Regeling uitvoering sociale werkvoorziening en begeleid werken 2008

Regeling van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, van 18 december 2007, nr. AM/SAM/07/41474, tot vaststelling van regels betreffende de uitvoering van de Wet sociale werkvoorziening (Regeling uitvoering sociale werkvoorziening en begeleid werken 2008)

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Gelet op de artikelen 8, vierde lid en 14, tweede lid, van de Wet sociale werkvoorziening en de artikelen 3, derde lid, 8, zesde lid, 16, eerste en zesde lid, en 18, tweede lid, onderdeel c, van het Besluit uitvoering sociale werkvoorziening en begeleid werken;

Besluit:

Hoofdstuk 1

Inleidende bepalingen

Artikel 1

Begripsbepalingen

1. In deze regeling wordt verstaan onder:

de wet: de Wet sociale werkvoorziening;

het besluit: het Besluit uitvoering sociale werkvoorziening en begeleid werken;

de minister: de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

Hoofdstuk 2

Indicatie en herindicatie

Artikel 2

Inschakeling deskundigen bij het onderzoek

1. Bij het onderzoek, bedoeld in artikel 3, eerste lid, van het besluit wordt zo nodig een arbeidsdeskundige, een arts of een psycholoog betrokken.

2. Bij het onderzoek, bedoeld in artikel 3, eerste lid, van het besluit vindt multidisciplinair overleg plaats met een team van deskundigen bestaande uit een arbeidsdeskundige, een arts en een psycholoog, indien:

a. als gevolg van tegenstrijdige informatie van afzonderlijke deskundigen onduidelijkheid bestaat of de aanvrager al dan niet tot de doelgroep behoort, of

b. anderszins bij de Centrale organisatie werk en inkomen gerede twijfel bestaat of de aanvrager al dan niet tot de doelgroep behoort.

Artikel 3

Onverenigbare functies

1. Een deskundige als bedoeld in artikel 2 kan niet tevens zijn:

a. werknemer in dienst van de gemeente waarvan de aanvrager ingezetene is of lid van het college of van de gemeenteraad van die gemeente;

b. werknemer in dienst van of bestuurslid werkend ten behoeve van een door het college van de gemeente waarvan de aanvrager ingezetene is voor de uitvoering van de wet aangewezen rechtspersoon of organisatie waarvan die rechtspersoon houder is van aandelen die ten minste de helft van de stemmen in de algemene vergadering van die organisatie vertegenwoordigen dan wel waarin die rechtspersoon anderszins op directe of indirecte wijze de bestuurlijke zeggenschap heeft;

c. werknemer in dienst van of bestuurslid werkend ten behoeve van een door het college van de gemeente waarvan de aanvrager ingezetene is ingeschakelde begeleidingsorganisatie als bedoeld in de artikelen 11 en 14 van het besluit;

d. werknemer in dienst van een interne of externe arbodienst als bedoeld in de Arbeidsomstandighedenwet, die verantwoordelijk is voor de uitvoering van de verplichtingen die voortvloeien uit artikel 14, derde lid, laatste volzin, van de Arbeidsomstandighedenwet in de sociale werkvoorziening van de gemeente waarvan de aanvrager ingezetene is.

2. Indien de gemeente waarvan de aanvrager ingezetene is bij een gemeenschappelijke regeling als bedoeld in de Wet gemeenschappelijke regelingen de uitvoering van de wet gedeeltelijk heeft overgedragen wordt voor de toepassing van het eerste lid voor die gemeente in de plaats gesteld de deelnemende gemeenten aan de gemeenschappelijke regeling. Indien de gemeente waarvan de aanvrager ingezetene is bij een gemeenschappelijke regeling als bedoeld in de Wet gemeenschappelijke regelingen de uitvoering van de wet volledig heeft overgedragen aan het bestuur van een openbaar lichaam als bedoeld in artikel 8 van die wet wordt voor de toepassing van het eerste lid voor het college van die gemeente mede gelezen het bestuur van dat openbaar lichaam.

Artikel 4

Beschikbaarheid

1. De geïndiceerde is beschikbaar om een dienstbetrekking als bedoeld in artikel 2, eerste lid, of artikel 7 van de wet te aanvaarden tenzij:

a. hij in verband met ongeschiktheid ten gevolge van ziekte of gebrek niet in staat is tot het verrichten van arbeid onder aangepaste omstandigheden indien hij dat gedurende een ononderbroken periode van ten minste 13 weken is geweest;

b. hem rechtens zijn vrijheid is ontnomen;

c. hij buiten Nederland woont;

d. hij een voltijdsscholing of -opleiding volgt, tenzij de voltijdsscholing of -opleiding bedoeld is om aansluiting te vinden met het aanvaarden van een dienstbetrekking als bedoeld in artikel 2, eerste lid, of artikel 7 van de wet; of

e. uit zijn houding en gedragingen ondubbelzinnig blijkt dat hij niet bereid is een dienstbetrekking als bedoeld in artikel 2, eerste lid, of artikel 7 van de wet te aanvaarden.

2. Het eerste lid, onderdeel b, is niet van toepassing op de geïndiceerde die behoort tot een categorie van personen als bedoeld in artikel 1 van het Besluit extramurale vrijheidsbeneming en sociale zekerheid.

Hoofdstuk 3

Financiering

Artikel 5

Garantiestelling

Het totaal aantal arbeidsjaren, bedoeld in factor D in artikel 16, eerste lid, van het besluit, bedraagt 3.826,66.

Artikel 6

Betaalbaarstelling

1. Van de uitkering, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de wet, wordt in de maand mei 14,75 procent betaalbaar gesteld en in de overige maanden 7,75 procent.

2. De betalingen vinden plaats op of omstreeks de 15e dag van iedere maand.

Artikel 7

Opschorting van betaling

1. Indien de bijlage bij de jaarrekening, bedoeld in artikel 13, vierde lid, van de wet en de daarop betrekking hebbende goedkeurende accountantsverklaring niet door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zijn ontvangen uiterlijk op 15 juli van het kalenderjaar volgend op het kalenderjaar waarop zij betrekking hebben, schort de minister de betaling van de uitkeringen, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de wet voor het lopende vergoedingsjaar op met ingang van 15 augustus van dat jaar, doch niet gedurende de periode waarover de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties uitstel heeft verleend.

2. De betaling van de uitkeringen, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de wet wordt hervat op de vijftiende van de kalendermaand volgend op de kalendermaand waarin de bijlage en de verklaring, bedoeld in het eerste lid, zijn ontvangen door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties maar niet eerder dan 15 september van het kalenderjaar volgend op het kalenderjaar waarop zij betrekking hebben.

3. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing, indien het college in gebreke blijft om binnen een door de minister vastgestelde termijn aanvullende informatie te verstrekken noodzakelijk voor het financieel beheer van de Wet sociale werkvoorziening.

Artikel 8

Nadere voorwaarden Stimuleringsuitkering begeleid werken

Een dienstbetrekking als bedoeld in artikel 7 van de wet wordt pas aangemerkt als begeleid werken in de zin van artikel 18 van het Besluit indien deze is aangegaan voor ten minste zes maanden.

Hoofdstuk 4

Informatievoorziening

Artikel 9

Aanvullende informatievoorziening

Het college draagt er zorg voor dat de minister desgevraagd aanvullende informatie of gegevens die verband houden met de uitvoering van de wet binnen een daartoe door hem vastgestelde termijn en op een door hem aangegeven wijze heeft ontvangen.

Artikel 10

Verstrekken van gegevens of informatie aan derden

Op verzoek van de minister verstrekt het college gegevens of informatie als bedoeld in artikel 9 aan personen of instanties die in zijn opdracht informatie vragen of de gegevens bewerken.

Artikel 11

Statistische basisgegevens gemeente

1. Het college registreert over elke halfjaarsperiode ten behoeve van de uitvoering van artikel 14, eerste lid, van de wet de in de bijlage bij deze regeling vastgestelde gegevens ten aanzien van personen die in de desbetreffende halfjaarsperiode:

a. tot de doelgroep zijn toegelaten;

b. op de wachtlijst staan;

c. een dienstbetrekking hebben als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de wet, of

d. een dienstbetrekking hebben als bedoeld in artikel 7 van de wet.

2. De in het eerste lid bedoelde persoonsgegevens worden telkenmale binnen zes weken na afloop van de desbetreffende halfjaarsperiode door het college rechtstreeks verstrekt aan een daartoe door de minister aangewezen bewerker. Als bewerker is aangewezen Research voor Beleid.

3. Het college verstrekt de in het eerste lid bedoelde persoonsgegevens op een door de bewerker, bedoeld in het tweede lid, te bepalen wijze.

Artikel 12

De bewerker

1. De bewerker, bedoeld in artikel 11, tweede lid, verwerkt de persoonsgegevens op een door de minister te bepalen wijze.

2. De persoonsgegevens worden slechts in opdracht van de minister aan derden verstrekt ten behoeve van onderzoek waarvoor de persoonsgegevens noodzakelijk zijn.

Hoofdstuk 5

Slotbepalingen

Artikel 13

Intrekking regeling

De Regeling uitvoering sociale werkvoorziening en begeleid werken wordt ingetrokken.

Artikel 14

Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2008.

Artikel 15

Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling uitvoering sociale werkvoorziening en begeleid werken 2008.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst. De bij deze regeling behorende bijlage wordt met ingang van 1 januari 2008 ter inzage gelegd in de bibliotheek van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, te Den Haag.

Den Haag, 18 december 2007.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, A. Aboutaleb.

Toelichting

Algemeen

1. Inleiding

Bij inwerkingtreding – met ingang van 1 januari 2008 – van de Wet van 20 december 2007 (Stb. 564) tot Wijziging van de Wet sociale werkvoorziening in verband met een betere realisering van de met die wet beoogde doelen en van het Besluit van 20 december 2007 houdende wijziging van het Besluit uitvoering sociale werkvoorziening en begeleid werken in verband met een betere realisering van de met de Wet sociale werkvoorziening beoogde doelen (Stb.564) is het – met name vanwege de gewijzigde financieringssystematiek – noodzakelijk ook de Regeling uitvoering sociale werkvoorziening en begeleid werken aan te passen. Omwille van de leesbaarheid is niet gekozen voor een wijzigingsregeling maar voor een integrale nieuwe regeling. Daarbij is er voor gekozen de nog relevante delen uit de oorspronkelijke toelichting op de Regeling uitvoering sociale werkvoorziening en begeleid werken te herhalen en niet te verwijzen naar die toelichting.

2. Opbouw van de regeling

Hoofdstuk 1 bevat de begripsbepalingen. Gelet op de gewijzigde financieringssystematiek kon het tweede lid van artikel 1 van de Regeling uitvoering sociale werkvoorziening en begeleid werken vervallen.

Hoofdstuk 2 behandelt met name de indicatie en herindicatie. In hoofdstuk 1 zijn regels opgenomen ten aanzien van de inschakeling van deskundigen door de Centrale organisatie werk en inkomen (CWI), de situaties waarin door CWI voorzien dient te worden in multidisciplinair overleg en de onverenigbaarheid van functies met de betrokkenheid als deskundige bij het onderzoek van CWI. Deze regels zijn vormgegeven conform hetgeen daaromtrent is opgenomen in de nota van toelichting op het Besluit uitvoering sociale werkvoorziening en begeleid werken, zoals dit besluit in een algemeen overleg d.d. 2 juni 2004 met de Vaste Commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid is besproken (Kamerstukken II 2003/04, 29 225, nr. 17 Herdruk).

Anders dan in de Regeling uitvoering sociale werkvoorziening en begeleid werken zijn evenwel geen regels opgenomen over de kwalificatie van de deskundigen omdat in artikel 3, derde lid, van het Besluit uitvoering sociale werkvoorziening en begeleid werken (hierna: het besluit) per 1 januari 2008 niet langer is opgenomen dat nadere regels worden gesteld omtrent het opleidings- en ervaringsniveau van artsen, psychologen en arbeidsdeskundigen die worden ingeschakeld bij het onderzoek dat de CWI verricht in het kader van de indicatiestelling.

Nieuw is artikel 4 waarin geregeld wordt waneer de geïndiceerde (niet) beschikbaar is om een dienstbetrekking in het kader van de Wet sociale werkvoorziening (hierna: de wet) te aanvaarden. Op grond van artikel 8, tweede lid, onderdeel e, van het besluit wordt de plaatsing op de wachtlijst beëindigd met ingang van de dag dat betrokkene niet beschikbaar is om een dienstbetrekking als bedoeld in artikel 2 of artikel 7 van de wet te aanvaarden. Bovendien kan het college op grond van artikel 12, derde lid, onderdeel e, van de wet bij niet beschikbaarheid van een geïndiceerde zonder dienstbetrekking diens indicatiebeschikking of herindicatiebeschikking intrekken. Op grond van artikel 8, zesde lid, van het besluit worden bij ministeriële regeling regels gesteld wanneer geïndiceerden beschikbaar zijn om een dienstbetrekking als bedoeld in artikel 2, eerste lid, of artikel 7 van de wet te aanvaarden.

Hoofdstuk 3 bevat de nadere regels die nog nodig zijn in het kader van de financieringssystematiek (garantiestelling) alsmede regels over de betaling van de uitkering en een nadere voorwaarde in het kader van de Stimuleringsuitkering begeleid werken. Regels over de betaling waren tot 1 januari 2008 opgenomen in het besluit. Artikel 8, vierde lid, van de wet stelt thans dat deze regels worden gesteld bij ministeriële regeling. Aangezien de taakstelling begeleid werken is vervangen door de Stimuleringsuitkering begeleid werken kon artikel 5 van de Regeling uitvoering sociale werkvoorziening en begeleid werken vervallen. Artikel 6 van die regeling is niet langer opgenomen omdat gemeenten – als verantwoordelijken voor de uitvoering van de wet – geacht worden zelf te bepalen aan welke kwaliteitscriteria een door hen in te schakelen begeleidingsorganisatie moet voldoen.

Hoofdstuk 4 gaat over de informatievoorziening. Artikel 9 van de Regeling uitvoering sociale werkvoorziening en begeleid werken is niet langer opgenomen omdat de verantwoordingsinformatie op grond van artikel 13 van de wet zal gaan verlopen via de bijlage inzake specifieke uitkeringen bij de gemeentelijke jaarrekening. Met ingang van 2008 wordt bovendien geen ‘Voorlopige volume en financiële informatie’ meer opgevraagd.

De statistische beleidsinformatie, de zogenoemde Wsw-statistiek, wordt door gemeenten en CWI verstrekt aan het rijk. In de bijlagen horende bij de Regeling SUWI is geregeld welke informatie CWI aan het rijk verstrekt over de uitvoering van de indicatiestelling. Daarnaast worden door CWI in het kader van de Wsw-statistiek gegevens verstrekt over alle personen die of voor wie een indicatie is aangevraagd. Door gemeenten worden in dit kader gegevens verstrekt over alle ingezetenen die op de wachtlijst staan dan wel een dienstbetrekking hebben. De gemeenten en CWI stellen de gegevens op persoonsniveau in formele zin ter beschikking van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (hierna: de minister). De feitelijke gegevensverzameling en -bewerking worden door de minister in handen gelegd van een extern bureau dat deze werkzaamheden in zijn opdracht uitvoert. In de regeling is opgenomen wie door de minister als bewerker is aangewezen. De verzameling, bewerking en bewaring van de gegevens vindt plaats onder de volledige verantwoordelijkheid van de minister. De positie van de externe bewerker is hiermee niet wezenlijk anders dan die van bijvoorbeeld een administratiekantoor ten opzichte van het bedrijf waarvoor deze de personeelsadministratie verzorgt. De persoonsgegevens worden slechts aan derden verstrekt in opdracht van de minister. Deze zal dit alleen doen als gegevensverstrekking noodzakelijk is ten behoeve van nader statistisch of wetenschappelijk onderzoek. Waar dat gepast is, zullen zo nodig aanvullende voorwaarden worden gesteld om te waarborgen dat van de gegevens geen ongewenst gebruik wordt gemaakt. De minister zal de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en CWI op de hoogte stellen van nader statistisch of wetenschappelijk onderzoek waarbij gegevensverstrekking aan derden aan de orde is. Gelet op de aard van dergelijke onderzoeken zullen gegevens over herkenbare individuele personen niet aan derden ter beschikking worden gesteld en evenmin aan gemeenten of andere organisaties die betrokken zijn bij de uitvoering van de wet. Overigens zijn partijen die, in welke vorm dan ook, de beschikking krijgen over gegevens die op grond van deze regeling zijn verstrekt, zonder meer onderworpen aan de algemene wettelijke bepalingen over de bescherming van persoonsgegevens. De gegevens zullen zonder nadere voorwaarden wel ter beschikking staan van de VNG. Als vertegenwoordiger van de gemeenten en in het bijzonder in haar positie als CAO-partij dient zij toegang te hebben tot de gegevens. Daarnaast ontvangt het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) op grond van diens instellingswet de benodigde gegevens. In de te verstrekken gegevens is het burgerservicenummer opgenomen om de gegevens over de Wsw die over verschillende perioden zijn verkregen, met elkaar in verband te kunnen brengen. Op grond van de wet is de gemeente bevoegd het burgerservicenummer in de administratie op te nemen. Dat geldt ook voor CWI. Omdat de onderhavige regeling onderdeel uitmaakt van de wetgeving, is de verstrekking daarvan ten behoeve van de statistiek een vereiste voor de uitvoering van de wet.

Artikelsgewijs

Artikel 2. Inschakeling deskundigen bij het onderzoek

In het kader van de aanvraag tot indicatie (en herindicatie) verricht CWI het in artikel 3 van het besluit bedoelde onderzoek. Dit onderzoek wordt op adequate wijze verricht door personen die over voldoende deskundigheid beschikken. Dit is in artikel 3, tweede lid, van het besluit vastgelegd. Zo nodig schakelt CWI bij het onderzoek een arbeidsdeskundige, een arts of een psycholoog in. Het is aan CWI om dit te bepalen. In twee situaties is CWI gehouden vorm te geven aan een multidisciplinair overleg waar zowel een arbeidsdeskundige, een arts als een psycholoog aan deelnemen. Dit is ten eerste het geval indien niet duidelijk is of de aanvrager al dan niet tot de doelgroep behoort, omdat CWI tegenstrijdige informatie heeft ontvangen van afzonderlijke deskundigen. In deze situatie wordt CWI voor het dilemma geplaatst welk(e) advies(zen) te volgen. In zo’n situatie is het zinvol dat CWI de adviezen ter nadere beoordeling voorlegt in het multidisciplinaire overleg waar de verschillende disciplines zijn vertegenwoordigd. CWI dient daarnaast vorm te geven aan multidisciplinair overleg indien CWI ondanks de uitgebrachte adviezen gerede twijfel heeft of de aanvrager al dan niet tot de doelgroep behoort.

Artikel 3. Onverenigbare functies

Een aantal functies is onverenigbaar met de betrokkenheid als deskundige bij het onderzoek van CWI. Dit is gedaan om de onafhankelijkheid van de deskundigen te waarborgen. Met deze onverenigbare functies wordt mogelijke belangenverstrengeling voorkomen. Met name deskundigen die verbonden zijn met de woongemeente, met het sw-bedrijf dat is aangewezen door de woongemeente – dan wel een organisatie waarin dat sw-bedrijf ten minste de helft van de stemmen in de algemene vergadering van die organisatie vertegenwoordigt dan wel waarin die rechtspersoon anderszins op directe of indirecte wijze de bestuurlijke zeggenschap heeft – of met een begeleidingsorganisatie die is ingeschakeld door de woongemeente mogen niet als deskundige door CWI bij het onderzoek worden betrokken. Voor deskundigen van arbodiensten geldt dat ze niet tevens werkzaam mogen zijn ten behoeve van de sociale werkvoorziening van de woongemeente. Het tweede lid voorziet in de situatie dat de uitvoering van de wet geheel of gedeeltelijk is overgedragen in het kader van een gemeenschappelijke regeling. De opgenomen onverenigbare functies zijn nadrukkelijk niet bedoeld om de relatie met de praktijk te verliezen. Informatie vanuit de praktijk, bijvoorbeeld over het functioneren van een werknemer in geval van herindicatie, die wordt verstrekt door de gemeente, al dan niet in samenspraak met het sw-bedrijf, bij de aanvraag voor herindicatie zal door CWI worden meegenomen en gewogen in het onderzoek.

Artikel 4. Beschikbaarheid

Uitgangspunt is dat de geïndiceerde beschikbaar is om een dienstbetrekking als bedoeld in artikel 2, eerste lid, of artikel 7 van de wet te aanvaarden. Er zijn evenwel omstandigheden waaronder betrokkene niet in staat zal zijn een dergelijke dienstbetrekking te aanvaarden of er vanuit dient te worden gegaan dat dat niet het geval zal zijn. Deze omstandigheden zijn opgesomd in het eerste lid van dit artikel. Indien een dergelijke omstandigheid zich voordoet wordt op grond van artikel 8, tweede lid, onderdeel e, van het besluit de plaatsing op de wachtlijst beëindigd. Bovendien kan het college op grond van artikel 12, derde lid, onderdeel e, de (her)indicatiebeschikking intrekken.

Onderdeel a ziet op de situatie dat de geïndiceerde in verband met ongeschiktheid ten gevolge van ziekte of gebrek niet in staat is tot het verrichten van arbeid onder aangepaste omstandigheden indien hij dat gedurende een ononderbroken periode van ten minste 13 weken is geweest. De niet-beschikbaarheid op grond van dit artikel vangt niet aan op de eerste dag van ziekte, maar pas na ommekomst van die 13 weken. Onder ziekte of gebrek wordt niet verstaan zwangerschap of bevalling. Een vrouw die als gevolg van zwangerschap of bevalling niet in staat is tot het verrichten van arbeid onder aangepaste omstandigheden valt derhalve niet onder het toepassingsbereik van het eerste lid, onderdeel a, van dit artikel. Dat wordt overigens anders indien zij na afloop van de bevalling ten gevolge van een door de zwangerschap of bevalling ontstane ziekte of gebrek ongeschikt blijft voor het verrichten van arbeid onder aangepaste omstandigheden. Aangezien het bevallingsverlof op grond van artikel 3:1, derde lid, van de Wet arbeid en zorg ten minste tien aaneengesloten weken bedraagt, begint het tellen van de 13 weken ongeschiktheid ten gevolge van ziekte of gebrek dan ook op de eerste dag na die tien weken na de bevalling. Gekozen is voor een periode van 13 weken om aan te sluiten bij artikel 11, derde lid, van de wet.

Het begrip ‘rechtens zijn vrijheid ontnomen’ van onderdeel b komt overeen met het begrip dat wordt gehanteerd in – onder andere – de Wet werk en bijstand. Het omvat niet alleen gevangenisstraf, maar ook andere vormen van ‘rechtens zijn vrijheid ontnomen’ vallen onder deze definitie. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan gijzeling wegens niet-nakoming van wettelijke verplichtingen, dwangopname op grond van de Wet bijzondere opneming in psychiatrische ziekenhuizen en vreemdelingenbewaring. Ook voorlopige hechtenis valt eronder. In het tweede lid is – overeenkomstig de Wet werk en bijstand – geregeld dat dit onderdeel niet van toepassing is op de geïndiceerde die behoort tot een categorie van personen als bedoeld in artikel 1 van het Besluit extramurale vrijheidsbeneming en sociale zekerheid. Het gaat daarbij om bepaalde categorieën personen waarbij de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel plaatsvindt buiten een penitentiaire inrichting, een inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelde of de justitiële jeugdinrichting, bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichting.

Met betrekking tot onderdeel e merk ik op dat onder gedragingen zowel wordt verstaan een handelen als nalaten. De geïndiceerde die bijvoorbeeld niet reageert op een uitnodiging tot herindicatie en die – gewezen op de eventuele consequenties – wederom niet reageert op een volgende uitnodiging hiertoe dient derhalve als niet beschikbaar te worden gekwalificeerd.

Indien de omstandigheid die tot niet beschikbaarheid heeft geleid ophoudt te bestaan kan betrokkene, zolang zijn (her)indicatiebeschikking niet is ingetrokken, terug worden geplaatst op de wachtlijst. Zijn plek op de wachtlijst wordt daarbij gebaseerd op zijn oorspronkelijke datum van zijn indicatiebeschikking (zie artikel 8, eerste lid, van het besluit). Indien de (her)indicatiebeschikking is ingetrokken zal betrokkene opnieuw geïndiceerd moeten worden. Als dan wordt vastgesteld dat betrokkene tot de doelgroep van de wet behoort, wordt de plaats op de wachtlijst gebaseerd op de datum van de nieuwe indicatiebeschikking. De aanvraag van de nieuwe indicatiebeschikking kan niet eerder plaatsvinden dan twaalf maanden na de intrekking (zie artikel 11, vierde lid, onderdeel a, onder 3o, van de wet).

Artikel 5. Garantiestelling

In dit artikel wordt het totaal aantal arbeidsjaren vastgesteld dat nodig is voor de toepassing van de garantiestelling, bedoeld in artikel 16, zesde lid, van het besluit. Dit aantal arbeidsjaren wordt jaarlijks iteratief berekend. Het percentage, bedoeld in artikel 16, zesde lid, van het besluit hoeft nog niet te worden ingevuld voor 2008, gelet op artikel 19, derde lid, van het besluit.

Artikel 6. Betaalbaarstelling

Dit artikel komt overeen met hetgeen tot 1 januari 2008 was opgenomen in artikel 19 van het besluit.

Artikelen 7. Opschorting van betaling

In artikel 20 van het besluit was een bevoegdheid voor de minister opgenomen tot opschorting van de betaling van de uitkering bij het niet of niet volledig binnen de daarvoor gestelde termijn ontvangen van bescheiden. Het beleid van de minister inzake het aanhouden van betaling van voorschotten (ook wel het stopbeleid genoemd) was neergelegd in het Besluit van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 5 april 2007, Directie Werk en Bijstand, nr. W&B/SFI/07/11306, houdende vaststelling van beleidsregels inzake de handhaving van termijnvoorschriften op grond van Wet sociale werkvoorziening (Stcrt. 76). Die beleidsregels worden – aangepast aan de nieuwe verantwoordingssystematiek via de bijlage inzake specifieke uitkeringen bij de gemeentelijke jaarrekening – opgenomen in dit artikel.

De wijziging van de financieringssystematiek is onder meer gepaard gegaan met een forse deregulerings- en derapportageoperatie. Dit heeft ertoe geleid dat de verantwoordingsset voor de minister inmiddels de grens van het absolute minimum heeft bereikt. Tijdige en juiste aanlevering van de thans resterende gegevensset door gemeenten is voor de minister van groot belang. De door gemeenten te leveren gegevens zijn noodzakelijk voor het vaststellen van de uitkering aan gemeenten voor het komende uitvoeringsjaar, voor het vaststellen van de uitkering aan gemeenten voor het voorgaande uitvoeringsjaar – waartoe ook de terugvordering bij een onvoldoende aantal gerealiseerde arbeidsjaren behoort – voor het vaststellen van de rijksbegroting en voor het uitvoeren van het toezicht. Vanwege genoemde belangen zal de minister de naleving van de termijnvoorschriften strak handhaven. Het maakt daarbij niet uit of de gemeenten de informatie rechtstreeks aan de minister moeten zenden (nadere uitvraag van die informatie die voor het financieel beheer van de wet van belang is) dan wel aan de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (bijlage bij de jaarrekening). De handhaving van de termijnvoorschriften geschiedt door stopzetting van de voorschotbetalingen. Hervatting daarvan vindt plaats op de vijftiende van de kalendermaand na de maand waarin alsnog de informatie is geleverd. Waar het gaat om de bijlage bij de jaarrekening en de bijbehorende accountantsverklaring is aanvullend geregeld dat als deze worden aangeleverd na 15 juli maar voor 1 augustus van het kalenderjaar volgend op het kalenderjaar waarop zij betrekking hebben, de hervatting van de voorschotbetalingen pas plaatsvindt per de daaropvolgende15 september. Aldus wordt voorkomen dat aanlevering in die periode zonder gevolgen blijft en de einddatum voor de aanlevering de facto opschuift naar 1 augustus.

Het is overigens wel zo dat zowel de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties als de minister (wanneer er sprake is van door de minister gevraagde aanvullende informatie die noodzakelijk voor is voor het financieel beheer van de wet) uitstel kan verlenen in geval van overmacht. Er is sprake van overmacht als de oorzaak van het niet tijdig kunnen verstrekken van de gevraagde informatie is gelegen in omstandigheden, die niet in de invloedssfeer van de gemeente liggen en waarvoor de gemeente ook niet verantwoordelijk is. Als de oorzaak van het niet tijdig verstrekken van gevraagde informatie is gelegen in storingen in het geautomatiseerde systeem, het niet tijdig aanleveren van gegevens door derden, ziekte van personeel, en dergelijke is er geen sprake overmacht in de hiervoor bedoelde zin.

Artikel 8. Nadere voorwaarden Stimuleringsuitkering begeleid werken

Op grond van artikel 18, tweede lid, onderdeel c, van het besluit kunnen er aan een dienstbetrekking als bedoeld in artikel 7 van de wet nadere voorwaarden worden gesteld voordat deze geldt als begeleid werken in de zin van artikel 18 van het besluit en dus meetelt voor de Stimuleringsuitkering begeleid werken. In dit artikel wordt als voorwaarde gesteld dat de dienstbetrekking moet zijn aangegaan voor ten minste zes maanden om in aanmerking te komen voor een bonus begeleid werken. Dat betekent dus niet dat de dienstbetrekking ook zes maanden moet hebben geduurd. Een dienstbetrekking als bedoeld in artikel 7 van de wet die is aangegaan voor ten minste zes maanden doch slechts – bijvoorbeeld – twee maanden heeft geduurd wordt ook aangemerkt als begeleid werken in de zin van artikel 18 van het besluit. Het aantal gerealiseerde arbeidsjaren bedraagt in dat geval 2/12 arbeidsjaar.

Artikel 11. Statistische basisgegevens gemeente

De regeling richt zich tot alle gemeenten die geïndiceerde ingezetenen hebben. In het tweede lid van artikel 11 is geregeld dat binnen zes weken na afloop van een halfjaarsperiode de gegevens moeten zijn verstrekt aan de door de minister aangewezen bewerker. De eerstkomende feitelijke verstrekking zal dus uiterlijk 15 februari 2008 plaatsvinden en betrekking hebben op de personen die in de periode 1 juli 2007 tot en met 31 december 2007 tot de wachtlijst of het werknemersbestand behoorden of ten aanzien van wie CWI een aanvraag tot indicatie in behandeling heeft genomen. Het begrip ‘bewerker’ is overgenomen uit de algemene wetgeving omtrent de privacy-bescherming. Het gaat hierbij om een partij die ten behoeve van een verantwoordelijke feitelijk de gegevens verwerkt en daarbij geheel overeenkomstig de instructies van die verantwoordelijke handelt. De bewerker neemt zelf geen enkele beslissing over het gebruik van de gegevens, het verstrekken daarvan aan derden, de duur van de gegevensopslag en dergelijke.

Artikel 12. De bewerker

In dit artikel komt tot uitdrukking dat de bewerker (van de gegevens van gemeenten en CWI) onder volledige regie en verantwoordelijkheid staat van de minister. In het algemene deel van deze toelichting is al ingegaan op de betekenis hiervan.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

A. Aboutaleb

Naar boven