Beleidsregels verenigingsactiviteiten

Regeling van het Commissariaat voor de Media van 4 december 2007 houdende beleidsregels omtrent verenigingsactiviteiten omroepverenigingen (beleidsregels verenigingsactiviteiten)

Het Commissariaat voor de Media,

Gelet op de artikelen 134 en 135 van de Mediawet;

Gelet op de artikelen 4:81 en 5:16 van de Algemene wet bestuursrecht;

Besluit:

Strekking van de regeling

Artikel 1

De Beleidsregels vastgesteld in deze regeling hebben betrekking op de wettelijke voorschriften die zijn opgenomen in bijlage 1 bij deze regeling.

Artikel 2

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. wet: de Mediawet;

b. besluit: het Mediabesluit;

c. Commissariaat: het Commissariaat voor de Media;

d. omroepvereniging: een vereniging die voldoet aan de eisen genoemd in artikel 14 van de wet en waaraan een erkenning op grond van artikel 32 van de wet is verleend.

Doel omroepvereniging

Artikel 3

1. De activiteiten van een omroepvereniging bestaan uitsluitend, althans hoofdzakelijk uit het verzorgen van een programma voor algemene omroep en alle activiteiten met betrekking tot programmaverzorging en uitzending die daartoe nodig zijn.

2. De vereniging stelt zich ten doel in haar programma een bepaalde, in de statuten aangeduide, maatschappelijke, culturele of godsdienstige dan wel geestelijke stroming te vertegenwoordigen en zich in haar programma te richten op de bevrediging van in het volk levende maatschappelijke, culturele of godsdienstige dan wel geestelijke behoeften.

Verenigingsactiviteiten

Artikel 4

Onder verenigingsactiviteiten als bedoeld in artikel 57, eerste lid, van de wet worden verstaan:

a. activiteiten die voortvloeien uit de democratische verenigingsstructuur van de omroepverenigingen; en

b. activiteiten die redelijkerwijs nodig zijn voor het goed en democratisch functioneren van de vereniging.

Artikel 5

1. Niet als verenigingsactiviteiten worden aangemerkt activiteiten die bestaan uit:

a. het verzorgen van elektronische producten met beeld of geluid; en

b. die bedoeld zijn, al dan niet tegen betaling, al dan niet gecodeerd of al dan niet op individueel verzoek analoog of digitaal via elektronische communicatienetwerken als bedoeld in artikel 1.1, onderdeel e, van de Telecommunicatiewet, te worden uitgezonden of verspreid;

c. én bestemd zijn voor ontvangst door het algemene publiek of een deel daarvan.

2. Het eerste lid is niet van toepassing op programma’s die reeds in het kader van de hoofdtaak zijn uitgezonden.

Artikel 6

Onder verenigingsactiviteiten als bedoeld in artikel 4, onder a, van deze regeling worden verstaan bijeenkomsten waar leden een feitelijk vaststelbare bijdrage kunnen leveren aan het goed en democratisch functioneren van de omroepvereniging én waar leden in staat worden gesteld op democratisch aanvaardbare wijze invloed uit te oefenen op het beleid van de omroepvereniging.

Artikel 7

Onder verenigingsactiviteiten als bedoeld in artikel 4, onder b, van deze regeling worden verstaan:

a. activiteiten die gebruikelijk zijn in een actief functionerende vereniging om de band tussen de leden onderling of tussen hen en de vereniging te versterken en die gekoppeld zijn aan de identiteit van de omroep of aan programma’s van de omroep;

b. andersoortige activiteiten die gekoppeld zijn aan de identiteit van de omroep en waarmee geen commerciële markt wordt betreden;

c. ledenwerfacties;

d. een éénmaal per jaar georganiseerde activiteit voor leden en niet-leden, die mede bedoeld is om leden te werven.

Artikel 8

1. Verenigingsactiviteiten als bedoeld in artikel 7, onder a, van deze regeling zijn uitsluitend toegankelijk voor leden van de omroepvereniging.

2. Verenigingsactiviteiten als bedoeld in artikel 7, onder b, c en d, van deze regeling zijn toegankelijk voor leden en niet-leden van de omroepvereniging.

Artikel 9

De aard van de activiteit is bepalend voor de beoordeling van de activiteit en niet de wijze van financiering.

Op geld waardeerbare voordelen voor leden

Artikel 10

Het door de omroepvereniging te verstrekken voordeel aan een lid dient een relatie te hebben met de identiteit van de omroep of met programma’s van de omroep.

Artikel 11

Op grond van artikel 64, eerste lid, aanhef en onder b, van de wet wordt aan de omroepverenigingen slechts toestemming verleend voor het verstrekken van een voordeel aan:

1. nieuwe leden, voorzover het voordeel bestaat uit:

a. een korting op de jaarlijkse kosten van een abonnement van het lid op een programmablad van de omroepvereniging, waarbij de waarde van de korting niet meer bedraagt dan de jaarcontributie welke door de betrokken omroepvereniging in rekening is gebracht; dan wel

b. een korting ter waarde van genoemde jaarcontributie op de prijs van een door het lid van de omroepvereniging af te nemen product of andere dienst, niet zijnde het lidmaatschap zelf,

2. bestaande leden indien de te verstrekken voordelen aan bestaande leden bescheiden van aard zijn en in ieder geval in redelijke verhouding te staan tot de hoogte van de contributie en de duur van het lidmaatschap.

3. Voor de toepassing van het eerste lid, onder b, en het tweede lid, van deze regeling geldt dat de korting, of de voordelen er niet toe leiden dat het lid jaarlijks minder dan het in artikel 64, eerste lid, aanhef en onder a van de Mediawet bedoelde minimumbedrag aan de betrokken omroepvereniging betaalt.

Artikel 12

Bij de berekening van de korting of de voordelen bedoeld in artikel 11 van deze regeling wordt uitgegaan van de blijkens de inkoopfactuur voor het betrokken geschenk door de omroepvereniging betaalde inkoopprijs met inbegrip van de daarover verschuldigde BTW.

Slotbepaling

Artikel 13

1. Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2008.

2. Deze regeling wordt aangehaald als Beleidsregels verenigingsactiviteiten.

3. Deze regeling wordt bekendgemaakt door kennisgeving ervan in de Staatscourant en op de internetsite van het Commissariaat voor de Media (www.cvdm.nl).

Het Commissariaat voor de Media

Bijlage 1

Relevante bepalingen

Artikel 55

1. Instellingen die zendtijd hebben verkregen zijn met al hun activiteiten, behoudens het bepaalde in de artikelen 26, 43a, 52 en 52b, niet dienstbaar aan het maken van winst door derden. Desgevraagd tonen zij dit ten genoegen van het Commissariaat voor de Media aan.

Artikel 57

1. Alle activiteiten en werkzaamheden van een instelling die zendtijd heeft verkregen, die niet rechtstreeks verband houden met of ten dienste staan van de uitoefening van de taak, bedoeld in artikel 13c, eerste lid, worden aangemerkt als nevenactiviteiten, met uitzondering van de verenigingsactiviteiten van een omroepvereniging.

Artikel 57c

1. Alle inkomsten van een instelling die zendtijd heeft verkregen, waaronder de inkomsten uit nevenactiviteiten en vermogen, worden, voor zover bij of krachtens deze wet niet anders is bepaald, aangewend voor de verzorging van het programma waarvoor zij zendtijd heeft verkregen.

2. In afwijking van het eerste lid, kunnen inkomsten uit programmabladen van omroepverenigingen tot ten hoogste een bij algemene maatregel van bestuur te bepalen bedrag worden besteed aan verenigingsactiviteiten.

Artikel 64, eerste lid, onder b en c

1. Omroepverenigingen die zendtijd hebben verkregen voor landelijke omroep:

b. verstrekken hun leden geen op geld waardeerbare voordelen zonder toestemming van het Commissariaat voor de Media,

c. tonen ten genoegen van het Commissariaat aan dat hun leden op een democratisch aanvaardbare wijze invloed op hun beleid kunnen uitoefenen.

Toelichting

Algemeen

Het Commissariaat voor de Media ziet toe op de naleving van de artikelen 57, 57c en 64 van de Mediawet en artikel 17 van het Mediabesluit.

Deze regeling treedt in de plaats van Paragraaf 3.1, 3.4 en 3.5 van de Richtlijn neven- en verenigingsactiviteiten publieke omroep 1999 (hierna: Richtlijn). Deze paragrafen zijn bij besluit van 4 december 2007 ingetrokken. Het punt van de oproepen in het kader van verenigingsactiviteiten en in het kader van ledenwerving was al opgenomen in het Besluit ontheffing zelfpromotie publieke omroep, dat op 1 juli 2007 in werking is getreden.

Een belangrijk kenmerk van deze nieuwe regeling is een verduidelijking van welke activiteiten als verenigingsactiviteit kunnen worden aangemerkt. In de praktijk van de Richtlijn bleek met name het punt van het leveren van een feitelijk vaststelbare bijdrage aan het democratisch functioneren van de omroepvereniging tot onduidelijkheden te leiden.

In deze regeling is de toepassing van artikel 55, eerste lid van de Mediawet niet opgenomen, omdat dit artikel ziet op alle activiteiten van de publieke omroepinstellingen en niet alleen op verenigingsactiviteiten. Het Commissariaat kan de verenigingsactiviteiten te allen tijde toetsen aan artikel 55, eerste lid van de Mediawet.

De relevante bepalingen zijn als bijlage 1 bij deze regeling gevoegd.

Deze regeling laat de bepalingen uit de overige regelingen van het Commissariaat en het Handboek Financiële Verantwoording onverlet.

Artikelsgewijs

Artikel 3

In de Memorie van Antwoord (TK 1986/87, 19 136. nr. 27b, blz. 25–26) wordt het volgende gesteld: de bepalingen uit het wetsvoorstel maken geen inbreuk op het bepaalde in Boek 2 BW, met betrekking tot verenigingen, noch in ander opzicht met betrekking tot het reguliere verenigingsrecht. Wel worden in het wetsvoorstel eisen gesteld ten aanzien van instellingen die voor zendtijd in aanmerking wensen te komen (…). Het stellen van dergelijke eisen is niet in strijd met het bepaalde in artikel 8 van de Grondwet, welke bepaling het recht van vereniging garandeert. Immers, het gevolg van deze bepaling is niet dat de wetgever geen eisen zou kunnen stellen aan instellingen die binnen het kader van een wettelijke regeling in aanmerking willen komen voor een vergunning, erkenning, financiering of voor zendtijd. De grondwettelijke bescherming van de verenigingsvrijheid strekt er niet toe verenigingen te vrijwaren van het stellen van wettelijke eisen (…).

Dit houdt in dat de rechten en verplichtingen uit de Mediawet onverkort gelden naast de regeling uit boek 2 BW. Uit de positieve doelomschrijving van de omroepvereniging zoals die in artikel 14 van de wet wordt gegeven is af te leiden dat de activiteiten van een omroe⁠pvereniging hoofdzakelijk bestaan uit omroepactiviteiten. De omroepvereniging is namelijk een vereniging die uitsluitend, althans hoofdzakelijk, uitvoering geeft aan de mediawettelijke taak zoals genoemd in artikel 13c van de wet. De omvang van de hieronder bedoelde vere⁠nigingsactiviteiten dient dus beperkt te blijven. De omroepactiviteiten dienen gericht te zijn op een bepaalde in artikel 14, eerste lid, onder c van de wet bedoelde stroming, die de omroepinstelling vertegenwoordigt.

Artikel 4

Verenigingsactiviteiten zijn niet nader gedefinieerd in de Mediawet. In het oorspronkelijk voorgestelde artikel 57a, tweede lid, van de Mediawet (Voorstel van wet, 1995/1996, 24808, nrs. 1–2, blz. 4) was opgenomen dat onder verenigingsactiviteiten moeten worden verstaan activiteiten die redelijkerwijs nodig zijn voor het goed en democratisch functioneren van de vereniging. In de Nota van Wijziging is hieraan toegevoegd activiteiten die rechtstreeks voortvloeien uit de (democratische) verenigingsstructuur van de omroepverenigingen (Nota van Wijziging, 1996/1997, 24808, nr. 6, blz. 5).

In artikel 6 en 7 is nader uitgewerkt wat onder deze activiteiten moet worden verstaan.

Artikel 5

In artikel 57 van de wet is opgenomen dat alle activiteiten en werkzaamheden van een omroep die niet rechtstreeks verband houden met of ten dienste staan van de uitoefening van de taak bedoeld in artikel 13c, eerste lid, van de wet, worden aangemerkt als nevenactiviteit, met uitzondering van de verenigingsactiviteiten van een omroepvereniging. Aan de uitoefening van de taak bedoeld in artikel 13c, eerste lid, van de wet kan op grond van artikel 13c, derde lid, Mediawet ook via neventaken invulling worden gegeven.

Uit deze tekst is af te leiden dat alle activiteiten die wel rechtstreeks verband houden met of ten dienste staan van de uitoefening van de taak bedoeld in artikel 13c, eerste lid, van de wet, en daarmee tot de hoofdtaak behoren, geen nevenactiviteit of verenigingsactiviteit kunnen zijn. Er is in feite sprake van een gesloten systeem. Een activiteit is hoofdtaak (of op andere wijze verspreiden van programmamateriaal, de zogenaamde neventaak), verenigingsactiviteit of nevenactiviteit. In artikel 13c, eerste lid, Mediawet is opgenomen dat het maken van programma’s voor algemene omroep de taak is van de publieke omroep (en daarmee van de omroepverenigingen). Dit betekent dat het verzorgen van programma’s die via algemene omroep, dan wel via neventaken worden verspreid behoort tot de taak bedoeld in artikel 13c, eerste en derde lid, Mediawet en derhalve geen verenigingsactiviteit kan zijn.

Elektronische producten die bestaan uit beeld of geluid en die bedoeld zijn te worden uitgezonden of verspreid kunnen derhalve geen verenigingsactiviteit zijn. In de praktijk betekent dit dat het niet mogelijk is om programma’s of delen van programma’s, bijvoorbeeld via themakanalen of via internet als verenigingsactiviteit uit te zenden of te verspreiden. Hieronder valt ook zogenaamd bonusmateriaal dat uiteindelijk niet wordt uitgezonden of verspreid. Deze opnames zijn immers wel gemaakt om een programma te maken. User generated content valt naar het oordeel van het Commissariaat hier niet onder. Voorts moet het gaan om het uitzenden of verspreiden via een elektronisch communicatienetwerk. Programma’s die alleen zijn bedoeld voor bijvoorbeeld ledenbijeenkomsten worden niet uitgezonden of verspreid via zo’n netwerk en kunnen derhalve als verenigingsactiviteit worden aangemerkt. Programma’s die reeds in het kader van de hoofdtaak zijn uitgezonden mogen als verenigingsactiviteit worden aangeboden, mits het verkopen van programma’s als nevenactiviteit is toegestaan en de omroepvereniging hier een marktconforme prijs voor betaalt.

Van andere activiteiten die te maken hebben met programma’s, zoals leden toegang bieden tot opnames van programma’s, leden de mogelijkheid geven een bepaald programma eerder te zien, moet worden beoordeeld of deze passen binnen artikel 6 of 7 van deze regeling.

Artikel 6

In de Richtlijn was opgenomen dat bij activiteiten die rechtstreeks voortvloeien uit de democratische verenigingsstructuur van de omroepverenigingen moet worden gedacht aan het organiseren van ledenvergaderingen of andere bijeenkomsten van leden, het uitgeven van een verenigingsblad en dergelijke. In de praktijk bleken veel verenigingsactiviteiten moeilijk te kunnen voldoen aan de eis dat leden met de activiteit een feitelijk vaststelbare bijdrage kunnen leveren aan het goed en democratisch functioneren van de omroepvereniging en dat de leden met die activiteit aantoonbaar in staat worden gesteld op democratisch aanvaardbare wijze invloed uit te oefenen op het beleid van de omroepvereniging. Het Commissariaat heeft er daarom in deze beleidsregels voor gekozen om een duidelijk onderscheid te maken tussen activiteiten waarbij een daadwerkelijke bijdrage kan worden geleverd aan het goed en democratisch functioneren van de vereniging, waaronder in ieder geval moeten worden begrepen ledenvergaderingen, en andere activiteiten die hier weliswaar sterk mee samenhangen, maar die vooral ten doel hebben om de band tussen leden onderling en tussen leden en de vereniging te versterken. Deze activiteiten zijn opgenomen onder artikel 7 van deze regeling.

Artikel 7

Een omroepvereniging is opgericht met een bepaald doel, namelijk het verzorgen van een programma voor algemene omroep. Hieraan gerelateerde activiteiten kunnen mede dienen tot het verwezenlijken van dit doel. Daarnaast kunnen omroepen, zij het in zeer beperkte mate, activiteiten verrichten die geen verband houden met het verzorgen van een programma, maar die wel aansluiten bij de identiteit van de omroep.

Er is sprake van een verenigingsactiviteit als bedoeld in artikel 4, onder b, van deze regeling indien de activiteit onder is te brengen onder één van de onderdelen a tot en met e van dit artikel.

Onder artikel 7, onder a, van deze regeling worden verstaan activiteiten gekoppeld aan de identiteit van de omroep en aan programma’s. Hieronder vallen ook thema’s waarop de omroep zich richt en die aansluiten bij de identiteit of waaraan door middel van programma’s nadere invulling wordt gegeven. Het gaat hierbij om activiteiten die dienen om de band te verstevigen met en tussen de leden, zoals bijvoorbeeld een verenigingsblad, bijeenkomsten of reizen.

Artikel 7, onder b, van deze regeling biedt de omroepvereniging de mogelijkheid activiteiten te verrichten die niet primair dienen om de band met de leden te verstevigen, maar die aansluiten bij de identiteit van de omroepvereniging. Voorbeelden van dit soort activiteiten zijn EO metterdaad en Max maakt mogelijk. In artikel 8 is vastgelegd dat dit soort activiteiten ook toegankelijk zijn voor niet-leden. Indien echter met dit soort activiteiten een commerciële markt wordt betreden, waarbij andere commerciële partijen hetzelfde product of dezelfde dienst (kunnen) aanbieden, is er geen sprake meer van een verenigingsactiviteit. Deze activiteit zal dan worden getoetst aan het nevenactiviteitenregime.

Een omroepvereniging is opgericht met een bepaald doel, namelijk het verzorgen van een programma voor algemene omroep. Om een programma voor algemene omroep te kunnen uitzenden dient een omroepvereniging een groot aantal leden te hebben. Ledenwerfacties zijn derhalve noodzakelijk om het doel te bereiken. Onder ledenwerfacties als bedoeld in artikel 7, onder c, van deze regeling worden verstaan kleinschalige activiteiten zoals het werven van leden tijdens een beurs of festival.

Het Commissariaat onderkent het belang van het werven van nieuwe leden voor omroepverenigingen, alsmede het behoud van leden. Het Commissariaat vindt dat het mogelijk moet zijn om binnen het kader van het verstevigen van de band tussen leden onderling en tussen leden en de vereniging, nieuwe leden te binden aan een omroepvereniging. Het Commissariaat beschouwt daarom ook als verenigingsactiviteit een activiteit die primair is bedoeld voor bestaande leden en ook wordt opengesteld voor niet-leden indien de activiteit mede is bedoeld is om leden te werven. Het Commissariaat verbindt hieraan de voorwaarde dat slechts één keer per jaar één van de verenigingsactiviteiten open wordt gesteld voor niet-leden. Het gaat hierbij dan met name om een wat grootschaliger activiteit waar meerdere mensen gelijktijdig lid kunnen worden. Hieronder wordt bijvoorbeeld verstaan het organiseren van een evenement.

Artikel 8

Het Commissariaat onderkent zoals reeds gesteld in de toelichting onder artikel 7 van deze regeling het belang van het werven van nieuwe leden voor omroepverenigingen. De onder artikel 7 onder b, c en d, genoemde activiteiten zijn derhalve toegankelijk voor leden en niet-leden van de omroepvereniging. Het terughoudende beleid in het kader van de ‘op geld waardeerbare voordelen’ dat gebaseerd is op het feit dat nieuwe leden niet ‘gekocht’ mogen worden, blijft gehandhaafd (zie ook toelichting op artikel 10 van deze regeling).

Artikel 9

De aard van de activiteit is bepalend voor de status van de activiteit en niet de wijze van financiering. Als een activiteit wordt betaald met verenigingsgeld betekent dit niet dat de activiteit direct een verenigingsactiviteit is. Dit wordt bepaald aan de hand van de artikelen uit deze regeling.

Artikel 10

Aan het begrip relatie moet in dit verband niet een te ruime interpretatie worden gegeven. Een omroepvereniging maakt als instelling die zendtijd heeft verkregen programmaonderdelen over de meest uiteenlopende onderwerpen. Door te stellen dat een voordeel enkel een relatie dient te hebben met een programmaonderdeel, of thema’s waaraan door middel van programma’s invulling wordt gegeven, zou het verstrekken van allerlei algemene bonnen mogelijk worden, zoals een boekenbon bij een boekenprogramma, een theaterbon bij een theaterprogramma en een tegoedbon voor benzine bij een autoprogramma. Dit is ongewenst omdat bij de keuze voor een omroeplidmaatschap potentiële leden zich immers zouden kunnen laten leiden door in een later stadium te verkrijgen voordelen. Daarnaast is het natuurlijk toegestaan om kleine promotionele artikelen aan leden te verstrekken, zoals bijvoorbeeld pennen en petjes.

Artikel 11

De waarde van het ‘op geld waardeerbare voordeel voor leden’ dient in verhouding te staan tot de jaarcontributie welke door de omroepvereniging in rekening wordt gebracht. Voor alle kortingen en voordelen geldt dat dit er niet toe mag leiden dat een lid minder dan € 5,72 betaalt aan de omroepvereniging. Niet alle omroepverenigingen hanteren dezelfde jaarcontributie. Dit betekent dat ook de te verstrekken kortingen en voordelen per omroepvereniging kunnen verschillen. Voor nieuwe leden geldt dat potentiële leden niet met een overdaad aan voordelen worden ‘gekocht’, hetgeen in strijd zou zijn met de uitgangspunten van het publieke bestel. Voor alle verstrekkingen van op geld waardeerbare voordelen aan bestaande leden geldt dat de frequentie van de verstrekkingen en de waarde van te verstrekken voordelen niet in absolute zin zijn beperkt. Omroepverenigingen dienen zelf er voor zorg te dragen dat de voordelen in verhouding staan tot de hoogte van de contributie en de duur van het lidmaatschap.

Artikel 12

Bij de te verlenen kortingen of voordelen wordt uitgegaan van de kostprijs van het geschenk met inbegrip van de daarover verschuldigde omzetbelasting omdat dit de kosten zijn die de omroepvereniging voor deze geschenken maakt.

Naar boven