlijnen

Toelichting: Hieronder wordt verstaan het instellen, wijzigen of opheffen van organen, organisaties of onderdelen daarvan.

5. Handelingen die bepalend zijn voor de wijze waarop beleidsuitvoering op hoofdlijnen plaatsvindt

Toelichting: Onder beleidsuitvoering wordt verstaan het toepassen van instrumenten om de gekozen doeleinden te bereiken.

6. Handelingen die betrekking hebben opbeleidsuitvoering op hoofdlijnen en direct zijn gerelateerd aan of direct voortvloeien uit voor het Koninkrijk der Nederlanden bijzondere tijdsomstandigheden en incidenten

Toelichting: Bijvoorbeeld in het geval de ministeriële verantwoordelijkheid is opgeheven en/of wanneer er sprake is van oorlogstoestand, staat van beleg of toepassing van noodwetgeving.

Ingevolge artikel 5, onder e, van het Archiefbesluit 1995 kan neerslag van bepaalde, als te vernietigen gewaardeerde handelingen betreffende personen en/of gebeurtenissen van bijzonder cultureel of maatschappelijk belang, van vernietiging worden uitgezonderd.

6. Verslag vaststellingsprocedure

In 2006 is het ontwerp-BSD door de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de minister van Justitie aan de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap aangeboden, waarna deze het ter advisering heeft ingediend bij de Raad voor Cultuur (RvC).

Van het gevoerde driehoeksoverleg over de waarderingen van de handelingen is een verslag gemaakt, dat tegelijk met het BSD naar de RvC is verstuurd.

Vanaf 1 december 2006 lag de selectielijst gedurende acht weken ter publieke inzage bij de registratiebalie van het Nationaal Archief evenals in de bibliotheken van genoemde ministeries en bij de rijksarchieven in de provincie/regionaal historische centra, hetgeen was aangekondigd in de Staatscourant en in het Archievenblad.

Op 18 januari 2007 bracht de RvC advies uit (arc-2006.03456/9), hetwelk geen aanleiding heeft gegeven tot wijzigingen in de ontwerp-selectielijst.

Daarop werd het BSD op 22 januari 2007 door de algemene rijksarchivaris, namens de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de Project Directeur Project Wegwerken Archiefachterstanden (conform het convenant d.d. 30 mei 2006) namens de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (C/S&A/07/204) en de Minister van Justitie (C/S&A/07/205) vastgesteld.

7. Leeswijzer bij de handelingenlijst

(X): Dit is het volgnummer van de handeling.

Dit nummer is overgenomen uit het RIO. Als het volgnummer van één of meerdere handelingen in het BSD afwijkt van het oorspronkelijke RIO-nummer, dan wordt deze vermeld in een concordans.

Handeling: Dit is een complex van activiteiten die een actor verricht ter vervulling van een taak of op grond van een bevoegdheid.

In de praktijk komt een handeling meestal overeen met een procedure of een werkproces.

Bijvoorbeeld: Het voorbereiden, coördineren en bepalen van het beleid inzake geluidshinder.

Periode: Hier staat het tijdvak vermeld gedurende welke jaren de handeling is verricht. Is geen specifiek beginjaar bekend dan wordt een beginjaar geschat, of 1945– genoemd. Wanneer er geen eindjaar staat vermeld wordt de handeling nog steeds uitgevoerd.

Grondslag: Dit is de wettelijke basis op grond waarvan de actor de handeling verricht, indien bekend, kan op twee manieren worden vermeld.

(1)

– de naam (citeertitel) van de wet, de Algemene Maatregel van Bestuur, het Koninklijk Besluit of de ministeriële regeling;

– het betreffende artikel en lid daarvan;

– de vindplaats of bron;

– wijzigingen in de grondslag en het vervallen hiervan.

Bijvoorbeeld:

Reclasseringsregeling 1947, art. 9, lid 2 (Stb. 1947, H 423), Reclasseringsregeling 1970, art. 8, lid, lid 3 (Stb. 1969, 598), gewijzigd 1978 (Stb. 1978, 254), vervallen in 1986 (Stb. 1986, 1)

(2)

– naam van de wet, de algemene Maatregel van bestuur, het Koninklijk Besluit of ministeriële regeling;

– het betreffende artikel en het lid daarvan.

De overige gegevens (vindplaats, wijzigingen of vervallen kunnen worden vermeld in een overzicht van geraadpleegde wetten)

Bijvoorbeeld:

Reclasseringsregeling 1947, art. 9, lid 2, Reclasseringsregeling 1970, art. 8, lid 3

NB: Met vindplaats wordt de vermelding in het staatsblad of staatscourant bedoeld. Het verdient de voorkeur de vindplaats van de grondslag op te nemen in het handelingenblok. Een andere mogelijkheid is de vindplaats in het overzicht van wet- en regelgeving te vermelden. Duidelijk moet zijn op welke versie van een wet- of regeling een handeling gebaseerd is.

Wanneer er geen wettelijke grondslag voor een handeling bestaat, kan de bron (interne regelgeving, beleidsnota’s) worden genoemd waarin de betreffende handeling staat vermeld.

Product: Hier achter staat het product vermeld waarin de handeling resulteert of zou moeten resulteren.

Opsommingen geven een indicatie van de producten en zijn niet altijd uitputtend. Vaak wordt volstaan met een algemeen omschreven eindproduct. Toepassing is afhankelijk van de zorgdrager.

Opmerking: Deze aanvullende informatie wordt slechts vermeld wanneer (een onderdeel van) het handelingenblok toelichting behoeft.

Waardering: Waardering van de handeling in B (bewaren) of V (vernietigen).

Indien vernietigen, dan vermelding van de vernietigingstermijn, zonodig aangevuld met een bewerkingsinstructie, bijvoorbeeld: ‘v 5 jaar na voltooiing project’.

Indien bewaren, dan vermelding van het gehanteerde selectiecriterium.

Eventueel een nadere toelichting op de waardering.

Vernietigingstermijnen

De toepassing van de vernietigingstermijnen is als volgt:

a. een dossier wordt afgesloten (bijv. op 30 januari 1999);

b. de bijbehorende vernietigingstermijn wordt hierbij opgeteld (bijv. 10 jaar);

c. het dossier wordt bewaard tot en met 31 december 2009 (1999 + 10);

d. de betrokken directeur wordt in de loop van dat jaar (in dit voorbeeld 2009) op de hoogte gesteld van de voorgenomen vernietiging van dit dossier;

e. het dossier wordt vernietigd per 2 januari 2010, tenzij de betrokken directeur zwaarwichtige redenen heeft voor uitstel van vernietiging (administratief of juridisch belang).

8. Actorenoverzicht

De actoren voor welke handelingen in het voorliggende BSD zijn opgenomen, zijn:

Actoren onder de zorg van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

– Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (1945–)

De Zondagswet valt binnen het terrein van het buitenlands bestuur. Omdat de uitvoering van de wet in belangrijke mate is opgedragen aan lagere overheden, met name gemeenten, is het aantal handelingen van de minister van Binnenlandse Zaken relatief beperkt.

– Interdepartementale werkgroep ter voorbereiding van de wetgeving over het recht tot betoging, het recht tot vergadering, het recht de godsdienst of levensovertuiging buiten gebouwen en besloten plaatsen te belijden, alsmede ter aanpassing van de wetgeving over de kerkgenootschappen (ook wel ‘werkgroep Betogingen’ geheten) (1977–1984)

De werkgroep Betogingen kreeg onder meer tot taak de wetgeving, waaronder de Zondagswet, aan te passen naar aanleiding van in de nieuwe Grondwet op te nemen bepalingen aan het recht tot betoging, het recht tot vergadering, het recht tot vergadering en het recht om de godsdienst of levensovertuiging buiten gebouwen en besloten plaatsen te belijden. Daarnaast moest zij onderzoek doen naar de aanpassing van voorschriften over vertoningen in verband met het in de nieuwe Grondwet op te nemen artikel 1.7, derde lid (vrijheid van meningsuiting).

Actoren onder de zorg van de minister van Justitie

– Minister van Justitie (1945–)

De minister van Justitie stelde samen met de minister van Binnenlandse Zaken de Interdepartementale werkgroep ter voorbereiding van de wetgeving over het recht tot betoging, het recht tot vergadering, het recht de godsdienst of levensovertuiging buiten gebouwen en besloten plaatsen te belijden, alsmede ter aanpassing van de wetgeving over de kerkgenootschappen (werkgroep Betogingen) in.

Selectielijsten

9. Actoren onder de zorg van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

9.1. Actor: Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

1.

Handeling: Het voorbereiden, mede-vaststellen, coördineren en evalueren van het beleid betreffende het beleidsterrein Zondagswet

Periode: 1945–

Product: O.a. beleidsnota’s, beleidsnotities, rapporten, adviezen en evaluaties

Opmerking: De eigenlijke vaststelling van het beleid vindt plaats in de ministerraad.

Onder deze handeling valt ook:

– het voeren van overleg met andere betrokken actoren op het beleidsterrein;

– het voorbereiden van een standpunt ter inbrenging in de ministerraadsvergaderingen voor beraad en besluitvorming betreffende het beleidsterrein;

– het voeren van overleg met / het leveren van bijdragen aan het overleg met het staatshoofd betreffende het beleidsterrein;

– het voorbereiden van een Memorie van Toelichting op de Rijksbegroting het beleidsterrein;

– het toetsen van de uitvoering van het beleid (evaluatie);

– het leveren van commentaar op de recht- en doelmatigheidscontroles van de Algemene Rekenkamer op het beleidsterrein;

– het aan een externe adviescommissie verzoeken om advies betreffende het beleidsterrein;

– het informeren van het Kabinet van de Koningin over ontwikkelingen op het beleidsterrein;

– het voorbereiden en vaststellen van het voorlichtingsbeleid

Waardering: B 1

2.

Handeling: Het voorbereiden van de totstandkoming, wijziging en intrekking van wet- en regelgeving betreffende het beleidsterrein Zondagswet

Periode: 1945–

Product: Wetten, algemene maatregelen van bestuur, koninklijke besluiten

Opmerking: Het betreft hier alléén voorbereidingen waarvoor in de wet- en regelgeving geen grondslagen te vinden zijn

Waardering: B 1

3.

Handeling: Het opstellen van periodieke verslagen over het beleidsterrein Zondagswet

Periode: 1945–

Product: Series jaarverslagen, kwartaalverslagen, maandverslagen

Opmerking: Het betreft hier alléén voorbereidingen waarvoor in de wet- en regelgeving geen grondslagen te vinden zijn.

Bewaring op het hoogste niveau betekent dat kwartaalverslagen alleen worden bewaard als er geen jaarverslagen zijn, en maandverslagen alleen als er geen jaar- en kwartaalverslagen zijn, etcetera.

Waardering: B 3 voor verslagen op het hoogste niveau

V 2 jaar voor verslagen op onderliggend niveau

4.

Handeling: Het beantwoorden van Kamervragen en het anderszins op verzoek incidenteel informeren van leden van of commissies uit de Kamers der Staten-Generaal betreffende het beleidsterrein Zondagswet

Periode: 1945–

Product: Brieven, notities

Opmerking: Het informeren van de Commissies voor de Verzoekschriften valt binnen de omschrijving van de bovenstaande handeling

Waardering: B 3

5.

Handeling: Het beslissen op beroepschriften naar aanleiding van beschikkingen betreffende het beleidsterrein Zondagswet en het voeren van verweer in beroepschriftprocedures voor administratief rechterlijke organen

Periode: 1945–

Product: Beschikkingen, verweerschriften

Waardering: B 5

6.

Handeling: Het beantwoorden van vragen van individuele burgers, bedrijven en instellingen betreffende het beleidsterrein Zondagswet

Periode: 1945–

Product: Brieven, notities

Waardering: V 3 jaar

7.

Handeling: Het uitvoeren van voorlichtingsactiviteiten op het beleidsterrein Zondagswet

Periode: 1945–

Product: Voorlichtingsmateriaal

Waardering: V 2 jaar, m.u.v. één exemplaar van het eindexemplaar

8.

Handeling: Het vaststellen van de opdracht en het eindproduct van (wetenschappelijk) onderzoek betreffende het beleidsterrein Zondagswet

Periode: 1945–

Product: Offerte, brieven, rapport

Waardering: B 5

9.

Handeling: Het begeleiden van (wetenschappelijk) onderzoek betreffende het beleidsterrein Zondagswet

Periode: 1945–

Product: Notities, notulen, brieven

Waardering: V 5 jaar

10.

Handeling: Het verzamelen en bewerken van gegevens ten behoeve van (wetenschappelijk) onderzoek betreffende het beleidsterrein Zondagswet

Periode: 1945–

Waardering: V 5 jaar

11.

Handeling: Het financieren van (wetenschappelijk) onderzoek betreffende het beleidsterrein Zondagswet

Periode: 1945–

Product: Rekeningen, declaraties

Waardering: V 5 jaar

13.

Handeling: Het voorbereiden van een algemene maatregel van bestuur waarbij wordt bepaald:

1. dat openbare vermakelijkheden die geen beletsel vormen voor de rust op zondag, niet als openbare vermakelijkheden worden beschouwd in de zin van de wet

2. welke optochten of bijeenkomsten*) in de open lucht zoals bedoeld in de Zondagswet, niet als zodanig zullen worden beschouwd

Grondslag: Zondagswet 1953, art. 4 lid 4 en art. 5, lid 2 (Stb. 1953, 490)

Periode: 1953–

Product: Besluit van 27 november 1953 (Stb. 1953, 526)

Opmerking: Het betreft hier optochten en bijeenkomsten die redelijkerwijze geen beletsel vormen voor de viering van de Zondag en geen verstoring van de rust op zondag met zich meebrengen

Waardering: B 1

14.

Handeling: Het instellen van de Interdepartementale werkgroep ter voorbereiding van de wetgeving over het recht tot betoging, het recht tot vergadering, het recht de godsdienst of levensovertuiging buiten gebouwen en besloten plaatsen te belijden, alsmede ter aanpassing van de wetgeving over de kerkgenootschappen (werkgroep Betogingen)

Bron: Constitutionele zaken. Een institutioneel onderzoek naar het beleidsterrein constitutionele zaken over de periode 1945–1997 (PIVOT-rapport nr. 68), p. 31

Periode: 1977

Product: Instellingsbeschikking

Waardering: B 4

15.

Handeling: Het benoemen van de leden van de Interdepartementale werkgroep ter voorbereiding van de wetgeving over het recht tot betoging, het recht tot vergadering, het recht de godsdienst of levensovertuiging buiten gebouwen en besloten plaatsen te belijden, alsmede ter aanpassing van de wetgeving over de kerkgenootschappen (werkgroep Betogingen)

Periode: 1977–1984

Product: Benoeming

Waardering: V 5 jaar na einde benoeming

9.2. Actor: Interdepartementale werkgroep ter voorbereiding van de wetgeving over het recht tot betoging, het recht tot vergadering, het recht de godsdienst of levensovertuiging buiten gebouwen en besloten plaatsen te belijden, alsmede ter aanpassing van de wetgeving over de kerkgenootschappen (werkgroep Betogingen)

16.

Handeling: Het aanpassen van de Zondagswet

Bron: Constitutionele zaken. Een institutioneel onderzoek naar het beleidsterrein constitutionele zaken over de periode 1945–1997 (PIVOT-rapport nr. 68), p. 31

Periode: 1977–1984

Product: Voorstel tot wetswijziging

Waardering: B 1

10. Actoren onder de zorg van de minister van Justitie

10.1. Actor: Minister van Justitie

1.

Handeling: Het voorbereiden, mede-vaststellen, coördineren en evalueren van het beleid betreffende het beleidsterrein Zondagswet

Periode: 1945–

Product: O.a. beleidsnota’s, beleidsnotities, rapporten, adviezen en evaluaties

Opmerking: De eigenlijke vaststelling van het beleid vindt plaats in de ministerraad.

Onder deze handeling valt ook:

– het voeren van overleg met andere betrokken actoren op het beleidsterrein;

– het voorbereiden van een standpunt ter inbrenging in de ministerraadsvergaderingen voor beraad en besluitvorming betreffende het beleidsterrein;

– het voeren van overleg met / het leveren van bijdragen aan het overleg met het staatshoofd betreffende het beleidsterrein;

– het voorbereiden van een Memorie van Toelichting op de Rijksbegroting het beleidsterrein;

– het toetsen van de uitvoering van het beleid (evaluatie);

– het leveren van commentaar op de recht- en doelmatigheidscontroles van de Algemene Rekenkamer op het beleidsterrein;

– het aan een externe adviescommissie verzoeken om advies betreffende het beleidsterrein;

– het informeren van het Kabinet van de Koningin over ontwikkelingen op het beleidsterrein;

– het voorbereiden en vaststellen van het voorlichtingsbeleid

Waardering: B 1

12.

Handeling: Het instellen, wijzigen en opheffen van organisatie-eenheden op het beleidsterrein Zondagswet

Periode: 1945–

Waardering: B 4

14.

Handeling: Het instellen van de Interdepartementale werkgroep ter voorbereiding van de wetgeving over het recht tot betoging, het recht tot vergadering, het recht de godsdienst of levensovertuiging buiten gebouwen en besloten plaatsen te belijden, alsmede ter aanpassing van de wetgeving over de kerkgenootschappen (werkgroep Betogingen)

Bron: Constitutionele zaken. Een institutioneel onderzoek naar het beleidsterrein constitutionele zaken over de periode 1945–1997 (PIVOT-rapport nr. 68), p. 31

Periode: 1977

Product: Instellingsbeschikking

Waardering: B 4

15.

Handeling: Het benoemen van de leden van de Interdepartementale werkgroep ter voorbereiding van de wetgeving over het recht tot betoging, het recht tot vergadering, het recht de godsdienst of levensovertuiging buiten gebouwen en besloten plaatsen te belijden, alsmede ter aanpassing van de wetgeving over de kerkgenootschappen (werkgroep Betogingen)

Periode: 1977–1984

Product: Benoeming

Waardering: V 5 jaar na einde benoeming.

1

Ibidem, 31–32; M.M. den Boer, Wet openbare manifestaties – Zondagswet, editie Schuurman en Jordens nr. 194 (Kluwer: Alphen a/d Rijn 2002), 105–106.

2

Ibidem, 142.

Naar boven