Protocol gemeentelijke vervoerbedrijven

Beleidsregel met betrekking tot de verklaring van de onafhankelijke deskundige conform artikel 69, vijfde lid, van de Wet personenvervoer 2000

Nr. P_600051/19.B1007

1. Inleiding

Artikel 69, vijfde lid, van de Wet personenvervoer 2000 (hierna: Wp2000) verplicht gemeentelijke vervoerbedrijven (hierna: GVB’s) tot het jaarlijks door een onafhankelijke deskundige laten opstellen van een verklaring over het voorgaande boekjaar. Uit de verklaring blijkt:

1. of de financiële verhoudingen tussen het GVB en haar dochter- en zusterbedrijven, voor zover deze bedrijven openbaar vervoer, besloten busvervoer of taxivervoer verrichten, dan wel werkzaamheden die daarmee rechtstreeks samenhangen, voldoet aan de in artikel 69, tweede lid onderdeel a, en derde lid, Wp2000 gestelde eisen, en,

2. of middelen die het GVB aanwendt of verkrijgt voor het verrichten van metro- en/of tramvervoer, benut voor het verrichten van busvervoer, vervoer dat per AMvB gelijkgesteld is aan openbaar vervoer en werkzaamheden die daarmee rechtstreeks samenhangen, voor zover het GVB daarmee voordelen verkrijgt die verder gaan dan in het normale handelsverkeer gebruikelijk is.

Op grond van artikel 87, vierde lid, Wp2000 is het de taak van de Raad van Bestuur van de Nederlandse Mededingingsautoriteit (hierna: de Raad) om er op toe te zien dat een dergelijke verklaring wordt opgesteld, dat deze verklaring voldoet aan de eisen uit de Wp2000 en dat deze verklaring ter inzage is gelegd op alle kantoren van het GVB.

Doelstelling van het, in deze beleidsregel uitgewerkte, ‘Protocol gemeentelijke vervoerbedrijven’ is om uiteen te zetten op welke wijze de Raad de wet toepast. Het protocol bevat algemene en specifieke uitgangspunten die de Raad en/of de door haar gemandateerde medewerkers hanteert bij de uitvoering van haar werkzaamheden voor het toezicht op artikel 69, vijfde lid, Wp2000. In de bijlage bij het protocol wordt aangegeven op welke wijze de uitkomsten van de assurance-werkzaamheden kunnen worden gerapporteerd.

Indien uit de rapportage van een GVB blijkt dat de onafhankelijke deskundige de in deze beleidsregel neergelegde aanwijzingen heeft gevolgd en dat de rapportage ter inzage is gelegd, wordt het GVB geacht aan artikel 69, vijfde lid, Wp2000 te voldoen. In bijzondere omstandigheden kan de Raad op grond van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht afwijken van deze beleidsregel.

Het protocol bevat de huidige inzichten van de Raad ten aanzien van het assurance-rapport zoals genoemd in artikel 69, vijfde lid, Wp2000. Deze inzichten kunnen wijzigen. De Raad kan het protocol te allen tijde intrekken of wijzigen.

Bij de totstandkoming van het protocol is gebruikgemaakt van opmerkingen van vertegenwoordigers van de GVB’s en accountants die optreden als onafhankelijke deskundigen.

2. Algemene uitgangspunten

2.1 Onafhankelijke deskundige

Het rapport moet worden opgesteld door een registeraccountant (RA) of een accountant-administratieconsulent (AA, ingeschreven in het register ex artikel 36 Wet op de AA, dus een AA in de zin van artikel 393, boek 2 Burgerlijk wetboek). Dit kunnen dus ook overheidsaccountants zijn. Deze accountants worden aangemerkt als onafhankelijk deskundige in de zin van artikel 69, vijfde lid, Wp2000. Dit ontslaat de accountant (RA of AA) niet van zijn/haar eigen verantwoordelijkheid vast te stellen - conform eigen gedragscodes - of hij/zij onafhankelijk is.

2.2 Assurance-rapport

In de W2000 wordt gesproken over een ‘verklaring van een onafhankelijke deskundige’. Vanuit de doelstelling die de WP2000 beoogt, wordt in de accountantsregelgeving bij dergelijke opdrachten niet gesproken van het begrip ‘verklaring’ maar van ‘Assurance-rapport’. Een assurance-opdracht is een opdracht waarbij een accountant een conclusie formuleert die is bedoeld om het vertrouwen van de beoogde gebruikers, niet zijnde de verantwoordelijke partij, in de uitkomst van de evaluatie of de toetsing van het object van onderzoek ten opzichte van de criteria, te versterken. Bij assurance-opdrachten kan sprake zijn van het verkrijgen van een redelijke mate van zekerheid en van een beperkte mate van zekerheid. Bij een redelijke mate van zekerheid wordt in positieve bewoordingen gerapporteerd in de conclusie en bij een beperkte mate van zekerheid wordt de conclusie in negatieve bewoordingen geformuleerd.

2.3 Object en reikwijdte van het onderzoek

Object van onderzoek zijn:

• alle financiële verhoudingen en transacties die gedurende het boekjaar hebben plaatsgevonden tussen het GVB en het dochter- en/of zusterbedrijf, zijnde vervoerder1 of zijnde een bedrijf dat werkzaamheden verricht die daarmee rechtstreeks samenhangen;

• De administratie van het GVB, met name voor zover betrekking hebbend op de registratie van baten en lasten van het busvervoer en van het railgebondenvervoer2.

Reikwijdte van het onderzoek strekt zich uit van enerzijds de (financiële) administratie en (financiële) transacties van het gemeentelijk vervoerbedrijf zelf tot de rechtstreekse verhoudingen en transacties tussen het gemeentelijk vervoerbedrijf en het dochter- en/of zusterbedrijf, zijnde vervoerder.

Artikel 69, tweede lid onder a, Wp2000 doelt op rechtstreekse bevoordeling, daarmee is de financiële verhouding tussen GVB en betreffende dochter- of zusteronderneming relevant. In principe vallen transacties die via andere dochter- of zusterbedrijven worden geleid buiten artikel 69, vijfde lid, Wp2000. Transacties die de facto neerkomen op een bevoordeling van een groepsmaatschappij, maar die worden geleid via een dochter- of zusteronderneming die slechts aandelen houdt in andere vennootschappen en verder geen concrete bedrijfsactiviteiten ontplooit, moeten eveneens worden onderzocht.

Artikel 69, tweede lid onder b, Wp2000, doelt op bevoordeling tussen het busvervoer enerzijds en het railgebondenvervoer anderzijds, binnen het GVB dat de concessie(s) voor deze OV-activiteiten uitvoert.

In het vervolg van dit protocol zullen in dit kader de termen ‘modaliteit busvervoer’ en ‘modaliteit railgebondenvervoer’ worden gebruikt.

Opgemerkt moet worden dat artikel 69, tweede lid, onder b spreekt van voordelen die het GVB verkrijgt die verder gaan dan in het in het normale handelsverkeer gebruikelijk is. Het voordeel voor het GVB uit zich in een betere concurrentiepositie bij aanbestedingen voor concessies. Dit neemt niet weg dat de rapportage zich richt op bevoordeling tussen de modaliteiten railgebondenvervoer en busvervoer. Juist door deze bevoordeling verkrijgt het gehele GVB voordelen bij aanbestedingen.

2.4 Gewenste mate van zekerheid

De uitvoering van de assurance-opdracht is primair erop gericht een redelijke mate van zekerheid te verschaffen omtrent de bepalingen die in de Wp2000 zijn opgenomen onder artikel 69 lid 2 a en b alsmede lid 5 onder b.

Het gericht zijn op een redelijke mate van zekerheid leidt ertoe dat de accountant in zijn rapportage in positieve bewoordingen concludeert. Het is mogelijk dat de accountant door bepaalde omstandigheden niet in staat is om een redelijke mate van zekerheid te verschaffen. In deze gevallen beschrijft de accountant in het assurance-rapport de omstandigheden die hiertoe hebben geleid en verstrekt de accountant een beperkte mate van zekerheid. Dit komt tot uitdrukking in een in negatieve bewoordingen verstrekte conclusie.

2.5 Materialiteit

Het materieel belang bij de uitvoering van deze assurance-opdracht wordt door de accountant ingeschat in overeenstemming met de hieromtrent gestelde bepalingen in het Stramien voor Assurance-opdrachten alsmede NV COS 3000.

In het kader van dit protocol dient materialiteit te worden bezien vanuit de mogelijk bevoordeelde dochter- en/of zusterbedrijven en/of de modaliteiten busvervoer enerzijds en railgebondenvervoer anderzijds. De materialiteit dient te worden bepaald per dochter- en/of zusterbedrijf respectievelijk per modaliteit die valt binnen de reikwijdte van het onderzoek. Dit betekent dat voor de te onderzoeken financiële verhoudingen en transacties per dochter- of zusterbedrijf respectievelijk modaliteit een afzonderlijke materialiteit geldt.

Om het werken met meerdere materialiteiten te vermijden mag uit efficiencyoverwegingen worden gekozen voor één overall materialiteit bestaande uit de laagste van de per dochter- of zusterbedrijf respectievelijk modaliteit bepaalde materialiteiten.

Bepaling van de materialiteiten dient plaats te vinden in overeenstemming met Nederlands recht, waaronder NV COS 320, Materieel belang in de accountantscontrole met betrekking tot controleopdrachten als zou een afzonderlijke (jaarrekening)controle worden uitgevoerd op het dochter- of zusterbedrijf respectievelijk modaliteit.

2.6 Omgaan met geconstateerde bevoordelingen of onzekerheden ten aanzien van bevoordeling

Voor wat betreft de rapportage door de accountant dienen in ieder geval geconstateerde bevoordelingen en/of onzekerheden ten aanzien van mogelijke bevoordeling, waarvan het belang individueel of in totaal groter is dan 5% van de gehanteerde materialiteit te worden gerapporteerd.

2.7 Nadere voorschriften controle- en overige standaarden (NV COS)

De werkzaamheden dienen te worden verricht in overeenstemming met NV COS 3000 alsmede het Stramien voor Assurance-opdrachten met inachtneming van het onderhavige ‘Protocol gemeentelijke vervoerbedrijven’.

3. Specifieke vereisten

Hieronder volgt een opsomming van aandachtspunten die de accountant bij de uitvoering van zijn werkzaamheden en rapportage daarover dient te betrekken. Per object van onderzoek zijn aandachtspunten opgenomen.

De aandachtspunten kunnen derhalve betrekking hebben op:

• Alle financiële verhoudingen en transacties die gedurende het boekjaar hebben plaatsgevonden tussen het GVB en het dochter- en/of zusterbedrijf;

• De administratie van het GVB, met name voor zover betrekking hebbend op de registratie van baten en lasten van het busvervoer en van het railgebondenvervoer.

Bij de indeling van de aandachtspunten is zoveel als mogelijk aansluiting gezocht bij de systematiek van de jaarrekeningcontrole. De reden hiervoor is om de integratie van het controleprotocol in de jaarrekeningcontrole te vergemakkelijken. Dit bevordert een efficiënte uitvoering van het protocol.

Financiële verhoudingen en transacties tussen het GVB en het dochter- en/of zusterbedrijf

3.1 Immateriële vaste activa

Zijn immateriële vaste activa gekocht en/of verkocht tegen een vergoeding die ligt onder respectievelijk boven de reële waarde (marktwaarde of indirecte opbrengstwaarde)?

Zijn immateriële vaste activa in gebruik gegeven/genomen tegen een vergoeding die ligt onder respectievelijk boven de reële waarde (marktwaarde of indirecte opbrengstwaarde), bijvoorbeeld rechten op gebruik van haltes, opstapplaatsen en andere rechten en licenties?

3.2 Materiële vaste activa

Zijn materiële vaste activa gekocht en/of verkocht tegen een vergoeding die lager respectievelijk hoger is dan de redelijkerwijs daaraan toe te rekenen kosten? Denk hier ook aan condities zoals betalingstermijnen, vergoedingen voor onderhoud en lange garantieperiodes.

Zijn materiële vaste activa in gebruik gegeven/genomen of gehuurd/verhuurd tegen een vergoeding die respectievelijk lager of hoger is dan de redelijkerwijs daaraan toe te rekenen kosten? Is bij de bepaling van de vergoeding rekening gehouden met normale en werkelijke bezetting, met andere woorden wie draagt de kosten van onderbezetting?

3.3 Financiële vaste activa

Heeft inbreng (in natura) bij nieuw opgerichte deelnemingen plaatsgevonden tegen reële waarden?

Vinden kapitaalstortingen plaats tegen reële aandelenkoersen?

Is de nieuw opgerichte deelneming overgekapitaliseerd? (Bijvoorbeeld als inbreng volledig in eigen vermogen is geschiedt, dan is de nieuw opgerichte vennootschap voorzien van een solvabiliteit die mogelijk ruim gunstiger is dan de concurrentie en met als gevolg daarvan gunstiger financieringslasten.)

Zijn leningen verstrekt tegen niet-marktconforme condities, waaronder rente, aflossingsschema, verkregen zekerheden en achterstellingen?

3.4 Voorraden

Zijn voorraden gekocht en/of verkocht tegen een vergoeding die lager respectievelijk hoger is dan de redelijkerwijs daaraan toe te rekenen kosten? Denk hier ook aan condities zoals betalingstermijnen, recht op retour, etc.

3.5 Vorderingen

Worden vorderingen verstrekt tegen zakelijke condities (looptijd, rente, inbaarheid)?

3.6 Liquide middelen

Is sprake van bevoordeling van dochter- of zusterbedrijf uit hoofde van paraplufinanciering c.q. compt-joint kredietfaciliteiten waarbij sprake is van o.a. kruislingse zekerheidsstellingen en renteverrekeningsclausules?

3.7 Langlopende en kortlopende schulden

Zijn leningen en/of handelskredieten verstrekt tegen niet-marktconforme condities, waaronder rente, aflossingsschema, verkregen zekerheden, achterstellingen?

3.8 Niet uit de balans blijkende verplichtingen

Zijn er niet uit de balans blijkende verplichtingen jegens het dochter- of zusterbedrijf of vice versa die leiden tot een bevoordeling, bijvoorbeeld gezamenlijke (inkoop)contracten?

3.9 Winst- en verliesrekening

Worden door het GVB diensten geleverd of afgenomen tegen een vergoeding die respectievelijk lager of hoger is dan de redelijkerwijs daaraan toe te rekenen kosten?

Voorbeelden van diensten zijn terbeschikkingstelling van materieel, personeel, gebouwen en terreinen, werkruimte, het leveren van onderhoud, verzorgen van opleidingen, verzorgen van (salaris-)administratie en andere stafdiensten (PZ, juridisch, facilitair).

Wordt bij de bepaling van kostprijstarieven uitgegaan van bedrijfseconomische principes?

3.10 Gegevens over individuele gebruikers van openbaar vervoer

U stelt vast welke gegevensverzamelingen over individuele gebruikers van openbaar vervoer worden gebruikt binnen de bedrijfsprocessen van het GVB.

U stelt vast of sprake is van adequate toegangsbeveiliging op deze gegevensverzamelingen gedurende het jaar.

Beoordeel de beveiligingsmaatregelen gericht op bewaring van de integriteit van de gegevensverzamelingen en de privacybescherming (aansluiting met Wet Bescherming Persoonsgegevens).

U stelt vast of gedurende het jaar sprake is geweest van geheimhoudingsregels voor personeel wat toegang heeft tot deze gegevensverzamelingen.

Informeer en beoordeel aan de hand van onderliggende stukken of verstrekkingen van gegevens over individuele gebruikers van openbaar vervoer hebben plaatsgevonden en tegen welke voorwaarden.

3.11 Gebruik van de naam en het beeldmerk van het openbaar vervoerbedrijf

U stelt vast of naam en/of beeldmerk van het GVB worden gebruikt bij een dochter- of zusterbedrijf in de volgende gevallen:

• bedrijfsnaam;

• materieel;

• bedrijfskleding;

• briefpapier;

• internet;

• reclame-uitingen.

Indien naam en/of beeldmerk zijn gebruikt, informeer en beoordeel aan de hand van onderliggende stukken of sprake is geweest van toestemming.

De administratie van het GVB, met name voor zover betrekking hebbend op de registratie van baten en lasten van het busvervoer en van het railgebondenvervoer

3.12 Inrichting administratie

Is de administratie van het gemeentelijk vervoerbedrijf zodanig ingericht dat hieruit de baten en lasten kunnen worden afgeleid die samenhangen met de modaliteiten busvervoer en railgebondenvervoer?

3.13 Toerekeningsystematiek

Zijn de beginselen op grond waarvan de baten en lasten worden toegerekend aan de modaliteiten binnen het GVB, waaronder de modaliteiten busvervoer en railgebondenvervoer duidelijk vastgelegd?

Vormen deze beginselen als zodanig een toerekeningsystematiek die ook daadwerkelijk onderdeel uitmaakt van de administratieve verwerkingswijze binnen het GVB?

Wordt deze systematiek, in het bijzonder voor zover van toepassing op de modaliteiten busvervoer en railgebondenvervoer, juist en consistent toegepast?

3.14 Bevoordeling modaliteiten

Is er sprake van causaliteit tussen de toegerekende baten en lasten en de modaliteiten, in het bijzonder busvervoer en railgebondenvervoer, waaraan deze worden toegerekend?

Wordt bij de bepaling van kostprijstarieven voor intern doorbelaste diensten uitgegaan van bedrijfseconomische principes?

Worden direct op de modaliteiten busvervoer en railgebondenvervoer betrekking hebbende baten en lasten ook direct aan deze modaliteiten toegerekend?

Worden indirect op de modaliteiten busvervoer en railgebondenvervoer betrekking hebbende baten en lasten op basis van verdeelsleutels aan de modaliteiten busvervoer en railgebondenvervoer toegerekend?

Zijn deze verdeelsleutels zodanig samengesteld dat sprake is van een logische, causale, consistente én controleerbare samenhang tussen de toe te rekenen indirecte prestaties (en bijbehorende baten en lasten) en de modaliteiten, in het bijzonder busvervoer en railgebondenvervoer, waar zij betrekking op hebben?

4. Het Assurance-rapport

Het resultaat van de werkzaamheden van de onafhankelijke deskundige dient te worden vastgelegd in een Assurance-rapport. De werkzaamheden alsmede de wijze van rapportage door de onafhankelijk deskundige dient in overeenstemming te zijn met NV COS 3000 alsmede het Stramien voor Assurance-opdrachten.

Indien de onafhankelijke deskundige heeft geconstateerd dat er bevoordeling heeft plaatsgevonden van een dochter- of zusterondernemer dan wel dat bevoordeling heeft plaatsgevonden tussen de modaliteit busvervoer enerzijds en railgebondenvervoer anderzijds, moet dit expliciet in het assurance-rapport worden vermeld.

5. Inwerkingtreding

Het protocol treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst.

Het controleprotocol gemeentelijke vervoerbedrijven wordt ingetrokken3.

20 december 2007.
De Raad van Bestuur van de Nederlandse Mededingingsautoriteit,
P. Kalbfleisch.
R.J.P. Jansen.
G.J.L. Zijl.

Bijlage: Assurance-rapport

... (De leiding van het gemeentelijk vervoerbedrijf)

... (Adres)

... (Postcode, woonplaats)

... (Plaats, datum)

Betreft: Assurance-rapport inzake artikel 69 van de Wet personenvervoer 2000

Geachte ...,

Ingevolge uw opdracht hebben wij over de periode ... tot en met ... een onderzoek verricht, gebaseerd op de eisen van artikel 69 van de Wet personenvervoer 2000 (hierna: Wp2000). De opdracht houdt in dat wij nagaan of door (het gemeentelijk vervoerbedrijf) is voldaan aan de eisen die worden gesteld in de Wp2000, in het bijzonder artikel 69 tweede en vijfde lid van de Wp2000. De aan onze werkzaamheden ten grondslag liggende informatie is opgesteld onder verantwoordelijkheid van de leiding van (het gemeentelijk vervoerbedrijf). Het is onze verantwoordelijkheid een uitspraak te doen over de uitkomsten van ons onderzoek. Dit rapport bevat de uitkomsten van ons onderzoek.

Werkzaamheden

Onze werkzaamheden zijn verricht in overeenstemming met Nederlands recht, waaronder NV COS 3000, ‘Assurance-opdrachten anders dan opdrachten tot controle of beoordeling van historische financiële informatie’, aangevuld met overige werkzaamheden die wij in de gegeven omstandigheden noodzakelijk achten om een deugdelijke grondslag te verkrijgen om ons oordeel op te baseren. Voorts hebben wij het “protocol gemeentelijke vervoerbedrijven” in acht genomen bij de verrichting van onze werkzaamheden.

Op grond van het gestelde in artikel 69, in het bijzonder tweede en vijfde lid van de Wp2000 zijn onze werkzaamheden de volgende:

1. Nagaan of, en zo ja welke, dochter- of zusterbedrijven van (het gemeentelijk vervoerbedrijf) vervoerders zijn zoals bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Wp2000 of werkzaamheden verrichten die daarmee rechtstreeks samenhangen.

2. Nagaan of bedoelde dochter- of zusterbedrijven door (het gemeentelijk vervoerbedrijf) bevoordeeld zijn boven anderen, waarmee zij in concurrentie treden. In artikel 69, derde lid, van de Wp2000 wordt als zodanig in ieder geval aangemerkt:

• het leveren van goederen of diensten tegen een vergoeding die lager is dan de redelijkerwijs daaraan toe te rekenen kosten;

• het ter beschikking stellen van financiële middelen anders dan ten laste van het eigen vermogen dan wel ten laste van het eigen vermogen anders dan tegen een in het handelsverkeer gebruikelijke vergoeding;

• het verstrekken van gegevens over individuele gebruikers van openbaar vervoer, tenzij deze onder gelijke voorwaarden ook ter beschikking worden gesteld aan derden die met de betrokken onderneming in concurrentie treden;

• het toestaan van het gebruik van de naam en het beeldmerk van het openbaar vervoerbedrijf op een wijze waardoor verwarring bij het publiek is te duchten over de herkomst van goederen en diensten.

3. Nagaan of middelen die (het gemeentelijk vervoerbedrijf) aanwendt of verkrijgt voor het verrichten van metro- of tramvervoer, zo lang dit vervoer niet is aanbesteed, niet benutten voor het verrichten van busvervoer of de in de onderdelen b of c van artikel 69, eerste lid, Wp2000, bedoelde werkzaamheden voor zover (het gemeentelijk vervoerbedrijf) daarmee voordelen verkrijgt die verder gaan dan in het normale handelsverkeer gebruikelijk is.

In het bijzonder hebben wij de volgende werkzaamheden verricht4:

a) ... [puntsgewijs aanvullen met verrichte werkzaamheden met inachtneming van de specifieke vereisten in het protocol gemeentelijke vervoerbedrijven paragraaf 3].

Deze werkzaamheden zijn verricht in overeenstemming met hetgeen in de paragrafen 2 en 3 van het protocol gemeentelijke vervoerbedrijven is bepaald.

Conclusie5

I. Met onze werkzaamheden zoals bedoeld onder a) hebben wij vastgesteld dat de bedoelde dochter- of zusterbedrijven van (het gemeentelijk vervoerbedrijf) de volgende zijn:

- ... (naam dochter- of zusterbedrijf 1)

- ... (naam dochter- of zusterbedrijf 2)

- ....

Ons onderzoek heeft zich, met inachtneming van hetgeen in paragraaf 2.3. van het protocol gemeentelijk vervoerbedrijven is gesteld, uitsluitend gericht op:

• de rechtstreekse financiële verhoudingen en transacties tussen het (het gemeentelijk vervoerbedrijf) en de hierboven genoemde dochter- of zusterbedrijven;

• de administratie van (het gemeentelijk vervoerbedrijf), met name voor zover betrekking hebbend op de registratie van baten en lasten van het busvervoer en van het tram- of metrovervoer.

II. Uit onze werkzaamheden zoals hierboven aangegeven onder de punten(invullen) tot en met (invullen) is gebleken dat er geen rechtstreekse bevoordelingen van dochter- of zusterbedrijven hebben plaatsgevonden in het kader van de Wp2000.

III. Uit onze werkzaamheden zoals hierboven aangegeven onder de punten(invullen) tot en met (invullen) is gebleken dat, in het kader van de Wp2000, middelen die (het gemeentelijk vervoerbedrijf) heeft aangewend of verkregen voor het verrichten van metro- of tramvervoer niet zijn benut voor het verrichten van busvervoer of overige werkzaamheden de in de onderdelen b of c van artikel 69, eerste lid, van de Wp2000 bedoelde werkzaamheden voor zover (het gemeentelijk vervoerbedrijf) daarmee voordelen verkrijgt die verder gaan dan in het normale handelsverkeer gebruikelijk is.

Wij geven toestemming dit assurance-rapport voor een ieder ter inzage te leggen bij uw kantoren.

(Plaats, Datum, Ondertekening)

1 Vervoerder in de zin van artikel 1, onderdeel k, van de Wp2000.

2 Met railgebondenvervoer wordt in deze beleidsregel de terminologie ‘tram- en/of metrovervoer’ van artikel 69 van de Wp2000 bedoeld.

3 Staatscourant 28 september 2004, nr. 186/pagina 25.

4 De verrichtte werkzaamheden moeten expliciet worden gemaakt. De lijst moet zo nodig worden aangevuld. In de volgende paragraaf ‘Uitkomsten van onze werkzaamheden’ dient van iedere werkzaamheid een bevinding te worden geformuleerd. Combinaties zijn toelaatbaar.

5 In deze tekst wordt uitgegaan van een goedkeurende conclusie. Indien er sprake is van materiële bevoordeling(en) dan dient dit vermeld te worden en dient een andere dan een goedkeurende conclusie te worden gegeven.

Naar boven