Wijziging Uitvoeringsregeling Meststoffenwet

Regeling van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 12 december 2007, nr. TRCJZ/2007/3736, houdende wijziging van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

Handelende na overleg met de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer;

Gelet op Verordening (EG) nr. 2003/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 inzake meststoffen (PbEU L 304);

Gelet op de artikelen 38 en 40, tweede lid, van de Meststoffenwet en gelet op de artikelen 5, tweede lid, 7, 9, tweede lid, 19, zesde lid, 21, 36, 46, 55, derde lid, 56, 70, vierde lid, en 77 van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet;

Besluit:

Artikel I

De Uitvoeringsregeling Meststoffenwet1 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. De onderdelen e tot en met v worden geletterd f tot en met w.

2. Na onderdeel d wordt het volgende onderdeel ingevoegd:

e. gewasperceel: perceel of deel van een perceel met een minimale omvang van twee hectare waarop één en hetzelfde gewas als bedoeld in bijlage A, wordt geteeld;

3. De onderdelen m en n (nieuw) komen te luiden:

m. vervoersbewijs dierlijke meststoffen: vervoersbewijs als bedoeld in artikel 53 van het besluit in samenhang met artikel 60;

n. vervoersbewijs zuiveringsslib en compost: vervoersbewijs als bedoeld in artikel 55 van het besluit in samenhang met artikel 68;

B

Hoofdstuk 2 komt te luiden:

Hoofdstuk 2

Verhandelen van meststoffen

Artikel 4

Voor zover zij voldoen aan de artikelen 9 tot en met 15 van het besluit zijn aangewezen:

a. als afvalstoffen of reststoffen die als meststof kunnen worden verhandeld, de in bijlage Aa, onder I, opgenomen stoffen;

b. als afvalstoffen of reststoffen die als meststof kunnen worden verhandeld, de stoffen die behoren tot de in bijlage Aa, onder II, opgenomen categorieën afvalstoffen of reststoffen;

c. als afvalstoffen of reststoffen die bij de productie van de daarbij genoemde meststoffen kunnen worden gebruikt, de in bijlage Aa, onder III, opgenomen stoffen; en

d. als eindproducten die als meststof kunnen worden verhandeld, de in bijlage Aa, onder IV, opgenomen eindproducten van de aldaar omschreven bewerkingsprocédés.

Artikel 5

gereserveerd

Artikel 6

1. Het is niet toegestaan zuiveringsslib, de in bijlage Aa, onder I en II, opgenomen stoffen of de in bijlage Aa, onder IV, opgenomen eindproducten van de aldaar omschreven bewerkingsprocédés, onderling of met andere meststoffen te mengen.

2. Het is slechts toegestaan andere dan in het eerste lid bedoelde meststoffen te mengen, indien deze meststoffen afzonderlijk voldoen aan de bij of krachtens hoofdstuk III van het besluit ter zake van die meststoffen gestelde regels en het mengsel voldoet aan de bij of krachtens hoofdstuk III van het besluit ter zake van die meststoffen gestelde regels.

Artikel 7

1. Overige anorganische meststoffen die hoofdzakelijk zijn bedoeld om secundaire nutriënten te leveren, bevatten ten minste één van de volgende nutriënten, in de daarbij vermelde minimale hoeveelheid, uitgedrukt in gewichtsprocenten van de droge stof:

a. magnesiumoxide (MgO): ten minste 15%;

b. calciumoxide (CaO): ten minste 25%;

c. zwaveltrioxide (SO3): ten minste 25%;

d. natriumoxide (Na2O): ten minste 50%.

2. Overige anorganische meststoffen die hoofdzakelijk zijn bedoeld om micronutriënten te leveren, bevatten ten minste één van deze micronutriënten, in de in Bijlage 1, Hoofdstuk E, van de meststoffenverordening voorgeschreven minimale gehalten.

Artikel 8

Overige anorganische meststoffen die hoofdzakelijk zijn bedoeld om secundaire nutriënten te leveren, overschrijden niet de in bijlage Ab, onder tabel 1, opgenomen maximale waarden voor zware metalen, uitgedrukt in milligrammen per kilogram van het desbetreffende waardegevende bestanddeel.

Artikel 9

Overige anorganische meststoffen die hoofdzakelijk zijn bedoeld om secundaire nutriënten te leveren en die organisch materiaal van dierlijke of plantaardige oorsprong bevatten, overschrijden niet de in bijlage Ab, onder tabel 2, opgenomen maximale waarden voor organische microverontreinigingen, uitgedrukt in milligrammen per kilogram van het desbetreffende waardegevende bestanddeel.

Artikel 10

In geval het betreft anorganische meststoffen die niet alleen hoofdzakelijk zijn bedoeld om primaire of secundaire nutriënten te leveren, maar ook om de micronutriënten koper en zink te leveren, is artikel 14 van het besluit, voor zover het betreft de in bijlage II, onder tabel 1 van het besluit, opgenomen maximale waarden voor koper en zink onderscheidenlijk artikel 8, voor zover het betreft de in bijlage Ab, onder tabel 1, opgenomen maximale waarden voor koper en zink, niet van toepassing, voor zover:

a. de meststoffen overeenkomstig artikel 14 zijn voorzien van de gehalten aan koper onderscheidenlijk zink; en

b. zowel de hoeveelheden primaire of secundaire nutriënten als de hoeveelheden koper of zink die met de desbetreffende meststof worden opgebracht, passen binnen het totale bemestingsadvies.

Artikel 11

Overige anorganische meststoffen die hoofdzakelijk zijn bedoeld om micronutriënten te leveren zijn voorzien van een gebruiksaanwijzing die past bij de bodemgesteldheid en de teelt waarvoor de meststof wordt gebruikt.

Artikel 12

1. De gehalten stikstof en fosfaat in meststoffen, bedoeld in artikel 19, eerste lid, onderdeel d van het besluit, worden voor stikstof uitsluitend in de vorm van het element (N) en voor fosfaat in de vorm van het oxide (P2O5) en desgewenst in de vorm van het element (P) uitgedrukt

2. De waardegevende bestanddelen in meststoffen, bedoeld in artikel 19, eerste lid, onderdeel e, van het besluit, met uitzondering van stikstof en fosfaat behoeven uitsluitend te worden vermeld voor zover deze de in de artikelen 9 tot en met 12 van het besluit en de in artikel 7 van deze regeling bedoelde minimale hoeveelheden te boven gaan.

3. De in het tweede lid bedoelde gegevens worden voor kalium, calcium, magnesium, natrium en zwavel in de vorm van het oxide (K2O; CaO; MgO; Na2O; onderscheidenlijk SO3) en desgewenst in de vorm van het element (K; Ca; Mg; Na onderscheidenlijk S) uitgedrukt.

4. De hoeveelheid van de meststoffen, bedoeld in artikel 19, eerste lid, onderdeel f, van het besluit, wordt uitgedrukt in kilogrammen of in tonnen.

Artikel 13

1. Behalve de gegevens, bedoeld in artikel 19, eerste lid, van het besluit zijn overige organische meststoffen en overige anorganische meststoffen die bestaan uit de in bijlage Aa opgenomen stoffen, voorzien van het nummer waaronder de desbetreffende stof op deze bijlage is vermeld.

2. Behalve de gegevens, bedoeld in artikel 19, eerste lid, van het besluit zijn mengsels van meststoffen voorzien van gegevens over de meststoffen waaruit het mengsel bestaat en de verhouding waarin deze in het mengsel voorkomen.

3. Indien het mengsel mede bestaat uit ingevolge artikel 4, onderdeel c, aangewezen stoffen, wordt bij de in het tweede lid bedoelde vermelding over de samenstelling en verhouding tevens vermeld het nummer waaronder de desbetreffende stof op bijlage Aa, onder III, is vermeld.

Artikel 14

In geval het betreft anorganische meststoffen die niet alleen primaire of secundaire nutriënten, maar ook de micronutriënten koper of zink leveren, zijn de meststoffen voorzien van gegevens inzake de gehalten aan koper onderscheidenlijk zink.

Artikel 15

1. De gehalten aan stikstof, fosfor en kalium in EG-meststoffen worden voor stikstof uitsluitend in de vorm van het element (N) en voor fosfor en kalium in de vorm van het oxide (P2O5 onderscheidenlijk K 2O), en desgewenst in de vorm van het element (P onderscheidenlijk K) uitgedrukt.

2. De gehalten aan calcium, magnesium, natrium en zwavel in EG-meststoffen worden in de vorm van het oxide (CaO; MgO; Na2O; onderscheidenlijk SO3) en desgewenst in de vorm van het element (Ca; Mg; Na onderscheidenlijk S) uitgedrukt.

Artikel 16

1. De gehalten stikstof en fosfaat in meststoffen, bedoeld in artikel 19, eerste lid, onderdeel d van het besluit, worden in gewichtsprocenten vermeld en komen overeen met de gehalten stikstof en fosfaat zoals deze voor de desbetreffende meststof overeenkomstig artikel 17, dan wel artikel 92a tot en met 92b voor zover het zuiveringsslib of compost betreft, zijn vastgesteld

2. De waardegevende bestanddelen in meststoffen, bedoeld in artikel 19, eerste lid, onderdeel e, van het besluit, met uitzondering van stikstof en fosfaat worden in gewichtsprocenten of op gewichtsbasis vermeld en komen overeen met:

a. de gehalten aan overige nutriënten zoals deze voor de desbetreffende meststof overeenkomstig artikel 17 zijn vastgesteld;

b. het organischestofgehalte zoals dit voor de desbetreffende meststof overeenkomstig artikel 18 is vastgesteld; of

c. de neutraliserende waarde zoals deze voor de desbetreffende meststof overeenkomstig artikel 19 is vastgesteld.

Artikel 17

1. Het stikstofgehalte en het fosfaatgehalte in meststoffen, niet zijnde zuiveringsslib of compost, alsmede de gehalten aan overige nutriënten in meststoffen worden vastgesteld door middel van analyse van een uit de desbetreffende meststoffen volgens algemeen geldende bemonsteringsprincipes genomen representatief monster.

2. De analyse van het monster geschiedt overeenkomstig het protocol, dat voor de te onderscheiden categorieën meststoffen is opgenomen in bijlage Ac, onderdeel 1, of door middel van een methode die tenminste dezelfde waarborgen omvat, door een laboratorium dat blijkens accreditatie door de Raad aantoonbaar voldoet aan de norm NEN-EN-ISO/IEC 17025.

Artikel 18

1. Het organischestofgehalte in meststoffen wordt vastgesteld door middel van analyse van een uit de desbetreffende meststoffen volgens algemeen geldende bemonsteringsprincipes genomen representatief monster.

2. De analyse van dit monster geschiedt overeenkomstig het protocol, dat voor de te onderscheiden categorieën meststoffen is opgenomen in bijlage Ac, onderdeel 2, of door middel van een methode die tenminste dezelfde waarborgen omvat, door een laboratorium dat blijkens accreditatie door de Raad aantoonbaar voldoet aan de norm NEN-EN-ISO/IEC 17025.

Artikel 19

1. De neutraliserende waarde van meststoffen wordt vastgesteld door middel van analyse van een uit de desbetreffende meststoffen volgens algemeen geldende bemonsteringsprincipes genomen representatief monster.

2. De analyse van dit monster geschiedt overeenkomstig het protocol, dat voor de te onderscheiden categorieën meststoffen is opgenomen in bijlage Ac, onderdeel 3, of door middel van een methode die tenminste dezelfde waarborgen omvat, door een laboratorium dat blijkens accreditatie door de Raad aantoonbaar voldoet aan de norm NEN-EN-ISO/IEC 17025.

Artikel 20

1. Het drogestofgehalte in meststoffen wordt vastgesteld door middel van analyse van een uit de desbetreffende meststoffen volgens algemeen geldende bemonsteringsprincipes genomen representatief monster.

2. De analyse van dit monster geschiedt overeenkomstig het protocol, dat voor de te onderscheiden categorieën meststoffen is opgenomen in bijlage Ac, onderdeel 4, of door middel van een methode die tenminste dezelfde waarborgen omvat, door een laboratorium dat blijkens accreditatie door de Raad aantoonbaar voldoet aan de norm NEN-EN-ISO/IEC 17025.

Artikel 21

1. De hoeveelheden zware metalen in meststoffen worden vastgesteld door middel van analyse van een uit de desbetreffende meststoffen volgens algemeen geldende bemonsteringsprincipes genomen representatief monster.

2. De bemonstering van zuiveringsslib geschiedt ten minste in de frequentie, bedoeld in artikel 9, in samenhang met bijlage IIA, van richtlijn nr. 86/278/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 12 juni 1986, betreffende de bescherming van het milieu, in het bijzonder de bodem, bij het gebruik van zuiveringsslib in de landbouw (PbEG L 181).

3. De analyse van het monster geschiedt overeenkomstig het protocol, dat voor de te onderscheiden categorieën meststoffen is opgenomen in bijlage Ac, onderdeel 5, of door middel van een methode die tenminste dezelfde waarborgen omvat, door een laboratorium dat blijkens accreditatie door de Raad aantoonbaar voldoet aan de norm NEN-EN-ISO/IEC 17025.

Artikel 22

1. De hoeveelheden organische microverontreinigingen in meststoffen wordt vastgesteld door middel van analyse van een uit de desbetreffende meststoffen volgens algemeen geldende bemonsteringsprincipes genomen representatief monster.

2. De analyse van dit monster geschiedt overeenkomstig het protocol, dat voor de te onderscheiden categorieën meststoffen is opgenomen in bijlage Ac, onderdeel 6, of door middel van een methode die tenminste dezelfde waarborgen omvat, door een laboratorium dat blijkens accreditatie door de Raad aantoonbaar voldoet aan de norm NEN-EN-ISO/IEC 17025.

Artikel 23

Het tijdstip, bedoeld in artikel 77 van het besluit bedraagt voor alle meststoffen 1 januari 2010.

C

In artikel 30, eerste en tweede lid, wordt ‘elk perceel’ telkens vervangen door: elk perceel dan wel gewasperceel.

D

In artikel 31, tweede lid, wordt ‘de percelen’ telkens vervangen door: de percelen dan wel de gewaspercelen.

E

Artikel 32 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdeel a, wordt ‘de percelen grasland’ vervangen door: de percelen dan wel gewaspercelen grasland.

2. In het eerste lid, onderdeel b, wordt ‘de percelen bouwland’ vervangen door: de percelen dan wel gewaspercelen bouwland.

3. In het tweede lid wordt ‘het perceel’ vervangen door: het perceel dan wel gewasperceel.

F

Artikel 33 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt ‘de desbetreffende percelen’ vervangen door: de desbetreffende percelen dan wel de desbetreffende gewaspercelen.

2. In het tweede lid, aanhef en onderdelen b en e, wordt ‘perceel’ vervangen door: perceel dan wel gewasperceel.

3. In het tweede lid, onderdeel a, wordt ‘percelen’ vervangen door: percelen dan wel gewaspercelen.

G

Artikel 39 komt te luiden:

Artikel 39

Behalve de gegevens, bedoeld in artikel 32, tweede lid, van het besluit, bevat de administratie van de landbouwer gegevens over:

a. de hoeveelheid dierlijke meststoffen die in de periode van 1 januari tot en met 31 januari of van 16 september tot en met 31 december, op zijn bedrijf op bouwland op kleigrond of veengrond op of in de bodem is gebracht; en

b. de oppervlakte en de ligging van de percelen van zijn bedrijf waarop zuiveringsslib op of in de bodem is gebracht.

H

In artikel 42, eerste lid, onderdeel a, onder 3° en 4°, onderdeel b, wordt ‘zuiveringsslib, compost en mengsels van zuiveringsslib en compost’ vervangen door: zuiveringsslib en compost.

I

Artikel 45 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onder vernummering van het zevende en achtste lid tot het achtste en negende lid wordt het volgende lid ingevoegd:

7. Indien op een onderneming zuiveringsslib wordt geproduceerd of anderszins wordt bewerkt of verwerkt, verstrekt de intermediair behalve de gegevens, bedoeld in artikel 38, tweede lid, van het besluit, tevens een omschrijving van de in artikel 16, eerste lid, van het besluit bedoelde behandelingsmethode voor zuiveringsslib.

2. In het achtste lid (nieuw) wordt ‘Wijzigingen in de ingevolge artikel 38 van het besluit of het zesde lid geregistreerde gegevens’ vervangen door: Wijzigingen in de ingevolge artikel 38 van het besluit of het zesde of zevende lid geregistreerde gegevens.

3. In het negende lid (nieuw) wordt ‘intermediaire onderneming’ vervangen door: een onderneming in het kader waarvan meststoffen worden verhandeld,.

J

Artikel 46 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid vervalt.

2. Het tweede tot en met het zesde lid worden genummerd in eerste tot en met vijfde lid.

3. In het derde lid (nieuw), wordt ‘vervoersbewijs, onderscheidenlijk afleveringsbewijs’ vervangen door ‘vervoersbewijs dierlijke meststoffen, onderscheidenlijk vervoersbewijs zuiveringsslib en compost’ en wordt ‘zuiveringsslib, compost en mengsels van zuiveringsslib en compost’ vervangen door ‘zuiveringsslib of compost’.

4. De volgende leden worden toegevoegd:

6. Indien op een onderneming zuiveringsslib wordt geproduceerd of anderszins wordt bewerkt of verwerkt, bevat de administratie behalve de gegevens, bedoeld in artikel 39, tweede en derde lid, van het besluit tevens gegevens over:

a. de in artikel 16, eerste lid, van het besluit bedoelde behandelingsmethode voor zuiveringsslib;

b. de hoeveelheid geproduceerd, bewerkt of verwerkt zuiveringsslib; en

c. de gehalten aan droge stof, fosfaat en stikstof, de pH-waarde, het organisch stofgehalte en de hoeveelheden van de in bijlage II, onder tabel 2, bij het besluit opgenomen zware metalen in het zuiveringsslib alsmede de resultaten van de uitgevoerde bemonsteringen en analyses, bedoeld in artikel 21.

7. Indien op een onderneming compost wordt geproduceerd of anderszins wordt bewerkt of verwerkt, bevat de administratie behalve de gegevens, bedoeld in artikel 39, tweede en derde lid, van het besluit tevens gegevens over:

a. de hoeveelheid geproduceerde, bewerkte of verwerkte compost; en

b. de gehalten aan droge stof, fosfaat en stikstof, het organisch stofgehalte en de hoeveelheden van de in bijlage II, onder tabel 3, bij het besluit opgenomen zware metalen.

K

Artikel 48, wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdeel a, wordt ‘zuiveringsslib, compost en mengsels van zuiveringsslib en compost’ vervangen door: zuiveringsslib en compost.

2. Het tweede lid, komt te luiden:

2. De ondernemer in het kader van wiens onderneming zuiveringsslib wordt geproduceerd of anderszins wordt bewerkt of verwerkt, verstrekt jaarlijks vóór 1 februari aan de Dienst Regelingen gegevens uit de administratie over de in het voorgaande kalenderjaar in het zuiveringsslib gemiddeld aanwezige hoeveelheden van de in bijlage II, onder tabel 2, van het besluit opgenomen zware metalen.

3. De volgende leden worden toegevoegd:

3. Het tweede lid is niet van toepassing indien de in het tweede lid bedoelde gegevens zijn verstrekt door het laboratorium dat de analyses heeft verricht.

4. De Dienst Regelingen is bevoegd de op grond van het tweede of derde lid verstrekte gegevens door te geven aan gedeputeerde staten van de provincie waarbinnen de desbetreffende onderneming is gevestigd.

L

Artikel 50 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste en tweede lid wordt ‘binnen 30 dagen na inwerkingtreding van deze regeling’ telkens vervangen door: binnen 30 dagen na oprichting van deze onderneming.

2. Het derde lid komt te luiden:

3. De aanmelding door de ondernemer in het kader van wiens onderneming meststoffen worden verhandeld, bedoeld in artikel 43, tweede lid, van het besluit, geschiedt binnen 30 dagen na 1 januari 2008 bij de Dienst Regelingen. Indien een onderneming als bedoeld in de vorige volzin wordt opgericht na 1 januari 2008, geschiedt de aanmelding uiterlijk 30 dagen na oprichting.

3. Onder vernummering van het vierde lid tot het vijfde lid wordt het volgende lid ingevoegd:

4. Indien op een onderneming zuiveringsslib wordt geproduceerd of anderszins wordt bewerkt of verwerkt, verstrekt de ondernemer behalve de gegevens, bedoeld in artikel 43, derde lid, van het besluit, tevens een omschrijving van de in artikel 16, eerste lid, van het besluit bedoelde behandelingsmethode voor zuiveringsslib.

4. In het vijfde lid (nieuw) wordt ‘Wijzigingen in de ingevolge artikel 43 van het besluit geregistreerde gegevens worden door de in het eerste lid bedoelde ondernemer’ vervangen door: Wijzigingen in de ingevolge artikel 43 van het besluit of het vierde lid geregistreerde gegevens worden door de desbetreffende ondernemer.

5. Het volgende lid wordt toegevoegd:

6. De artikelen 43 en 44 van het besluit zijn niet van toepassing op tuincentra en hoveniers voor zover deze meststoffen afvoeren naar een afnemer, die geen bedrijf of een onderneming in het kader waarvan meststoffen worden verhandeld, voert.

M

In artikel 51 worden onder vernummering van het tweede lid tot het vierde lid de volgende leden ingevoegd:

2. Behalve de gegevens, bedoeld in artikel 44, vierde lid, van het besluit, bevat de administratie van de ondernemer, bedoeld in artikel 43, tweede lid, van het besluit voor zover hij compost produceert of anderszins bewerkt of verwerkt, gegevens over:

a. de hoeveelheid geproduceerde, bewerkte of verwerkte compost; en

b. de gehalten aan droge stof, fosfaat en stikstof, het organisch stofgehalte en de hoeveelheden van de in bijlage II, onder tabel 3, bij het besluit opgenomen zware metalen in de compost.

3. De gegevens, bedoeld in artikel 44, vijfde lid, onderdeel c, van het besluit, betreffen de gehalten aan droge stof, fosfaat en stikstof, de pH-waarde, het organisch stofgehalte en de hoeveelheden van de in bijlage II, onder tabel 2, bij het besluit opgenomen zware metalen in het zuiveringsslib.

N

Artikel 52 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding ‘1.’ geplaatst.

2. De volgende leden worden toegevoegd:

2. De ondernemer in het kader van wiens onderneming zuiveringsslib wordt geproduceerd of anderszins wordt bewerkt of verwerkt, verstrekt jaarlijks vóór 1 februari aan de Dienst Regelingen gegevens uit de administratie over de in het voorgaande kalenderjaar in het zuiveringsslib gemiddeld aanwezige hoeveelheden van de in bijlage II, onder tabel 2, van het besluit opgenomen zware metalen.

3. Het tweede lid is niet van toepassing indien de in het tweede lid bedoelde gegevens zijn verstrekt door het laboratorium dat de analyses heeft verricht.

4. De Dienst Regelingen is bevoegd de op grond van het tweede of derde lid verstrekte gegevens door te geven aan gedeputeerde staten van de provincie waarbinnen de desbetreffende onderneming is gevestigd.

O

In de artikelen 55, eerste lid, 58, tweede lid, onderdeel d, 59, onderdeel e, sub 2°, 60, tweede lid, 61, eerste lid, 62 tot en met 66, 80, eerste lid, en 81, tweede lid, wordt ‘vervoersbewijs’ telkens vervangen door: vervoersbewijs dierlijke meststoffen.

P

Paragraaf 3 komt te luiden:

§ 3

Vervoersbewijs zuiveringsslib en compost

Artikel 68

1. Als vervoersbewijs als bedoeld in artikel 55, eerste lid, van het besluit wordt vastgesteld het vervoersbewijs zuiveringsslib en compost dat overeenkomt met het model dat is opgenomen in bijlage G, onderdeel A.

2. Het vervoersbewijs zuiveringsslib en compost wordt door de Dienst Regelingen verstrekt en is voorzien van een uniek nummer.

Artikel 69

1. Uiterlijk bij het laden van meststoffen worden de onderdelen 1, 3a, 3b en 3c, met uitzondering van het gewicht van de vracht, de hoeveelheden fosfaat en stikstof en het drogestofgehalte, van het vervoersbewijs zuiveringsslib en compost ingevuld en wordt het vervoersbewijs door de leverancier ondertekend. Ingeval de leverancier een intermediair is, wordt bij onderdeel 1, in voorkomend geval, het registratienummer van de desbetreffende opslag ingevuld.

2. Bij onderdeel 3c wordt als analysenummer ingevuld het bij de desbetreffende vracht behorende analysenummer, bedoeld in artikel 92b, derde lid.

3. Het netto gewicht van de vracht wordt terstond na de weging bij onderdeel 3 van het op de vracht betrekking hebbende vervoersbewijs zuiveringsslib en compost ingevuld.

4. Uiterlijk bij het lossen van de meststoffen worden de onderdelen 3d en 5 van het op die vracht betrekking hebbende en overeenkomstig het eerste lid ingevulde vervoersbewijs zuiveringsslib en compost ingevuld en wordt het vervoersbewijs door de vervoerder en de afnemer ondertekend. Ingeval de afnemer een intermediair is, wordt bij onderdeel 5, in voorkomend geval, het registratienummer van de desbetreffende opslag ingevuld.

5. Met de ondertekening verklaren de leverancier en de vervoerder dat de desbetreffende vracht zuiveringsslib of compost voldoet aan artikel 16 onderscheidenlijk artikel 17 van het besluit.

6. Indien zich ter zake van het vervoer één of meer van de in bijlage G, onderdeel B, vermelde omstandigheden voordoen, worden de hiermee corresponderende codes terstond bij onderdeel 4 van het vervoersbewijs zuiveringsslib en compost ingevuld.

7. In zoverre in afwijking van de voorgaande leden, kunnen de gegevens op het vervoersbewijs zuiveringsslib en compost worden vermeld door het printen van deze gegevens in een aan de invulvelden gerelateerde volgorde binnen de daarvoor op het vervoersbewijs bestemde vrije ruimte.

Artikel 69a

1. De vervoerder van een vracht zuiveringsslib en compost verstrekt uiterlijk tien werkdagen na het vervoer de leverancier en de afnemer een afschrift van het op die vracht betrekking hebbende vervoersbewijs.

2. De op het vervoersbewijs zuiveringsslib en compost ingevulde gegevens worden door de vervoerder uiterlijk tien werkdagen na het vervoer van de vracht zuiveringsslib en compost op elektronische wijze bij de Dienst Regelingen ingediend.

3. In afwijking van artikel 55, vierde lid, van het besluit, kunnen de leverancier of de afnemer, de vervoerder ter zake van de ondertekening van het vervoersbewijs zuiveringsslib en compost machtigen. Artikel 65 is op deze machtiging van overeenkomstige toepassing.

Artikel 69b

Artikel 55 van het besluit is niet van toepassing op het vervoer van:

a. compost verpakt in eenheden van ten hoogste 25 kilogram; en

b. compost naar een particulier in leveringen tot een maximum van 1000 kilogram per levering.

Q

In de artikelen 78, eerste lid, en 79, eerste lid, wordt ‘Praktijkonderzoek Veehouderij BV onderdeel van de Animal Sciences Group, te Lelystad’ vervangen door: Praktijkonderzoek Veehouderij BV onderdeel van de Animal Sciences Group, te Lelystad of een vergelijkbare instelling,

R

In artikel 80, eerste lid, wordt ‘tien dagen’ vervangen door: tien werkdagen.

S

Artikel 81 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt ‘één week’ telkens vervangen door: vijf werkdagen.

2. In het vierde lid, wordt ‘tien dagen’ vervangen door: tien werkdagen.

T

Artikel 86 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding ‘1.’ geplaatst.

2. Het eerste lid (nieuw) wordt als volgt gewijzigd:

a. In de aanhef, wordt ‘intermediaire onderneming’ vervangen door: onderneming.

b. In onderdeel a wordt de zinsnede ‘naar dergelijke afnemers als bedoeld in de aanhef’ vervangen door: naar afnemers die geen bedrijf of onderneming voeren.

c. In onderdeel b, wordt de zinsnede ‘een afnemer als bedoeld in de aanhef’ vervangen door: een afnemer die geen bedrijf of onderneming voert.

3. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

2. Indien vaste dierlijke meststoffen van een intermediaire onderneming worden afgevoerd naar een afnemer die geen bedrijf of onderneming voert, kan de desbetreffende hoeveelheid meststoffen, in zoverre in afwijking van artikel 68, eerste lid, van het besluit, worden bepaald op basis van de in bijlage I, tabel I, voor de desbetreffende mestsoort vermelde forfaitaire stikstofgehalten onderscheidenlijk fosfaatgehalten, onder de voorwaarde dat de totale hoeveelheid vaste dierlijke meststoffen die in een kalenderjaar naar een dergelijke afnemer wordt afgevoerd ten hoogste 20 kilogram fosfaat per afnemer bedraagt.

U

Artikel 92 komt te luiden:

Artikel 92

1. Het gewicht van de van een bedrijf of onderneming in het kader waarvan meststoffen worden verhandeld afgevoerde, de op een bedrijf of onderneming in het kader waarvan meststoffen worden verhandeld aangevoerde en de binnen een intermediaire onderneming vervoerde hoeveelheid zuiveringsslib of compost, bedoeld in artikel 68, eerste lid, van het besluit, wordt door de vervoerder van de desbetreffende meststoffen bepaald door middel van weging met behulp van een weegwerktuig.

2. Het stikstofgehalte en het fosfaatgehalte van de van een bedrijf of onderneming in het kader waarvan meststoffen worden verhandeld, afgevoerde, of de op een bedrijf of onderneming in het kader waarvan meststoffen worden verhandeld, aangevoerde en de binnen een intermediaire onderneming vervoerde hoeveelheid zuiveringsslib of compost, bedoeld in artikel 68, eerste lid, van het besluit, komt overeen met het stikstofgehalte en het fosfaatgehalte zoals dat voor de hoeveelheid zuiveringsslib of compost waaruit de desbetreffende vracht afkomstig is, overeenkomstig de artikelen 92a en 92b is vastgesteld.

V

Na artikel 92 worden de volgende artikelen ingevoegd:

Artikel 92a

1. Het stikstofgehalte en het fosfaatgehalte in zuiveringsslib en compost, alsmede het droge stofgehalte in zuiveringsslib en compost wordt vastgesteld door middel van analyse van een uit de desbetreffende hoeveelheid genomen monster.

2. De bemonstering van een hoeveelheid zuiveringsslib of compost geschiedt door de producent. Hij stelt per geproduceerde hoeveelheid van ten hoogste 2.000.000 kilogram, een representatief monster samen, bestaande uit deelmonsters die volgens algemeen geldende bemonsteringsprincipes evenredig verspreid uit de betrokken partij worden genomen. Indien de geproduceerde hoeveelheid groter is dan 2.000.000 kilogram, wordt deze allereerst verdeeld in partijen van ten hoogste 2.000.000 kilogram.

3. Indien zuiveringsslib of compost in een continu proces wordt geproduceerd, kan de desbetreffende producent ervoor kiezen dat het stikstofgehalte, het fosfaatgehalte alsmede het drogestof gehalte ervan, in zoverre in afwijking van de voorgaande leden, overeen komen met het over de afgelopen twaalf maanden overeenkomstig artikel 92b, tweede lid, berekende twaalf-maandsgemiddelde stikstof-, fosfaat- en drogestof gehalte, mits:

a. de voor de productie van het zuiveringsslib of de compost gebruikte ingangsmaterialen van constante samenstelling zijn;

b. de productie van zuiveringsslib of compost onafgebroken gedurende het gehele jaar plaatsvindt; en

c. het stikstofgehalte, het fosfaatgehalte alsmede het drogestofgehalte ten minste eenmaal per kalendermaand wordt vastgesteld door middel van analyse van een representatief monster bestaande uit deelmonsters die volgens algemeen geldende bemonsteringsprincipes evenredig verspreid uit de in die kalendermaand geproduceerde hoeveelheid zijn genomen.

4. Het monster wordt verpakt in een monsterverpakking die het monster niet verontreinigt of de samenstelling ervan anderszins beïnvloedt.

5. Het monster wordt door de producent uiterlijk tien werkdagen na bemonstering toegestuurd aan een laboratorium dat blijkens accreditatie door de Raad aantoonbaar voldoet aan de norm NEN-EN-ISO/IEC 17025.

6. Indien het monster afkomstig is uit een hoeveelheid die in een continu proces is geproduceerd, geeft de betrokken producent bij het verzenden ervan aan of de analyseresultaten van dit monster gebruikt moeten worden bij de in artikel 92b, tweede lid, bedoelde berekening.

Artikel 92b

1. Het laboratorium, bedoeld in artikel 92a, analyseert de monsters uiterlijk vijf werkdagen na ontvangst overeenkomstig het protocol, dat is opgenomen in bijlage Ia, onderdeel A, of door middel van een methode die tenminste dezelfde waarborgen omvat.

2. Indien dit ten aanzien van het monster overeenkomstig artikel 92a, zesde lid, is aangegeven, berekent het laboratorium op basis van de meest recente analyseresultaten, het gemiddelde stikstof-, fosfaat- en drogestofgehalte over de afgelopen twaalf maanden overeenkomstig de in bijlage Ia, onderdeel B, opgenomen berekeningsmethode.

3. Het laboratorium voorziet de analyseresultaten dan wel de overeenkomstig het tweede lid berekende gemiddelde gehalten van een uniek analysenummer van ten hoogste twaalf posities.

4. Indien het monster afkomstig is uit een afzonderlijk geproduceerde partij zendt het laboratorium de analyseresultaten uiterlijk tien werkdagen na analyse elektronisch aan de Dienst Regelingen en aan de producent van de desbetreffende meststof, onder vermelding van het unieke analysenummer, bedoeld in het derde lid.

5. Indien het monster afkomstig is uit een hoeveelheid die in een continu proces is geproduceerd, zendt het laboratorium de in het derde lid bedoelde gemiddelde gehaltes, uiterlijk tien werkdagen na afloop van de desbetreffende kalendermaand elektronisch aan de Dienst Regelingen en aan de producent van de desbetreffende meststof, onder vermelding van het unieke analysenummer, bedoeld in het derde lid en het unieke analysenummer dat betrekking heeft op het in voorgaande kalendermaand met betrekking tot de desbetreffende hoeveelheid berekende gemiddelde.

6. Het laboratorium bewaart de monsters totdat tien werkdagen na verzending van de analyseresultaten door het laboratorium zijn verstreken.

W

Artikel 93 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste en tweede lid, komen te luiden:

1. Het gewicht van de van een bedrijf of onderneming in het kader waarvan meststoffen worden verhandeld afgevoerde, de op een bedrijf of onderneming in het kader waarvan meststoffen worden verhandeld aangevoerde en de binnen een intermediaire onderneming vervoerde hoeveelheid andere meststoffen dan dierlijke meststoffen, zuiveringsslib of compost, bedoeld in artikel 68, eerste lid, van het besluit, wordt bepaald door middel van weging met behulp van een weegwerktuig.

2. Het stikstofgehalte en het fosfaatgehalte van de van een bedrijf of onderneming in het kader waarvan meststoffen worden verhandeld afgevoerde of de op een bedrijf of intermediaire onderneming aangevoerde en de binnen een intermediaire onderneming vervoerde hoeveelheid andere meststoffen dan dierlijke meststoffen, zuiveringsslib of compost, bedoeld in artikel 68, eerste lid, van het besluit, worden bepaald overeenkomstig artikel 17 door bemonstering en analyse.

2. In het vierde lid wordt ‘zuiveringsslib, compost en mengsels van zuiveringsslib en compost’ vervangen door: zuiveringsslib of compost.

X

In artikel 95, wordt ‘intermediaire onderneming’ telkens vervangen door ‘onderneming in het kader waarvan meststoffen worden verhandeld’ en wordt ‘zuiveringsslib, compost en mengsels van zuiveringsslib en compost’ telkens vervangen door: zuiveringsslib of compost.

Y

Artikel 122 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

1. De in artikel 26, eerste lid, van het besluit en de in de artikelen 25, eerste, tweede en zesde lid, 32, eerste lid, 37, eerste, tweede en vierde lid, 41, 42, 45, eerste, tweede en achtste lid, 48, 50, eerste, tweede, derde en vijfde lid, 52, 104, eerste lid, artikel 105, eerste lid, artikel 110, eerste lid, artikel 114, artikel 115 en artikel 119, tweede lid, bedoelde meldingen, verklaringen, verstrekking van gegevens, kennisgevingen, aanmeldingen ter registratie en aanvragen tot ontheffing geschieden door indiening bij de Dienst Regelingen van het ingevulde en ondertekende daartoe bestemde formulier, dat door deze dienst wordt verstrekt.

2. In het derde lid wordt ‘De in de artikelen 55, vierde lid, en 81, eerste lid, bedoelde elektronische verzending van gegevens, de in de artikelen 52, 57a en 58 bedoelde elektronische mededelingen en verstrekkingen van gegevens en de in artikel 64, bedoelde elektronische indiening van gegevens’ vervangen door: De in de artikelen 55, vierde lid, 56, 81, eerste lid, en 92b, vierde en vijfde lid, bedoelde elektronische verzending van gegevens, de in de artikelen 52, 57a en 58 bedoelde elektronische mededelingen en verstrekkingen van gegevens en de in artikel 64 en 69a, bedoelde elektronische indiening van gegevens.

Z

In artikel 125 wordt ‘Met een laboratorium als bedoeld in de artikelen 27, eerste lid, 32, tweede lid, 81, derde lid en 99, derde lid’ vervangen door: Met een laboratorium als bedoeld in de artikelen 17, tweede lid, 18, tweede lid, 19, tweede lid, 20, tweede lid, 21, derde lid, 22, tweede lid, 27, eerste lid, 32, tweede lid, 81, derde lid, 92a, vijfde lid, en 99, derde lid.

AA

Artikel 126 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onder vernummering van het derde lid tot vierde lid, wordt een lid ingevoegd, luidende:

3. Op bedrijven met open grondteelt die mede glastuinbouwactiviteiten als bedoeld in artikel 2, onderdeel d, van het Besluit glastuinbouw, uitoefenen op een kleiner oppervlak dan 2500 m2 aan permanente opstand van glas of kunststof is voor deze glastuinbouwactiviteiten het verbod, bedoeld in artikel 7 van de wet, niet van toepassing.

2. In het vierde lid (nieuw) wordt de zinsnede ‘Voor bedrijven met open grondteelt die mede glastuinbouwactiviteiten als bedoeld in artikel 2, onderdeel d, van het Besluit glastuinbouw, uitoefenen op een kleiner oppervlak dan 2500 m2 aan permanente opstand van glas of kunststof’ vervangen door: Op bedrijven als bedoeld in het derde lid.

BB

In artikel 127 wordt: ‘De voldoening aan de voorwaarden 30, 35, 43, 44 en 126, tweede lid’ vervangen door: De voldoening aan de voorwaarden 30, 35, 43, 44, 92a, derde lid, en 126, tweede lid’

CC

Artikel 134 vervalt.

DD

Vóór bijlage A worden de bij deze wijzigingsregeling opgenomen bijlagen 1 tot en met 3 ingevoegd, onder vervanging van het opschrift ‘bijlage 1’ door het opschrift ‘bijlage Aa, behorende bij artikel 4 van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet’, van het opschrift ‘bijlage 2’ door het opschrift ‘bijlage Ab, behorende bij de artikelen 8 en 9 van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet’ en van het opschrift ‘bijlage 3’ door het opschrift ‘bijlage Ac, behorende bij de artikelen 17 tot en met 22 van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet’.

EE

Bijlage G wordt vervangen door de bij deze wijzigingsregeling opgenomen bijlage 4, onder vervanging van het opschrift ‘bijlage 4’ door het opschrift ‘bijlage G, behorende bij de artikelen 68 en 69 van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet’.

FF

Na bijlage I, wordt de bij deze wijzigingsregeling opgenomen bijlage 5 ingevoegd, onder vervanging van het opschrift ‘bijlage 5’ door het opschrift ‘bijlage Ia, behorende bij artikel 92b van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet’.

Artikel II

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2008.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 12 december 2007.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, G. Verburg.

Bijlage 1

I. Stoffen die als meststof kunnen worden verhandeld

II. Stoffen die als meststof kunnen worden verhandeld

(Categorieën afvalstoffen of reststoffen)

III. Stoffen die bij de productie van meststoffen kunnen worden gebruikt

IV. Eindproducten van bewerkingsprocédés die als meststof kunnen worden verhandeld

Bijlage 2

Tabel 1. Maximale waarden voor zware metalen in meststoffen per kilogram van het desbetreffende waardegevende bestanddeel

Zware metalen

Maximale waarden in milligrammen per kilogram van het desbetreffende waardegevende bestanddeel

 

MgO

SO3

Na2O

CaO in CaSO4-meststof

Cd

33

33

42

2,5

Cr

2000

2000

2500

150

Cu

2000

2000

2500

150

Hg

20

20

25

1,5

Ni

800

800

1000

60

Pb

2667

2667

3333

200

Zn

8000

8000

10000

600

As

400

400

500

30

Voor de toepassing van deze tabel zijn de maximale waarden van toepassing die behoren bij dat waardegevende bestanddeel waarvan bij het toedienen van een toenemende hoeveelheid van de meststof, de hoeveelheden van 75 kilogram magnesiumoxide, 75 kilogram zwaveltrioxide of 60 kilogram natriumoxide het éérst wordt bereikt. Voor calsiumsulfaat gelden de vermelde maximale waarden.

Tabel 2. Maximale waarden voor organische microverontreinigingen in meststoffen per kilogram van het desbetreffende waardegevende bestanddeel
 

Maximale waarden in milligram per kilogram van het desbetreffende waardegevende bestanddeel

Organische microverontreinigingen

MgO

SO3

Na2O

CaO in CaSO4-meststof

Σ PCDD/PCDF

0,020

0,020

0,025

0,00152

α-ΗCH

331

331

413

24,8

β-ΗCH

12,8

12,8

16

0,96

γ-ΗCΗ (lindaan)

1,3

1,3

1,6

0,10

HCB

41,6

41,6

52,0

3,12

Aldrin

7,5

7,5

9,3

0,56

Dieldrin

7,5

7,5

9,3

0,56

Σ aldrin/dieldrin

7,5

7,5

9,3

0,56

Endrin

7,5

7,5

9,3

0,56

Isodrin

7,5

7,5

9,3

0,56

Σ endrin/isodrin

7,5

7,5

9,3

0,56

Σ DDT + DDD + DDE

24,5

24,5

30,7

1,84

PCB-28

19,7

19,7

24,7

1,48

PCB-52

19,7

19,7

24,7

1,48

PCB-101

80

80

100

6

PCB-118

80

80

100

6

PCB – 138

80

80

100

6

PCB – 153

80

80

100

6

PCB – 180

80

80

100

6

Σ 6-PCB (excl. PCB-118)

400

400

500

30

Naftaleen

640

640

800

48

Fenanthreen

800

800

1000

60

Antraceen

640

640

800

48

Fluoranteen

197

197

247

15

Benzo(a)antraceen

245

245

307

18

Chryseen

245

245

307

18

Benzo(k)fluoranteen

288

288

360

22

Benzo(a)pyreen

309

309

387

23

Benzo(g,h,i)peryleen

224

224

280

17

Indeno(1,2,3-c,d)pyreen

251

251

313

19

Σ 10-PAK

12267

12267

15333

920

Minerale olie

997333

997333

1246667

74800

Voor de toepassing van deze tabel zijn de maximale waarden van toepassing die behoren bij dat waardegevende bestanddeel waarvan bij het toedienen van een toenemende hoeveelheid van de meststof, de hoeveelheden van 75 kilogram magnesiumoxide, 75 kilogram zwaveltrioxide of 60 kilogram natriumoxide het éérst wordt bereikt. Voor calsiumsulfaat gelden de vermelde maximale waarden.

Bijlage 3

I. Protocol analyse stikstofgehalte, fosfaatgehalte en droge stofgehalte in meststoffen, niet zijnde zuiveringsslib of compost, alsmede de hoeveelheden overige nutriënten

1. Stikstof (N)

Voor overige anorganische meststoffen en kalkmeststof van anorganische oorsprong:

ISO 5315 – Fertilizers – Determination of total nitrogen – Titrimetric method after distillation.

Voor overige organische meststoffen en kalkmeststoffen van organische oorsprong:

CSS 99020: Soil, sludge and treated biowaste – Determination of total nitrogen – Dry combustion method (Dumas) (www.ecn.nl/horizontal).

2. Fosfaat (P2O5)

Voor overige anorganische meststoffen en kalkmeststoffen van anorganische oorsprong:

a. Meststoffenverordening, bijlage IV, Bemonsterings- en analysemethoden, deel B. Analysemethoden voor meststoffen methode 3.1.1: Extractie van fosfor oplosbaar in mineraal zuur;

b. Meststoffenverordening, bijlage IV, Bemonsterings- en analysemethoden, deel B. Analysemethoden voor meststoffen methode 3.2 Bepaling van fosfor in extracten (Gravimetrische methode met chinolinefosfomolybdaat).

Voor overige organische stoffen en kalkmeststoffen van organische oorsprong:

Total phosphorous in soil, biowaste and sewage sludge. (www.ecn.nl/horizontal).

3. Kaliumoxide (K2O)

Voor overige anorganische meststoffen en kalkmeststoffen van anorganische oorsprong:

EN 15477: Fertilizers – Determination of the water-soluble potassium content.

Voor overige organische meststoffen en kalkmeststoffen van organische oorsprong:

Methode BNL-K-1: Bepaling van kalium, oplosbaar in water, in aanwezigheid van organische stof.

4. Calciumoxide (CaO)

a. Meststoffenverordening, Bijlage IV. Bemonsterings- en analysemethoden, deel B. Analysemethoden voor meststoffen; Methode 8.1. Extractie van calcium totaal, magnesium totaal, natrium totaal en zwavel totaal in de vorm van sulfaten;

b. Meststoffenverordening, Bijlage IV. Bemonsterings- en analysemethoden, deel B. Analysemethoden voor meststoffen Methode 8.6. Manganimetrische bepaling van het geëxtraheerd calcium na neerslaan in de vorm van oxalaat.

5. Magnesiumoxide (MgO)

a. Meststoffenverordening, Bijlage IV. Bemonsterings- en analysemethoden, deel B. Analysemethoden voor meststoffen; Methode 8.1. Extractie van calcium totaal, magnesium totaal, natrium totaal en zwavel totaal in de vorm van sulfaten;

b. Meststoffenverordening, Bijlage IV. Bemonsterings- en analysemethoden, deel B. Analysemethoden voor meststoffen Methode 8.7. Kwantitatieve analyse van magnesium met behulp van atoomadsorbtie;

c. Meststoffenverordening, Bijlage IV. Bemonsterings- en analysemethoden, deel B. Analysemethoden voor meststoffen Methode 8.8. Kwantitatieve analyse van magnesium met behulp van complexometrie.

6. Zwaveltrioxide (SO3)

a. Meststoffenverordening, Bijlage IV. Bemonsterings- en analysemethoden, deel B. Analysemethoden voor meststoffen; Methode 8.1. Extractie van calcium totaal, magnesium totaal, natrium totaal en zwavel totaal in de vorm van sulfaten;

b. Meststoffenverordening, Bijlage IV. Bemonsterings- en analysemethoden, deel B. Analysemethoden voor meststoffen; Methode 8.9. Kwantitatieve analyse van sulfaten.

7. Natriumoxide (Na2O)

a. Meststoffenverordening, Bijlage IV. Bemonsterings- en analysemethoden, deel B. Analysemethoden voor meststoffen; Methode 8.1. Extractie van calcium totaal, magnesium totaal, natrium totaal en zwavel totaal in de vorm van sulfaten;

b. Meststoffenverordening, Bijlage IV. Bemonsterings- en analysemethoden, deel B. Analysemethoden voor meststoffen; Methode 8.10. Kwantitatieve analyse van het geëxtraheerde natrium;

8. Boor (B)

a. Meststoffenverordening, Bijlage IV. Bemonsterings- en analysemethoden, deel B. Analysemethoden voor meststoffen Methode 9.1./10.1 Extractie van micronutriënten totaal;

b. Meststoffenverordening, Bijlage IV. Bemonsterings- en analysemethoden, deel B. Analysemethoden voor meststoffen; Methode 9.3./10.3 Verwijdering van organische verbindingen in extracten van meststoffen;

c. Meststoffenverordening, Bijlage IV. Bemonsterings- en analysemethoden, deel B. Analysemethoden voor meststoffen Methode 9.4./10.4 Kwantitatieve analyse van micronutriënten in extracten van meststoffen met behulp van atoomabsorbtiespectrometrie (algemene werkwijze);

d. Meststoffenverordening, Bijlage IV. Bemonsterings- en analysemethoden, deel B. Analysemethoden voor meststoffen Methode 9.5./10.5 Kwantitatieve analyse van boor in extracten van meststoffen; spectrometrische methode met azomethine-h/titratiemethode (acidimetrisch).

9. Kobalt (Co)

a. Meststoffenverordening, Bijlage IV. Bemonsterings- en analysemethoden, deel B. Analysemethoden voor meststoffen, Methode 9.1./10.1 Extractie van micronutriënten totaal;

b. Meststoffenverordening, Bijlage IV. Bemonsterings- en analysemethoden, deel B. Analysemethoden voor meststoffen Methode 9.3./10.3 Verwijdering van organische verbindingen in extracten van meststoffen;

c. Meststoffenverordening, Bijlage IV. Bemonsterings- en analysemethoden, deel B. Analysemethoden voor meststoffen ; Methode 9.4./10.4 Kwantitatieve analyse van micronutriënten in extracten van meststoffen met behulp van atoomabsorbtiespectrometrie (algemene werkwijze);

d. Meststoffenverordening, Bijlage IV. Bemonsterings- en analysemethoden, deel B. Analysemethoden voor meststoffen; Methode 9.6./10.6 Kwantitatieve analyse van kobalt in extracten van meststoffen met behulp van atoomabsorbtiespectrometrie/gravimetrische methode met 1-nitroso-2-naftol.

10. Koper (Cu)

a. Meststoffenverordening, Bijlage IV. Bemonsterings- en analysemethoden, deel B. Analysemethoden voor meststoffen Methode 9.1./10.1 Extractie van micronutriënten totaal;

b. Meststoffenverordening, Bijlage IV. Bemonsterings- en analysemethoden, deel B. Analysemethoden voor meststoffen Methode 9.3./10.3 Verwijdering van organische verbindingen in extracten van meststoffen;

c. Meststoffenverordening, Bijlage IV. Bemonsterings- en analysemethoden, deel B. Analysemethoden voor meststoffen Methode 9.4./10.4 Kwantitatieve analyse van micronutriënten in extracten van meststoffen met behulp van atoomabsorbtiespectrometrie (algemene werkwijze);

d. Meststoffenverordening, Bijlage IV. Bemonsterings- en analysemethoden, deel B. Analysemethoden voor meststoffen Methode 9.7./10.7 Kwantitatieve analyse van koper in extracten van meststoffen met behulp van atoomabsorbtiespectrometrie/titratiemethode.

11. IJzer (Fe)

a. Meststoffenverordening, Bijlage IV. Bemonsterings- en analysemethoden, deel B. Analysemethoden voor meststoffen; Methode 9.1./10.1 Extractie van micronutriënten totaal;

b. Meststoffenverordening, Bijlage IV. Bemonsterings- en analysemethoden, deel B. Analysemethoden voor meststoffen Methode 9.3./10.3 Verwijdering van organische verbindingen in extracten van meststoffen;

c. Meststoffenverordening, Bijlage IV. Bemonsterings- en analysemethoden, deel B. Analysemethoden voor meststoffen; Methode 9.4./10.4 Kwantitatieve analyse van micronutriënten in extracten van meststoffen met behulp van atoomabsorbtiespectrometrie (algemene werkwijze);

d. Meststoffenverordening, Bijlage IV. Bemonsterings- en analysemethoden, deel B. Analysemethoden voor meststoffen; Methode 9.8./10.8 Kwantitatieve analyse van ijzer in extracten van meststoffen met behulp van atoomabsorbtiespectrometrie.

12. Mangaan (Mn)

a. Meststoffenverordening, Bijlage IV. Bemonsterings- en analysemethoden, deel B. Analysemethoden voor meststoffen; Methode 9.1./10.1 Extractie van micronutriënten totaal;

b. Meststoffenverordening, Bijlage IV. Bemonsterings- en analysemethoden, deel B. Analysemethoden voor meststoffen Methode 9.3./10.3 Verwijdering van organische verbindingen in extracten van meststoffen;

c. Meststoffenverordening, Bijlage IV. Bemonsterings- en analysemethoden, deel B. Analysemethoden voor meststoffen Methode 9.4./10.4 Kwantitatieve analyse van micronutriënten in extracten van meststoffen met behulp van atoomabsorbtiespectrometrie (algemene werkwijze);

d. Meststoffenverordening, Bijlage IV. Bemonsterings- en analysemethoden, deel B. Analysemethoden voor meststoffen Methode 9.9./10.9 Kwantitatieve analyse van mangaan in extracten van meststoffen met behulp van atoomabsorbtiespectrometrie.

13. Molybdeen (Mo)

a. Meststoffenverordening, Bijlage IV. Bemonsterings- en analysemethoden, deel B. Analysemethoden voor meststoffen; Methode 9.1./10.1. Extractie van micronutriënten totaal;

b. Meststoffenverordening, Bijlage IV. Bemonsterings- en analysemethoden, deel B. Analysemethoden voor meststoffen; Methode 9.3./10.3. Verwijdering van organische verbindingen in extracten van meststoffen;

c. Meststoffenverordening, Bijlage IV. Bemonsterings- en analysemethoden, deel B. Analysemethoden voor meststoffen; Methode 9.4./10.4. Kwantitatieve analyse van micronutriënten in extracten van meststoffen met behulp van atoomabsorbtiespectrometrie (algemene werkwijze);

d. Meststoffenverordening, Bijlage IV. Bemonsterings- en analysemethoden, deel B. Analysemethoden voor meststoffen; Methode 9.10./10.10 Kwantitatieve analyse van molybdeen in extracten van meststoffen met behulp van atoomabsorbtiespectrometrie/gravimetrische methode met behulp van 8-hydroxychinoline.

14. Zink (Zn)

a. Meststoffenverordening, Bijlage IV. Bemonsterings- en analysemethoden, deel B. Analysemethoden voor meststoffen Methode 9.1./10.1. Extractie van micronutriënten totaal;

b. Meststoffenverordening, Bijlage IV. Bemonsterings- en analysemethoden, deel B. Analysemethoden voor meststoffen Methode 9.3./10.3. Verwijdering van organische verbindingen in extracten van meststoffen;

c. Meststoffenverordening, Bijlage IV. Bemonsterings- en analysemethoden, deel B. Analysemethoden voor meststoffen Methode 9.4./10.4. Kwantitatieve analyse van micronutriënten in extracten van meststoffen met behulp van atoomabsorbtiespectrometrie (algemene werkwijze);

d. Meststoffenverordening, Bijlage IV. Bemonsterings- en analysemethoden, deel B. Analysemethoden voor meststoffen; Methode 9.11./10.11. Kwantitatieve analyse van kobalt in extracten van meststoffen met behulp van atoomabsorbtiespectrometrie.

II. Protocol analyse hoeveelheid organische stof in meststoffen

organische stof

CSS 99023 Sludge, treated biowaste and soil – Determination of loss on ignition. (www.ecn.nl/horizontal).

III. Protocol analyse neutraliserende waarde

neutraliserende waarde

EN 12945: Liming materials – Determination of neutralizing value – Titrimetric methods.

IV. Protocol analyse droge stofgehalte in meststoffen

droge stof

Voor overige anorganische meststoffen en kalkmeststoffen van anorganische oorsprong:

a. ISO 12049: Solid fertilizers and liming materials- Determination of moisture content – Gravimetric method by drying under reduced pressure;

b. EN 13466-1: Fertilizers – Determination of water content – (Karl Fisher methods) – Part 1: Methanol as extracting medium.

Voor overige organische meststoffen en kalkmeststoffen van organische oorsprong:

CSS 99022: Soil, sludge and treated biowaste – Determination of dry matter – Gravimetric method (www.ecn.nl/horizontal).

V. Protocol analyse zware metalen en arseen

1. Ontsluiting en extractie Cd, Cr, Cu, Hg, Ni, Pb, Zn en As

NEN 6961: 2005

Milieu – Ontsluiting met salpeterzuur en zoutzuur (koningswater) voor de bepaling van geselecteerde elementen in water, waterbodem, slib, slibhoudend water, luchtstof, grond en bouwstoffen.

CSS 99025B Soil, sludge and treated biowaste – Digestion for the extraction of aqua regia soluble fraction of trace elements (www.ecn.nl/horizontal).

2. Instrumentele analyse Cd, Cr, Cu, Ni, Pb, Zn en As

Horizontal methoden: (www.ecn/nl/horizontal):

CSS 99026: Soil, sludge and treated biowaste – Determination of elements in aqua regia and nitric acid digests – Inductively coupled plasma – optical emissions spectrometry (ICP OES) method.

CSS 99027: Soil, sludge and treated biowaste – Determination of elements in aqua regia and nitric acid digests – Inductively coupled plasma – mass spectrometry (ICP MS) method.

CSS 99028: Soil, sludge and treated biowaste – Determination of elements in aqua regia and nitric acid digests – Flame atomic absorption spectrometry method.

CSS 99029: Soil, sludge and treated biowaste – Determination of elements in aqua regia and nitric acid digests – Graphite furnace atomic absorption spectrometry method.

NEN 6964: 2005

Milieu – Analyse van geselecteerde elementen in water, eluaten en destruaten – Atomaire-absorptiespectrometrie met grafietoventechniek.

NEN 6965: 2005

Milieu – Analyse van geselecteerde elementen in water, eluaten en destruaten – Atomaire-absorptiespectrometrie met vlamtechniek.

NEN 6966: 2005

Milieu – Analyse van geselecteerde elementen in water, eluaten en destruaten – Atomaire emissiespectrometrie met inductief gekoppeld plasma.

3. Instrumentele analyse Hg

CSS 99030 Soil, sludge and treated biowaste – Determination of mercury in aqua regia and nitric acid digests – Cold vapour atomic absorption spectrometry and cold vapour atomic fluorescence spectrometry methods

VI. Protocol analyse organische microverontreinigingen

PM

Bijlage 4

A. Model vervoersbewijs zuiveringsslib en compost

stcrt-2007-247-p29-SC83615-1.gif

B. opmerkingscodes

Omschrijving op VZC

Code

Grensoverschrijdend

 

Export België

11

Export Duitsland

12

Export Frankrijk

14

Export overige landen

19

Import België

21

Import Duitsland

22

Import Frankrijk

24

Import Overige landen

29

  

Hoeveelheidbepaling

 

Levering aan particulier

31

Afvoer naar natuurterrein

34

Afvoer naar tuincentrum of hovenier

47

  

Bijzonderheden transport

 

Levering eenmalige compostgift

60

Bijlage 5

A. Protocol analyse gehalten stikstof, fosfaat en drogestof zuiveringsslib en compost

1. Droge stof

CSS 99022 Soil, sludge and treated biowaste – Determination of dry matter – Gravimetric method. (www.ecn.nl/horizontal).

2. Stikstof (N)

CSS 99020 Soil, sludge and treated biowaste – Determination of total nitrogen – Dry combustion method. (www.ecn.nl/horizontal).

3. Fosfaat (P2O5)

Total phosphorous in soil, biowaste and sewage sludge (www.ecn.nl/horizontal).

B. Berekening twaalf-maandsgemiddelde stikstof-, fosfaat- en drogestofgehalte in zuiveringsslib en compost

Wanneer in één maand één monster wordt aangeboden ten behoeve van het twaalf-maandsgemiddelde, wordt de berekening van het twaalf-maandsgemiddelde gemaakt op basis van het analyseresultaat van dit monster.

Wanneer in één maand meerdere monsters worden aangeboden ten behoeve van het twaalf-maandsgemiddelde, wordt eerst het gemiddelde analyseresultaat van die maand berekend op basis van de analyseresultaten van die monsters. Vervolgens wordt de berekening van het twaalf-maansgemiddelde gemaakt op basis van de het gemiddelde analyseresultaat van die maand.

Door het aldus verkregen analyseresultaat (fosfaatgehalte en stikstofgehalte en drogestofgehalte afzonderlijk) toe te voegen aan de som van de analyseresultaten van de voorgaande maanden (maximaal 11) en deze som te delen door het totale aantal maanden (maximaal 12), wordt het nieuwe twaalf-maandsgemiddelde berekend.

Toelichting

§ 1. Inleiding

Bij besluit van 4 juli 2007 (Stb. 251) is het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet (hierna: Uitvoeringsbesluit) gewijzigd. Bij deze wijziging zijn onder meer de regels over de verhandeling van meststoffen die voordien in het kader van de Meststoffenwet 1947 golden en de kwaliteitseisen voor zuiveringsslib en compost die in het Besluit kwaliteit en gebruik overige organische meststoffen (hierna: BOOM) stonden, in het Uitvoeringsbesluit opgenomen. Ook is nog een aantal andere wijzigingen doorgevoerd. Zo is het afleveringsbewijs, dat bij iedere transactie van zuiveringsslib en compost door de twee betrokken partijen moest worden opgemaakt, vervangen door het vervoersbewijs. Dit is – gelijk bij dierlijke meststoffen het geval is – een drie-partijenbewijs, dat ter zake van het vervoer van zuiveringsslib en compost moet worden opgemaakt door de leverancier, de vervoerder en de afnemer. Ten slotte is ook voor producenten en leveranciers van andere meststoffen dan dierlijke meststoffen, zuiveringsslib of compost de verplichting geïntroduceerd om zich eenmalig ter registratie aan te melden bij de Dienst Regelingen.

De invulling van een aantal onderdelen van bovengenoemde wijzigingen is in het Uitvoeringsbesluit gedelegeerd naar ministeriële regeling. Bij de onderhavige regeling wordt de invulling van deze onderdelen ondergebracht in de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet (hierna: Uitvoeringsregeling). Onderdeel B van artikel I van deze wijzigingsregeling, dat de nadere voorschriften inzake de verhandeling van meststoffen omvat, wordt toegelicht in paragraaf 2 van deze toelichting. De specifiek op zuiveringsslib en compost betrekking hebbende uitvoeringsvoorschriften, die zijn opgenomen in de onderdelen G, I tot en met P en U tot en met W, van artikel I van deze wijzigingsregeling zien onder meer op de hoeveelheidbepaling, het vervoersbewijs zuiveringsslib en compost en de administratieve verantwoording en worden toegelicht in paragraaf 3 van deze toelichting.

Daarnaast voorziet artikel I, onderdelen C tot en met F, T en AA, van onderhavige regeling in een aantal overige wijzigingen die nader worden toegelicht in paragraaf 4.

Voorts is van de gelegenheid gebruik gemaakt enkele redactionele aanpassingen door te voeren (artikel I, onderdelen H, R, S, X tot en met Z en BB).

In paragraaf 5 worden de administratieve lasten zoals deze bij het bovenbedoelde wijzigingsbesluit van 4 juli 2007 zijn berekend, nader toegelicht en in paragraaf 6 wordt ingegaan op het maatschappelijk commentaar. In paragraaf 7 worden een aantal onderdelen van de wijzigingsregeling toegelicht, voor zover deze wijzigingen nog niet in overige paragrafen van deze toelichting zijn behandeld.

§ 2. Verhandelen van meststoffen

Zoals in paragraaf 1 is aangegeven zijn de voorschriften over de verhandeling van meststoffen uit de Meststoffenwet 1947 en het BOOM overgeheveld naar de Meststoffenwet en het Uitvoeringsbesluit. Met deze overheveling is een aantal vereenvoudigingen en verbeteringen aangebracht. Het stelsel is niet meer uitsluitend gericht op de bescherming van het belang van de consument, maar ook op het belang van de bescherming van de kwaliteit van bodem en grondwater. Bovendien is de verhandeling van meststoffen zo veel mogelijk geliberaliseerd. Anders dan voorheen behoeven meststoffen niet langer individueel tot de handel te worden toegelaten. In het vernieuwde stelsel geldt dat meststoffen zonder meer verhandeld mogen worden indien ze voldoen aan de in het Uitvoeringsbesluit opgenomen generieke voorschriften inzake de landbouwkundige werking, milieueisen en etikettering en aan de in de Uitvoeringsregeling ter nadere uitwerking hiervan opgenomen uitvoeringsvoorschriften.

In artikel I, onderdeel B, van de onderhavige regeling wordt invulling gegeven aan deze op de artikelen 5, tweede lid, 7, 9, tweede lid, 19, zesde lid en 21 van het Uitvoeringsbesluit gebaseerde voorschriften. Deze worden hierbij ondergebracht in het daarvoor gereserveerde hoofdstuk 2 van de Uitvoeringsregeling. Overeenkomstig het uitgangspunt dat ten grondslag heeft gelegen aan het Uitvoeringsbesluit zelf, is ook bij deze uitwerking zo veel mogelijk de generieke benadering gevolgd.

§ 2.2. Aanwijzing van als meststof te verhandelen stoffen

Eén van de generieke voorschriften die ingevolge artikel 5, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit geldt is dat meststoffen niet mogen bestaan uit of geproduceerd zijn uit afvalstoffen of uit reststoffen. Zoals is vermeld in paragraaf 3.1 van de nota van toelichting bij het wijzigingsbesluit van 4 juli 2007 (Stb. 251) is deze eis opgenomen om te voorkomen dat een ongebreidelde stroom rest- en afvalstoffen als meststof in de landbouw zou worden afgezet. Dit zou namelijk potentiële risico’s voor milieu, plant en dier met zich brengen, daar uit diverse onderzoeken is gebleken dat een deel van met name organische reststromen ongewenste verontreinigingen bevat.

Om de verhandeling van stoffen waartegen geen landbouwkundige of milieukundige bezwaren bestaan dat ze uiteindelijk als meststof of bij de productie van meststoffen worden gebruikt, wel mogelijk te maken, bevat artikel 5, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit de basis om deze stoffen bij ministeriële regeling aan te wijzen. De aanwijzing van stoffen waarvan is komen vast te staan dat er daadwerkelijk geen landbouwkundige of milieukundige bezwaren tegen bestaan, zal zijn beslag krijgen in artikel 4 van de Uitvoeringsregeling en in de bij dit artikel behorende bijlage Aa. Artikel 4 onderscheidt hiertoe vier groepen. Onderdeel a heeft betrekking op specifiek te benoemen rest- en afvalstoffen die – zonder nadere bewerking – als meststof verhandeld mogen worden. Deze zullen in bijlage Aa, onderdeel I, worden opgenomen. Onderdeel b ziet op de aanwijzing van alle stoffen die tot een in bijlage Aa, onderdeel II, op te nemen categorie behoren. De ingevolge onderdeel c aangewezen stoffen, die zullen worden opgenomen in bijlage Aa, onderdeel III, mogen uitsluitend als grondstof of als ingangsmateriaal bij de productie van de met name in bijlage Aa, onderdeel III, te noemen meststoffen worden gebruikt. Deze stoffen mogen dus niet zelf als meststof worden verhandeld. Verhandeling als meststof is immers alleen mogelijk als de stof bij onderdeel I, II of IV van bijlage Aa is vermeld. Onderdeel d ziet ten slotte op de aanwijzing van producten die ontstaan na bewerking van de in bijlage Aa, onderdeel IV, te noemen afvalstoffen of reststoffen door middel van een in die bijlage omschreven procedé.

De aanwijzing van de in bijlage Aa opgenomen stoffen zal mede gebaseerd worden op de bevindingen van de Commissie van Deskundigen Meststoffenwet (CDM) naar aanleiding van de toetsing van de stoffen op landbouwkundige en milieukundige aspecten. Deze toetsing zal zich in eerste instantie richten op met name die reststromen of afvalstoffen die in het kader van de Meststoffenwet 1947 als meststof verhandeld mochten worden. Hoewel bij de inwerkingtreding van het nieuwe stelsel de beoordeling van de voorheen ‘toegelaten’ meststoffen nog niet is afgerond, heeft dat vooralsnog geen consequenties voor de mogelijkheid deze stoffen als meststof te verhandelen. Stoffen die nog niet in de bij artikel 4 behorende bijlage Aa zijn opgenomen mogen immers ingevolge het overgangsrecht van artikel 77 van het Uitvoeringsbesluit, zoals dat is uitgewerkt in artikel 23 van de Uitvoeringsregeling, tot 1 januari 2010 als meststof worden verhandeld. Indien gedurende deze periode komt vast te staan dat er geen landbouwkundige of milieukundige bezwaren tegen deze stoffen bestaan, dan worden deze stoffen door middel van een wijziging van de Uitvoeringsregeling in bijlage Aa opgenomen. Stoffen die deze toets echter niet doorstaan, zullen niet worden aangewezen. Deze stoffen kunnen na het verstrijken van de overgangsperiode niet langer als meststof worden verhandeld.

De wijze waarop de toetsing door de CDM wordt verricht, de op de voorschriften in het Uitvoeringsbesluit en in de Uitvoeringsregeling gebaseerde criteria die bij de toetsing worden gehanteerd en de gegevens die noodzakelijk zijn om de toetsing te kunnen verrichten, staan in het daartoe opgestelde protocol. Dit protocol is op de internetsite van het ministerie geplaatst (www.minlnv.nl/loket).

Desgewenst kan een ieder de minister voorstellen doen om, door middel van een aanpassing van de regeling, stoffen aan te wijzen die als meststof verhandeld of bij de productie van meststoffen gebruikt kunnen worden. Bij een dergelijk voorstel zullen betrokkenen onderbouwd moeten aantonen dat het gebruik van de desbetreffende stof als meststof of bij de productie van meststoffen landbouwkundig en milieukundig verantwoord is. De voorstellen en de verantwoording hiervan zullen ter beoordeling aan de CDM worden voorgelegd, waarbij de CDM het voorstel toetst aan de hand van het protocol. Een positief oordeel van de CDM kan voor de minister aanleiding zijn om de regeling aan te passen. Het protocol is in eerste instantie bedoeld als een handleiding voor de CDM. Daarnaast kunnen ook degenen die een voorstel doen om een stof aan te wijzen, uit het protocol en de daarin opgenomen criteria afleiden op welke wijze zij kunnen aantonen dat het gebruik van de stoffen landbouwkundig en milieukundig verantwoord is en welke informatie zij dienen te verstrekken.

Artikel 21, eerste lid, onderdelen a en h, van het Uitvoeringsbesluit voorziet in de mogelijkheid om bij ministeriële regeling nadere eisen aan afvalstoffen of reststoffen te stellen of om in nader aan te duiden gevallen en onder daarbij te stellen voorwaarden af te wijken van de ingevolge het Uitvoeringsbesluit geldende samenstellingseisen. Vooralsnog is niet gebleken dat hieraan behoefte is. In de onderhavige regeling is hieraan derhalve vooralsnog geen invulling gegeven. Met het oog op eventueel in de toekomst ter zake te stellen regels is artikel 5 gereserveerd.

§ 2.3. Het mengen van meststoffen

Artikel 7 van het Uitvoeringsbesluit voorziet in de mogelijkheid om nadere regels te stellen omtrent de toelaatbaarheid van het onderling mengen van meststoffen. De op dat artikel gebaseerde nadere voorschriften zijn opgenomen in artikel 6 van de Uitvoeringsregeling.

Voor een aantal meststoffen geldt op grond van het eerste lid van artikel 6 een mengverbod. Dit verbod betreft zuiveringsslib en de ingevolge artikel 4, onderdeel a en b, aangewezen afvalstoffen die rechtstreeks als meststof worden verhandeld, alsmede de op grond van artikel 4, onderdeel d, aangewezen eindproducten van aldaar beschreven bewerkingsprocédés. Afvalstoffen en reststoffen die op grond van artikel 4, onderdeel c, als ingangsmateriaal bij de productie van meststoffen mogen worden gebruikt, mogen uiteraard wel worden gemengd tot de daarbij in bijlage Aa, onderdeel III, vermelde mengsels. In die situatie moet op grond van artikel 13, tweede lid, van de Uitvoeringsregeling op het etiket of op het begeleidende document worden aangegeven uit welke ingangsmaterialen de meststof is vervaardigd.

Het verbod om zuiveringsslib, als meststof aangewezen afval- of reststoffen en aangewezen eindproducten te mengen met andere meststoffen is opgenomen om te voorkomen dat ondeugdelijk slib of ondeugdelijke stoffen worden weggemengd. Hierdoor zou achteraf immers niet zijn te achterhalen dat het slib of de aangewezen stoffen aan de kwaliteitseisen voldeden.

Het mengen van zuiveringsslib met andere mestsoorten zou er bovendien toe leiden dat niet langer te achterhalen is hoe groot de hoeveelheid zuiveringsslib is die in de landbouw wordt gebruikt. Slib dat opgemengd wordt in andere meststoffen is immers niet meer als zodanig herkenbaar. Dit is niet in overeenstemming met richtlijn nr. 86/278/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 12 juni 1986, betreffende de bescherming van het milieu, in het bijzonder de bodem, bij het gebruik van zuiveringsslib in de landbouw (PbEG L 181; hierna: de zuiveringsslibrichtlijn), op grond waarvan de totale hoeveelheden geproduceerd zuiveringsslib die in de landbouw worden gebruikt, moeten worden bijgehouden en periodiek aan de Europese Commissie moeten worden gerapporteerd.

Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat het mengverbod van artikel 6, eerste lid, zich mede uitstrekt over het mengen van de in dat artikellid bedoelde meststoffen met meststoffen die niet onder de verhandelingseisen van hoofdstuk III van het Uitvoeringsbesluit vallen, zoals dierlijke meststoffen en EG-meststoffen.

Vooralsnog is ervan afgezien eisen te stellen met betrekking tot het mengen van bepaalde meststoffen die een negatieve uitwerking op elkaar kunnen hebben. Indien in de praktijk blijkt dat regulering op dit vlak noodzakelijk is, zal hierin worden voorzien.

Ingevolge het tweede lid van artikel 6 mogen andere dan in het eerste lid bedoelde meststoffen in principe worden gemengd, mits deze meststoffen afzonderlijk voldoen aan ter zake van die meststoffen gestelde verhandelingseisen. Ook het uiteindelijk verkregen mengsel moet voldoen aan de eisen die gelden voor de categorie waaronder dit mengsel valt.

Zoals vermeld in paragraaf 3.1 bij het wijzigingsbesluit van 4 juli 2007 (Stb. 251) worden voor de in hoofdstuk III van het Uitvoeringsbesluit opgenomen verhandelingseisen de volgende categorieën onderscheiden:

– overige anorganische meststoffen

– kalkmeststoffen

– overige organische meststoffen

– zuiveringsslib en

– compost

Voor deze categorieën gelden algemene en specifieke eisen ten aanzien van landbouwkundige werking en milieu. De categorie waaronder een mengsel valt, is afhankelijk van de samenstellende bestanddelen. Indien het (behoudens voor de categorie zuiveringsslib, waarop hierboven is ingegaan) een mengsel betreft van tot één categorie behorende meststoffen, gelden ten aanzien van dit mengsel dezelfde eisen als voor de samenstellende bestanddelen. Indien meststoffen uit verschillende categorieën met elkaar worden gemengd tot een mengsel dat uitsluitend anorganisch materiaal bevat, dan zal het mengsel onder de categorie overige anorganische meststoffen vallen en gelden voor het mengsel onder meer de maximale waarden voor zware metalen. Bevat het mengsel evenwel organisch materiaal dan gelden naast de maximale waarden voor zware metalen ook de eisen inzake organische micro-verontreinigingen.

Behoudens de tot voornoemde categorieën behorende meststoffen is het ingevolge het tweede lid van artikel 6 ook mogelijk dat meststoffen gemengd worden met dierlijke uitwerpselen of met EG-meststoffen. Een mengsel met dierlijke uitwerpselen valt blijkens de in artikel 1, eerste lid, onderdeel c, van de Meststoffenwet opgenomen begripsomschrijving onder het begrip ‘dierlijke meststoffen’. Op grond van artikel 4, derde lid, onderdeel c, van het Uitvoeringsbesluit is hoofdstuk III van het Uitvoeringsbesluit niet van toepassing op dergelijke mengsels, mits de met de uitwerpselen te mengen meststof of meststoffen afzonderlijk wel voldoen aan de verhandelingseisen. Andersom wil dit zeggen dat indien de met de uitwerpselen te mengen (mest-)stof niet aan de verhandelingseisen voldoet, het mengsel van die (mest)stof met uitwerpselen niet is vrijgesteld van het in hoofdstuk III van het Uitvoeringsbesluit opgenomen verbod om meststoffen te verhandelen. Het maakt voor de toepasselijkheid van dit verbod niet uit dat het mengsel blijkens de begripsomschrijving als dierlijke meststoffen moet worden beschouwd.

Ook mengsels met een EG-meststof, die zelf niet als EG-meststof kunnen worden aangeduid, vallen onder de verhandelingseisen van hoofdstuk III van het Uitvoeringsbesluit. De in artikel 4, derde lid, onderdeel a, van het Uitvoeringsbesluit opgenomen uitzondering ziet immers alleen op de typen meststoffen die in bijlage I van Verordening (EG) nr. 2003/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 inzake meststoffen (PbEU L 304; hierna: de meststoffenverordening) zijn vermeld en die overigens voldoen aan de voorschriften van die verordening.

Afgezien van de verschillende verhandelingseisen die op de te onderscheiden categorieën van toepassing zijn, is de categorie waaronder een meststof of een mengsel van meststoffen valt, ook van belang voor de op grond van het Besluit gebruik meststoffen (hierna: Bgm) geldende gebruiksvoorschriften en de in het kader van het gebruiksnormenstelsel geldende verplichtingen.

Zo mogen ingevolge het Bgm zuiveringsslib en overige organische meststoffen uitsluitend op landbouwgrond worden gebruikt, terwijl dierlijke mest en compost ook op natuurterrein en op overige grond mag worden aangewend. Voor dierlijke meststoffen en zuiveringsslib gelden bovendien de uitrijdperioden van artikel 4 Bgm. Deze perioden gelden niet voor compost en overige organische meststoffen en deze meststoffen mogen dus in principe het gehele jaar worden gebruikt. Voorts is het gebruik van compost en overige organische meststoffen mogelijk op geheel of gedeeltelijk bevroren bodem en gelden geen voorschriften voor emissiearme aanwending van deze mestsoorten.

Voor het gebruiksnormenstelsel is de categorie waaronder de meststoffen en de mengsels vallen, relevant in verband met de toepasselijke gebruiksnorm en de mate waarin de in de meststof aanwezige hoeveelheden fosfaat en stikstof mee tellen voor de gebruiksnorm. Zo tellen mengsels die onder het begrip ‘dierlijke meststoffen’ vallen, niet alleen mee voor de stikstofgebruiksnorm en de fosfaatgebruiksnorm, maar ook voor de gebruiksnorm dierlijke mest. Meststoffen en mengsels daarvan die voldoen aan de begripsomschrijving van ‘compost’ tellen uitsluitend mee voor de stikstofgebruiksnorm en de fosfaatgebruiksnorm, waarbij van de in de compost aanwezige hoeveelheid stikstof en fosfaat slechts 10 procent, onderscheidenlijk 50 procent met een maximum van 3,5 kilogram fosfaat per 1000 kilogram droge stof, in aanmerking wordt genomen. Ook zuiveringsslib en overige organische meststoffen tellen uitsluitend mee voor de stikstofgebruiksnorm en de fosfaatgebruiksnorm, waarbij alleen voor stikstof de in bijlage B bij artikel 29 van de Uitvoeringsregeling opgenomen werkingscoëfficiënt mag worden gehanteerd. De hoeveelheden stikstof en fosfaat in anorganische meststoffen tellen volledig mee bij de bepaling of aan de stikstofgebruiksnorm en de fosfaatgebruiksnorm is voldaan. Voor een nadere toelichting op de bepaling van de stikstofwerkingscoëfficiënt bij mengsels wordt verwezen naar het slot van paragraaf 2.5 van deze toelichting.

Tot slot maakt het uit onder welke categorie een meststof of een mengsel daarvan valt, in verband met de overige voorschriften die in het kader van het gebruiksnormenstelsel gelden. Voor dierlijke meststoffen gelden stringente eisen voor het vervoer (AGR en GPS), de hoeveelheidbepaling (bemonstering en analyse per vracht) en de administratieve verantwoording van aan- en afvoer door middel van een vervoersbewijs dierlijke meststoffen en de elektronische verstrekking van de gegevens van het vervoersbewijs aan de Dienst Regelingen. Voor compost en zuiveringsslib geldt in principe alleen dat de aan- en afvoer ervan administratief verantwoord moet worden door middel van het vervoersbewijs compost en zuiveringsslib, waarbij tevens een verplichting tot elektronische gegevensverstrekking aan DR geldt. Voor de aan- en afvoer van andere (categorieën) meststoffen gelden uitsluitend de etiketteringeisen zoals deze voor de verhandeling van deze meststoffen gelden.

Overigens gelden, voor zover het mengsels van meststoffen betreft, met betrekking tot de etikettering ervan op grond van artikel 13, tweede en derde lid, aanvullende eisen. Deze eisen worden nader toegelicht in paragraaf 2.5 van deze toelichting.

§ 2.4. Aanvullende eisen anorganische meststoffen met secundaire nutriënten of micronutriënten

In de artikelen 7 tot en met 11 van de Uitvoeringsregeling zijn nadere landbouwkundige en milieukundige eisen opgenomen voor anorganische meststoffen die hoofdzakelijk zijn bedoeld om secundaire nutriënten of micronutriënten te leveren. Deze voorschriften zijn gebaseerd op de artikelen 9, tweede lid, 14, tweede lid, en 15, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit.

De eisen in artikel 7, eerste lid, zien op de minimale landbouwkundige werking die de meststoffen moeten hebben, welke voor de secundaire nutriënten magnesiumoxide (MgO), zwaveltrioxide (SO3), calciumoxide (CaO) en natriumoxide (Na2O) ten minste 15 procent, 25 procent, 25 procent onderscheidenlijk 50 procent in de droge stof bedraagt. Deze eis geldt – gelijk bij de primaire nutriënten het geval is – per afzonderlijke nutriënt.

Deze minimale waarden zijn overgenomen van de op basis van de Meststoffenwet 1947 geldende minimumeisen voor de type-aanduiding bitterzout (MgO en SO3), calciumsulfaat/ gips (CaO) en landbouwzout (Na2O).

Meststoffen die hoofdzakelijk zijn bedoeld om de micronutriënten boor (B), kobalt (Co), koper (Cu), ijzer (Fe), mangaan (Mn), molybdeen (Mo) en of zink (Zn) te leveren, moeten ingevolge artikel 7, tweede lid, qua minimale gehalten van deze micronutriënten voldoen aan de minimumeisen die voor vergelijkbare EG-meststoffen zijn opgenomen in Bijlage 1, Hoofdstuk E, van de meststoffenverordening. Bij het opstellen van de in de meststoffenverordening opgenomen eisen voor dit type meststoffen is in voldoende mate rekening gehouden met de voor bemesting met micronutriënten beschikbare geschikte meststoffen en reststoffen.

In de artikelen 8 en 9 en de daarbij behorende bijlage Ab zijn de maximale waarden voor zware metalen onderscheidenlijk voor organische microverontreinigingen opgenomen.

De toegestane gehalten aan cadmium, chroom, koper, kwik, nikkel, lood, zink en arseen in meststoffen met uitsluitend secundaire nutriënten zijn berekend door de met zuiveringsslib toegestane maximale vracht te delen door een referentiegift aan magnesiumoxide, zwaveltrioxide, natriumoxide en calciumoxide.

Voor magnesium is de referentiegift 75 kilogram MgO per hectare. Dit is vergelijkbaar met de gift die nodig is voor het onderhouden van de magnesiumtoestand van bouwland gelegen op zandgrond. De normwaarden per kilogram magnesium zijn niet van toepassing op de magnesiumverbindingen met oxide, hydroxide, carbonaat en siliciumoxide. Deze verbindingsvormen behoren namelijk tot de kalkmeststoffen en de voor de kalkmeststoffen geldende maximale waarden voor zware metalen op basis van de gehalten per kilogram neutraliserende waarde zijn opgenomen in de bij het Uitvoeringsbesluit behorende tabellen.

De referentiegift voor zwaveltrioxide is 75 kilogram SO3 (30 kilogram S) en is gebaseerd op het bemestingsadvies voor grasland gelegen op zandgrond, waarvan de bodem een laag zwavelleverend vermogen heeft.

De referentiegift voor natriumoxide is 60 kilogram Na2O per hectare, hetgeen overeenkomt met de gift voor het onderhouden van de natriumtoestand van grasland gelegen op zandgrond en dalgrond bij goede landbouwpraktijk.

De referentiegift voor calciumoxide is 1000 kilogram CaO per hectare, hetgeen overeenkomt met de gift aan gips (CaSO4) voor het verbeteren van de bodemstructuur van kleigrond. Gelijk in het bovenstaande ten aanzien van magnesium is toegelicht, geldt ook voor de calciumverbindingen met oxide, hydroxide, carbonaat en siliciumoxide, dat deze tot de kalkmeststoffen behoren. Voor deze kalkmeststoffen gelden de maximale waarden voor zware metalen op basis van de gehalten per kilogram neutraliserende waarde zoals deze zijn opgenomen in de bij het Uitvoeringsbesluit behorende tabellen.

Voor meststoffen met uitsluitend micronutriënten worden vooralsnog geen generieke grenswaarden gesteld aan de gehalten aan zware metalen en arseen. Naar verwachting zullen er nagenoeg geen overige anorganische meststoffen of overige organische meststoffen uitsluitend bedoeld om micronutriënten te leveren op de markt komen.

Vanuit landbouwkundig oogpunt kan bemesting met koper of zink noodzakelijk zijn, zonder dat dit milieurisico’s met zich brengt. Veelal worden hiervoor enkelvoudige koper- of zinkmeststoffen gebruikt, maar ook komt het voor dat hiervoor primaire of secundaire meststoffen die tevens koper of zink bevatten, worden gebruikt. Dit type meststoffen dat vooral in gebruik is voor de bemesting van gewassen die in potgrond worden geteeld, kunnen dermate veel koper of zink bevatten, dat ze niet kunnen voldoen aan de maximale gehalten voor zware metalen. Ze zouden daardoor in feite niet verhandeld mogen worden. Teneinde dit te voorkomen is in artikel 10 een voorziening opgenomen, op grond waarvan de maximale gehalten voor koper en zink voor dergelijke meststoffen niet gelden. Voorwaarde voor deze uitzondering is dat zowel de hoeveelheden primaire of secundaire elementen als de hoeveelheden koper en zink die met deze meststoffen worden opgebracht moeten passen binnen het totale bemestingsadvies.

Voorts geldt ingevolge artikel 11 dat anorganische meststoffen die voornamelijk micronutriënten leveren, voorzien moeten zijn van een gebruiksaanwijzing. Met dit voorschrift, dat is overgenomen uit de Meststoffenbeschikking 1977, wordt beoogd om door (onbewust) oneigenlijk gebruik milieuschade of landbouwkundige schade als gevolg van een te hoge gift aan micronutriënten te voorkomen.

§ 2.5. Etikettering

De gegevens waarvan meststoffen ingevolge artikel 19 van het Uitvoeringsbesluit moeten zijn voorzien, betreffen onder meer gegevens over de fabrikant en de handelsnaam van de meststoffen, de werking die de meststof in hoofdzaak uitoefent, de gehalten stikstof en fosfaat, de hoeveelheid en de samenstelling van de meststoffen. Afhankelijk van de geclaimde werking moeten de aanwezige waardegevende bestanddelen op het etiket of het begeleidende document worden vermeld.

In de artikelen 12 tot en met 14 en 16 van de Uitvoeringsregeling zijn voornoemde etiketteringseisen op een aantal onderdelen nader uitgewerkt.

Zo dient op grond van het eerste en derde lid van artikel 12 het stikstofgehalte te worden uitgedrukt in de vorm van het element en het gehalte aan fosfaat, kalium, calcium, magnesium, natrium en zwavel in de vorm van het oxide. Behalve in de oxidevorm mogen laatstbedoelde elementen ook in elementvorm worden vermeld. Met deze vermeldingswijze is aangesloten bij de etiketteringseisen die op grond van artikel 6 van de meststoffenverordening voor EG-meststoffen gelden en die nader zijn uitgewerkt in artikel 15 van de Uitvoeringsregeling.

Met het oog op de verantwoording van de aan- en afvoer van meststoffen in het kader van het gebruiksnormenstelsel moet van alle meststoffen die stikstof en fosfaat bevatten, het stikstofgehalte respectievelijk fosfaatgehalte, op het etiket of op het begeleidende document worden vermeld. Deze verplichte vermelding van alle in de meststof aanwezige stikstof en fosfaat staat los van de landbouwkundige eis dat een meststof een minimaal gehalte aan stikstof of fosfaat moet bevatten om als stikstof- of fosfaatmeststof verhandeld te kunnen worden. Zo moeten bij meststoffen die hoofdzakelijk zijn bestemd om kali te leveren (en die dus uitsluitend het minimaal voorgeschreven gehalte aan kali behoeven te bevatten) ook de stikstof- en fosfaatgehalten op het etiket worden vermeld.

Behoudens stikstof en fosfaat moeten ook de overige waardegevende bestanddelen in meststoffen op het etiket worden vermeld. Anders dan bij stikstof en fosfaat is deze vermelding alleen verplicht indien deze waardegevende bestanddelen in grotere hoeveelheden in de meststof aanwezig zijn dan de in de artikelen 9 tot en met 12 van het besluit genoemde minimale hoeveelheden kali, organische stof of neutraliserende waarde of de in artikel 7 van de Uitvoeringsregeling genoemde minimale hoeveelheden secundaire nutriënten en micronutriënten. Indien de nutriënten in geringere hoeveelheden aanwezig zijn, is vermelding van deze gegevens facultatief. De te vermelden gehalten aan waardegevende bestanddelen komen ingevolge artikel 16 van de Uitvoeringsregeling overeen met de gehalten, zoals deze overeenkomstig de artikelen 17 tot en met 20 en 92 tot en met 92b zijn bepaald. Op het etiket moet derhalve altijd worden aangegeven wat daadwerkelijk in de meststof aanwezig is.

Voorts moeten ingevolge artikel 14 voor meststoffen die naast primaire of secundaire nutriënten ook de micronutriënten koper of zink leveren, ook de gehalten aan koper of zink worden vermeld.

Behoudens de in het Uitvoeringsbesluit voorgeschreven vermeldingen zijn in artikel 13 van de Uitvoeringsregeling een aantal aanvullende etiketteringseisen opgenomen. Artikel 21, eerste lid, onderdeel f, van het besluit, biedt daartoe de basis. Zo moet voor de in bijlage Aa opgenomen stoffen die als meststof verhandeld kunnen worden, op grond van het eerste lid van artikel 13, het nummer worden vermeld waaronder de desbetreffende stof in deze bijlage is opgenomen. Door deze vermelding is het eenvoudiger de meststof te identificeren.

Voorts moet ten aanzien van mengsels aangeven worden uit welke categorie(ën) meststoffen en in welke verhouding het mengsel is samengesteld. Deze etiketteringseis is opgenomen in verband met de hoogte van de werkingscoëfficiënt die voor het mengsel geldt. Op grond van artikel 29, in samenhang met bijlage B van de Uitvoeringsregeling, geldt voor mengsels, zoals is toegelicht in de toelichting op artikel 29 van de Uitvoeringsregeling, in principe de werkingscoëfficiënt van het samenstellende bestanddeel met de hoogste werkingscoëfficiënt. Indien een mengsel een meststof bevat die niet in de tabel bij bijlage B staat, dan geldt een werkingscoëfficiënt van 100%. De gebruiker mag echter ook een werkingscoëfficiënt toepassen naar rato van de bijdrage aan stikstof vanuit de samenstellende delen, indien dit naar het oordeel van de gebruiker een betere benadering van het werkingscoëfficiënt geeft. Bij de bepaling daarvan kan hij afgaan op de bij de etikettering opgenomen vermelding.

§ 2.6. Vaststellingen

Zoals in paragraaf 3 van de nota van toelichting bij het wijzigingsbesluit van 4 juli 2007 (Stb. 251) is aangegeven geldt ingevolge artikel 4, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit in principe een algeheel verbod op het verhandelen van meststoffen. Ingevolge het tweede lid van artikel 4 geldt dat verbod niet indien ten aanzien van de meststoffen is voldaan aan de in dat lid genoemde generieke voorschriften. Het is, indien is komen vast te staan dat meststoffen zijn verhandeld, primair aan de desbetreffende handelaar van de meststoffen om zich bij wijze van strafuitsluitingsgrond te beroepen op voldoening aan de in het tweede lid van artikel 4 van het Uitvoeringsbesluit bedoelde normen voor opheffing van het verbod en dit ook aannemelijk te maken. Slaagt hij daar niet in, dan geldt het verbod onverkort en is hij strafbaar wegens overtreding van het verbod om meststoffen te verhandelen. Zoals in paragraaf 10 van de nota van toelichting bij het wijzigingsbesluit van 4 juli 2007 (Stb. 251) is vermeld, ziet dit verbod ingevolge de in artikel 1, eerste lid, onderdeel e, van de Meststoffenwet opgenomen begripsomschrijving van ‘verhandelen’ niet alleen op het afleveren van meststoffen aan handelaren of gebruikers, maar ook op het met het oog daarop voorhanden hebben, aanbieden of vervoeren van meststoffen.

De in Hoofdstuk III van het Uitvoeringsbesluit opgenomen verhandelingseisen zien onder meer op de minimale hoeveelheden waardegevende bestanddelen en op de maximale waarden voor zware metalen en organische microverontreinigingen. Gelet op het bovenstaande zal degene die meststoffen verhandelt altijd moeten kunnen verantwoorden dat de waardegevende bestanddelen in de voorgeschreven minimale hoeveelheden aanwezig zijn en dat de maximale waarden aan zware metalen en microverontreinigingen geen enkele keer worden overschreden.

In de artikelen 17 tot en met 22 van de Uitvoeringsregeling is aangegeven op welke wijze de hoeveelheden waardegevende bestanddelen en de waarden voor zware metalen en organische microverontreinigingen worden vastgesteld. Ingevolge deze bepalingen, die zijn gebaseerd op artikel 21, eerste lid, onderdeel d, van het Uitvoeringsbesluit, geldt dat de nutriëntengehalten, het organische stofgehalte, de neutraliserende waarde, het drogestofgehalte alsmede de hoeveelheden zware metalen en organische microverontreinigingen in meststoffen worden vastgesteld door analyse van een uit de desbetreffende meststoffen genomen representatief monster. De analyse moet worden uitgevoerd door een geaccrediteerd laboratorium overeenkomstig de in bijlage Ac opgenomen protocollen. De in deze protocollen opgenomen bepalingsmethoden zullen ook door de Algemene Inspectie Dienst en overige toezichthoudende instanties bij het toezicht op de naleving van regelgeving inzake de verhandeling worden gehanteerd. Het staat betrokkenen vrij om andere methoden toe te passen om de gehalten aan waardegevende bestanddelen en de waarden voor zware metalen en organische microverontreinigingen te bepalen, mits deze methoden minimaal dezelfde waarborgen bieden als de methoden die in de protocollen zijn opgenomen.

De meststoffen moeten volgens algemeen geldende bemonsteringsprincipes representatief worden bemonsterd. Hoewel ten algemene geldt dat iedere hoeveelheid meststoffen die wordt verhandeld aan bovenbedoelde landbouwkundige eisen en milieueisen moet voldoen, wil dit niet zeggen dat zonder meer iedere verhandelde hoeveelheid moet worden bemonsterd. Met betrekking tot de wijze waarop van organische meststoffen een representatief monster kan worden genomen zijn de onlangs in het kader van het project ‘Horizontal’ door de Europese Commissie en het Comité Européen de Normalisation (CEN) opgestelde ontwerpnormen relevant. De methode ‘Horizontal1 ’, te raadplegen via de website www.ecn.nl/horizontal, omvat in feite een leidraad om, afhankelijk van de gewenste nauwkeurigheid, aan de hand van een aantal stappen te komen tot een statistisch goede bemonstering. Betrokkenen kunnen aan de hand van deze leidraad beoordelen wanneer in hun specifieke situatie sprake is van representatieve bemonstering, waarbij zij er goed aan doen om voldoende marges in te bouwen, teneinde ervoor te waken dat daadwerkelijk iedere verhandelde partij aan de eisen voldoet.

Voor de representativiteit van de bemonstering van anorganische meststoffen en kalkmeststoffen zijn de Europese normen EN 1482-1 en EN 1482-22 relevant. Deze normen gaan namelijk binnenkort de in de Meststoffenverordening opgenomen bemonsteringsvoorschriften vervangen.

Hoewel stikstof en fosfaat als primaire nutriënten onderworpen zijn aan de voorschriften met betrekking tot de landbouwkundige minimale gehalten, is de vaststelling van de hoeveelheden stikstof en fosfaat ook van belang voor de verantwoording van aan- en afvoer van meststoffen in het kader van het gebruiksnormenstelsel. De wijze waarop de hoeveelheden stikstof en fosfaat in de meststoffen worden bepaald zijn derhalve mede gebaseerd op artikel 70, vierde lid, van het Uitvoeringsbesluit. Deze bepalingen worden voor zuiveringsslib en compost nader toegelicht in paragraaf 3.

De bepaling van de hoeveelheden stikstof en fosfaat in andere meststoffen dan dierlijke meststoffen, zuiveringsslib en compost, geschiedt ingevolge artikel 93, eerste en tweede lid, in beginsel op basis van het gewicht van de meststoffen dat wordt bepaald door weging en op basis van het stikstofgehalte en het fosfaatgehalte in deze meststoffen dat wordt bepaald door middel van bemonstering en analyse van deze meststoffen. Indien het door middel van weging bepaalde gewicht en het door middel van bemonstering en analyse bepaalde stikstof- en fosfaatgehalte van deze meststoffen op de verpakking van of het begeleidende document bij de desbetreffende meststoffen is vermeld, kunnen deze meststoffen ingevolge artikel 93, derde lid, administratief worden verantwoord aan de hand van de aldus vermelde gegevens.

§ 3. Zuiveringsslib en compost

§ 3.1. Vaststelling stikstof- en fosfaatgehalte

Zoals aangegeven in paragraaf 2.6 van deze toelichting, is de vaststelling van de hoeveelheden stikstof en fosfaat niet alleen gericht op het al dan niet voldoen aan de in hoofdstuk III van het Uitvoeringsbesluit opgenomen minimale landbouwkundige eisen, maar met name ook op de administratieve verantwoording van aan- en afvoer van meststoffen in het kader van het gebruiksnormenstelsel. Voor de werking van het gebruiksnormenstelsel is een adequate bepaling van de administratief te verantwoorden hoeveelheden aan- en afgevoerde meststoffen onontbeerlijk. Daarom geldt op grond van artikel 68, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit als uitgangspunt dat de op of van een bedrijf of intermediaire onderneming aan- en afgevoerde hoeveelheden meststoffen – en ook de binnen een intermediaire onderneming vervoerde hoeveelheden meststoffen – worden bepaald op basis van het gewicht of het volume en het werkelijke stikstof- en fosfaatgehalte in de meststoffen.

In de bij artikel I, onderdelen U en V, van deze wijzigingsregeling ingevoegde artikelen 92 tot en met 92b zijn nadere regels opgenomen over de wijze waarop het gewicht en het stikstof- en fosfaatgehalte van zuiveringsslib en compost in beginsel wordt bepaald. Gelijk voorheen het geval was, geldt dat het gewicht van een vracht zuiveringsslib of compost wordt bepaald door het wegen van de meststoffen met een geijkt weegwerktuig. Dit kan een weegbrug zijn of een zogenaamd aan-boord-weegsysteem waarmee het gewicht van de meststoffen tijdens het laden van het transportmiddel wordt bepaald. De eisen inzake bemonstering en analyse van deze meststoffen zijn echter vereenvoudigd ten opzichte van voorschriften zoals die voorheen op grond van de Regeling bemonstering en analyse overige organische meststoffen golden.

In principe geldt op grond van artikel 92a, dat het stikstof- en fosfaatgehalte in een afzonderlijk geproduceerde hoeveelheid compost en zuiveringsslib wordt vastgesteld door middel van analyse van een uit de desbetreffende meststoffen genomen representatief monster. Het betreft hier zuiveringsslib of compost dat per partij of batch wordt geproduceerd of dat in partijen wordt be- of verwerkt. Bij deze zogenoemde partijbemonstering mogen de te bemonsteren partijen niet groter zijn dan 2.000 ton. Hoeveelheden die groter zijn dan 2.000 ton moeten eerst worden gesplitst in kleinere partijen en vervolgens per (deel-)partij worden bemonsterd. De monsters worden vervolgens naar het laboratorium gestuurd dat de analyses verricht. Pas als de analyse resultaten door het laboratorium aan de desbetreffende producent en aan de Dienst Regelingen zijn verstrekt, kunnen de uit deze partij afkomstige vrachten worden afgevoerd. Dit vloeit onder meer voort uit artikel 92, tweede lid, van de Uitvoeringsregeling op grond waarvan het stikstof- en fosfaatgehalte onder meer in de afgevoerde hoeveelheid zuiveringsslib en compost moet zijn vastgesteld. De resultaten van de door het laboratorium overeenkomstig artikel 92b verrichte analyse gelden voor alle vrachten die uit deze partij of batch afkomstig zijn, ongeacht de tijd die sedert de bemonstering en analyse is verstreken. Gebleken is dat de hoeveelheid stikstof en fosfaat in een geproduceerde partij compost of zuiveringsslib geen noemenswaardige wijziging ondergaat, zodat thans is gekozen voor een onbeperkte geldigheid van de analyse uitslagen. Deze analyse uitslagen blijven derhalve gelden, ook indien de desbetreffende partij na enige tijd weer wordt doorgeleverd, uiteraard voor zover zich geen wijzigingen in de desbetreffende partij of in de samenstelling daarvan hebben voorgedaan. Indien de partij wordt be- of verwerkt of de samenstelling ervan anderszins is gewijzigd is immers sprake van een nieuw geproduceerde partij en deze zal overeenkomstig artikel 92a en 92b bemonsterd en geanalyseerd moeten worden.

Op dit onderdeel wordt een andere benadering gehanteerd dan onder de werking van het BOOM. Destijds was de maximale hoeveelheid die bemonsterd moest worden weliswaar 5.000 m3, hetgeen overeenkomt met circa 4.000 ton, maar daar stond tegenover dat de analyserapporten onder BOOM niet ouder mochten zijn dan twee maanden.

Voor zover het zuiveringsslib of de compost wordt geproduceerd in een continu proces, waarbij een constante stroom van zuiveringsslib of compost wordt geproduceerd, zoals bij de zogenoemde prop-methode het geval is, kan er ook voor gekozen worden te rekenen met een twaalf-maandsgemiddelde. Deze mogelijkheid is mede op verzoek van de compostsector opgenomen. Bij een twaalf-maandsgemiddelde wordt het stikstof- en fosfaatgehalte gebaseerd op het gemiddelde stikstof- en fosfaatgehalte van de afgelopen twaalf (opeenvolgende) maanden. In plaats van de bemonstering per batches van 2.000 ton kan de bemonstering ten minste eens per maand worden verricht. Het laboratorium berekent het gemiddelde van deze periode overeenkomstig de berekeningsmethode die is opgenomen in bijlage Ia, onderdeel B. Het laboratorium betrekt hierbij uitsluitend de analyse uitslagen van die monsters waarvan de betrokken producent bij het indienen van het monster, overeenkomstig artikel 92a, zesde lid, heeft aangegeven dat deze voor de berekening van het twaalf-maandsgemiddelde mogen worden benut. Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat betrokkenen allereerst de analyseresultaten afwachten om vervolgens de hen meest welgevallige resultaten te benutten voor de berekening van het twaalf-maandsgemiddelde. Ingevolge het derde lid van artikel 92a van de Uitvoeringsregeling kan uitsluitend voor deze mogelijkheid gekozen worden indien wordt voldaan aan de in dat lid genoemde voorwaarden. Zo moeten de voor de productie van het zuiveringsslib of de compost gebruikte ingangsmaterialen van constante samenstelling zijn, teneinde te voorkomen dat er grote fluctuaties in de analyse resultaten optreden als gevolg waarvan de gemiddelde gehalten onvoldoende betrouwbaar zouden zijn. Uiteraard moet er daadwerkelijke sprake zijn van een continu proces, hetgeen tot uitdrukking komt in de voorwaarde dat de productie van zuiveringsslib of compost onafgebroken gedurende het gehele kalenderjaar moet plaatsvinden. Voordeel van het op deze wijze berekenen van de gemiddelde gehalten stikstof en fosfaat is dat met de afvoer van vrachten uit deze stroom niet gewacht hoeft te worden totdat de meest recente analyseresultaten bekend zijn. Gelijk als hierboven met betrekking tot de geldigheid van analyse uitslagen bij partijbemonstering is toegelicht, geldt ook in deze situatie dat de gemiddelde gehalten stikstof en fosfaat blijven gelden voor de desbetreffende vracht. Indien deze hoeveelheid na enige tijd wordt doorgeleverd zonder dat deze een wijziging heeft ondergaan, moet de vervoerder derhalve hetzelfde analysenummer gebruiken als is gebruikt bij de aanvoer op zijn bedrijf of onderneming. Indien er echter niet maandelijks monsters ter analyse worden ingezonden, kan de betrokken producent niet langer van deze faciliteit gebruik maken en valt hij weer terug op partijbemonstering. Indien een producent tussentijds overstapt naar een ander laboratorium heeft de betrokken producent de keuze om de gegevens over de voorafgaande maanden aan het nieuwe laboratorium door te geven dan wel om bij het nieuwe laboratorium te beginnen met het opbouwen van een nieuw twaalf-maandsgemiddelde.

Bij beide methoden moet de bemonstering plaatsvinden overeenkomstig de algemeen geldende bemonsteringsprincipes, zodat het monster representatief is voor de geproduceerde batch of voor de in de desbetreffende maand geproduceerde hoeveelheid. Verwezen wordt naar hetgeen in paragraaf 2.6 is toegelicht met betrekking tot de wijze waarop de representativiteit van de bemonstering kan worden gewaarborgd.

Tevens wordt naar paragraaf 2.6 verwezen voor wat betreft de wijze waarop kan worden verantwoord dat de compost of het zuiveringsslib voldoet aan de verhandelingseisen inzake de minimale landbouwkundige werking en de maximale waarden voor zware metalen. Dit is in eerste instantie de verantwoordelijkheid van de producent of de be- of verwerker van het zuiveringsslib of de compost. Deze zullen de analyserapporten van het laboratorium in hun administratie moeten bewaren. Evenwel zal iedere verkrijger die deze meststoffen vervolgens weer verhandelt, moeten kunnen aantonen dat aan bovenbedoelde eisen wordt voldaan. Anders is het immers op grond van artikel 4 van het Uitvoeringsbesluit verboden de meststoffen te verhandelen. Betrokkenen kunnen zelf bepalen op welke wijze zij aantonen dat aan de verhandelingseisen wordt voldaan. In dat verband is in tegenstelling tot onder de werking van het BOOM het geval was, niet langer voorgeschreven dat het analyserapport op het transportvoertuig aanwezig moet zijn. Met het oog op het toezicht op de naleving van deze eisen zal de AID bij de desbetreffende ondernemingen regelmatig de administratie bekijken en monsters nemen.

In aanvulling op paragraaf 2.6 wordt opgemerkt dat met betrekking tot de wijze waarop en dan met name de frequentie waarin de zware metalen in zuiveringsslib worden bepaald, de in artikel 9 van de zuiveringsslibrichtlijn in samenhang met bijlage IIA van die richtlijn opgenomen eisen, relevant zijn. Ter uitvoering van deze bepaling in de zuiveringsslibrichtlijn moet ingevolge artikel 21, tweede lid, de vaststelling van zware metalen in overeenstemming met de voorschriften van de zuiveringsslibrichtlijn plaatsvinden.

§ 3.2. Vervoersbewijs

Zoals in paragraaf 1 is aangestipt, is in het bij besluit van 4 juli 2007 gewijzigde Uitvoeringsbesluit het afleveringsbewijs compost en zuiveringsslib vervangen door een drie-partijen bewijs, het zogenaamde vervoersbewijs. Het vervoersbewijs is een document dat ingevolge artikel 55 van het Uitvoeringsbesluit ter zake van het vervoer van zuiveringsslib en compost moet worden opgemaakt en dat, ingevolge artikel 50, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit, het transport vergezelt vanaf het moment van laden tot het moment van lossen. Het systeem van vervoersbewijzen is daarmee een essentieel instrument om stromen zuiveringsslib en compost in de gehele keten, van producent tot eindgebruiker, te kunnen volgen. Hoewel artikel 55, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit de basis biedt om ook voor het vervoer van overige organische meststoffen een vervoersbewijs voor te schrijven, is hieraan vooralsnog geen invulling gegeven. Naar verwachting betreft dit een in omvang relatief beperkte meststroom waarvoor een lager risico op overschrijding van de gebruiksnormen bestaat. Dit rechtvaardigt een minder vergaande administratieve verantwoording.

De gegevens van het vervoersbewijs moeten ingevolge artikel 55, vijfde lid, van het Uitvoeringsbesluit elektronisch worden ingediend. Artikel 56 van dat besluit biedt de basis om terzake van het opmaken van het vervoersbewijs en ter zake van het indienen van de op een vracht betrekking hebbende gegevens nadere regels te stellen. Deze nadere regels worden door de in artikel I, onderdeel P, van onderhavige regeling opgenomen wijziging ondergebracht in de artikelen 68 tot en met 69b van de Uitvoeringsregeling.

In artikel 68, eerste lid, wordt het model van het vervoersbewijs vastgesteld, zoals dat is opgenomen in bijlage G, onderdeel A. Dit model is afgeleid van het model van het vervoersbewijs dat voor het vervoer van dierlijke meststoffen is voorgeschreven. Het formulier, dat is voorzien van een uniek nummer, wordt ingevolge het tweede lid van artikel 68 door de Dienst Regelingen verstrekt.

In artikel 69 is voorgeschreven op welke wijze en op welk tijdstip de gegevens op het vervoersbewijs moeten worden ingevuld.

Bij het laden van een vracht zuiveringsslib of compost moet het relatienummer en de naam, de postcode en het huisnummer van de leverancier worden ingevuld en eventueel, indien de leverancier een intermediair is, het registratienummer van de opslag, waaruit het zuiveringsslib of de compost komt. Voorts worden bij het laden de postcode van de laadplaats, de datum waarop wordt geladen, de gegevens van de vervoerder, het kenteken van het (trekkend) voertuig, de door middel van een mestcode aangeduide soort meststoffen en – indien dit direct na het laden bekend is – het netto gewicht van de meststoffen op het vervoersbewijs vermeld. Indien de vracht niet op het laadadres, maar tijdens het transport op een weegbrug wordt gewogen, kan het netto gewicht ingevolge het derde lid ook direct na de weging worden ingevuld.

Ook moeten bij het laden de code van het laboratorium dat het op de vracht betrekking hebbende monster heeft geanalyseerd en het door het laboratorium overeenkomstig artikel 92b, derde lid, verstrekte analysenummer worden ingevuld. Indien het zuiveringsslib of de compost in een continu proces is geproduceerd betreft dit de code van het laboratorium dat het twaalf-maandsgemiddelde heeft berekend en het meest recente analysenummer. Indien een vracht wordt doorgeleverd zonder dat het een wijziging heeft ondergaan, moet de vervoerder hetzelfde analysenummer gebruiken als is gebruikt bij de aanvoer op zijn bedrijf of onderneming.

Op dit punt onderscheidt het vervoersbewijs zuiveringsslib en compost zich van het vervoersbewijs dierlijke meststoffen. Dit onderscheid hangt samen met de verschillende wijzen van bemonstering van enerzijds zuiveringsslib en compost en anderzijds dierlijke meststoffen, waardoor de analysegegevens van vrachten zuiveringsslib en compost wel en van dierlijke meststoffen niet bekend zijn op het tijdstip waarop de vracht wordt geladen. Ingevolge artikel 78 van de Uitvoeringsregeling geldt ten aanzien van dierlijke meststoffen immers dat iedere (te vervoeren) vracht afzonderlijk bemonsterd en geanalyseerd moet worden. Dit monster wordt tijdens het transport genomen (bij drijfmest tijdens het laden, terwijl bij vaste mest ook een ander tijdstip tijdens het transport kan worden gekozen), waardoor er tijdens het transport nog geen analysegegevens bekend zijn. Om de gegevens van een vervoersbewijs dierlijke meststoffen nadien te kunnen linken aan de uiteindelijke analyseresultaten, moet het nummer van het op de vracht betrekking hebbende monster worden ingevuld. Bij zuiveringsslib en compost geldt een milder bemonsteringsregime, in die zin dat niet iedere afzonderlijke vracht moet worden bemonsterd. Zoals in paragraaf 3.1 is uiteengezet moeten afzonderlijk geproduceerde partijen zuiveringsslib of compost van ten hoogste 2.000 ton ten minste eenmaal bemonsterd worden. De door analyse van dat monster vastgestelde percentages fosfaat, stikstof en droge stof gelden voor alle vrachten die uit die partij komen. Producenten die hoeveelheden zuiveringsslib of compost in een continu proces produceren, hebben de keuze om in plaats van partijbemonstering te kiezen voor minimaal eens per maand bemonsteren. Zoals in de vorige paragraaf is aangegeven geldt het door het laboratorium op basis van de meest recente analyseresultaten over de afgelopen twaalf maanden berekende gemiddelde stikstof-, fosfaat- en drogestofgehalten voor alle vrachten die afkomstig zijn uit de hoeveelheid die in de desbetreffende maand is geproduceerd.

De vervoerder vult de bovenbedoelde gegevens in en de leverancier ondertekent deze gegevens bij het laden van de vracht. Vervoerder is in dit verband degene onder wiens verantwoordelijkheid het transport wordt uitgevoerd en niet degene die slechts wordt ingeschakeld het feitelijk transport uit te voeren. Zodra de vracht door de vervoerder aan de afnemer wordt afgeleverd, worden het relatienummer en de naam, de postcode en het huisnummer van de afnemer ingevuld en eventueel, indien de afnemer een intermediair is, het registratienummer van de opslag, waarin het zuiveringsslib of de compost wordt opgeslagen. Ook wordt hierbij aangegeven of het product al dan niet op de losplaats als meststof zal worden gebruikt. Voorts worden bij het lossen de postcode van de losplaats en de datum , de datum waarop wordt gelost ingevuld en ondertekenen de afnemer en de vervoerder het vervoersbewijs.

Bovendien moeten zodra zich een of meer van de in bijlage G, onderdeel B, genoemde omstandigheden voordoen, de hiermee corresponderende codes op het vervoersbewijs worden ingevuld. In artikel 69, zevende lid, is voorts de mogelijkheid opgenomen om de voorgeschreven gegevens direct op het vervoersbewijs te printen. Voorwaarde is dat dit in een aan de invulvelden gerelateerde volgorde gebeurt zodat duidelijk blijkt op welke onderdelen de gegevens betrekking hebben.

Een aantal velden van het vervoersbewijs behoeft niet (verplicht) te worden ingevuld. Dit zijn allereerst het relatienummer en de naam van een eventuele overige betrokkene, zoals bijvoorbeeld een administratief tussenpersoon. Achtergrond hiervan is dat overige betrokkenen die niet daadwerkelijk hoeveelheden mest aan- en afvoeren, in het kader van de Meststoffenwet geen administratieve verantwoording behoeven af te leggen, daar deze verantwoordingsplicht zich immers uitsluitend uitstrekt tot de feitelijk bij het transport betrokken partijen. Op uitdrukkelijk verzoek van de sector is evenwel – gelijk bij het vervoersbewijs dierlijke meststoffen het geval is – de mogelijkheid opgenomen om ten behoeve van de eigen administratie aanvullende informatie op dit punt op te nemen. Voorts behoeven evenmin het drogestofgehalte en de hoeveelheden fosfaat en stikstof op het vervoersbewijs te worden ingevuld. Deze gegevens worden – ter reductie van de administratieve lasten van de betrokken vervoerder – per vervoersbewijs door Dienst Regelingen berekend aan de hand van de door de laboratoria overeenkomstig artikel 92b, vierde lid, aan deze dienst (elektronisch) verstrekte analyseresultaten. Via ‘Mijn dossier’ op de LNV-internetsite worden de aldus berekende hoeveelheden rechtstreeks teruggekoppeld aan betrokkenen.

Uiterlijk tien werkdagen na het transport verstrekt de vervoerder afschriften van het vervoersbewijs aan de leverancier en aan de afnemer (artikel 69a, eerste lid). Indien sprake is van een digitaal ingevuld vervoersbewijs dat wordt geprint en ondertekend, kan in plaats van een afschrift ook een kopie van het ondertekende vervoersbewijs als zodanig dienen. Voorts moet de vervoerder ingevolge artikel 69a, tweede lid, de gegevens van het vervoersbewijs eveneens uiterlijk tien werkdagen na het transport elektronisch bij de Dienst Regelingen indienen.

Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat ingevolge de artikelen 42 en 47 van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet geldt dat de te verstrekken gegevens ten genoegen van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit met bewijsstukken gestaafd moeten kunnen worden. Deze bewijsstukken betreffen onder meer de door de laboratoria verstrekte analyseresultaten en de zogenoemde weegbonnen waarop de gegevens inzake de bepaling van het nettogewicht van de meststoffen vermeld zijn, zoals de locatie van de weeginstallatie, het tijdstip waarop de weging heeft plaatsgevonden, het kenteken van het trekkende voertuig en het volgnummer van de weging.

Ingevolge artikel 55, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit draagt de vervoerder er zorg voor dat het vervoersbewijs op de voorgeschreven wijze wordt ingevuld en door de betrokken partijen wordt ondertekend. De verplichting tot het ondertekenen van het vervoersbewijs door alle op het vervoersbewijs aan te geven partijen, is nodig om te kunnen verifiëren of de overdracht van de vracht meststoffen ook daadwerkelijk tussen de partijen die op het vervoersbewijs staan vermeld heeft plaatsgevonden. Voorts nemen alle partijen daarmee de verantwoordelijkheid voor de juistheid en volledigheid van de ingevulde gegevens.

Door ondertekening van het vervoersbewijs verklaren de leverancier en de vervoerder bovendien dat het zuiveringsslib of de compost, waarop het vervoersbewijs betrekking heeft, voldoet aan de voor de verhandeling van meststoffen in hoofdstuk III van het Uitvoeringsbesluit bedoelde voorschriften.

Omdat het in de praktijk voorkomt, dat de leverancier of de afnemer niet altijd bij het laden, onderscheidenlijk bij het lossen van het transportmiddel aanwezig kunnen zijn, is in artikel 69a, derde lid, voorzien in de mogelijkheid dat de vervoerder gemachtigd wordt door de leverancier of de afnemer. Deze machtiging moet ingevolge artikel 65 worden verleend voordat het vervoer plaatsvindt. Tijdens het vervoer moet de vervoerder desgevraagd een afschrift van het schriftelijke bewijsstuk van deze machtiging kunnen tonen.

§ 3.3. Administratieve voorschriften

Als gevolg van de wijzigingen die zijn doorgevoerd bij het wijzigingsbesluit van 4 juli 2007 (Stb. 251) en bij onderhavige wijzigingsregeling zijn de administratieve voorschriften voor handelaren in en producenten en be- en verwerkers van zuiveringsslib en compost thans opgenomen in de artikelen 43 tot en met 45 van het Uitvoeringsbesluit en in de artikelen 50 tot en met 52 van de Uitvoeringsregeling. Ondernemers wier activiteiten zich niet alleen over zuiveringsslib en compost uitstrekken, maar die tevens dierlijke meststoffen be- of verwerken of anderszins verhandelen, blijven onder het begrip ‘intermediair’ vallen. Op deze ondernemers blijven derhalve de administratieve voorschriften uit de artikelen 38 tot en met 40 van het Uitvoeringsbesluit, zoals deze nader zijn uitgewerkt in de artikelen 45 tot en met 49 van de Uitvoeringsregeling, van toepassing. Ook de administratieve voorschriften die voorheen op grond van het BOOM voor producenten en be- of verwerkers van zuiveringsslib en compost golden, zijn – in vereenvoudigde vorm – in bovenbedoelde voorschriften ondergebracht. Artikel I, onderdelen I tot en met N, van onderhavige regeling voorziet in de uitwerking van voornoemde in het Uitvoeringsbesluit opgenomen administratieve voorschriften in de Uitvoeringsregeling.

Op grond van 43 van het Uitvoeringsbesluit moeten ondernemers in het kader, waarvan meststoffen worden verhandeld, hun onderneming(en) ter registratie aanmelden. Ingevolge het derde lid van artikel 50 van de Uitvoeringsregeling moet deze aanmelding uiterlijk 30 dagen na oprichting gebeuren bij de Dienst Regelingen. Indien bovendien in de onderneming zuiveringsslib wordt geproduceerd of anderszins wordt bewerkt of verwerkt, moeten niet alleen de in artikel 43, derde lid, van het Uitvoeringsbesluit genoemde gegevens worden verstrekt, maar ook een omschrijving van de behandelingsmethode voor het zuiveringsslib. Deze verplichting geldt voor intermediaire ondernemers die zuiveringsslib produceren of be- of verwerken op grond van artikel 45, zevende lid, van de Uitvoeringsregeling.

Voorheen moest behandelingsmethode per geproduceerde partij op de voorgeschreven registerkaarten worden bijgehouden. Deze verplichting vloeit voort uit artikel 10, eerste lid, onderdeel d, van de zuiveringsslibrichtlijn. Thans behoeft de toegepaste behandelingsmethode voor zuiveringsslib thans slechts eenmalig, bij de registratie van de onderneming, te worden verstrekt. Alleen indien men tot een andere methode overgaat, moet deze wijziging op grond van artikel 45, achtste lid, of 50, vijfde lid, bij de Dienst Regelingen worden gemeld.

Ingevolge artikel 39 en 44 gold al de verplichting om een administratie bijhouden, waarin de hoeveelheden aan- en afgevoerde meststoffen worden vermeld met de bestemming of de herkomst en de data waarop de aan- en afvoer plaatsvond. Indien zuiveringsslib wordt geproduceerd, dient de administratie op grond van artikel 44, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit ook gegevens te bevatten over de hoeveelheid geproduceerd, bewerkt of verwerkt zuiveringsslib en de hoeveelheid en de samenstelling van het zuiveringsslib. Deze gegevens zijn thans in artikel 51, derde lid, van de Uitvoeringsregeling nader gepreciseerd. Op grond van artikel 51, tweede lid, van de Uitvoeringsregeling gelden vergelijkbare voorschriften voor producenten van compost. Voor intermediairs die tevens zuiveringsslib of compost produceren of be- of verwerken zijn deze voorschriften opgenomen in artikel 46, zesde en zevende lid.

Voornoemde administratieverplichting strekt voor wat betreft zuiveringsslib ter uitvoering van artikel 10 van de zuiveringsslibrichtlijn en vervangt de voorheen in artikel 9 van het BOOM voorgeschreven registerplicht voor zuiveringsslib en compost. Op grond van het BOOM moesten gegevens over de hoeveelheid geproduceerd, be- of verwerkt zuiveringsslib of compost, de samenstelling en de eigenschappen van deze producten, de namen en adressen van de afnemers en de afgeleverde hoeveelheden, de analyse uitslagen en bij zuiveringsslib de gehanteerde behandelingsmethode worden bijgehouden op de in de Regeling vaststelling modellen registers overige organische meststoffen 1998 vastgestelde registerkaarten.

Na afloop van het kalenderjaar moesten alle registerkaarten worden toegezonden aan gedeputeerde staten van de desbetreffende provincie. Deze verplichting is voor producenten van zuiveringsslib vervangen door de in artikel 48, tweede lid, en 52, tweede lid, opgenomen verplichting om jaarlijks vóór 1 februari aan de Dienst Regelingen gegevens uit de administratie over de in het voorgaande kalenderjaar in het zuiveringsslib gemiddeld aanwezige hoeveelheden zware metalen te verstrekken. Deze gegevens kunnen ook door het laboratorium dat de desbetreffende analyses heeft verricht, worden verstrekt. Op basis van deze gegevens kan de in artikel 17 van de zuiveringsslibrichtlijn voorgeschreven 3-jaarlijkse rapportage aan de Europese Commissie worden opgesteld. Voor wat betreft de gemiddelde gehalten aan zware metalen in compost voorzien de artikelen 40 en 45 van het Uitvoeringsbesluit in de mogelijkheid ter zake gegevens op te vragen.

§ 3.4. Behandeling zuiveringsslib

Hoewel op basis van artikel 21, eerste lid, onderdeel b, van het Uitvoeringsbesluit de mogelijkheid bestaat om eisen de stellen aan het bewerkingsproces van zuiveringsslib wordt hieraan vooralsnog geen invulling gegeven in deze regeling.

In eerste instantie is het aan de producenten van zuiveringsslib om op basis van interne kwaliteitsstandaarden, een zodanig product te leveren dat aan de eisen van het besluit voldoet. Dat betekent ook dat zuiveringsslib, indien wordt vermoed dat er sprake is van verontreiniging met pathogenen, behandeld moet worden. Dat kan via biologische weg, waardoor ongeveer 90 procent van de pathogenen afsterft, maar indien nodig moet er een chemische of thermische bewerking plaatsvinden. Daarbij kan gedacht worden aan conventionele methoden zoals thermische behandeling van vloeibaar zuiveringsslib gedurende minimaal 30 minuten bij een temperatuur van 70 graden Celsius, gevolgd door mesofiele anaërobe ontbinding bij een temperatuur van 35 graden Celsius met een gemiddelde retentieperiode van 12 dagen. Ook het bewerken met kalk waarbij een pH wordt bereikt van 12 of hoger en met een constante temperatuur van tenminste 55 graden Celsius gedurende 2 uur is een mogelijkheid.

Zuiveringsslib dat in de landbouw wordt gebruikt en dat voldoet aan de bij het besluit gestelde eisen, leidt in principe niet tot een milieurisico. Het voorschrijven van bewerkingsmethoden of normen om excessen aan te pakken brengt, in verhouding tot de milieuwinst en vermindering van eventuele risico’s, voor de gehele zuiveringsslibsector veel extra kosten voor bemonstering, analyse en administratie met zich. Daarom worden voor pathogenen vooralsnog geen bemonsterings- en analysemethoden of normen voorgeschreven. Indien zich toch onacceptabele excessen blijken voor te doen, zullen de regels op dit punt worden aangescherpt.

Overigens worden er op Europees niveau door de CEN in het in paragraaf 2.6 genoemde project ‘Horizontal’ algemeen erkende bemonsterings- en analysemethoden en grenswaarden voor bijvoorbeeld Salmonella spp (50 gram nat gewicht) en E-coli bacteriën (5–10 CFU/g) voorbereid. Deze methoden en grenswaarden zullen naar verwachting ook door de Europese Commissie worden betrokken bij de aangekondigde herziening van de zuiveringsslibrichtlijn. Dit leidt op termijn mogelijk tot aanpassing van de Uitvoeringsregeling op dit punt.

§ 3.5. Stabiliteit compost

Een element van de omschrijving van het begrip ‘compost’, zoals deze is opgenomen in artikel 1, eerste lid, onderdeel h, van het Uitvoeringsbesluit, is dat er sprake moet zijn van een ‘zodanig stabiel eindproduct dat daarin alleen nog een langzame afbraak van humeuze verbindingen plaatsvindt’.

Dit stabiliteitscriterium is opgenomen, omdat niet-stabiele (‘broeiende’) compost landbouwkundige en milieukundige problemen kan veroorzaken, met name stank. Bovendien zal bij nog voortgaande afbraak van organische stof het gehalte aan zware metalen in de droge stof stijgen, waardoor de compost op het moment dat deze stabiel is, mogelijk niet meer aan de wettelijke eisen voldoet. Tot slot is de hoogte van de stikstofwerkingscoëfficiënt in compost van 10 procent en de mogelijkheid om compost gedurende het hele jaar rond toe te dienen gebaseerd op de gegevens voor stabiele compost. Voor niet-stabiele compost zouden deze voorzieningen anders kunnen zijn.

Alleen als een composteerproces accuraat wordt doorlopen is er sprake van een stabiel eindproduct. Het leveren van een goed, en dus ook stabiel, compostproduct is in eerste instantie de verantwoordelijkheid van de producenten en leveranciers van compost. Het is in dat verband van belang dat de compostsector daarin initiatief heeft genomen door de certificeringseis op te nemen dat voor het meten van stabiliteit de zogenoemde Oxitop-methode gehanteerd dient te worden, overigens nog zonder te voorzien in een norm. Er zijn thans initiatieven gaande om de methode te valideren, maar vooralsnog leidt de bepaling met de Oxitop in verschillende laboratoria nog niet tot dezelfde uitkomsten. Ook de CEN werkt aan een methode voor het meten van onder andere stabiliteit in zuiveringsslib, afvalstoffen, bodemverbeteraars en compost. Dit gebeurt in het kader van het voornoemde project ‘Horizontal’. Naar verwachting zal het echter nog geruime tijd duren voordat er een alom geaccepteerde methode beschikbaar is. Derhalve is ervan afgezien om één bepaalde methode voor het meten van stabiliteit voor te schrijven.

Voor het aanpakken van excessen biedt de gewijzigde definitie en de landbouwkundige eisen aan compost op dit moment voldoende houvast.

§ 4. Overige wijzigingen

§ 4.1. Fosfaatreparatie op gewasperceelsniveau

Op grond van de huidige regelgeving kan de landbouwer onder bepaalde voorwaarden een hogere fosfaatgebruiksnorm toepassen op percelen landbouwgrond waarin een onvoldoende hoeveelheid fosfaat aanwezig is of, als gevolg van de bodemgesteldheid, beschikbaar is voor opname door het gewas. Om in aanmerking te komen voor deze hogere fosfaatgebruiksnorm moet de landbouwer door middel van een bodemonderzoek door middel van bemonstering en analyse van de grond aantonen, dat het fosfaatgehalte van de desbetreffende percelen landbouwgrond ook werkelijk lager dan gewoonlijk is. Het bodemonderzoek betreft het gehele topografische perceel, ingeval dat in zijn totaliteit tot het bedrijf van de landbouwer behoort. Indien slechts een deel van het topografische perceel tot het bedrijf van de landbouwer behoort, dan wordt voor de toepassing van deze uitzondering, dat gedeelte van het perceel als afzonderlijke perceel aangemerkt.

In de praktijk is gebleken dat binnen één topografisch perceel grote verschillen in de fosfaattoestand van de bodem kunnen bestaan. De afbakening van een perceel aan de hand van topografische grenzen kan daardoor leiden tot uitslagen die, in tegenstelling tot hetgeen de landbouwer verwacht, namelijk een lage fosfaattoestand, een geheel ander beeld geven. De uitslag geeft namelijk het gemiddelde weer van het gehele topografische perceel en niet alleen van dat gedeelte van het perceel waarvan de fosfaattoestand laag is. Het lage getal voor de fosfaattoestand van een kleiner gedeelte van het topografische perceel wordt hierbij tenietgedaan door het gehalte van het grotere deel van het topografische perceel waar de fosfaattoestand wel normaal is. De landbouwer maakt aldus kosten voor een specialistisch onderzoek, die hij niet terug kan verdienen met een hogere gewasopbrengst, omdat hij geen gebruik mag maken van de verhoogde gebruiknorm voor dat gedeelte van het topografische perceel dat wel een lage fosfaatwaarde heeft, en waarbij het landbouwkundig gezien wel wenselijk zou zijn deze extra fosfaatgift toe te dienen.

Onderhavige wijzigingen maken het mogelijk om de verhoogde fosaatgebruiksnorm niet alleen toe te passen op topografische percelen, maar ook op gewaspercelen, zolang deze een minimale oppervlakte van twee hectare hebben. In geval de landbouwer niet op zijn geheel topografische perceel maar slechts op een gewasperceel een verhoogde fosfaatgebruiksnorm wil toepassen, gelden alle voorwaarden genoemd in de artikelen 32 en 33, eerste en derde lid, ten aanzien van het gewasperceel. Hij zal bijvoorbeeld het bodemonderzoek moeten laten uitvoeren op het desbetreffende gewasperceel. Omdat op deze wijze geen uitmiddeling plaatsvindt tussen de verschillende fosfaattoestanden op het gehele topografische perceel, wordt het hierboven geschetste probleem ondervangen. Door de toepassing van de verhoogde fosfaatnorm mogelijk te maken op gewaspercelen wordt mede recht gedaan aan de historie van percelen. In de loop van de jaren zijn in verband met betere bewerkbaarheid met machines percelen van verschillende bodemsamenstellingen samengevoegd tot grotere blokken. Deze samenvoeging heeft logischerwijs echter niet de fysische en chemische samenstelling van de bodem veranderd.

§ 4.2. Afvoer kleine hoeveelheden vaste dierlijke mest naar particulieren

In artikel 86 werd reeds de mogelijkheid geboden aan bedrijven om onder voorwaarden kleine hoeveelheden dierlijke mest af te voeren naar particulieren, zonder daarbij te hoeven voldoen aan alle zogenoemde spoor 1 verplichtingen. Hiertoe is in samenhang met de artikelen 59 en 76, tweede lid, voorzien in een uitzondering op de verplichtingen tot weging, bemonstering en analyse van de dierlijke meststoffen. Evenmin behoeven de transportmiddelen waarin deze mest wordt vervoerd uitgerust te zijn met bemonsterings- en verpakkingsapparatuur en AGR- en satellietvolgapparatuur.

In de praktijk blijkt ook de intermediaire onderneming behoefte te hebben aan een vergelijkbare uitzondering. Indien een particulier dierlijke mest rechtstreeks wil afnemen van een intermediaire onderneming moet hij nu voor elke m3 dierlijke mest die hij afneemt à € 20,–, ongeveer € 35,– extra kosten aan wegen, bemonsteren, analyseren, AGR- satellietvolgapparatuur maken, terwijl dit bij rechtstreeks afhalen bij een bedrijf niet het geval is. Hierdoor ontstaat mogelijkerwijs concurrentievervalsing. Om deze discrepantie weg te nemen is met onderhavige wijziging ook voor intermediaire ondernemingen de mogelijkheid geschapen om kleine hoeveelheden vaste dierlijke mest af te voeren naar particulieren, zonder dat moet worden voldaan aan alle spoor 1 verplichtingen. De maximale hoeveelheid die met gebruikmaking van deze mogelijkheid aan een particulier kan worden afgezet bedraagt 20 kilogram fosfaat per afnemer per kalenderjaar.

§ 5. Administratieve lasten

In paragraaf 6.2 van de nota van toelichting bij het wijzigingsbesluit van 4 juli 2007 (Stb. 251) is op een aantal punten ingegaan op de administratieve lastenreductie. Ingeschat werd dat er een daling van de administratieve lasten zou plaatsvinden met ongeveer € 78.000 per jaar. Deze berekening betrof de administratieve lastenreductie die naar verwachting zou worden veroorzaakt door zowel de wijziging van het Uitvoeringsbesluit als de wijziging van het Bgm, afgezet tegen de administratieve lastendruk zoals deze door het stelsel van de Meststoffenwet 1947 en het BOOM werd veroorzaakt.

Bij deze berekening zijn ten onrechte de lasten (van circa € 36.000) die verband houden met de op basis van het Besluit melden bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen voorgeschreven afgiftemelding voor compost aan het Landelijk Meldpunt Afvalstoffen, toegerekend aan het BOOM. Als gevolg daarvan valt de destijds becijferde lastenreductie circa € 36.000 lager uit en had deze in feite € 42.000 per jaar moeten bedragen.

Bij de uitwerking van het nieuwe stelsel in onderhavige wijzigingsregeling zijn de voorgenomen wijzigingen nogmaals kritisch tegen het licht gehouden en bezien op nut en noodzaak. Daarbij kon de berekening van de administratieve lasten – naarmate de uitwerking concreter werd – nauwkeuriger worden uitgevoerd. Zoals is weergegeven in tabel I is de reductie van de jaarlijks terug kerende lasten voor het bedrijfsleven thans becijferd op circa € 600.000 per jaar.

Tabel I. jaarlijks terugkerende lasten

Post

AL bij Mw’47 en BOOM

Inschatting AL bij besluit

AL bij

regeling

Verschil met MW’47 en BOOM

Opmaken en verzenden afleverings-/vervoersbewijs.

€ 1.214.400

€ 728.640

€ 688.452

– € 525.948

Correctie afleverings-/vervoersbewijs

€ 121.440

€ 0

€ 0

– € 121.440

Registerplicht

€ 145.728

€ 145.728

€ 0

– € 145.728

Machtiging

€ 18.216

€ 18.216

€ 18.216

€ 0

Bemonstering bodem bij gebruik van zuiveringsslib.

€ 57.000

€ 19.000

€ 34.200

– € 22.800

Etiketteren en gebruiksaanwijzing bepaalde meststoffen

PM

PM

€ 20.356

€ 20.356

Ontheffing MW ‘47

€ 50.000

€ 0

€ 0

– € 50.000

Analyse meststoffen (inclusief waardegevend bestanddeel en zware metalen).

PM

€ 650.000

€ 206.932

€ 206.932

Aanvullend administratieve kosten

€ 0

€ 0

€ 35.460

€ 35.460

Registratie overige meststoffenleveranciers

€ 0

€ 3.036

€ 3.036

€ 3.036

 

€ 1.606.216

€ 1.564.620

€ 1.006.652

– € 599.564

In deze paragraaf zal worden ingegaan op de verschillen die zich als gevolg van onderhavige wijzigingsregeling voordoen ten opzichte van de berekening van de administratieve lasten bij het wijzigingsbesluit.

Het meest in oog lopende verschil wordt gevormd door de post ‘analyse meststoffen’. Deze post omvat naast de vaststelling van het stikstof- en het fosfaatgehalte in meststoffen ook de vaststelling van overige waardegevende bestanddelen in meststoffen en in voor komend geval de vaststelling van de hoeveelheden zware metalen en organische microverontreinigingen in meststoffen. Deze post is bij het opstellen van het wijzigingsbesluit ingeschat op € 650.000,–. Bij deze schatting is destijds uitgegaan van het strengst denkbare scenario, waarbij iedere verhandelde partij zou moeten worden geanalyseerd. Hierbij is uitgegaan van 10.000 analyses per jaar en gemiddelde analysekosten van € 65,–. Hoewel er op grond van het BOOM voor zuiveringsslib en compost ook al een verplichting tot analyse op stikstof, fosfaat en zware metalen bestond, heeft er nooit een nulmeting van deze lasten plaatsgevonden.

De thans voor deze post berekende administratieve bedragen circa € 209.000,–. Dit verschil wordt met name veroorzaakt doordat – afgezien van de bepaling van het stikstof- en fosfaatgehalte in zuiveringsslib en compost, alsmede de in de zuiveringsslibrichtlijn voorgeschreven frequentie voor de bemonstering zuiveringsslib op zware metalen – niet zonder meer een bepaalde bemonsteringsfrequentie is voorgeschreven. Volstaan is met de verplichting dat de bemonstering representatief dient te zijn. Betrokkenen kunnen aan de hand van de in paragraaf 2.6 toegelichte leidraad beoordelen wanneer in hun specifieke situatie sprake is van representatieve bemonstering. Dit kan, afhankelijk van onder meer het productieproces en de fluctuaties van de gebruikte ingangsmaterialen uiteenlopen van het bemonsteren van iedere partij tot een bemonstering van eens in de vijf jaar. Naar verwachting bedraagt de gemiddelde bemonsteringsfrequentie op de voor desbetreffende meststof relevante parameters twee maal per jaar. Hierbij is de parameter waarop moet worden geanalyseerd afhankelijk van de categorie meststof die het betreft en de werking die de meststof in hoofdzaak uitoefent. Zo behoeft een stikstofmeststof bijvoorbeeld niet op neutraliserende waarde te worden geanalyseerd. Evenmin is de eis omtrent de maximale hoeveelheid organische microverontreinigingen van toepassing op alle meststoffen. In principe behoeven anorganische meststoffen, evenals compost en zuiveringsslib, niet op de aanwezigheid van deze parameters te worden geanalyseerd. Bij de berekening is uitgegaan van 100 overige organische meststoffen, 10 kalkmeststoffen en 50 overige anorganische meststoffen. Deze aantallen zijn afgeleid van het aantal andere meststoffen dan ‘EG-meststoffen’ die onder de werking van de Meststoffenwet 1947 op de meststoffenlijst waren opgenomen (circa 40) en de meststoffen die op grond van een ontheffing verhandeld mochten worden (circa 80).

Voor de bemonstering van zuiveringsslib en compost ten behoeve van de analyse op stikstof, fosfaat en droge stof, is uitgegaan van 50 producenten van zuiveringsslib en 150 producenten van compost alsmede van een gemiddelde bemonsteringsfrequentie van elf maal per jaar, vanuit de veronderstelling dat 90 procent van de producenten een continu productieproces toepast en tien procent gemiddeld zes partijen per jaar produceert. De gemiddelde analysekosten verschillen al naar gelang de parameter waarop wordt geanalyseerd en al naar gelang het aantal parameters dat gecombineerd wordt geanalyseerd. Mede op basis van de door verschillende laboratoria verstrekte gegevens is uitgegaan van € 25,– voor analyse op organische stof, € 40,– op stikstof, fosfaat, overige nutriënten en droge stof, € 50,– op organische microverontreinigingen en € 70,– op zware metalen.

Een ander verschil (circa € 40.000,–) houdt verband met de wijze waarop het Vervoersbewijs Zuiveringsslib en Compost (VZC) uiteindelijk gestalte heeft gekregen en met name hoe het proces met betrekking tot de aanlevering van gegevens uiteindelijk is ingericht. In de gekozen benadering behoeven de hoeveelheden stikstof, fosfaat en drogestof niet door betrokken vervoerders uitgerekend te worden en vervolgens op het VZC te worden ingevuld en uiteindelijk naar de Dienst Regelingen te worden gestuurd. De analyse uitslagen worden thans door de laboratoria naar de Dienst Regelingen gestuurd. De Dienst Regelingen berekent vervolgens aan de hand van deze analyseresultaten en aan de hand van de door de vervoerder elektronisch verstrekte gegevens van het VZC, de hoeveelheden stikstof, fosfaat en drogestof van de desbetreffende vrachten zuiveringsslib of compost. Bovendien kunnen door het elektronisch inzenden met één druk op de knop gegevens van meerdere VZC’s tegelijk uit het bedrijfsmanagementsysteem via de digitale snelweg naar de Dienst Regelingen worden verzonden. Bijkomend voordeel van elektronisch indienen is dat hierdoor minder vergissingen gemaakt worden, waardoor er minder wijzingen doorgegeven behoeven te worden. Ook de kadastrale gegevens van de percelen waar zuiveringsslib wordt gebruikt, hoeven niet meer op het VZC te worden ingevuld. Het bijhouden van deze gegevens, een verplichting die voortvloeit uit artikel 10, eerste lid, onderdeel e, van de zuiveringsslibrichtlijn, kan thans vormvrij in de bedrijfsadministratie geschieden.

Ook de voorheen in artikel 9 van het BOOM voorgeschreven registerplicht voor zuiveringsslib en compost is vereenvoudigd. De in dat artikel genoemde gegevens moesten voorheen worden bijgehouden op de in de Regeling vaststelling modellen registers overige organische meststoffen 1998 vastgestelde registerkaarten. Per tien afgeleverde partijen of een deel daarvan moest een afzonderlijke registerkaart worden ingevuld met gegevens over de hoeveelheid geproduceerd, be- of verwerkt zuiveringsslib of compost, de samenstelling en de eigenschappen van deze producten, de namen en adressen van de afnemers en de afgeleverde hoeveelheden, de analyse uitslagen en bij zuiveringsslib de gehanteerde behandelingsmethode. Na afloop van het kalenderjaar moesten alle registerkaarten worden toegezonden aan gedeputeerde staten van de desbetreffende provincie. Deze zogenoemde registerplicht vloeit voor zuiveringsslib voort uit artikel 10 van de zuiveringsslibrichtlijn. Met de voor compost geldende verplichting wordt vooruitgelopen op een Europese verplichting die in voorbereiding is.

Bij het wijzigingsbesluit was voorzien dat de registers naar de Dienst Regelingen opgestuurd zouden moeten worden. Op grond van onderhavige wijzigingsregeling is evenwel niet langer een format voor het administreren van de gegevens voorgeschreven. Bovendien is voor de verstrekking van de gegevens zoveel mogelijk aangesloten bij bestaande gegevensstromen.

Van voornoemde gegevens dienden immers het stikstof- en fosfaatgehalte, de hoeveelheden afgevoerde zuiveringsslib en compost en de afnemers ervan ook administratief te worden verantwoord in het kader van het gebruiksnormenstelsel. Deze gegevens worden thans, zoals hierboven is toegelicht, door de desbetreffende vervoerder en het desbetreffende laboratorium elektronisch verstrekt aan de Dienst Regelingen. Van de overige gegevens behoeft de toegepaste behandelingsmethode voor zuiveringsslib thans slechts eenmalig, bij de registratie van de onderneming op grond van artikel 45 of artikel 50 van de Uitvoeringsregeling, te worden verstrekt. Alleen indien men tot een andere methode overgaat, moet deze wijziging worden gemeld. Voorts bestond al op grond van artikel 46, zesde en zevende lid, of van artikel 51, tweede en derde lid (al naar gelang betrokkene dierlijke mest verhandelt en dus intermediair is), de verplichting om de hoeveelheden geproduceerd zuiveringsslib of compost en de samenstelling ervan in de bedrijfsadministratie bij te houden. In aanvulling hierop is thans in artikel 48, tweede lid, en artikel 52, tweede lid, voorgeschreven dat jaarlijks de gemiddelde samenstelling van zuiveringsslib aan de Dienst Regelingen moet worden verstrekt. Deze gegevens kunnen ook door het laboratorium dat de desbetreffende analyses heeft verricht, worden verstrekt. Op basis van deze gegevens kan de in artikel 17 van de zuiveringsslibrichtlijn voorgeschreven 3-jaarlijkse rapportage aan de Europese Commissie worden opgesteld. Het vervallen van de verplichting om registerkaarten bij te houden en in te sturen levert in vergelijk tot de berekening bij het wijzigingsbesluit een aanvullende administratieve lastenreductie op van circa € 145.000,–. Deze reductie wordt ten dele gecompenseerd door een toename van de lasten met circa € 35.000,– samenhangend met de noodzakelijk aanvullende administratieve verplichtingen inzake het in de administratie opnemen van gegevens over percelen waar zuiveringsslib is gebruikt en de jaarlijkse verstrekking van de gemiddelde samenstelling van compost en zuiveringsslib, zodat de netto reductie op dit punt circa € 110.000,– bedraagt.

Voorts is er een toename van de administratieve lasten voortvloeiend uit de voorgeschreven etikettering van meststoffen voorzien van circa € 20.000,–. Hoewel er op grond van de Meststoffenwet 1947 ook al een verplichting tot etikettering bestond is, heeft er nooit een nulmeting van deze lasten plaatsgevonden. Omdat het in feite een voortzetting van de bestaande verplichting betreft is bij de berekening van de administratieve lasten uitgegaan van het beheer en onderhoud van de bestaande voorzieningen.

Omdat de gegevens van het vervoersbewijs thans elektronisch ingezonden dienen te worden staat tegenover deze jaarlijks terugkerende lastenverlichtingen een eenmalige investering van € 425.000,– en € 5.000 voor de aanschaf van de benodigde software door vervoerders van zuiveringsslib en compost onderscheidenlijk door de laboratoria.

§ 6. Commentaar maatschappelijke organisaties

De maatschappelijke organisaties zijn in een aantal bijeenkomsten geïnformeerd over de voorgenomen uitwerking van het beleid. Omdat een aantal organisaties bij gelegenheid van de inspraakronde in het kader van de voorbereiding van de wijziging van het Uitvoeringsbesluit de wens te kennen heeft gegeven betrokken te willen worden bij de nadere uitwerking van de voorschriften in de ministeriële regeling, is de wijzigingsregeling in concept voor commentaar toegezonden aan diverse maatschappelijke organisaties. Naar aanleiding daarvan zijn reacties ontvangen van:

– de Minerale Meststoffen Federatie (MMF),

– de Branche Vereniging Organische Reststoffen (BVOR),

– de Vereniging Afvalbedrijven (VA),

– de belangenorganisatie voor ondernemers die werkzaam zijn in de sector Cultuurtechnische werken en grondverzet, Meststoffendistributie en Loonwerken in de Agrarische sector in Nederland (CUMELA),

– de Koninklijke Algemeene Vereeniging voor Bloembollencultuur (KAVB),

– de Suiker Unie,

– de Vereniging voor de Aardappelverwerkende Industrie (VAVI),

– de Nederlandse Bond van boomkwekers (NBB),

– de branchevereniging van producenten van gecertificeerde aanvulgronden, (Stichting RHP) en

– AVEBE

Naar aanleiding hiervan hebben met een aantal van voornoemde organisaties alsmede met Transport en Logistiek Nederland (TLN) een aantal gesprekken plaatsgevonden, waarin de reacties op een aantal punten nader werden toegelicht en waarin een aantal aspecten nader is verduidelijkt. Ook heeft een aantal bijeenkomsten met vertegenwoordigers van de provincies plaatsgevonden. Op de hoofdlijnen van de reacties – voor zover relevant voor de onderhavige regeling – wordt in het onderstaande ingegaan. Voorts hebben de reacties op een aantal punten tot verduidelijking van de tekst van de regeling en van de toelichting geleid. Dit betreft onder meer de in paragraaf 2.5, op verzoek van de MMF, opgenomen toelichting inzake de vermelding van de stikstof- en fosfaatgehalten op de etiketten in verhouding tot de landbouwkundige eis dat een meststof minimale gehalten aan stikstof of fosfaat moet bevatten om als stikstofmeststof of als fosfaatmeststof verhandeld te kunnen worden en de, op verzoek van de VA, BVOR en CUMELA, in paragraaf 2.3 opgenomen toelichting inzake het mengen van meststoffen en de consequenties hiervan voor de van toepassing zijnde verhandelingseisen en gebruiksvoorschriften.

Aanvankelijk was voorzien in de mogelijkheid om een grenswaarde op te nemen voor vrijstelling van de verplichting om het stikstof- en fosfaatgehalte op het etiket te vermelden. Bij uitwerking hiervan is echter gebleken dat een grenswaarde afhankelijk is van de hoogte van de gehalten aan andere waardegevende nutriënten en de verhouding daarvan met stikstof en fosfaat, welke voor iedere meststof verschillend is. Omdat het daarom niet mogelijk is om eenduidige grenswaarden vast te stellen, is in de uiteindelijke regeling hiervan afgezien.

Met betrekking tot de uitwerking van de in het Uitvoeringsbesluit opgenomen verplichting voor overige leveranciers van meststoffen om zich eenmalig ter registratie te melden bij de Dienst Regelingen is in overleg met de MMF afgesproken zo veel mogelijk aan te sluiten bij de registratie van kunstmesthandelaren die het MMF met ingang van 1 januari 2008 in het kader van het Security Convenant Kunstmest verricht. Betrokkenen die ermee ingestemd hebben dat de door het MMF geregistreerde gegevens aan de Dienst Regelingen verstrekt mogen worden, behoeven zich niet separaat in het kader van onderhavige regeling bij de Dienst Regelingen aan te melden.

Naar aanleiding van het verzoek van de VA wordt bezien in hoeverre het vervoersbewijs zuiveringsslib en compost op termijn kan worden geïntegreerd met het handelsdocument dat ingevolge Verordening (EG) nr. 1774/2002 inzake de dierlijke bijproducten is voorgeschreven.

Voorts vroeg de VA zich af hoe de in paragraaf 2.6 toegelichte verantwoordingsplicht van degene die meststoffen verhandelt, kan worden nagevolgd indien er bij de controle bemonstering sprake is van extreme analyseresultaten. In principe geldt dat degene die verhandelt aannemelijk moet kunnen maken dat de meststof aan de eisen voldoet. Dit aannemelijk maken kan onder meer plaatsvinden door het overleggen van analysegegevens waaruit onmiskenbaar blijkt dat de meststoffen aan de gestelde eisen voldoen. Naarmate de meststoffen frequenter geanalyseerd worden, zal dit eenvoudiger zijn aan te tonen.

Hoewel de VA aangeeft verheugd te zijn dat voor wat betreft de te gebruiken analysemethoden wordt aangesloten bij de NEN en ISO normen, uit zij de vrees dat deze normen mogelijk tot structureel hogere analyseresultaten leiden hetgeen tot aanpassing van de normstelling zou nopen. Naar aanleiding daarvan wordt opgemerkt dat de milieueisen zijn afgeleid van de maximaal aanvaardbare bodembelasting. De analysemethoden en de daarmee verkregen resultaten zijn daarop niet van invloed.

Terecht wijst de BVOR erop dat de toelichting over de effecten van niet-stabiele compost ten onrechte de indruk zou kunnen geven dat bij compostering uitspoeling van mineralen optreedt. De toelichting op dit punt is aangepast.

Het antwoord op de vraag van de BVOR of er protocollen voor de bemonstering en analyse voor biologisch afbreekbare delen worden voorgeschreven, luidt ontkennend. Zoals in nota van toelichting bij het wijzigingsbesluit is uiteengezet zijn de eisen inzake deeltjesgrootte primair opgenomen om excessen tegen te gaan. Hierbij gaat het met name om de mogelijkheid van waarneming bij zichtcontroles door de controleurs en handhavers te vergroten. Tegen die achtergrond lijkt het vooralsnog niet nodig composteringsbedrijven te belasten met een toename van analysekosten.

Op verzoek van CUMELA en TLN zijn wat aanpassingen op het model vervoersbewijs zuiveringsslib en compost doorgevoerd. Zo is het aantal posities dat voor de naam is gereserveerd bij het elektronisch indienen uitgebreid van 25 tot 70. Voorts is door aanpassing van de software voorzien in de mogelijkheid dat de gegevens inzake de ‘overige betrokkene’, desgewenst elektronisch aan de Dienst Regelingen verstrekt kunnen worden. Hiermee wordt beoogd dat de overige betrokkene zichtbaar wordt in de door de Dienst Regelingen bij wijze van dienstverlening verstrekte zogenoemde melding in ‘Mijn dossier’ op de internetsite van LNV. Aanvankelijk lag het in de bedoeling deze mogelijkheid niet op te nemen, daar de invulling op het vervoersbewijs zelf facultatief is. Overigens geldt dat er juist vanwege het facultatieve karakter van deze vermelding, geen ingangscontrole op de juistheid van de vermelding plaats vindt. De verantwoordelijkheid voor een juiste vermelding in ‘Mijn Dossier’ ligt derhalve geheel bij de vervoerder die de gegevens elektronisch aanlevert. Voorts zullen de stikstofgehalten en de fosfaatgehalten alsmede de drogestofgehalten, die de Dienst Regelingen hanteert op basis van de door de laboratoria aan deze dienst verstrekte analyseresultaten, aan de betrokken partijen worden teruggekoppeld. Aan het pleidooi van CUMELA om een zogenoemde mutatie digit op te nemen, waarmee het mogelijk is om mutaties elektronisch aan te leveren, is niet tegemoet gekomen. Betrokken vervoerders zijn immers gehouden de voorgeschreven gegevens van het vervoersbewijs juist en volledig aan te leveren. Zij zullen zich er in dat verband van moeten vergewissen dat de gegevens die zij elektronisch verstrekken, correct zijn. Alleen indien alle bij het transport betrokken partijen te kennen geven dat er voor wat betreft de ingediende gegevens daadwerkelijk sprake is van een omissie, kan een verzoek tot mutatie worden gedaan. Een dergelijk verzoek zal – in verband met de vereiste instemming van betrokkenen, voorzien moeten zijn van de handtekeningen van alle betrokken partijen. Een mogelijkheid om digitaal te muteren leent zich hiervoor niet.

Tot slot zal, op termijn, worden voorzien in de mogelijkheid om een gemachtigde de elektronische berichten in te laten sturen. Deze mogelijkheid zal te zijner tijd ook voor het vervoersbewijs dierlijke mest worden ingevoerd.

Op de vraag van CUMELA waarom kleine leveringen compost aan particulieren wel zijn vrijgesteld van de plicht een vervoersbewijs op te maken en dierlijke mest niet, wordt opgemerkt dat het relatief strenge regime dat voor dierlijke meststoffen geldt mede is ingegeven door de speciale gebruiksnorm voor dierlijke meststoffen en de daaraan gekoppelde verantwoordingsplicht van art 14 van de wet.

Aanvankelijk was voorzien dat de in artikel 86, tweede lid, opgenomen mogelijkheid voor intermediairs om forfaitair af te voeren naar particulieren niet voor vaste pluimveemest gold. Op verzoek van CUMELA is in de uiteindelijk regeling opgenomen dat deze mogelijkheid voor alle vaste mestsoorten geldt.

Het verzoek van CUMELA om voor vloeibare meststoffen te voorzien in de mogelijkheid om de vaststelling van de hoeveelheid te baseren op volumebepaling met zogenoemde flowmeters, is niet overgenomen. Gelijk ook uit artikel 9 van de meststoffenverordening voor vloeibare EG-meststoffen voortvloeit, geldt dat het gewicht van meststoffen bepaald wordt door middel van weging.

Ten slotte vroeg CUMELA zich af hoe het voortschrijdend gemiddelde stikstof- en fosfaatgehalte over 12 maanden berekend kan worden, indien men tussentijds overstapt naar een ander laboratorium. Zoals is opgenomen in paragraaf 3.1 heeft de betrokken producent hierbij de keuze om de gegevens over de voorafgaande maanden aan het nieuwe laboratorium door te geven dan wel om bij het nieuwe laboratorium te beginnen met het opbouwen van een nieuw twaalf-maandsgemiddelde.

De KABV geeft aan te vrezen dat de verplichting om gegevens te administreren met betrekking tot de percelen waarop zuiveringsslib is gebruikt, tot extra administratieve lasten leidt. Deze vrees is evenwel niet terecht, daar deze verplichting ook ten tijde van het BOOM gold, met dat verschil dat deze gegevens destijds op het desbetreffende afleveringsbewijs bijgehouden moesten worden.

Voorts was KABV erop beducht dat de in artikel I, onderdeel AA, opgenomen wijziging van artikel 126 van de Uitvoeringsregeling tot een hogere administratieve lastendruk zou leiden. Dit is evenwel niet het geval. Een en ander is thans toegelicht in de in paragraaf 7 opgenomen toelichting bij dit artikel.

De door Suiker Unie bepleite mogelijkheid om schuimaarde te mengen met andere meststoffen en om digestaat dat bij de vergisting van onder meer landbouwgewassen ontstaat, aan te wijzen als reststof die als meststof verhandeld mag worden, zal worden bezien bij de verdere invulling van bijlage Aa.

Naar aanleiding van de door de RHP in zijn reactie geuite twijfel of compostachtige producten met een lager organische stofgehalte dan tien procent wel passen in de definitie van ‘grond’ in het kader van het Besluit bodemkwaliteit wordt opgemerkt dat dit het geval is, voor zover de compostachtige producten niet meer dan 20 procent bodemvreemd materiaal bevatten. Daarnaast hebben de RHP en NBB vragen over onder andere de administratieve verantwoording van dergelijke compostachtige producten. Indien deze producten als grond worden toegepast overeenkomstig het Besluit bodemkwaliteit, gelden op grond van dat besluit voor deze toepassing milieueisen. Of aan de eisen uit dat besluit wordt voldaan, kan onder andere via partijkeuring of certificering worden aangetoond. In dit verband wordt verwezen naar de nota van toelichting bij het Besluit bodemkwaliteit alsmede naar de op de website www.bodemplus.nl opgenomen informatie.

Voorts vroegen de RHP en NBB naar de status van veen onder het nieuwe stelsel. Onder de werking van de Meststoffenwet 1947 was veen als aangewezen meststof opgenomen op de Lijst van meststoffen. In het stelsel van de (huidige) Meststoffenwet wordt veen – evenals klei, zand en löss – als een grondsoort beschouwd. Dat deze grondsoort een relatief hoog organische stofgehalte heeft, is een (toevallige) eigenschap van deze grondsoort. De toepassing van veen moet overeenkomstig het Besluit bodemkwaliteit plaatsvinden.

De AVEBE wijst er in zijn reactie op dat de verhandeling van een mengsel van door hen geproduceerd zuiveringsslib met eveneens door hen geproduceerde protomylasse als meststof onder het oude stelsel op basis van een ontheffing mogelijk was en vraagt zich af of deze mogelijkheid onder het nieuwe stelsel blijft bestaan, daar in artikel 6, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling is voorzien in een verbod om zuiveringsslib te mengen. In dat verband wordt erop gewezen dat voor de verhandeling van het gememoreerde mengsel allereerst nog een overgangsperiode van twee jaar geldt. In die periode zal worden bezien in hoeverre het mengverbod van zuiveringsslib aanpassing behoeft.

§ 7. Artikelsgewijs

Artikel I

Onderdeel A

Het in onderdeel A in artikel 1, eerste lid, onderdeel e, ingevoegde begrip ‘gewasperceel’ houdt verband met de introductie van de in paragraaf 4.1 toegelichte mogelijkheid om fosfaatreparatie bemesting toe te passen op een gedeelte van een topografisch perceel. Voorwaarde hiervoor is dat de oppervlakte van het perceel ten minste twee hectare bedraagt en dat het is beteeld met één gewas.

Voorts wordt, in verband met de introductie van het drie-partijenbewijs voor zuiveringsslib en compost, door de in dit onderdeel opgenomen wijziging van artikel 1, eerste lid, onderdeel m, het begrip ‘afleveringsbewijs’ vervangen door het begrip ‘vervoersbewijs zuiveringsslib en compost’. Om verwarring te voorkomen met het vervoersbewijs dat ingevolge artikel 55 ter zake van het vervoer van dierlijke meststoffen moet worden opgemaakt, wordt thans voor dat vervoersbewijs het begrip ‘vervoersbewijs dierlijke meststoffen’ gehanteerd.

Onderdeel B

Door middel van de in onderdeel B, van de onderhavige regeling opgenomen wijziging worden de nadere voorschriften voor de verhandeling van meststoffen ondergebracht het daarvoor gereserveerde hoofdstuk 2 van de Uitvoeringsregeling. Voor de achtergrond van deze voorschriften, die zijn gebaseerd op de artikelen 5, tweede lid, 7, 9, tweede lid, 19, zesde lid en 21 van het Uitvoeringsbesluit wordt verwezen naar paragraaf 2 van deze toelichting.

Artikel 4

Zoals is toegelicht in paragraaf 2.2, voorziet artikel 4 in de aanwijzing van afvalstoffen en reststoffen waarvan is komen vast te staan dat er geen landbouwkundige of milieukundige bezwaren bestaan, dat deze als meststof of bij de productie van meststoffen worden gebruikt.

Artikel 6

Deze bepaling, die uitvoerig is toegelicht in paragraaf 2.3 betreft de toelaatbaarheid van het onderling mengen van meststoffen. Ingevolge het tweede lid is het uitsluitend toegestaan de in dat lid bedoelde meststoffen te mengen indien deze meststoffen afzonderlijk voldoen aan de verhandelingseisen die in hoofdstuk III van het Uitvoeringsbesluit en in hoofdstuk 2 van de Uitvoeringsregeling zijn gesteld.

Artikelen 7 tot en met 11

De artikelen 7 tot en met 11 van de Uitvoeringsregeling bevatten nadere landbouwkundige en milieukundige eisen voor anorganische meststoffen die hoofdzakelijk zijn bedoeld om secundaire nutriënten of micronutriënten te leveren. Deze eisen zijn toegelicht in paragraaf 2.4. Met het hanteren van de terminologie hoofdzakelijk bedoeld om secundaire nutriënten of micronutriënten te leveren wordt gedoeld op de landbouwkundige werking die voor deze meststoffen wordt geclaimd. Hiertoe dienen de geclaimde nutriënten te minste in de in artikel 7 vermelde hoeveelheid aanwezig te zijn.

Artikelen 12 tot en met 14 en 16

In deze artikelen zijn nadere voorschriften opgenomen over de etikettering van meststoffen. Deze voorschriften zijn gebaseerd op artikel 21, eerste lid, onderdeel f, van het Uitvoeringsbesluit. Artikel 12 bevat de nadere voorschriften over de wijze waarop primaire en secundaire nutriënten in meststoffen op het etiket worden weergegeven. In artikel 13 zijn nadere eisen opgenomen met betrekking tot de etikettering van overige organische meststoffen en van ingevolge artikel 7 toegestane mengsels van meststoffen. Artikel 14 ziet op de aanvullende etiketteringseisen voor anorganische meststoffen die niet alleen primaire nutriënten, maar ook de micronutriënten koper of zink leveren. Artikel 16 voorziet erin dat de op etiketten vermelde gehalten aan waardegevende bestanddelen overeenkomen met de door middel van de in de artikelen 17 tot en met 20 en 92 tot en met 92b voorgeschreven bemonstering en analyse vastgestelde gehalten. Voor de toelichting op deze artikelen wordt verwezen naar paragraaf 2.5.

Artikel 15

Artikel 15, dat is gebaseerd op artikel 40, tweede lid, van de Meststoffenwet, strekt ter uitvoering van artikel 6, eerste en twee lid, van de meststoffenverordening. Ingevolge dat artikel kunnen lidstaten nader regels stellen met betrekking tot de wijze waarop gehalten aan stikstof, fosfor, kalium, magnesium, natrium en zwavel op de etiketten van meststoffen die op hun grondgebied in de handel worden gebracht, worden vermeld. De in artikel 15 opgenomen voorschriften hebben derhalve uitsluitend betrekking op de EG-meststoffen en zien niet op de verhandeling van andere meststoffen. Ingevolge artikel 4, derde lid, onderdeel a, van het Uitvoeringsbesluit is het in het eerste lid van dat artikel opgenomen verbod om meststoffen te verhandelen niet van toepassing op EG-meststoffen, voor zover ten aanzien van deze meststoffen is voldaan aan de ter uitvoering van de meststoffenverordening krachtens 40, tweede lid, van de Meststoffenwet, gestelde regels. Indien derhalve ten aanzien van EG-meststoffen niet is voldaan aan de in artikel 15 van de Uitvoeringsregeling voorgeschreven wijze van vermelding, zijn deze meststoffen niet van het in artikel 4, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit opgenomen verbod uitgezonderd en is het (alsnog) verboden deze meststoffen te verhandelen.

Met de in artikel 15 gebezigde terminologie is aangesloten op de terminologie van artikel 6 van de meststoffenverordening. Omdat de meststoffenverordening uitgaat van de benaming voor de elementen, wordt ook in onderhavig artikel de aanduiding ‘fosfor’ gebruikt. Omdat het element fosfor in andere meststoffen in de vorm van het oxide (P2O5), of te wel fosfaat, pleegt te worden uitgedrukt, wordt in de overige bepalingen van de Uitvoeringsregeling het begrip ‘fosfaat’ gehanteerd.

Artikelen 17 tot en met 22

In de artikelen 17 tot en met 22 van de Uitvoeringsregeling is aangegeven op welke wijze de hoeveelheden waardegevende bestanddelen en de waarden voor zware metalen en organische microverontreinigingen in meststoffen worden vastgesteld. Voor de toelichting op deze artikelen wordt verwezen naar paragraaf 2.6.

Artikel 23

In artikel 77 van het Uitvoeringsbesluit is voor reststromen of afvalstoffen die in het kader van de Meststoffenwet 1947 als meststof verhandeld mochten worden een overgangsbepaling opgenomen. Op basis daarvan mogen deze meststoffen verhandeld blijven worden tot een bij ministeriële regeling vasts te stellen tijdstip. Ingevolge artikel 23 is dit tijdstip 1 januari 2010. Bij de vaststelling van dit tijdstip is ervan uitgegaan dat betrokken producenten voldoende gelegenheid hebben om in te spelen op de gewijzigde voorschriften inzake de verhandeling van meststoffen, zoals deze als gevolg van onderhavige wijzigingsregeling met ingang van 1 januari 2008 zijn komen te gelden.

Onderdelen C tot en met F

De in onderdelen C tot en met F opgenomen wijziging zien op de in paragraaf 4.1 toegelichte mogelijkheid om fosfaatreparatie bemesting toe te passen op een gedeelte van een topografisch perceel.

Onderdeel G

De in dit onderdeel opgenomen wijziging betreft uitsluitend de in onderdeel b van artikel 39 van de Uitvoeringsregeling opgenomen verplichting voor landbouwers om, in geval zij zuiveringsslib op hun bedrijf gebruiken, de kadastrale gegevens van de desbetreffende percelen in de bedrijfsadministratie bij de houden. Deze verplichting vloeit voort uit artikel 10, eerste lid, onderdeel e, van de zuiveringsslibrichtlijn. Voorheen moesten deze gegevens op het toenmalige afleveringsbewijs worden opgenomen.

Onderdeel H

De in onderdeel H opgenomen wijziging houdt verband met het in artikel 6, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling opgenomen verbod om zuiveringsslib te mengen. Gelet op dat verbod kan thans niet meer worden gesproken van mengsels van zuiveringsslib. Evenmin is het relevant om nog langer te spreken van mengsels van compost: of een mengsel met compost valt gelet de omschrijving van het begrip ‘compost’ nog steeds onder de categorie compost, of een mengsel met compost valt onder de categorie overige organische meststof. Op dit punt wordt verwezen naar paragraaf 2.3.

Onderdelen I tot en met N

De onderdelen I tot en met N zien met name op de wijziging van de administratieve voorschriften voor intermediairs die tevens in zuiveringsslib en compost handelen (de in de onderdelen I, J en K opgenomen wijzigingen van de artikelen 45, 46 en 48 van de Uitvoeringsregeling) en voor andere ondernemingen die meststoffen, met uitsluiting van dierlijke meststoffen, verhandelen (de in de onderdelen L, M en N opgenomen wijzigingen van de artikelen 50, 51 en 52 van de Uitvoeringsregeling). Dit betreft niet alleen producenten van zuiveringsslib en compost, zijnde degenen die grondstoffen of afvalstoffen aanvoeren om daaruit zuiveringsslib dan wel compost te produceren, maar ook degenen die zuiveringsslib of compost anderszins be- of verwerken, alsmede degene die zuiveringsslib of compost aan handelaren of eindgebruikers afleveren of doorleveren. In dat verband vallen bijvoorbeeld ook waterschappen die zuiveringsslib aan landbouwers doorleveren onder de registratieplicht en onder de overige administratieve verplchtingen van de Uitvoeringsregeling.

Ingevolge de in onderdeel J opgenomen wijziging komt het eerste lid van artikel 46 te vervallen. Dit artikelonderdeel dat voorzag in een uitzondering om voor compost een administratie per opslag bij te houden, was bij eerdere wijziging van de Uitvoeringsregeling opgenomen als tijdelijke oplossing voor handelaren in compost. Deze vielen voorheen onder het begrip ‘intermediair’, als gevolg waarvan zij geconfronteerd werden met de administratieve verplichtingen die voortvloeien uit de verantwoordingsplicht voor dierlijke meststoffen van artikel 14 van de Meststoffenwet. Omdat thans voor deze categorie handelaren in compost een lichter administratief regime geldt, wordt de oorspronkelijke verplichting voor intermediairs weer opgenomen.

Voor het overige zijn deze onderdelen toegelicht in de paragrafen 3.3 en 5.

Voorts betreft de in onderdeel L opgenomen wijziging van artikel 50, derde lid, van de Uitvoeringsregeling, een uitwerking van de in artikel 43, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit opgenomen verplichting voor leveranciers van meststoffen, met uitzondering van dierlijke meststoffen, om zich ter registratie aan te melden bij de Dienst Regelingen, Bij deze registratie wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de registratie van kunstmesthandelaren die het MMF met ingang van 1 januari 2008 in het kader van het Security Convenant Kunstmest verricht.

Onderdelen O en P

De in de onderdelen O en P opgenomen voorschriften, die zien op de introductie van het vervoersbewijs zuiveringsslib en compost, zijn toegelicht in paragraaf 3.2.

Onderdeel T

Ingevolge het bij dit onderdeel in artikel 86 van de Uitvoeringsregeling opgenomen tweede lid, geldt thans een vrijstelling van de verplichte bemonstering en analyse van vaste dierlijke meststoffen die aan particulieren worden geleverd. Verwezen wordt naar paragraaf 4.2.

Onderdelen U en V

De in onderdelen U en V opgenomen wijzigingen zien op de vaststelling van de hoeveelheden stikstof en fosfaat in zuiveringsslib en compost, zoals deze thans zijn opgenomen in de artikelen 92, 92a, en 92b. Deze artikelen zijn uitvoerig toegelicht in paragraaf 3.1.

Onderdeel AA

In de voorlaatste wijziging van de Uitvoeringsregeling zijn de verbruiksdoelstellingen voor stikstof en fosfaat uit bijlage 1 bij het Besluit glastuinbouw van overeenkomstige toepassing verklaard op de glastuinbouwactiviteiten van gemengde bedrijven die zowel teelt in open grond als glastuinbouw beoefenen, doch dit laatste op een kleiner oppervlak dan 2500 m2 doen. Abusievelijk was echter verzuimd om de gebruiksnormen die gelden bij of krachtens de Meststoffenwet buiten toepassing te verklaren. Hierdoor zou er een dubbele set gebruiksnormen op deze bedrijven van toepassing zijn. Met de in dit onderdeel opgenomen wijziging van artikel 126 is deze omissie hersteld. Buiten twijfel gesteld is dat op bovengenoemde bedrijven de verbruiksdoelstellingen uit bijlage 1 bij het Besluit glastuinbouw gelden in plaats van de gebruiksnormen die gelden bij of krachtens de Meststoffenwet.

Onderdeel CC

Onderdeel CC voorziet in de intrekking van artikel 134 van de Uitvoeringsregeling. De in dat artikel opgenomen voorziening voor het gebruik van champost op bouwland gelegen op zand- of lössgrond gold tot en met het jaar 2007 en is derhalve uitgewerkt.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

G. Verburg

  • 1

    Stcrt. 2005, 226; laatstelijk gewijzigd bij regeling van 12 juli 2007 (Stcrt. 138).

Naar boven