Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap | Staatscourant 2007, 251 pagina 30 | Besluiten van algemene strekking |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap | Staatscourant 2007, 251 pagina 30 | Besluiten van algemene strekking |
Regeling van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 18 december 2007, nr. SFB/DIR/2007/27489, houdende het vaststellen van de normbedragen in de Wet studiefinanciering 2000 (Regeling normen studiefinanciering 2008)
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
Gelet op artikel 6.3, artikel 7.4, zesde lid, en artikel 11.1, van de Wet studiefinanciering 2000, artikel 4 van de Wet overige OCenW-subsidies, artikel 17 van het Besluit studiefinanciering 2000 en artikel 9, tweede lid, van de Regeling stimulering internationale mobiliteit volledige hoger onderwijsopleidingen 2002;
Besluit:
In deze regeling wordt verstaan onder:
a. besluit: Besluit studiefinanciering 2000,
b. wet: Wet studiefinanciering 2000.
1. Voor de toepassing van artikel 17, eerste lid, van het besluit wordt onder indexcijfer van de CAO-lonen verstaan de reeks ‘CAO-lonen per maand inclusief bijzondere beloningen’, zoals die is berekend door het Centraal Bureau voor de Statistiek en is gepubliceerd in het Statistisch Bulletin.
2. Voor de toepassing van artikel 17, tweede lid, van het besluit wordt onder consumentenprijsindex verstaan de reeks ‘consumentenprijsindex alle huishoudens’, zoals die is berekend door het Centraal Bureau voor de Statistiek en is gepubliceerd in het Statistisch Bulletin.
Aanpassing vrije voet eigen inkomsten studerende
Met ingang van 1 januari 2008 wordt het bedrag, genoemd in artikel 3.17, eerste lid, van de wet, vastgesteld op € 12.916,17.
Met ingang van 1 januari 2008 luiden de bedragen, genoemd in artikel 3.18 van de wet, als volgt:
Hoger onderwijs | Beroepsonderwijs | |
---|---|---|
Levensonderhoud | ||
a. thuiswonend | € 580,13 | € 443,71 |
b. uitwonend | € 763,09 | € 626,67 |
Hoger onderwijs | Beroepsonderwijs | |
---|---|---|
Basisbeurs (excl. toeslagen) | ||
a. thuiswonend | € 91,81 | € 72,39 |
b. uitwonend | € 255,64 | € 236,22 |
Maximale aanvullende beurs / lening(of veronderstelde ouderlijke bijdrage) | ||
a. thuiswonend | € 208,63 | € 294,89 |
b. uitwonend | € 227,76 | € 314,02 |
Basislening | € 279,69 | € 157,68 |
Toeslag partner | € 535,11 | € 535,11 |
Toeslag éénoudergezin | € 428,21 | € 428,21 |
Met ingang van 1 januari 2008 wordt het bedrag, genoemd in de artikelen 4.7, vierde lid, 4.18, tweede lid, 5.2, derde lid, 5.4, tweede lid en 10.3, derde lid, van de wet, vastgesteld op € 819,24.
Vaststelling rentepercentages voor 2008
1. Het rentepercentage, genoemd in artikel 6.3, eerste lid, van de wet, wordt voor het jaar 2008 vastgesteld op 4,17 procent.
2. Het rentepercentage voor leningen, genoemd in artikel 6.3, tweede lid, van de wet, wordt voor het jaar 2008 vastgesteld op 2,52 procent.
Wijziging Regeling studiefinanciering 2000: aanpassing maximale verrekenbedrag
Artikel 6.1, derde lid, tweede volzin, van de Regeling studiefinanciering 2000 komt te luiden: Wanneer die maandbetalingen hoger zijn dan € 141,99 naar de maatstaf van 1 januari 2008, geschiedt de verrekening met dat bedrag.
Indexering en wijziging Regeling stimulering internationale mobiliteit volledige hoger onderwijsopleidingen 2002
1. De financiële ondersteuning bedoeld in artikel 9, eerste lid, bedraagt naar de maatstaf van 1 januari 2008 € 370,83 per kalendermaand.
2. In artikel 14, eerste lid, onder a, ten derde, wordt ‘, of’ vervangen door een slotpunt.
3. Artikel 14, eerste lid, onder a, ten vierde, vervalt.
Inwerkingtreding en vervaldatum
Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2008 en werkt voor wat betreft artikel 8, tweede en derde lid, terug tot en met 1 september 2007. Deze regeling vervalt met ingang van 1 januari 2009.
Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling normen studiefinanciering 2008.
Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
In deze Ministeriële regeling zijn de bedragen vermeld die, met betrekking tot de Wet studiefinanciering 2000 (Stb. 2000, 286, hierna WSF 2000 ) en de Regeling stimulering internationale mobiliteit volledige hoger onderwijsopleidingen 2002 (Regeling van 6 december 2002, SFB-2002/59069, Uitleg, Gele katern, 2002, nr. 31, hierna VISIE-beursregeling) , gelden voor het jaar 2008, voor zover zij bij Ministeriële regeling moeten worden vastgesteld.
Tot 1 januari 2008 is in artikel 3.4, tweede lid, WSF 2000, bepaald dat als financieel afhankelijke partner van de studerende wordt aangemerkt de partner die een inkomen heeft dat minder bedraagt dan het normbedrag voor de kosten van levensonderhoud voor een uitwonende deelnemer. In de Aanpassingswet AWIR (Stb. 2005, 343) is bepaald dat in artikel 3.4, tweede lid, WSF 2000 een bedrag wordt opgenomen zodat uitgegaan kan worden van het verzamelinkomen van de partner om te bepalen of de studerende aanspraak heeft op de partnertoeslag. In de vaststelling van dit bedrag is destijds een rekenfout gemaakt. Voorts is destijds geen rekening gehouden met de – latere – verhoging van het genoemde normbedrag in verband met het afschaffen van de ziektekostentoeslag. Ook is geen rekening gehouden met de verhoging van het normbudget als gevolg van het daarin opnemen van de component boeken en leermiddelen. Om er voor te zorgen dat het bedrag dat per 1 januari 2008 als inkomensgrens voor de partnertoeslag wordt gehanteerd een juiste weerspiegeling vormt van de tot nog toe gehanteerde grens, dient dit bedrag te worden vastgesteld op € 8.129,26. Bevorderd zal worden dat door middel van reparatiewetgeving dit bedrag – met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2008 – in artikel 3.4, tweede lid, WSF 2000 zal worden opgenomen. De IB-Groep zal in de uitvoering uitgaan van dit bedrag. Vanaf 1 januari 2009 zal het bedrag met toepassing van artikel 11.1 worden geïndexeerd.
Artikel 3.9, derde lid, WSF 2000 bevat twee bedragen. In artikel I, onderdeel A, van de Wet van 16 mei 2007 tot wijziging van onder meer de Wet studiefinanciering 2000 in verband met (onder andere) aanpassing van de berekeningssystematiek veronderstelde ouderlijke bijdrage (Stb. 2007, 198) zijn deze bedragen reeds naar de maatstaf van 2008 vastgesteld.
Voor een toelichting op de wijziging van de berekeningssystematiek zij verwezen naar de memorie van toelichting op het wetsvoorstel, kamerstukken II, 2006–2007, 30 941, nr. 3. Vanaf 1 januari 2009 zullen deze bedragen met toepassing van artikel 11.1 worden geïndexeerd.
In artikel 5.3, tweede lid, van de WSF 2000 is bepaald dat het deel van de prestatiebeurs dat betrekking heeft op het recht op de reisvoorziening, gelijk is aan een twaalfde deel van de waarde die daarvoor per studerende door het vervoerbedrijf aan de Minister in rekening wordt gebracht.
Dit deel van de prestatiebeurs bedraagt voor kalenderjaar 2008 € 78,16 en wordt, overeenkomstig artikel 5.3, tweede lid, laatste volzin, niet uitbetaald of verrekend.
Op grond van de artikelen 7.4, zesde lid en 11.1 van de WSF 2000, artikel 17 van het Besluit studiefinanciering 2000 (Stbl. 2000, 329, hierna BSF 2000) en artikel 9, tweede lid, van de VISIE-beursregeling, worden de normbedragen voor studiefinanciering jaarlijks aangepast aan de hand van de consumentenprijsindex of het indexcijfer van de CAO-lonen.
– Als indexcijfer van de CAO-lonen wordt gehanteerd de reeks ‘CAO-lonen per maand inclusief bijzondere beloningen (2006 = 100)’ zoals die wordt berekend door het Centraal Bureau voor de Statistiek en is bekendgemaakt in het Statistisch Bulletin van het Centraal Bureau voor de Statistiek ( http://www.cbs.nl ).
De indexering is bepaald door de procentuele wijziging die het indexcijfer van de CAO-lonen over de maand december van het tweede jaar voorafgaand aan de aanpassing heeft ondergaan ten opzichte van de maand december van het daaraan voorafgaande jaar.
Bedoeld indexcijfer over december 2005 bedraagt 113,7 en over december 2006 116,2. De procentuele ontwikkeling is 2,20%. De loongevoelige WSF-normbedragen voor het jaar 2008 zijn berekend met gebruikmaking van deze laatste procentuele ontwikkeling.
– Als consumentenprijsindex wordt gehanteerd de reeks ‘consumentenprijsindex alle huishoudens (2006 = 100)’ zoals die wordt berekend door het Centraal Bureau voor de Statistiek en is bekendgemaakt in het Statistisch Bulletin van het Centraal Bureau voor de Statistiek.
De indexering is bepaald door de procentuele wijziging die het consumentenprijsindexcijfer over het tweede jaar voorafgaand aan de aanpassing heeft ondergaan ten opzichte van het daaraan voorafgaande jaar. Bedoeld indexcijfer over 2005 bedraagt 113,1 en over 2006 114,4. De procentuele ontwikkeling is 1,15%. De prijsgevoelige WSF-normbedragen en de financiële ondersteuning inzake de VISIE-beursregeling voor het jaar 2008 zijn berekend met gebruikmaking van deze laatste procentuele ontwikkeling.
Als gevolg van de Aanpassingswet AWIR (Stb. 2005, 343) is het bedrag genoemd in artikel 3.17, eerste lid, van de WSF 2000 bijgesteld. In plaats van een netto inkomensbegrip wordt vanaf 1 januari 2008 uitgegaan van het verzamelinkomen. De indexering heeft daarna plaatsgevonden.
De bedragen in artikel 3.18 van de WSF 2000 zijn met ingang van 1 september 2007 aangepast in de Wet van 24 mei 2007 tot wijziging van onder meer de Wet studiefinanciering 2000 in verband met onder meer de invoering van het collegegeldkrediet. Voor een toelichting op deze aanpassing zij verwezen naar de memorie van toelichting op het wetsvoorstel, kamerstukken II, 2006–2007, 30 933, nr. 3. De bedragen worden in artikel 4 van deze regeling zoals gebruikelijk geïndexeerd per 1 januari 2008.
Artikel 6.3, eerste lid, van de WSF 2000 schrijft voor dat jaarlijks uiterlijk in december een rentepercentage wordt vastgesteld ten behoeve van de over de opgenomen rentedragende leningen te berekenen rente. In dat artikel staat vermeld dat daarbij moet worden uitgegaan van een rentepercentage dat gelijk is aan het over de maand oktober van dat jaar bekend gemaakte gemiddeld effectief rendement van openbare leningen, uitgegeven door de Staat der Nederlanden en toegelaten tot de notering aan de officiële markt ter beurze van Amsterdam, met een gemiddelde resterende looptijd van 3 tot 5 jaar.
Het gemiddeld effectief rendement bedroeg in oktober 2007 4,17 procent. Dit percentage is voor het kalenderjaar 2008 van toepassing op leningen aangegaan na 31 december 1991.
Het rentepercentage voor het kalenderjaar 2008, als bedoeld in artikel 6.3, tweede lid, van de wet, dat van toepassing is op leningen aangegaan voor 1 januari 1992 wordt vastgesteld op 1,65-procentpunt lager dan het hiervoor bedoelde percentage en bedraagt 2,52 procent.
Op grond van artikel 7.4, zesde lid, van de WSF 2000 worden bij Ministeriële regeling regels gesteld met betrekking tot de terugbetaling en verrekening van tegemoetkomingen. Dit is gebeurd in de Regeling studiefinanciering 2000 (Stcrt. 2000, 169, hierna RSF 2000). In artikel 6.1, derde lid, RSF 2000 is het bedrag bepaald waarmee teveel uitbetaalde bedragen worden verrekend met de maandbetalingen op grond van de WSF 2000. Aangezien in artikel 6.2 RSF 2000 is bepaald dat dit bedrag wordt aangepast op de wijze, bedoeld in artikel 17, tweede lid, van het Besluit studiefinanciering (hierna BSF 2000) (indexering aan de hand van de consumentenprijsindex), is deze wijziging van de RSF 2000 in de onderhavige regeling opgenomen.
Artikel 8, 1e lid
Op grond van artikel 9, tweede lid, van de VISIE-beursregeling (zoals gewijzigd in de regeling van 21 december 2004, nr. SFB/2004/59919, Uitleg, Gele Katern, 2005, nr. 1) wordt het ondersteuningsbedrag jaarlijks per 1 januari van ieder kalenderjaar aangepast op de wijze bedoeld in artikel 17, tweede en derde lid, van het BSF 2000 (indexering aan de hand van de consumentenprijsindex). In de toelichting op die regeling is bepaald dat geïndexeerde bedragen in het vervolg (per 1 januari 2006) tegelijk met de geïndexeerde normbedragen studiefinanciering bekend worden gemaakt. Dit geschiedt daarmee eveneens met onderhavige regeling.
Artikel 8, 2e en 3e lid en artikel 9
In artikel 14, eerste lid, onder a, ten vierde, van de VISIE-beursregeling is bepaald dat het recht op de financiële ondersteuning eindigt als de student zich inschrijft voor een opleiding waarvoor recht op studiefinanciering op grond van de WSF 2000 of tegemoetkoming op grond van hoofdstuk 4 van de WTOS bestaat. Het is immers niet gewenst dat een student op basis van twee regelingen een zelfde soort ondersteuning zou kunnen krijgen.
Sinds 1 september 2007 zijn de mogelijkheden om in aanmerking te komen voor studiefinanciering voor het volgen van een opleiding in het buitenland sterk verruimd. In veel gevallen zullen de opleidingen die studenten met een VISIE-beurs volgen geschikt zijn om studiefinanciering te ontvangen.
Voor het ontvangen van meeneembare studiefinanciering is echter vereist dat de student drie van de zes jaar voorafgaand aan het moment dat hij studiefinanciering wil ontvangen voor het volgen van een opleiding in het buitenland, legaal in Nederland heeft gewoond. Gelet hierop zullen de ontvangers van een VISIE-beurs geen aanspraak kunnen maken op meeneembare studiefinanciering. Het is uiteraard gewenst dat zij hun opleiding met behoud van hun VISIE-beurs kunnen afmaken.
Artikel 14, eerste lid, onder a, ten vierde, van de VISIE-beursregeling dient te vervallen om te voorkomen dat de betreffende studenten én geen studiefinanciering op grond van de WSF 2000, én geen ondersteuning op grond van de VISIE-beursregeling kunnen ontvangen.
Artikel 14, eerste lid, onder a, ten derde, van de VISIE-beursregeling voorkomt overigens al dat studenten zowel aanspraak op studiefinanciering als op VISIE-beurs kunnen maken. Ook voorkomt deze bepaling dat aanspraak op VISIE-beurs kan bestaan naast een tegemoetkoming op grond van hoofdstuk 4 van de WTOS. Gelet hierop is het mogelijk om artikel 14, eerste lid, onder a, ten vierde, in zijn geheel te laten vervallen.
Gelet op de inwerkingtreding van de genoemde wijzigingen in de WSF 2000 per 1 september 2007 dient het vervallen van artikel 14, eerste lid, onder a, ten vierde, terug te werken tot en met 1 september 2007.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
R.H.A. Plasterk
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2007-251-p30-SC83758.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.