Tijdelijke subsidieregeling gesloten jeugdzorg 2008

Tijdelijke regeling van de Minister voor Jeugd en Gezin van 19 december 2007, nr. DJB/JZ-2819852, houdende vaststelling van subsidieregels voor zorgaanbieders ten behoeve van het verblijf en behandeling van jeugdigen in accommodaties voor gesloten jeugdzorg voor 2008

De Minister voor Jeugd en Gezin,

Gelet op artikel VII, zevende lid, van de Wet tot wijziging van de Wet op de jeugdzorg met betrekking tot jeugdzorg waarop aanspraak bestaat ingevolge de wet in gesloten setting;

Besluit:

Hoofdstuk I

Algemene bepalingen

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder:

a. wet: Wet op de jeugdzorg;

b. de Minister: de Minister voor Jeugd en Gezin;

c. subsidie: een instellingssubsidie of een projectsubsidie;

d. instellingssubsidie: een aan een zorgaanbieder per boekjaar verstrekte subsidie ten behoeve van het verblijf van jeugdigen in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg en gedurende het verblijf verleende jeugdzorg;

e. projectsubsidie: subsidie met een incidenteel karakter in de kosten van de activiteiten als bedoeld in artikel 14;

f. zorgaanbieder: een voormalige justitiële jeugdinrichting, een bestaand initiatief voor gesloten jeugdzorg of een nieuw initiatief voor gesloten jeugdzorg;

g. voormalige justitiële jeugdinrichtingen: de zorgaanbieders die tot 1 januari 2008, op grond van het Subsidiebesluit justitiële jeugdinrichtingen, subsidie ontvingen van de Minister van Justitie;

h. bestaande initiatieven voor gesloten jeugdzorg: de zorgaanbieders, die tot 1 januari 2008 van de provincie of grootstedelijke regio subsidie ontvingen voor gesloten jeugdzorg, waarvoor de Minister aan die provincies een projectuitkering beschikbaar heeft gesteld;

i. nieuwe initiatieven voor gesloten jeugdzorg: privaatrechtelijke rechtspersonen met volledige rechtsbevoegdheid, niet zijnde de zorgaanbieders, genoemd in onderdeel g en h;

j. accommodatie voor gesloten jeugdzorg: een accommodatie als bedoeld in artikel 29 k, eerste lid, van de wet.

Artikel 2

1. Op de verstrekking van instellingssubsidies zijn naast de bepalingen uit deze regeling de bepalingen van hoofdstuk III van de Subsidieregeling VWS-subsidies van toepassing met uitzondering van artikel 30, eerste lid, artikel 30, derde lid, artikel 31, artikel 32, artikel 34, en artikel 42 tot en met artikel 44.

2. Op de verstrekking van projectsubsidies zijn naast de bepalingen van deze regeling de bepalingen van hoofdstuk II van de Subsidieregeling VWS-subsidies van toepassing.

Hoofdstuk II

Instellingssubsidies

Artikel 3

Afdeling 4.2.8 van de Algemene wet bestuursrecht is, met uitzondering van artikel 4:64, eerste lid, onder a, van toepassing op instellingssubsidies.

§ 1

Algemene bepalingen

Artikel 4

1. Voor het activiteitenplan en de begroting, bedoeld in artikel 4:61 van de Algemene wet bestuursrecht, gebruiken de voormalige justitiële jeugdinrichtingen de formulieren die de zij in het kader van hun subsidieaanvraag bij de Minister van Justitie voor het jaar 2007 hebben ingediend.

2. Voor het activiteitenplan en de begroting, bedoeld in artikel 4:61 van de Algemene wet bestuursrecht gebruiken de bestaande initiatieven voor gesloten jeugdzorg de formulieren die zij in het kader van hun subsidieaanvraag voor het jaar 2007 bij de provincie of grootstedelijke regio hebben ingediend. De formulieren, genoemd in de eerste volzin, gaan vergezeld van een aanbiedingsbrief die door het bevoegd gezag is ondertekend.

3. Voor het activiteitenplan en de begroting, bedoeld in artikel 4:61 van de Algemene wet bestuursrecht maken de nieuwe initiatieven voor gesloten jeugdzorg gebruik van een door de Minister vastgesteld formulier.

§ 2

Berekeningswijze

Artikel 5

De hoogte van een instellingssubsidie wordt bepaald door een door de Minister vast te stellen prijs per plaats per accommodatie voor gesloten jeugdzorg te vermenigvuldigen met de vastgestelde capaciteit.

Artikel 6

1. Bij de verlening van een instellingssubsidie kan de Minister gedurende het jaar bepalen dat het subsidiebedrag door hem wordt bijgesteld op basis van algemene loon- en prijsontwikkelingen.

2. Met het oog op de toepassing van het eerste lid kan de Minister bij de verlening van de subsidie tevens bepalen welk deel van het subsidiebedrag in aanmerking zal worden genomen voor een bijstelling in verband met de ontwikkeling van het prijspeil, onderscheidenlijk van de kosten van de arbeidsvoorwaarden.

3. Indien een subsidie met toepassing van het eerste lid wordt bijgesteld, kan de bevoorschotting overeenkomstig worden gewijzigd.

§ 3

Bevoorschotting

Artikel 7

1. De Minister verstrekt de volgende voorschotten op de verleende instellingssubsidie: in januari 15%, februari 7%, maart 7%, april 7%, mei 15%, juni 7%, juli 7%, augustus 7%, september 3%, oktober 11% en november 14% van het voor het desbetreffende jaar verleende subsidiebedrag.

2. De Minister kan van het gestelde in het eerste lid op verzoek van de subsidieontvanger afwijken en in het geval dat een aanvraag om instellingssubsidie later wordt ingediend dan in artikel 4:60 van de Algemene wet bestuursrecht is bepaald.

§ 4

Subsidievaststelling

Artikel 8

1. In afwijking van artikel 4:74, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht dient de ontvanger van een instellingssubsidie binnen vier maanden na afloop van het boekjaar een aanvraag tot vaststelling van de subsidie in.

2. Voor het financieel verslag en het activiteitenverslag als bedoeld in artikel 4:75 van de Algemene wet bestuursrecht gebruiken de voormalige justitiële jeugdinrichtingen de formulieren die zij in het kader van hun aanvraag tot subsidievaststelling bij de Minister van Justitie voor het jaar 2007 hebben ingediend.

3. Voor het financieel verslag en het activiteitenverslag als bedoeld in artikel 4:75 van de Algemene wet bestuursrecht gebruiken de bestaande en nieuwe initiatieven voor gesloten jeugdzorg de formulieren die zij in het kader van hun aanvraag tot subsidievaststelling bij de provincie of grootstedelijke regio voor het jaar 2007 hebben ingediend.

Artikel 9

1. Het financieel verslag of, indien de ontvanger van een instellingssubsidie verplicht is tot het opstellen van een jaarrekening als bedoeld in artikel 361 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, de jaarrekening gaat vergezeld van een verklaring van een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, overeenkomstig een door de Minister vastgestelde modelaccountantsverklaring.

2. Het financieel verslag of de jaarrekening gaat vergezeld van een rapportage omtrent de naleving van de subsidiebepalingen door de subsidieontvanger, opgesteld door een accountant, overeenkomstig een door de Minister vastgesteld controleprotocol.

3. Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing indien het totaal van de door de Minister verleende subsidies met betrekking tot dat jaar minder dan € 125.000 bedraagt.

Artikel 10

De ontvanger van een instellingssubsidie draagt er zorg voor dat de accountant meewerkt aan door of namens de departementale auditdienst in te stellen onderzoeken naar de door de accountant verrichte werkzaamheden.

Artikel 11

1. Binnen vijf maanden na ontvangst van de aanvraag, bedoeld in artikel 8, eerste lid, geeft de Minister een beschikking tot vaststelling van de subsidie.

2. Bij de vaststelling van de instellingssubsidie vindt bij een gemiddelde jaarbezetting, uitgedrukt in verblijfdagen, van minder dan 90% een percentuele verlaging van de subsidie plaatst. De percentuele verlaging wordt bepaald met behulp van de volgende formule:

De procentuele verlaging wordt bepaald met behulp van de volgende formules:

voor inrichtingen met een vastgestelde capaciteit tot 100 plaatsen:

(90% - gerealiseerde bezettingsgraad) × (vastgestelde capaciteit/100) × 50%

voor inrichtingen met een vastgestelde capaciteit vanaf 100 plaatsen:

(90% - gerealiseerde bezettingsgraad) × 50%

Artikel 12

1. De ontvanger van een instellingssubsidie vormt een egalisatiereserve.

2. In afwijking van artikel 4:72, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt het aan de egalisatiereserve toe te voegen dan wel te onttrekken bedrag berekend door het totaal van de met de gesubsidieerde activiteiten samenhangende baten, waaronder de vastgestelde instellingssubsidie en de gerealiseerde overige baten, te verminderen met de lasten van de gesubsidieerde activiteiten. Deze uitkomst wordt vervolgens toegerekend naar rato van de vastgestelde instellingssubsidie en de in de ingediende begroting vermelde, met de gesubsidieerde activiteiten samenhangende overige baten.

3. De egalisatiereserve bedraagt niet meer dan 10% van de in enig jaar verleende instellingssubsidie.

Hoofdstuk III

Projectsubsidies

Artikel 13

1. De Minister kan subsidieplafonds vaststellen voor het verstrekken van projectsubsidies.

2. Een besluit tot vaststelling van een subsidieplafond wordt in de Staatscourant bekend gemaakt.

Artikel 14

De Minister kan een instelling een projectsubsidie verstrekken voor:

– bouwprojecten;

– bijzondere projecten of doeleinden.

Hoofdstuk IV

Slotbepalingen

Artikel 15

Indien het bij koninklijke boodschap van 7 juli 2006 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Wet op de jeugdzorg met betrekking tot jeugdzorg waarop aanspraak bestaat ingevolge de wet in gesloten setting (gesloten jeugdzorg) (Kamerstukken II 2005/2006, 30 644, nr. 1+2), nadat het tot wet is verheven, in werking treedt, treedt deze regeling op hetzelfde moment in werking. Deze regeling vervalt met ingang van 1 januari 2009 met dien verstande dat deze regeling van toepassing blijft op subsidies die op grond van deze regeling zijn verleend of vastgesteld.

Artikel 16

Deze regeling wordt aangehaald als: Tijdelijke subsidieregeling gesloten jeugdzorg 2008.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister voor Jeugd en Gezin, A. Rouvoet.

Toelichting

Algemeen

Door de wijziging van de Wet op de jeugdzorg met betrekking tot jeugdzorg waarop aanspraak bestaat ingevolge de wet in gesloten setting (gesloten jeugdzorg) wordt het mogelijk dat jeugdigen met ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen op basis van een rechterlijke machtiging opgenomen kunnen worden in een gesloten accommodatie voor jeugdzorg en niet meer in jeugdgevangenissen.

Om aan de maatschappelijke behoefte tegemoet te komen, worden met ingang van 1 januari 2008 accommodaties voor gesloten jeugdzorg in het leven geroepen. De opbouw van de benodigde capaciteit, waarmee de genoemde vraag geaccommodeerd kan worden, vindt de komende jaren plaats. Dit gebeurt enerzijds door de overheveling van een aantal justitiële jeugdinrichtingen van het Ministerie van Justitie naar het Ministerie voor Jeugd en Gezin en anderzijds door het opbouwen van nieuwe accommodaties voor gesloten jeugdzorg.

De overheveling van de justitiële jeugdinrichtingen geschiedt in drie tranches. De eerste tranche 2008 justitiële jeugdinrichtingen is bij ontwerp-begroting 2008 overgeheveld. De tweede en derde tranche worden bij de ontwerp-begrotingen 2009 en 2010 overgeheveld.

Met de opbouw van nieuwe accommodaties voor gesloten jeugdzorg is – vooruitlopend op de inwerkingtreding van de wijziging van de Wet op de jeugdzorg – reeds gestart door het Ministerie voor Jeugd en Gezin.

Beide hierboven geschetste ontwikkelingen leiden ertoe dat bij de inwerkingtreding van de wijziging van de Wet op de jeugdzorg op 1 januari 2008 formeel sprake is van accommodaties voor gesloten jeugdzorg. Op grond van artikel VII, zevende lid, van de Wet tot wijziging van de Wet op de jeugdzorg met betrekking tot jeugdzorg waarop aanspraak bestaat ingevolge de wet in gesloten setting, komen die accommodaties voor subsidie in aanmerking.

De Tijdelijke subsidieregeling gesloten jeugdzorg 2008 biedt de Minister voor Jeugd en Gezin een basis voor de subsidiëring van zorgaanbieders, die accommodaties voor gesloten jeugdzorg hebben waarin jeugdigen met ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen op basis van een rechterlijke machtiging verblijven en behandeld worden. Opgemerkt moet worden dat de onderhavige regeling tot doel heeft zoveel mogelijk aan te sluiten bij de Subsidieregeling VWS-subsidies die met ingang van 1 juli 2006 in werking is getreden. De Subsidieregeling VWS-subsidies bevat het totaal aan regels die in het algemeen gelden voor de VWS-subsidies. Indien daartoe aanleiding is kunnen bij aparte Ministeriële regeling afwijkende of aanvullende regels worden gesteld. De Tijdelijke subsidieregeling gesloten jeugdzorg 2008 voorziet in de afwijkende en aanvullende regels die van toepassing zijn op de subsidiëring van zorgaanbieders, die subsidie ontvangen van de Minister voor Jeugd en Gezin ten behoeve van het verblijf en de behandeling van jeugdigen in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg.

Bij de subsidiëring wordt rekening gehouden met de subsidievoorwaarden, zoals die gelden tot 1 januari 2008, van enerzijds de Minister van Justitie bij de subsidiëring van de justitiële jeugdinrichtingen en anderzijds de Ministerie voor Jeugd en Gezin bij de subsidiëring van de provincies in het kader van de ontwikkeling van de nieuwe initiatieven voor gesloten jeugdzorg. De regeling is dan ook van tijdelijke aard en derhalve van kracht tot 1 januari 2009.

Artikelsgewijs

Artikel 1

Dit artikel bevat de omschrijving van een aantal begrippen dat nog niet in de Subsidieregeling VWS-subsidies is gedefinieerd, met uitzondering van de begrippen Minister, subsidies, instellingssubsidies en projectsubsidies.

Artikel 2

Dit artikel regelt, dat naast de bepalingen van deze regeling de bepalingen van hoofdstuk II en hoofdstuk III van de Subsidieregeling VWS-subsidies van toepassing zijn op de verstrekking van de subsidie aan zorgaanbieders die accommodaties voor gesloten jeugdzorg in stand houden.

Artikel 3

Met artikel 3 is de facultatieve afdeling 4.2.8 van de Awb van toepassing verklaard op instellingssubsidies. Deze afdeling is bedoeld voor subsidies die per boekjaar worden verstrekt aan rechtspersonen ter bekostiging van structurele activiteiten. Bij instellingssubsidies is hiervan sprake. In het verlengde van de wens de administratieve lasten te verlichten, ligt het ook in de rede daar waar mogelijk de subsidiebepalingen voor subsidieontvangers te uniformeren. Door afdeling 4.2.8. van toepassing te verklaren wordt hierin voorzien. In de praktijk betekent dit dat naast de overige artikelen over subsidies uit hoofdstuk 4 van de Awb, nu ook de artikelen 4:58 tot en met 4:80 van toepassing zijn op de instellingssubsidies. Indien van de regels uit afdeling 4.2.8. wordt afgeweken of indien aanvullende bepalingen wenselijk zijn dan wordt dit in de onderhavige regeling tot uitdrukking gebracht. Zo blijkt bijvoorbeeld uit artikel 4:60 van de Awb dat de termijn voor indiening van de subsidieaanvraag dertien weken is, maar is in het tweede lid van artikel 30 van de Subsidieregeling VWS-subsidies opgenomen dat de Minister vrijstelling of ontheffing van de indieningstermijn van dertien weken kan verlenen.

Verder wordt in het eerste lid één bepaling uit afdeling 4.2.8. niet van toepassing verklaard, namelijk artikel 4:64, eerste lid, onder a, dat voorschrijft dat de subsidieaanvraag vergezeld dient te gaan van een afschrift van de oprichtingsakte van de rechtspersoon dan wel van de statuten zoals deze laatstelijk gewijzigd zijn. In verband met de gewenste reductie van de administratieve lasten voor subsidieontvangers is er voor gekozen dat deze gegevens indien nodig door het Ministerie zelf worden opgevraagd bij het geldende openbaar register.

Artikel 4

Om de subsidieaanvraag te kunnen beoordelen is in artikel 4:61 voorgeschreven dat de aanvraag vergezeld gaat van een activiteitenplan en een begroting.

Voor de voormalige justitiële jeugdinrichtingen en de bestaande initiatieven voor gesloten jeugdzorg wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de situatie zoals deze gold vóór 1 januari 2008. De voormalige justitiële jeugdinrichtingen gebruiken de formulieren die zij in het kader van hun subsidieaanvraag bij de Minister van Justitie voor het jaar 2007 hebben ingediend. De bestaande initiatieven voor gesloten jeugdzorg gebruiken in het kader van hun subsidieaanvraag de formulieren die zij voor het jaar 2007 bij de provincie of grootstedelijke regio hebben ingediend, inclusief een aanbiedingsbrief die door het bevoegd gezag is ondertekend.

Voor het activiteitenplan en de begroting maken de nieuwe initiatieven voor gesloten jeugdzorg gebruik van een door de Minister vastgesteld formulier. Het formulier is na 1 januari 2008 via de website van het Ministerie voor Jeugd en Gezin te downloaden. Het formulier bevat een format voor het opstellen van het activiteitenplan en voor de begroting. Het formulier kan via de post of via de elektronische weg naar de Minister verzonden worden. De elektronische weg heeft de voorkeur. Bij de inrichting van de formulieren zal zonodig in de toekomst aangesloten worden bij de ontwikkelingen met betrekking tot digitale informatieoverdracht.

Artikel 5

In dit artikel is de berekeningwijze voor instellingssubsidie opgenomen voor de accommodaties voor gesloten jeugdzorg. De berekeningswijze sluit aan op de situatie zoals die vóór 1 januari 2008 gold.

Zowel de voormalige justitiële jeugdinrichtingen als de bestaande en nieuwe initiatieven voor gesloten jeugdzorg ontvangen een subsidie op basis van een prijs per capaciteitsplaats.

Dit betekent voor de subsidieverlening voor het jaar 2008 dat bij gelijkblijvende capaciteit het subsidiebedrag gelijk zal zijn aan het subsidiebedrag voor 2007 en in het geval sprake is van een hogere of lagere capaciteit in 2008 het subsidiebedrag voor 2008 verhoogd, respectievelijk verlaagd wordt ten opzichte van het subsidiebedrag voor 2007.

Zoals reeds eerder vermeld, geldt deze regeling tot 1 januari 2009. Het streven is om met ingang van 1 januari 2009 voor alle zorgaanbieders van een definitieve regeling gebruik te maken.

Artikel 6

Dit artikel bevat de standaardbepaling over de mogelijkheid tot aanpassing van de subsidies aan loon- en prijsontwikkelingen. Bij de toepassing van deze bepaling zal overeenkomstig de afspraken tussen Rijk en sociale partners over de overheidsbijdrage arbeidskostenontwikkeling (OVA) gehandeld worden. Ten aanzien van de aanpassing aan de prijsontwikkeling wordt jaarlijks door de Rijksoverheid besloten, afhankelijk van de toestand van ’s Rijks Financiën.

Artikel 7

In dit artikel wordt bepaald dat de Minister voorschotten kan verstrekken op de instellingssubsidie. Op basis van de Subsidieregeling VWS-subsidies kunnen slechts voorschotten op de instellingssubsidie verstrekt worden nadat de subsidie is verleend.

Van dit ritme kan zoals blijkt uit het tweede lid worden afgeweken indien een subsidieaanvraag later dan 13 weken voor aanvang van het boekjaar wordt ingediend. Het gaat dan niet alleen om aanvragen die later dan 1 oktober binnenkomen, maar ook om aanvragen die weliswaar voor deze datum bij het Ministerie ontvangen zijn, maar nog niet volledig zijn. In die gevallen kan worden besloten dat de bevoorschotting wordt opgeschort.

Artikel 8

Artikel 8 maakt duidelijk dat het de verantwoordelijkheid van de subsidieontvanger is een aanvraag voor de vaststelling van de subsidie in te dienen. Hij heeft daarmee voor een deel zelf in de hand met welke snelheid de Minister tot de vaststelling kan overgaan. De termijn voor indiening van de vaststellingsaanvraag is in afwijking van artikel 4:74 van de Awb gesteld op vier maanden.

Voor het activiteitenverslag en het financieel verslag als bedoeld in artikel 4:75 van de Algemene wet bestuursrecht maken de voormalige justitiële jeugdinrichtingen en de bestaande en nieuwe initiatieven voor gesloten jeugdzorg gebruik van verschillende formulieren. De voormalige justitiële jeugdinrichtingen maken hiervoor gebruik van de formulieren die zij in het kader van hun aanvraag tot subsidievaststelling voor het jaar 2007 bij de Minister van Justitie moeten indienen. De bestaande en nieuwe initiatieven voor gesloten jeugdzorg maken gebruik van dezelfde soort formulieren die provincies dienen te gebruiken bij hun aanvraag tot vaststelling van de projectuitkering voor het jaar 2007.

Indien een subsidie-ontvanger geheel of in overwegende mate gesubsidieerd wordt door Jeugd en Gezin, dient blijkens artikel 4:76 van de Awb en artikel 30, vierde lid, van de Subsidieregeling VWS-subsidies, dit financieel verslag ook een balans met toelichting en een exploitatierekening met toelichting te behelzen. Deze balans en exploitatierekening zijn niet voorzien in het formulier en dienen derhalve separaat meegezonden te worden. In overwegende mate betekent in dit geval voor meer dan 50% gesubsidieerd door Jeugd en Gezin.

Beide formulieren zijn na 1 januari 2008 via de website van het Ministerie voor Jeugd en Gezin te downloaden en kunnen via de post of via de elektronische weg naar de Minister verzonden worden. De elektronische weg heeft de voorkeur. Bij de inrichting van de formulieren zal zonodig in de toekomst aangesloten worden bij de ontwikkelingen met betrekking tot digitale informatieoverdracht.

Artikel 9

Uitgangspunt van deze bepaling is dat elk financieel verslag of jaarrekening is voorzien van een accountantsverklaring en een rapportage over de naleving van de subsidiebepalingen op basis van een model accountantsverklaring, respectievelijk een zogenaamde controleprotocol. Hierop wordt in het derde lid een uitzondering gemaakt voor de gevallen waarin het totaal aan subsidies voor dat jaar verleend minder dan € 125.000,– is. Dit betekent dat in het geval er naast een instellingssubsidie één of meer projectsubsidies wordt verleend, het totaal van de door de Minister verleende subsidies bepalend is. Zo moet er, ter illustratie, bij een instellingssubsidie van € 100.000,– en een projectsubsidie van € 30.000,– (= € 130.000,– een accountantsverklaring opgesteld worden.

De voormalige justitiële jeugdinrichtingen en de bestaande en nieuwe initiatieven voor gesloten jeugdzorg maken gebruik van verschillende modellen en controleprotocollen voor de accountantsverklaring respectievelijk de rapportage over de naleving van de subsidiebepalingen.

De voormalige justitiële jeugdinrichtingen maken gebruik van de model accountantsverklaring en het controleprotocol die zij in het kader van hun aanvraag tot subsidievaststelling bij hun financieel verslag of de jaarrekening voor het jaar 2007 bij de Minister van Justitie moeten indienen. De bestaande en nieuwe initiatieven voor gesloten jeugdzorg maken gebruik van de model accountantsverklaring en het controleprotocol die provincies moeten gebruiken bij hun aanvraag tot vaststelling van de projectuitkering voor het jaar 2007.

Artikel 10

Voor de duidelijkheid zij er op gewezen dat de accountant die op grond van artikel 10 over de naleving van de subsidiebepalingen rapporteert de eigen accountant is van de subsidieontvanger. Op die manier wordt voorkomen dat onnodig twee accountants, namelijk de eigen en de departementale accountant, – deels – dezelfde werkzaamheden zouden verrichten.

Artikel 11

Omdat in afdeling 4.2.8 van de Awb geen concrete beslistermijn is opgenomen, maar hiervoor artikel 4:13 van de Awb geldt, wordt in het eerste lid van dit artikel zelf voorzien in een beslistermijn voor de subsidievaststelling. De termijn voor de subsidievaststelling is vijf maanden. Indien alle activiteiten zijn uitgevoerd, zal de Minister de subsidie in overeenstemming met de subsidieverlening vaststellen.

Bij uitvoering van de activiteiten zoals opgenomen in het activiteitenplan wordt bij de vaststelling van de instellingssubsidie rekening gehouden met de gemiddelde jaarbezetting, uitgedrukt in verblijfdagen, Indien de gemiddelde jaarbezetting minder dan 90% bedraagt, is er sprake van onderbezetting. In artikel 11, tweede lid, is bepaald op welke wijze de verleende instellingssubsidie bij onderbezetting verlaagd wordt. Bij het berekenen van de onderbezetting wordt rekening gehouden met de capaciteit van de accommodatie.

Artikel 12

In artikel 12 is voorgeschreven dat de ontvanger van een instellingssubsidie een egalisatiereserve als bedoeld in artikel 4:72 van de Awb dient te vormen. Indien er in enig jaar sprake is van een positief exploitatiesaldo kan de zorgaanbieder een bedrag toevoegen aan zijn egalisatiereserve. Deze toevoeging is gemaximeerd op 10% van de in dat jaar verleende instellingssubsidie. Dit betekent echter niet dat deze egalisatiereserve ongebreideld kan groeien. Derhalve is ook aan de egalisatiereserve zelf een maximum gesteld. De egalisatiereserve mag maximaal 10% van de in dat jaar verleende instellingssubsidie bedragen.

Niet alleen overschotten van subsidiegelden moeten aan de egalisatiereserve toegevoegd worden, ook eventuele tekorten kunnen ten laste van de egalisatiereserve worden gebracht. Voorwaarde hiervoor is dat de zorgaanbieder een positieve egalisatiereserve heeft om de tekorten op te kunnen vangen. Dit betekent dat een onttrekking aan de egalisatiereserve niet mag leiden tot een negatieve egalisatiereserve.

Artikel 14

Naast de instellingssubsidie in de reguliere exploitatie kunnen subsidies worden verstrekt voor de bouw of verbouw van een inrichting en voor bijzondere projecten of doeleinden. Subsidies voor bijzondere doeleinden kunnen bijvoorbeeld worden toegekend met het oog op vernieuwing van de voorzieningen van een accommodatie of ter bestrijding van bijzondere kosten ten behoeve van in de inrichting verblijvende jongeren. Het bedrag van dergelijke subsidies wordt door de Minister bepaald, onder andere met inachtneming van het eigen vermogen en de egalisatiereserve van de inrichting.

Artikel 15

De regeling is gebaseerd op de wet tot wijziging van de Wet op de jeugdzorg met betrekking tot jeugdzorg waarop aanspraak bestaat ingevolge de wet in gesloten setting, aangezien de grondslag van deze regeling is neergelegd in artikel VII, zevende lid, van bovengenoemde wet. Daarom dient de regeling gelijktijdig in werking te treden. Vanwege de tijdelijke aard van deze subsidieregeling, te weten voor het jaar 2008, komt de regeling te vervallen met ingang van 1 januari 2009. Om te kunnen waarborgen dat op verleende vastgestelde subsidie ook na 1 januari 2009 deze regeling van kracht blijft, is een zodanige overgangsbepaling opgenomen.

De Minister voor Jeugd en Gezin,

A. Rouvoet

Naar boven