Wijziging Subsidieregeling pieken in de delta 2007 en de Subsidieregeling pieken in de delta 2007 gebiedsgerichte programma’s

Regeling van de Minister van Economische Zaken van 20 december 2007, nr. WJZ 7154494, tot wijziging van de Subsidieregeling pieken in de delta 2007 en de Subsidieregeling pieken in de delta 2007 gebiedsgerichte programma’s

De Minister van Economische Zaken,

Gelet op artikel 3 van de Kaderwet EZ-subsidies;

Besluit:

Artikel I

De Subsidieregeling pieken in de delta 2007 wordt gewijzigd als volgt:

A

In artikel 1, eerste lid, onderdeel b, wordt na ‘Zuidwest-Nederland’ ingevoegd: , Noord-Nederland.

B

In paragraaf 7 wordt vóór artikel 32 een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 31a

Met betrekking tot een aanvraag om subsidie voor een gebiedsgericht project dat past in één van de actielijnen van het gebiedsgericht programma van het gebied Noord-Nederland gelden de volgende bepalingen:

a. op verzoek kan de minister toestaan, dat in afwijking van artikel 5, eerste lid, onderdeel a, en tweede en derde lid, als subsidiabele kosten van een gebiedsgericht project in aanmerking worden genomen de door direct bij het project betrokken personeel gemaakte uren, gebaseerd op een controleerbare urenverantwoording per werknemer, vermeerderd met een vaste opslag bestaande uit een door de minister te bepalen percentage van die loonkosten;

b. in afwijking van artikel 6, eerste lid, wordt voor het gebiedsgericht programma van het gebied Noord-Nederland ieder begrotingsjaar bij ministeriële regeling een subsidieplafond vastgesteld voor het in dat jaar verlenen van subsidies op grond van deze regeling; daarbij kunnen afzonderlijke subsidieplafonds worden vastgesteld per actielijn of programmalijn en voor bepaalde categorieën gebiedsgerichte projecten;

c. een aanvraag om subsidie wordt in afwijking van artikel 7, eerste en tweede lid, ingediend met gebruikmaking van een formulier overeenkomstig het model dat is opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 5 en gaat vergezeld van de in het formulier genoemde stukken;

d. in afwijking van artikel 8 geeft de minister een beschikking tot subsidieverlening binnen 22 weken na ontvangst van de aanvraag om subsidie;

e. in afwijking van artikel 11, tweede, derde en vijfde lid, verdeelt de minister het beschikbare bedrag in de volgorde van ontvangst van de aanvragen; indien een aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag en met toepassing van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht de gelegenheid heeft gehad de aanvraag aan te vullen, dan geldt de dag waarop de aanvraag voldoet aan de wettelijke voorschriften als datum van ontvangst;

f. in afwijking van artikel 14, eerste lid, zal het bedrag aan voorschotten niet groter zijn dan 90 procent van het bij de subsidieverlening vermelde maximum subsidiebedrag;

g. een aanvraag om een voorschot wordt in afwijking van artikel 17, eerste lid, ingediend met gebruikmaking van een formulier overeenkomstig het model dat is opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 6 en gaat vergezeld van de in het formulier genoemde stukken;

h. een aanvraag om subsidievaststelling wordt in afwijking van artikel 30, tweede lid, ingediend met gebruikmaking van een formulier overeenkomstig het model dat is opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 7 en gaat vergezeld van de in het formulier genoemde stukken;

i. indien het een gebiedsgericht project betreft waarvoor op grond van deze regeling en door het bestuursorgaan, bedoeld in onderdeel j, subsidie is verleend, is artikel 30, vierde lid, niet van toepassing; de minister kan aan de subsidieverlening voorschriften verbinden die betrekking hebben op door de aanvrager te geven verantwoordingsinformatie;

j. onder een publieke cofinancier wordt mede verstaan het dagelijks bestuur van het Samenwerkingsverband Noord-Nederland, voor zover dat bestuursorgaan ten laste van het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling op grond van artikel 6 van het Besluit EFRO programmaperiode 2007–2013 voor een gebiedsgericht project subsidie verstrekt of voor zover dat bestuursorgaan ten laste van het in artikel 13, vijfde lid, van de Regeling EFRO doelstelling 2 programmaperiode 2007–2013 gegeven subsidieplafond voor een gebiedsgericht project subsidie verstrekt.

C

In bijlage 1 wordt een alinea toegevoegd, luidende:

Noord-Nederland

De provincies Drenthe, Friesland en Groningen

Artikel II

Aan de Subsidieregeling pieken in de delta 2007 wordt toegevoegd:

a. de in bijlage 1 bij deze regeling opgenomen bijlage 5;

b. de in bijlage 2 bij deze regeling opgenomen bijlage 6;

c. de in bijlage 3 bij deze regeling opgenomen bijlage 7.

Artikel III

De Subsidieregeling pieken in de delta 2007 gebiedsgerichte programma’s wordt gewijzigd als volgt:

A

Artikel 2 wordt gewijzigd als volgt:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding ‘1’ geplaatst.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

2. Het subsidieplafond voor het in 2007 en 2008 verlenen van subsidies op aanvragen op grond van deze regeling voor het gebiedsgericht programma van het gebied Noord-Nederland bedraagt € 38.600.000.

B

In artikel 3 wordt na ‘op grond van deze regeling’ toegevoegd: voor een gebiedsgericht project dat past binnen één van de actielijnen van het gebiedsgericht programma Oost-Nederland, Noordvleugel Randstad, Zuidvleugel Randstad, Zuidwest-Nederland of Zuidoost-Nederland.

C

In artikel 4 wordt onder vervanging van de punt aan het slot van het vijfde lid in een puntkomma, een lid toegevoegd, luidende:

6. Als gebiedsgericht programma voor het gebied Noord-Nederland wordt het programma aangewezen dat is opgenomen in de bij deze regeling opgenomen bijlage 6.

D

In artikel 5 wordt onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel e in een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:

f. een gebiedsgericht project dat past in één van de actielijnen van het gebiedsgericht programma Noord-Nederland voldoet aan ten minste twee van de nadere afwijzingsgronden:

1°. een gebiedsgericht project onvoldoende bijdraagt aan de samenwerking tussen ondernemers, onderzoeksorganisaties of bestuursorganen;

2°. een gebiedsgericht project onvoldoende nieuwe economische bedrijvigheid stimuleert in de vorm van meer werkgelegenheid, omzet en export in het gebied Noord-Nederland;

3°. de eigen bijdrage van de aanvrager voor het gebiedsgericht project onvoldoende is;

4°. een gebiedsgericht project onvoldoende bijdraagt aan de vestiging of uitoefening van een activiteit van het cluster energie, water, sensortechnologie of agribusiness in de kernzones van het gebied Noord-Nederland zoals die zijn omschreven in de bij deze regeling behorende bijlage 7.

Artikel IV

Aan de Subsidieregeling pieken in de delta 2007 gebiedsgerichte programma’s wordt toegevoegd:

a. de in bijlage 4 bij deze regeling opgenomen bijlage 6;

b. de in bijlage 5 bij deze regeling opgenomen bijlage 7.

Artikel V

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting en bijlagen 4 en 5 in de Staatscourant worden geplaatst. Bijlagen 1, 2 en 3 worden ter inzage gelegd bij het secretariaat van de directie Ruimtelijk Economisch Beleid van het Directoraat-Generaal voor Ondernemen en Innovatie, Bezuidenhoutseweg 20 in Den Haag.

Den Haag, 20 december 2007.
De Minister van Economische Zaken, M.J.A. van der Hoeven.

Toelichting

Algemeen

1. Algemeen

Deze regeling wijzigt de Subsidieregeling pieken in de delta 2007 en de Subsidieregeling pieken in de delta 2007 gebiedsgerichte programma’s. Met deze wijziging beoogt de Minister van Economische Zaken (hierna: de minister) in het kader van Pieken in de Delta voor Noord-Nederland de kansen (pieken) te versterken die in kaart zijn gebracht in het gebiedsgericht programma Noord-Nederland.

Noord-Nederland kent een ijle economische structuur en een aantal sectoren waarvoor een omschakeling van de traditionele productie-economie naar een kenniseconomie nodig is. Verder kende Noord-Nederland tot voor kort een structureel hogere werkloosheid dan de rest van Nederland (‘faseverschil’). Onder het subsidieprogramma Kompas voor het Noorden, dat tot en met 2006 van kracht was, is hard gewerkt aan het inlopen van het faseverschil en de transitie. Tegelijk is in de Kompasperiode een belangrijke impuls gegeven voor ontwikkeling in de vier kansrijke sectoren energie, watertechnologie en sensortechnologie en agribusiness. Het is zaak deze kansrijke en internationaal onderscheidende ontwikkelingen en de transitie nu met kracht vast te houden en verder te brengen zodat de kansen van nationaal belang die in Noord-Nederland aanwezig zijn, ook daadwerkelijk gegrepen kunnen worden. Dit brengt een grote opgave met zich mee. Teneinde deze kansen van nationaal belang te kunnen realiseren is door de minister voor het uitvoeren van het gebiedsgerichte programma van Noord-Nederland een relatief groot budget beschikbaar gesteld. Er is voor gekozen dit budget in het kader van Pieken in de Delta beschikbaar te stellen om zo te benadrukken dat het hier gaat om kansen van nationaal belang, maar ook met het oog op een goede afstemming met de nationale Innovatieprogramma’s en met andere gebiedsgerichte programma’s.

Op een aantal punten is voor Noord-Nederland afgeweken van de keuzes die voor de andere gebieden gemaakt zijn in de Subsidieregeling pieken in de delta 2007 en de Subsidieregeling pieken in de delta 2007 gebiedsgerichte programma’s.

Allereerst is in artikel 31a, onderdeel j, bepaald dat het dagelijks bestuur van het Samenwerkingsverband Noord-Nederland (hierna: SNN) in het geval van Noord-Nederland onder bepaalde voorwaarden mede als een publieke cofinancier moet worden verstaan. Aldus is de definitie van publieke cofinancier breder dan die voor de andere gebieden. In de overige gebieden geldt de regel dat gemeenten, provincies of openbare lichamen ten minste evenveel subsidie moeten hebben verleend als de minister op grond van deze regeling heeft verleend. Voor het gebied Noord-Nederland kan hiertoe gedeeltelijk ook de subsidie worden gerekend die het dagelijks bestuur van SNN verleent. Deze keuze is gemaakt omdat de eis van 50% publieke cofinanciering van gemeenten, provincies en openbare lichamen – mede in het licht van cofinancieringsverplichtingen voor andere programma’s die op Noord-Nederland zijn gericht – een financieringslast voor de publieke cofinanciers in Noord-Nederland mee zou brengen die de spankracht van de regio overtreft. Bovendien streven het gebiedsgericht programma voor Noord-Nederland en het EFRO-programma, zoals dat is opgenomen in Prioriteit I van het Operationeel Programma van het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, in hoge mate dezelfde doelen na. Het combineren van middelen is erop gericht om optimale synergie te bereiken in de inzet van middelen voor deze doelen.

Uit artikel 31a, onderdeel j, volgt verder dat alleen een subsidie die het dagelijks bestuur van SNN ten laste van het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling op grond van artikel 6 van het Besluit EFRO programmaperiode 2007–2013 (de ‘Brusselse gelden’) verstrekt en een subsidie die ditzelfde bestuursorgaan verstrekt ten laste van het in artikel 13, vijfde lid, van de Regeling EFRO doelstelling 2 programmaperiode 2007–2013 gegeven subsidieplafond, als publieke cofinanciering in aanmerking komen. Geen publieke cofinanciering in de zin van deze regeling is subsidie die het dagelijks bestuur van SNN op grond van het Besluit EFRO programmaperiode 2007–2013 als cofinanciering door het Rijk verleent en die ten laste komt van het in artikel 13, vierde lid, onderdeel d, van de Regeling EFRO doelstelling 2 programmaperiode 2007–2013 genoemde subsidieplafond. Op deze manier wordt een optimale allocatie van de beschikbare middelen nagestreefd.

Verder is voor Noord-Nederland niet voor een tendersystematiek gekozen maar voor een ‘wie het eerst komt, het eerst maalt’ systematiek. Het beschikbare budget zal worden verdeeld op volgorde van binnenkomst. Hiervoor is gekozen omdat het verhoudingsgewijs grote budget voor Noord-Nederland in het geval van een tendersystematiek zou kunnen leiden tot indiening van een groot aantal aanvragen in korte termijn, hetgeen zou kunnen resulteren in een onevenredig lange beslistermijn. Met de ‘wie het eerst komt, het eerst maalt’ systematiek wordt bovendien aangesloten bij de systematiek van het Besluit EFRO programmaperiode 2007–2013.

Ook is in artikel 31a, onderdeel a, f en i, een aantal afwijkende bepalingen opgenomen ten aanzien van het loonkostenbegrip, accountantsverklaringen en het bevoorschottingspercentage. Hiermee wordt voorkomen dat aanvragers in het geval van subsidiëring op grond van deze regeling en het Besluit EFRO programmaperiode 2007–2013 met verschillende kostenbegrippen, dubbele administratieve procedures en andere bevoorschottingspercentages worden geconfronteerd. Op deze wijze is gestreefd naar synergie tussen regels die gelden voor projecten die op grond van deze regeling en op grond van het Besluit EFRO programmaperiode 2007–2013 gesubsidieerd zullen worden. Daarbij is tevens zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij de harmonisering van het kostenbegrip dat gehanteerd wordt door het Ministerie van Economische Zaken.

2. Uitvoering

Deze regeling zal namens de minister worden uitgevoerd door SNN. Onder de uitvoering wordt verstaan het namens de minister verstrekken van subsidies en voorschotten, en het financieel afhandelen van aanvragen op grond van deze regeling. Van belang is geacht SNN bij de uitvoering van de regeling te betrekken gezien de ervaring van SNN met de uitvoering van het programma Kompas voor het Noorden. In de periode dat dit programma van kracht was, was het dagelijks bestuur van SNN tevens managementautoriteit in het kader van EFRO en voerde op die grond zowel het EFRO-programma als het Kompas programma uit. Hierdoor heeft SNN ervaring heeft met gecombineerde uitvoering van programma’s. Bij SNN zijn het aanvraag-, voorschot- en vaststellingsformulier, bedoeld in de artikelen 31a, onderdelen c, g en h, verkrijgbaar.

3. Administratieve lasten

Deze regeling leidt tot een daling van de administratieve lasten. Weliswaar zal door het openstellen van budget voor Noord-Nederland het aantal aanvragen toenemen, het werkelijk aantal aanvragen in de andere regio’s ligt echter lager dan verwacht. Het totaal aantal aanvragen neemt daardoor slechts beperkt toe ten opzichte van de berekening die in het kader van de Subsidieregeling pieken in de delta 2007 en de Subsidieregeling pieken in de delta 2007 gebiedsgerichte programma’s is verricht.

Omdat een aantal door het dagelijks bestuur van SNN verstrekte subsidies als publieke cofinanciering kan worden ingezet voor projecten die worden gefinancierd op grond van deze regeling, is gestreefd naar harmonisering van het kostenbegrip en administratieve procedures en wordt gewerkt met één aanvraagformulier. Dit formulier dient zowel als aanvraag om subsidie op grond van deze regeling als een aanvraag om subsidie in het kader van EFRO. Aanvragers voor subsidie op grond van deze regeling zullen daardoor wel iets meer tijd kwijt kunnen zijn met het invullen van bijlagen waarin vragen ten behoeve van EFRO-subsidie worden gesteld. Hiertegenover staat dat geen separaat formulier voor een aanvraag om subsidie op grond van Besluit EFRO programmaperiode 2007–2013 hoeft te worden ingevuld.

Ten behoeve van projecten van meer dan € 50.000 die zowel op grond van deze regeling als het Besluit EFRO programmaperiode 2007–2013 worden gesubsidieerd, zullen tussentijdse controles zoals die ook in het kader van EFRO zullen worden verricht in de plaats treden van de accountantscontrole die normaal gesproken is vereist bij de eindverantwoording. Hierdoor neemt de totale verantwoordingslast van aanvragers af.

Ten opzichte van de uitkomsten die zijn berekend in het kader van de Subsidieregeling pieken in de delta 2007 en de Subsidieregeling pieken in de delta 2007 gebiedsgerichte programma’s neemt het totale bedrag aan administratieve lasten toe van € 1,7 miljoen tot € 1,98 miljoen. Het verwachte aantal aanvragers neemt toe van 150 tot 175 en het verwachte aantal gehonoreerde aanvragen neemt toe van 100 tot 120. Relatief stijgt dus het aantal gehonoreerde aanvragen. Doordat voor Noord-Nederland het budget wordt verdeeld op basis van een ‘wie het eerst komt, het eerst maalt’ systeem, zullen projecten die aan alle voorwaarden voldoen namelijk niet kunnen worden afgewezen op grond van een gebrek aan budget. Deze afgenomen onzekerheid betekent op zichzelf een verbetering voor de aanvrager.

Het gecombineerde effect van een slechts licht hoger aantal verwachte aanvragen ten opzichte van een verruimd budget, en de mutaties in de lasten gemoeid met aanvragen, tussentijdse controles en eindverantwoording, leidt tot een daling van de administratieve lasten van 3,71% naar 2,33%.

In deze berekening is niet verwerkt dat de totale administratieve lasten tevens beperkt dalen doordat de (financiële) afhandeling van aanvragen op grond van deze regeling en op grond van het Besluit EFRO programmaperiode 2007–2013 bij SNN is ondergebracht. Omdat het dagelijks bestuur van SNN tevens het bestuursorgaan is dat op grond van het Besluit EFRO programmaperiode 2007–2013 projecten subsidieert en daarvoor de financiële afhandeling doet, heeft de aanvrager voor het voornaamste deel van de subsidieaanvraag met slechts één loket te maken. Een verder voordeel hiervan is dat de aanvrager zich tot minder afzonderlijke publieke cofinanciers hoeft te wenden. Bovendien is er minder onzekerheid voor de aanvrager over de bereidheid tot publieke cofinanciering van de regionale autoriteiten. Het dagelijks bestuur van SNN kan immers als bestuursorgaan dat op grond van het Besluit EFRO programmaperiode 2007–2013 projecten subsidieert tevens inzicht hebben in de bereidheid publieke cofinanciering vanuit EFRO te verstrekken. Doordat de EFRO-beschikking op hetzelfde moment zal afkomen als de beschikking op grond van deze regeling zal de onzekerheid voor de aanvrager of er sprake is van voldoende publieke cofinanciering gereduceerd worden. Indien deze effecten worden verdisconteerd, mag worden gerekend met een beperkte verdere daling van de administratieve lasten.

Het Adviescollege toetsing administratieve lasten heeft na toetsing van de ontwerpregeling besloten geen advies uit te brengen.

Artikelsgewijs

Artikel I

Onderdeel B

In artikel 31a is een aantal specifieke bepalingen opgenomen voor gebiedsgerichte projecten die passen in één van de actielijnen van het gebiedsgericht programma van Noord-Nederland.

Onderdeel a

In onderdeel a is bepaald dat de minister op verzoek kan toestaan, dat in afwijking van artikel 5, eerste lid, onderdeel a, en tweede en derde lid, als subsidiabele kosten van een gebiedsgericht project in aanmerking worden genomen de door direct bij het project betrokken personeel gemaakte uren, gebaseerd op een controleerbare urenverantwoording per werknemer, vermeerderd met een vaste opslag bestaande uit een door de minister te bepalen percentage van die loonkosten. Aldus kan in Noord-Nederland, naast het integraal uurtarief en het forfaitaire uurtarief van € 35, een derde kostengrondslag worden gehanteerd. Met het opnemen van deze bepaling wordt gestreefd naar synergie tussen de kostenbepalingen in de Subsidieregeling pieken in de delta 2007 en de Regeling EFRO doelstelling 2 programmaperiode 2007–2013 en wordt zo veel mogelijk aansluiting gezocht bij de harmonisering van subsidievoorwaarden van het Ministerie van Economische Zaken.

Onderdelen b tot en met e

De bepalingen in onderdeel b tot en met e vloeien voort uit het feit dat in Noord-Nederland niet met een tendersysteem wordt gewerkt, maar op grond van het principe ‘wie het eerst komt, het eerst maalt’; in Noord-Nederland zal, met andere woorden, het beschikbare budget worden verdeeld op volgorde van binnenkomst.

Onderdeel b bepaalt dat ieder begrotingsjaar een subsidieplafond wordt vastgesteld. Voorzien is in de mogelijkheid afzonderlijke subsidieplafonds vast te stellen per actielijn of programmalijn en voor bepaalde categorieën gebiedsgerichte projecten.

Subsidie dient te worden aangevraagd door middel van een formulier. Het in onderdeel c bedoelde formulier is verkrijgbaar bij het Samenwerkingsverband Noord-Nederland, Postbus 779, 9700 AT te Groningen.

Dit formulier is grotendeels gelijk aan het formulier, bedoeld in artikel 7, tweede lid. De mogelijkheid bestaat evenwel met hetzelfde formulier tevens subsidie op grond van het Besluit EFRO programmaperiode 2007–2013 aan te vragen. Voor zover op grond van de aard van het project extra vragen relevant zijn voor het aanvragen van subsidie op grond van het Besluit EFRO programmaperiode 2007–2013 zullen extra gegevens moeten worden ingevuld.

Onderdeel d bepaalt de termijn waarbinnen de minister moet hebben besloten op de aanvraag. Als de beschikking niet binnen de termijn kan worden genomen, stelt de minister de aanvrager daarvan in kennis en noemt daarbij een zo kort mogelijke termijn waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien (artikel 4:14, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht).

Onderdeel e geeft een voorschrift over de wijze van verdeling van het subsidieplafond. Dit komt neer op ‘wie het eerst komt, het eerst maalt’. Dit betekent dat de minister, beginnend met de eerste aanvraag, subsidies verleent totdat het subsidieplafond is bereikt en dat de minister aanvragen afwijst voor zover het plafond door het totaal van verleende subsidies zou worden overschreden. Daarbij is het moment van indiening van een aanvraag, die aan alle wettelijke voorschriften voldoet, bepalend. Het betreft hier niet een regel over de volgorde van het nemen van besluiten. Het is zeer wel mogelijk om op een latere aanvraag eerder te besluiten dan op een eerdere, als toewijzing van de aanvraag maar niet tot gevolg heeft, dat op de eerdere aanvraag afwijzend moet worden beschikt, omdat door subsidieverlening op latere aanvragen het subsidieplafond is bereikt. Dreigt dit te gebeuren, dan zal de behandeling van de latere aanvraag worden opgeschort, totdat op de eerdere is beslist. Indien daardoor de beslistermijn van onderdeel d dreigt te worden overschreden, zal de aanvrager daarvan in kennis worden gesteld.

Onderdeel f

In onderdeel f is geregeld dat in afwijking van artikel 14, eerste lid, de totale bevoorschotting nooit meer zal bedragen dan 90 procent van de verleende subsidie.

Onderdeel i

Onderdeel i regelt dat voor projecten waarvoor een subsidie wordt verleend van meer dan € 50.000 en waarvoor op grond van deze regeling en door het bestuursorgaan, bedoeld in onderdeel h, subsidie is verleend, in afwijking van artikel 30, vierde lid, geen accountantsverklaring hoeft te worden overlegd. De minister kan aan de subsidieverlening voorschriften verbinden die betrekking hebben op door de aanvrager te geven verantwoordingsinformatie. Bij het opstellen van deze voorschriften zal aangesloten worden bij het systeem van tussentijdse controles zoals die ook in het kader van EFRO zullen worden verricht.

Artikel III

Onderdeel D

Artikel 11, vierde lid, van de Subsidieregeling pieken in de delta 2007 geeft de mogelijkheid nadere afwijzingsgronden bij ministeriële regeling te stellen. Van deze mogelijkheid is in artikel 5, onderdeel f, voor het gebiedsgericht programma Noord-Nederland gebruik gemaakt. De minister beslist afwijzend op een aanvraag als een gebiedsgericht project niet voldoet aan ten minste twee van de in onderdeel f genoemde nadere afwijzingsgronden. Hiermee wordt gewaarborgd dat geen subsidie wordt verstrekt aan projecten die geen duidelijke toegevoegde waarde hebben voor de versterking van de kansrijke sectoren in Noord-Nederland en de economische bedrijvigheid in Noord-Nederland. Met de afwijzingsgronden is aangesloten bij de wijze van beoordeling in het kader van Kompas voor het Noorden en het toen geldende EFRO-programma van kracht waren.

De afwijzingsgronden opgenomen in onderdeel f leiden niet elk afzonderlijk tot een afwijzing van de aanvraag. Een aanvraag zal pas worden afgewezen indien een gebiedsgericht project voldoet aan ten minste twee van de in dit onderdeel geformuleerde afwijzingsgronden.

In onderdeel f, onder 1°, is bepaald dat een gebiedsgericht project kan worden afgewezen indien dit project onvoldoende bijdraagt aan de samenwerking tussen ondernemers, onderzoeksorganisaties of bestuursorganen. Voor dit criterium is gekozen omdat samenwerking ertoe bijdraagt dat een gebiedsgericht project meer massa krijgt. Daarnaast kan door middel van samenwerking synergie ontstaan.

In onderdeel f, onder 2°, is bepaald dat een gebiedsgericht project kan worden afgewezen indien dit project onvoldoende nieuwe economische bedrijvigheid stimuleert in de vorm van meer werkgelegenheid, omzet en export in het gebied Noord-Nederland. Aangezien deze effecten niet altijd direct uit een project zullen voortvloeien, is doorslaggevend de mate waarin deze effecten worden gestimuleerd. De effecten kunnen dus direct of indirect zijn.

In onderdeel f, onder 3°, is bepaald dat een gebiedsgericht project kan worden afgewezen indien de eigen bijdrage van de aanvrager onvoldoende is. Voor dit criterium is gekozen omdat de financiële participatie van de aanvrager een belangrijke indicatie is of er sprake is van voldoende betrokkenheid bij het project hetgeen van belang is voor het welslagen van een gebiedsgericht project.

In onderdeel f, onder 3°, is bepaald dat een gebiedsgericht project kan worden afgewezen indien een gebiedsgericht project onvoldoende bijdraagt aan de vestiging of uitoefening van een activiteit van het cluster energie, water, sensortechnologie of agribusiness in de kernzones in Noord-Nederland zoals die zijn omschreven in bijlage 7. Hiervoor is gekozen omdat de ijlheid van de noordelijke economie vraagt om een ruimtelijk concentratie van ontwikkelingen. In dit opzicht bouwt deze regeling voort op een reeds onder Kompas voor het Noorden ingezette focus op ruimtelijke concentratie in kernzones. In lijn met de ontwikkelingen aan het eind van de Kompasperiode waar steeds meer aandacht voor kennis en innovatie kwam, trekt deze regeling de lijn door en zet deze in op het clusteren van innovatieve bedrijvigheid in de kernzones. Clustering kan leiden tot agglomeratievoordelen, waardoor vernieuwende combinaties worden bevorderd en economische groei gestimuleerd. Bovendien wordt door concentratie een schaaleffect bereikt waarmee transportassen, infrastructuur en logistiek netwerk optimaal benut worden. Tegelijkertijd wordt de ruimtedruk op het landelijk gebied verminderd. De kwaliteiten van dit gebied kunnen hierdoor duurzaam benut worden.

De Minister van Economische Zaken,

M.J.A. van der Hoeven

Bijlage 4

Bijlage als bedoeld in artikel 4, zesde lid, van de Subsidieregeling pieken in de delta 2007 gebiedsgerichte programma’s

Gebiedsgericht programma Noord-Nederland

Energie

Onder energie wordt verstaan: handel en distributie van aardgas, CO2 en brandstoffen, productie van fossiele en niet-fossiele energie en de productie van elektriciteit.

Programmalijn 1 Ontwikkeling aardgashubfunctie

Inzet is om de rol van Noord-Nederland als mainport voor aardgas (ook in vloeibare vorm) of CO2 te versterken door ontwikkeling van de regio tot een internationaal knooppunt voor handel, doorvoer en opslag van aardgas of CO2.

Actielijn 1

Projecten gericht op kennisontwikkeling ten behoeve van handel, doorvoer en opslag van aardgas of CO2 in Noord-Nederland.

Programmalijn 2 Verwerving sleutelpositie duurzame energie

Inzet is om Noord-Nederland een zodanige bijdrage te laten leveren aan de nationale productie en het gebruik van duurzame energie, dat de totale Nederlandse productie en het gebruik van duurzame energie binnen vijf jaar vergelijkbaar is met de Europese top van landen die duurzame energie produceren en gebruiken.

Actielijn 2a

Projecten gericht op de vergroting van het gebruik van duurzame energiebronnen door de industrie in Noord-Nederland, waarvoor collectieve fysieke aanpassing van de infrastructuur nodig is.

Actielijn 2b

Projecten gericht op industriële en experimentele kennisontwikkeling in Noord-Nederland voor inzet van biomassa ten behoeve van energieopwekking of biobrandstoffen in Noord-Nederland.

Programmalijn 3 Uitbouw kennisinfrastructuur

Inzet is om de bestaande kennisinfrastructuur in Noord-Nederland uit te bouwen door verbreding van het industrieel onderzoek of de experimentele ontwikkeling naar nieuwe of verbeterde energiebronnen, door versterkt kwantitatief en kwalitatief aanbod van kenniswerkers vanuit mbo, hbo en wo, of door samenwerking van ondernemers of ondernemers en onderzoeksorganisaties actief op het gebied van energie, met andere sectoren of met ondernemers of onderzoeksorganisaties buiten de grens.

Actielijn 3a

Projecten gericht op het ontwikkelen van nieuwe technieken voor winning of benutting van bronnen van fossiele of duurzame energie.

Actielijn 3b

Projecten gericht op het ontwikkelen van gemeenschappelijke plannen en daarop gebaseerde acties van een Noord-Nederlandse ondernemer met tenminste een andere ondernemer of onderzoeksorganisatie of gemeenten, provincies of openbare lichamen actief op het gebied van energie, ten behoeve van innovatieve toepassing en vermarkting van aardgas en andere gassen.

Actielijn 3c

Projecten gericht op industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling op het gebied van energie door een of meer Noord-Nederlandse ondernemers of door tenminste een Noord-Nederlandse onderneming en een onderzoeksorganisatie actief op het gebied van energie, in samenwerking met een of meer ondernemers of onderzoeksorganisaties uit een of meer van de Noord-Nederlandse clusters water, sensortechnologie, agribusiness, of life sciences of toerisme.

Actielijn 3d

Projecten gericht op het voorbereiden van opleidingen of het bieden van hoogwaardige onderwijsfaciliteiten voor kenniswerkers op het gebied van energie.

Actielijn 3e

Projecten gericht op samenwerking tussen Noord-Nederlandse ondernemers of ten minste een ondernemer en onderzoeksorganisaties actief op het gebied van energie met een of meer niet-Nederlandse ondernemers of onderzoeksorganisaties, ten behoeve van industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling op het gebied van energie.

Programmalijn 4 Versterking regionale clustervorming en profilering

Inzet is het realiseren van vernieuwende ketensamenwerking tussen de energiegerelateerde grote bedrijven met vestigingen in Noord-Nederland en bestaande of nieuw te vormen Noord-Nederlandse toeleveranciers, of het versterken van de nationale en internationale profilering van de regio als toplocatie voor productie, handel en opslag van fossiele en duurzame energie. Onder vernieuwende ketensamenwerking wordt hierbij verstaan een zodanige wisselwerking tussen uitbesteders en toeleveranciers, dat de toeleveranciers voortdurend afdoende zijn geïnformeerd over en ingespeeld op de eisen waar de uitbesteders uit hoofde van de ontwikkelingen in de energiesector mee worden geconfronteerd.

Actielijn 4a

Projecten gericht op vernieuwende ketensamenwerking tussen ondernemers in de energiesector met een vestiging in Noord-Nederland, op het gebied van grootschalige Noord-Nederlandse gas- of elektriciteitsprojecten.

Actielijn 4b

Projecten gericht op vernieuwende ketensamenwerking tussen ondernemers in de energiesector met een vestiging in Noord-Nederland, op het gebied van (hernieuwde) oliewinning.

Actielijn 4c

Projecten gericht op vernieuwende ketensamenwerking tussen ondernemers in de energiesector met een vestiging in Noord-Nederland, gericht op het kunnen inzetten van diverse soorten brandstof (‘brandstofdiversificatie’).

Actielijn 4d

Projecten gericht op het versterken van het internationale profiel van Noord-Nederland als toplocatie voor productie, handel en transport voor fossiele en duurzame energie (‘Energy Valley’).

Actielijn 4e

Projecten gericht op het stimuleren van de vestiging van ondernemers of onderzoeksorganisaties op het gebied van energie in Noord-Nederland.

Water

Onder watertechnologie wordt verstaan: alle technologieën en technieken ten behoeve van het bereiden, transporteren, leveren, verzamelen, behandelen en (her)gebruiken van drinkwater, proceswater en afvalwater voor en van burgers, huishoudens, industrie, land- en tuinbouw, recreatie en toerisme, alsmede daaraan gelieerde applicatiekennis en kennis en advies over organisatie, beheer en financiering van watertechnologie.

Programmalijn I Versterking van regionale clustervorming en profilering

Inzet is Noord-Nederland zich te laten ontwikkelen tot Europese toplocatie voor kennis en productie van hoogwaardige watertechnologie en daaraan gerelateerde diensten door versterking van de onderlinge samenwerking tussen ondernemers en onderzoeksorganisaties of vergroting van het aantal ondernemers, onderzoeksorganisaties en opleidingen op het gebied van watertechnologie.

Actielijn 1a

Projecten gericht op het stimuleren van de vestiging in Noord-Nederland.

van ondernemers, onderzoeksorganisaties of opleidingen op het gebied van watertechnologie, die door hun complementaire kennis of goede reputatie bijdragen aan de positie van Noord-Nederland als Europese toplocatie voor watertechnologie.

Actielijn 1b

Projecten gericht op de instandhouding, de uitbouw of de aanpassing aan nieuwe onderzoeksvelden en -bevindingen van de analytische laboratoriumfaciliteiten, de kleinschalige onderzoeksvoorzieningen en grootschaliger onderzoeksopstellingen (‘applicatiefaciliteiten’) in Noord-Nederland voor ondernemers en onderzoeksorganisaties op het gebied van watertechnologie.

Actielijn 1c

Projecten gericht op het faciliteren van de beschikbaarheid van bedrijfsruimten of de toegang tot durfkapitaal voor in Noord-Nederland (door)startende bedrijven die watertechnologische kennis toepassen.

Actielijn 1d

Projecten gericht op de versterking van het organisatievermogen, de gezamenlijke promotie en de ontwikkeling van gezamenlijke strategische toekomstvisies en daarop gebaseerde acties van Noord-Nederlandse, met watertechnologie verbonden ondernemers, onderzoeksorganisaties of gemeenten, provincies of openbare lichamen.

Programmalijn 2 Versterking van valorisatie van watertechnologie

Inzet is om meer opbrengsten te genereren van bestaande of nieuw te ontwikkelen watertechnologische kennis door intensivering van het industrieel onderzoek en de experimentele ontwikkeling op het gebied van watertechnologie of door profilering van Noord-Nederland als toplocatie voor experimenteel onderzoek naar met watertechnologie gerelateerde nieuwe producten en diensten.

Actielijn 2a

Projecten gericht op onderzoek naar de toepassingsmogelijkheden van watertechnologische kennis via testopstellingen (‘demosites’) in Noord-Nederland.

Actielijn 2b

Projecten waarbij een onderneming of een bestuursorgaan als eerste afnemer (‘launching customer’) van een product of dienst op het gebied van watertechnologie optreedt, of samenwerkingsprojecten tussen tenminste een Noord-Nederlandse ondernemer met ondernemers of onderzoeksorganisaties gericht op het uitvoeren en demonstreren van praktijkgerichte testen van watertechnologische producten of watertechnologische producten en daaraan verbonden diensten, waarbij de schaal van de test overeen komt met uitvoering in de praktijk (‘referentieprojecten’).

Actielijn 2c

Projecten die bijdragen aan de profilering van Noord-Nederland als geschikte testomgeving (‘proeftuin’) voor nieuwe productmarktcombinaties van watertechnologie of daaraan gerelateerde diensten.

Programmalijn 3 Versterken aanwezigheid kenniswerkers

Inzet is om via het opleiden van kenniswerkers op het gebied van watertechnologie en het stimuleren van aantrekkelijke carrièrepaden voor dergelijke kenniswerkers, het aanbod van kenniswerkers in Noord-Nederland te versterken en daarmee bij te dragen aan de positie van de regio als Europees kenniscentrum voor watertechnologie.

Actielijn 3a

Projecten gericht op het ontwikkelen van traineeships bij ondernemers in het watercluster in Noord-Nederland, waarbij trainees op verschillende plaatsen in het Noord-Nederlandse bedrijfsleven ervaring kunnen opdoen en zich een beeld kunnen vormen van de aantrekkelijkheid van een loopbaan in de watertechnologiesector.

Actielijn 3b

Projecten gericht op het ontwikkelen van nieuwe en doorontwikkelen van reeds bestaande watertechnologie-opleidingen voor mbo, hbo en universiteiten (ir., mba) in Noord-Nederland.

Actielijn 3c

Projecten gericht op het in Noord-Nederland ontwikkelen van bijscholingstrajecten voor personeel uit het bedrijfsleven op het gebied van watertechnologie.

Sensortechnologie

Onder sensortechnologie wordt verstaan: technologie die het mogelijk maakt grote hoeveelheden gegevens van fysische, chemische, biologische, meteorologische, medische of ecologische veranderingen in korte tijd uiterst nauwkeurig te monitoren, registeren of verwerken en zonodig automatisch bij te sturen.

Programmalijn 1 Versterking van regionale clustervorming en profilering

Inzet is het versterken van de positie van Noord-Nederland als toplocatie voor onderzoek naar en toepassing van sensortechnologie, door het aantrekken van bestaande of het ondersteunen van nieuwe ondernemers en onderzoeksorganisaties actief op het gebied van sensortechnologie, of door het versterken van de nationale en internationale bekendheid van het cluster sensortechnologie in Noord-Nederland.

Actielijn 1a

Projecten die bijdragen aan de oprichting van een internationaal kennisinstituut in Noord-Nederland voor industrieel onderzoek en experimentele ontwikkeling op het gebied van sensortechnologie.

Actielijn 1b

Projecten gericht op het stimuleren van de vestiging in Noord-Nederland van ondernemers of onderzoeksorganisaties die zich richten op de toepassing van door Noord-Nederlandse onderzoeksorganisaties ontwikkelde kennis op het gebied van sensortechnologie.

Actielijn 1c

Projecten die erop zijn gericht om het Noord-Nederlandse cluster sensortechnologie meer nationale of internationale bekendheid te geven.

Programmalijn 2 Versterking van valorisatie van sensortechnologie

Inzet is de toepassing en de opbrengsten van kennis op het gebied van sensortechnologie te versterken door versterkte kennisdeling tussen ondernemers en onderzoeksorganisaties, door toepassing van de technologie op nieuwe markten, door het betrekken van een bredere kring partijen die de techniek in hun producten of diensten kunnen incorporeren, of door het maken van plannen voor commerciële toepassing van de ontwikkelde technologie.

Actielijn 2a

Projecten gericht op het identificeren van markten waarvoor commerciële toepassingen van sensortechnologie kunnen worden ontwikkeld door tenminste een Noord-Nederlandse ondernemer actief op het gebied van sensortechnologie met een andere ondernemer of met een of meer beoogde gebruikers van sensortechnologie of door tenminste een Noord-Nederlandse onderneming en een onderzoeksorganisatie actief op het gebied van sensortechnologie.

Actielijn 2b

Projecten waarbij een onderneming of een bestuursorgaan als eerste afnemer (‘launching customer’) van een product of dienst op het gebied van sensortechnologie optreedt of projecten gericht op samenwerking tussen een of meer Noord-Nederlandse leveranciers van sensortechnologie en een of meer beoogde gebruikers, ten behoeve van de ontwikkeling van prototypes van producten of diensten op het gebied van sensortechnologie.

Actielijn 2c

Projecten gericht op het ontwikkelen van plannen en daarop gebaseerde acties voor commerciële toepassing van sensortechnologie door tenminste een Noord-Nederlandse ondernemer actief op het gebied van sensortechnologie met een andere ondernemer of met een of meer beoogde gebruikers van sensortechnologie of door tenminste een Noord-Nederlandse onderneming en een onderzoeksorganisatie actief op het gebied van sensortechnologie.

Actielijn 2d

Projecten waarbij in sensortechnologie gespecialiseerde ondernemers of onderzoeksorganisaties zich richten op het toepasbaar maken voor en het overdragen van sensortechnologische kennis naar het midden- en kleinbedrijf in Noord-Nederland waardoor participatie van Noord-Nederlandse MKB-ondernemers in toepassingsprojecten van sensortechnologie mogelijk wordt.

Programmalijn 3 Versterken aanwezigheid kenniswerkers

Inzet is om via ontwikkeling van specifieke opleidingen of hoogwaardige onderwijsfaciliteiten voldoende kenniswerkers aan te trekken of te kunnen opleiden om aan de vraag naar gekwalificeerd personeel in de sector sensortechnologie in Noord-Nederland te kunnen voldoen.

Actielijn 3a

Projecten gericht op het opzetten van opleidingen of het bieden van hoogwaardige onderwijsfaciliteiten in Noord-Nederland voor kenniswerkers op het gebied van sensortechnologie.

Agribusiness

Onder agribusiness worden verstaan: voedingstechnologie, agribusiness (verwerkende industrie inclusief producenten van biomassa ten behoeve van biobrandstoffen of andere nieuwe grondstoffen), biotechnologie en nutrition (novel foods, functional foods, nutriceutals). Activiteiten in de primaire sector zijn in deze definitie uitgesloten.

Programmalijn 1 Versterking van regionale clustervorming en profilering

De inzet is gericht op het versterken van de samenwerking tussen ondernemers, onderzoeksorganisaties of overheden actief op het gebied van agribusiness in Noord-Nederland of de vergroting van de nationale en internationale bekendheid van dit cluster.

Actielijn 1a

Projecten gericht op versterking van de samenwerking tussen ondernemers en onderzoeksorganisaties of gemeenten, provincies of openbare lichamen, actief op het gebied van agribusiness in Noord-Nederland.

Actielijn 1b

Projecten gericht op bevordering van samenwerking van een of meer Noord-Nederlandse ondernemers of een of meer ondernemers en onderzoeksorganisaties actief op het gebied van agribusiness met in het buitenland gevestigde ondernemers of onderzoeksorganisaties.

Actielijn 1c

Projecten gericht op het versterken van de bekendheid van de Noord-Nederlandse agribusinesssector en de in Noord-Nederland uitgevoerde of lopende onderzoeksprojecten door versterkte communicatie en informatieverstrekking tussen ondernemers of ondernemers en onderzoeksorganisaties actief in de agribusinessector en naar potentiële afnemers van producten of diensten van de Noord-Nederlandse sector.

Programmalijn 2 Versterking van valorisatie van kennis in de agribusinessketen

De inzet is gericht op het versnellen van het proces gericht op commerciële toepassing van kennis uit de agribusiness, of op het ontwikkelen van meer kostenefficiënte methoden om grondstoffen uit de agribusiness in te zetten voor verschillende toepassingen en daarmee bij te dragen aan de opbrengsten van agribusiness voor Noord-Nederland.

Actielijn 2a

Projecten gericht op het versnellen van de commerciële toepassing van kennis in Noord-Nederland op het gebied van agribusiness door samenwerking tussen onderzoeksorganisaties, in agribusiness gespecialiseerde ondernemers en MKB, door het ontwikkelen en testen van praktische toepassingen van in de agribusiness ontwikkelde grondstoffen en daarop gebaseerde producten of door het opzetten van proefopstellingen voor toepassingen van in de agribusiness ontwikkelde kennis.

Actielijn 2b

Projecten gericht op verbetering van de kostenefficiëntie in de productie van grondstoffen uit de agribusinesssector of voor toepassingen daarvan door tenminste een Noord-Nederlandse ondernemer actief op het gebied van agribusiness met een andere ondernemer of door tenminste een Noord-Nederlandse onderneming en een onderzoeksorganisatie actief op het gebied van agribusiness.

Programmalijn 3 Ontwikkelen van kansrijke productmarktcombinaties van agribusiness met andere sectoren

Inzet is om nieuwe producten en diensten te ontwikkelen voor toepassing van kennis uit de agribusiness-sector in andere sectoren.

Actielijn 3a

Projecten gericht op het tot stand brengen van gemeenschappelijke plannen en daarop gebaseerde acties tussen ondernemers of onderzoeksorganisaties uit de Noord-Nederlandse agribusiness en ondernemers of onderzoeksorganisaties uit een of meer van de Noord-Nederlandse clusters energie, water, sensortechnologie, agribusiness, of life sciences of toerisme, gericht op het ontwikkelen van nieuwe productmarktcombinaties.

Actielijn 3b

Projecten gericht op industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling ten behoeve van nieuwe productmarktcombinaties op basis van biomassa door tenminste een Noord-Nederlandse ondernemer actief op het gebied van agribusiness met een andere ondernemer of door tenminste een Noord-Nederlandse onderneming en een onderzoeksorganisatie actief op het gebied van agribusiness..

Programmalijn 4 Versterken aanwezigheid kenniswerkers

Inzet is om via ontwikkeling van specifieke opleidingen en hoogwaardige onderwijsfaciliteiten voldoende kenniswerkers aan te trekken en te kunnen opleiden om aan de vraag in de sector agribusiness naar gekwalificeerd personeel te kunnen voldoen.

Actielijn 4a

Projecten gericht op het voorbereiden van opleidingen of het bieden van hoogwaardige onderwijsfaciliteiten in Noord-Nederland voor kenniswerkers op het gebied van agribusiness.

Bijlage 5

Bijlage 7

Bijlage als bedoeld in artikel 5, onderdeel f, onder 4°, van de Subsidieregeling pieken in de delta 2007 gebiedsgerichte programma’s

Kernzones

De Zuid Drentse stedenrij

De gemeenten Coevorden, De Wolden, Emmen, Hoogeveen en Meppel.

De zone Groningen–Winschoten–Assen

De gemeenten Assen, Groningen, Haren, Hoogezand-Sappemeer, Leek, Menterwolde, Noordenveld, Scheemda, Tynaarlo, Veendam en Winschoten.

De Eemsdelta

De gemeenten Appingedam, Delfzijl en Eemsmond.

De A7-zone

De gemeenten Heerenveen, Opsterland, Skarsterlân, Smallingerland en Sneek.

De Westergozone

De gemeenten Franekeradeel, Harlingen, Leeuwarden en Menaldemadeel.

Naar boven