Subsidieregeling zorgopleidingen 2e tranche

Besluit van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 6 december 2007, nr. MEVA/NBO-2811717, houdende regels voor het verstrekken van subsidie voor opleidingsplaatsen van een tweede tranche zorgopleidingen (Subsidieregeling zorgopleidingen 2e tranche)

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

Gelet op artikel 3 van de Kaderwet VWS-subsidies;

Besluit:

§ 1

Algemeen

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. Minister: de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;

b. zorgopleiding: een opleiding zoals vermeld in bijlage 1 bij deze regeling;

c. opleidingsinrichting: een inrichting die door één van de in bijlage 2 bij deze regeling vermelde organen is erkend voor het verzorgen van een (deel van een) zorgopleiding;

d. bevoegd gezag: het bestuur van een opleidingsinrichting dan wel de Stichting BeroepsOpleiding Huisartsen namens de opleidingsinrichtingen die opleiden tot verpleeghuisarts;

e. opleidingsplaats: de capaciteit bij de opleidingsinrichting om voor een zorgopleiding een assistent op te leiden, waarbij de arbeidsduur per kalenderjaar van een voltijds assistent in opleiding overeenkomstig de van toepassing zijnde collectieve arbeidsovereenkomst of sectorale rechtspositieregeling is;

f. College: het College voor de Beroepen en Opleidingen in de Gezondheidszorg;

g. instellingssubsidie: een per boekjaar verstrekte subsidie ten behoeve van opleidingsplaatsen van zorgopleidingen;

h. gerealiseerde opleidingsplaats: de opleidingsplaats voor zover deze rekening houdend met de duur en de omvang van het dienstverband of de arbeidsovereenkomst vervuld is in het jaar waarvoor de instellingssubsidie wordt verstrekt, verminderd met:

1°. het aantal uren waarin de assistent in opleiding de arbeid niet heeft verricht en waarvoor geen loondoorbetalingsverplichting op de werkgever rust en

2°. de periode dat de assistent in opleiding met zwangerschaps- en bevallingsverlof is geweest.

§ 2

Procedure

Artikel 2

1. De Minister stelt jaarlijks een plan vast waarin wordt vastgesteld:

a. het maximum aantal te subsidiëren opleidingsplaatsen, waarbij onderscheid wordt gemaakt naar zorgopleiding, opleidingsinrichting, aanvangsjaar van de opleiding en latere opleidingsjaren;

b. het maximum aantal assistenten in opleiding, dat in het jaar waarvoor subsidie wordt aangevraagd aanvangt met de zorgopleiding, waarbij onderscheid wordt gemaakt naar zorgopleiding en opleidingsinrichting.

Voor het opstellen van het plan verzoekt de Minister het College om een toewijzingsvoorstel.

2. De Minister kan per boekjaar op aanvraag van het bevoegd gezag een instellingssubsidie verstrekken.

3. De aanvraag, genoemd in het tweede lid, wordt getoetst aan het plan, genoemd in het eerste lid.

4.1 Instellingssubsidies worden uitsluitend verstrekt aan gemeentelijke gezondheidsdiensten, jeugdgezondheidszorginstellingen, de Stichting BeroepsOpleiding Huisartsen namens de opleidingsinrichtingen die opleiden tot verpleeghuisarts, instellingen voor gehandicaptenzorg, instellingen voor geestelijke gezondheidszorg, algemene ziekenhuizen, academische ziekenhuizen, epilepsie-inrichtingen, instellingen voor revalidatie of andere door de Minister aan te wijzen instellingen.

4.2 Ten aanzien van de geestelijke gezondheidszorg zijn uitgezonderd regionale instellingen beschermd wonen, instellingen voor extramurale prestaties waarbij geen behandeling plaatsvindt (dagbesteding) en de eerstelijnspsychologische zorg.

5. De instellingssubsidie bedraagt per opleidingsplaats het bedrag dat in bijlage 1 bij deze regeling vermeld is bij de desbetreffende zorgopleiding.

6. De Minister kan de subsidieverlening wijzigen in verband met de ontwikkeling van het prijspeil en/of de ontwikkeling in de kosten van arbeidsvoorwaarden.

§ 3

Subsidieaanvraag

Artikel 3

1. Een aanvraag voor een instellingssubsidie wordt uiterlijk dertien weken vóór de aanvang van het desbetreffende jaar ingediend door het bevoegde gezag.

2. Voor de aanvraag wordt het formulier gebruikt dat als bijlage 3 bij deze regeling is gevoegd.

3. De Minister kan vrijstelling of ontheffing verlenen van de in het eerste lid gestelde termijn voor indiening van de aanvraag.

§ 4

Subsidieverlening en bevoorschotting

Artikel 4

De Minister geeft een beschikking op een aanvraag van de instellingssubsidie binnen dertien weken na ontvangst van de aanvraag.

Artikel 5

1. De Minister verstrekt de volgende voorschotten op een verleende instellingssubsidie: in januari 8%, februari 8%, maart 8%, april 7%, mei 16%, juni 7%, juli 8%, augustus 8%, september 7%, oktober 8%, november 8% en december 7% van het voor het desbetreffende jaar verleende subsidiebedrag.

2. De Minister kan van het gestelde in het eerste lid op verzoek van de subsidieontvanger afwijken en in het geval dat een aanvraag om instellingssubsidie later wordt ingediend dan in artikel 3, eerste lid, is bepaald.

§ 5

Verplichtingen van de subsidieontvanger

Artikel 6

Het bevoegd gezag doet zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling aan de Minister van omstandigheden die van belang kunnen zijn voor een beslissing tot wijziging, intrekking of vaststelling van de subsidie. Daarbij worden de relevante stukken overgelegd.

Artikel 7

1. Het bevoegd gezag beschikt per zorgopleiding voor de periode waarvoor subsidie wordt aangevraagd over een opleidingserkenning afgegeven door een van de in bijlage 2 vermelde organen.

2. Het bevoegd gezag houdt een controleerbare registratie bij ten behoeve van de vaststelling van de subsidie.

Artikel 8

1. Het bevoegd gezag verstrekt aan de door de Minister aangewezen personen op hun verzoek alle bescheiden en inlichtingen die noodzakelijk zijn voor een juiste vervulling van hun taak.

2. Het bevoegd gezag werkt mee aan de door of namens de Minister ingestelde onderzoekingen die erop zijn gericht de Minister inlichtingen te verschaffen ten behoeve van de ontwikkeling van het beleid.

§ 6

Subsidievaststelling

Artikel 9

1. De instellingssubsidie wordt vastgesteld op grond van:

a. het aantal gerealiseerde opleidingsplaatsen, voor zover het aantal opleidingsplaatsen waarvoor de instellingssubsidie is verleend niet is overschreden;

b. het aantal assistenten in opleiding, voor zover bekend, dat in het jaar waarvoor subsidie wordt verstrekt met de zorgopleiding is aangevangen, voor zover het aantal waarvoor de subsidie is verleend niet is overschreden, tenzij de overschrijding een gevolg is van het beëindigen van een dienstverband of arbeidsovereenkomst van een assistent in opleiding wegens ongeschiktheid.

2. Binnen vier maanden na afloop van het jaar waarvoor een instellingssubsidie is verleend, dient het bevoegd gezag een aanvraag in tot vaststelling van de subsidie.

3. Voor indiening van de aanvraag tot vaststelling van de subsidie wordt het formulier gebruikt dat als bijlage 4 bij deze regeling is gevoegd.

4. De aanvraag tot vaststelling van de subsidie gaat vergezeld van een rapport van een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, overeenkomstig een in bijlage 5 van deze regeling opgenomen modelrapport. Uit het rapport blijkt of de in de aanvraag tot vaststelling opgenomen verantwoording juist is.

5. De Minister kan vrijstelling of ontheffing verlenen van de in het tweede lid gestelde termijn voor indiening van de aanvraag tot subsidievaststelling.

Artikel 10

Binnen vijf maanden na ontvangst van de aanvraag, bedoeld in artikel 9, tweede lid, geeft de Minister een beschikking tot vaststelling van de subsidie.

§ 7

Overgangsbepalingen

Artikel 11

1. In afwijking van artikel 2, eerste lid, stelt de Minister in het plan voor 2008 alleen het maximum aantal te subsidiëren opleidingsplaatsen vast, waarbij onderscheid wordt gemaakt naar zorgopleiding, opleidingsinrichting, aanvangsjaar van de opleiding en latere opleidingsjaren.

2. In afwijking van artikel 9, eerste lid, wordt de instellingssubsidie voor 2008 vastgesteld op grond van het aantal gerealiseerde opleidingsplaatsen, voor zover het aantal opleidingsplaatsen waarvoor de instellingssubsidie is verleend niet is overschreden.

Artikel 12

In afwijking van artikel 5, eerste lid, kan in 2008 al voorschotverlening plaatsvinden nadat een subsidieaanvraag is ingediend en voordat subsidie is verleend. De voorschotverlening per opleidingsinrichting is gebaseerd op het aantal te subsidiëren opleidingsplaatsen zoals opgenomen in het plan, bedoeld in artikel 11, eerste lid.

§ 8

Slotbepalingen

Artikel 13

Deze regeling treedt in werking op 1 januari 2008.

Artikel 14

Deze regeling wordt aangehaald als: Subsidieregeling zorgopleidingen 2e tranche.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, A. Klink.

Bijlage 1

Opleiding tot

Subsidiebedrag (afgerond) per fte opleidingsplaats in euro's prijspeil 2007

Arts infectieziektenbestrijding

68.500

Arts TBC-bestrijding

68.500

Arts Verstandelijk Gehandicapten

50.800

Gezondheidszorgpsycholoog voor epilepsie-inrichting

24.900

Gezondheidszorgpsycholoog voor gehandicaptenzorg

24.900

Gezondheidszorgpsycholoog voor GGZ

24.900

Gezondheidszorgpsycholoog voor revalidatiecentra

24.900

Gezondheidszorgpsycholoog voor ziekenhuiszorg

24.900

GGZ Verpleegkundig Specialist

29.100

Jeugdgezondheidszorg arts 1 jarige opleiding

59.500

Jeugdgezondheidszorg arts 2 jarige opleiding

59.500

K&J psychiater voor GGZ

40.200

Klinisch psycholoog voor GGZ

30.400

Klinisch psycholoog voor gehandicaptenzorg

30.400

Klinisch psycholoog voor ziekenhuiszorg

30.400

Medisch milieukundige

68.500

Psychiater voor GGZ-opleidingsinrichting-A

41.100

Psychiater voor GGZ-opleidingsinrichting-B

42.100

Psychiater voor ziekenhuiszorg

111.600

Psychotherapeut voor epilepsie-inrichting

41.200

Psychotherapeut voor GGZ

41.200

Psychotherapeut voor gehandicaptenzorg

41.200

SEH-arts

111.600

Verpleeghuisarts 2 jarige opleiding

55.600

Verpleeghuisarts 3 jarige opleiding

65.400

De in de tabel vermelde GGZ verpleegkundig specialist is niet een verpleegkundig specialist zoals bedoeld in artikel 14 wet BIG.

Bijlage 2

De Medisch Specialisten Registratie Commissie van de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst

De Huisarts, Verpleeghuisarts en arts voor verstandelijk gehandicapten Registratie Commissie van de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst

De Sociaal-Geneeskundigen Registratie Commissie van de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst

De Postdoctorale Opleidingsinrichtingen voor de gezondheidszorgpsycholoog, klinisch psycholoog casu quo psychotherapeut

De Stichting Opleidingsinstelling Geestelijke Gezondheidszorg Verpleegkundig Specialist.

Bijlage 3

stcrt-2007-246-p44-SC83434-1.gif

Bijlage 4

stcrt-2007-246-p44-SC83434-2.gif

Bijlage 5

Aan: opdrachtgever

Assurance-rapport

Afgegeven ten behoeve van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.

Opdracht en verantwoordelijkheden

Wij hebben bijgevoegde en door ons gewaarmerkte opgave ten behoeve van de subsidievaststelling ........... [subsidiejaar], als bedoeld in artikel 9, derde lid en conform bijlage 4 van de Subsidieregeling zorgopleidingen 2e tranche van ............................................................................. (naam opleidingsinrichting) te .............................................. (zetel) onderzocht.

De opgave is opgesteld onder verantwoordelijkheid van het bestuur van de opleidingsinrichting . Het is onze verantwoordelijkheid een assurance-rapport inzake de opgave te verstrekken.

Werkzaamheden

Wij hebben ons onderzoek verricht in overeenstemming met Nederlands recht, waaronder Standaard 3000 Assurance-opdrachten anders dan opdrachten tot controle en beoordeling van historische financiële informatie. Dienovereenkomstig dienen wij ons onderzoek zodanig te plannen en uit te voeren, dat een redelijke mate van zekerheid wordt verkregen dat de opgave ter vaststelling van de subsidie geen onjuistheden van materieel belang bevat. Een assurance-opdracht omvat onder meer een onderzoek door middel van deelwaarnemingen van relevante gegevens.

Wij zijn van mening dat de door ons verkregen assurance-informatie voldoende en geschikt is als basis voor ons oordeel.

Oordeel

Op grond van onze werkzaamheden komen wij tot de conclusie dat:

– de bijgevoegde opgave ten behoeve van de subsidievaststelling .............. [subsidiejaar] het aantal gerealiseerde opleidingsplaatsen en het aantal assistenten in opleiding dat in het jaar waarvoor subsidie wordt verstrekt met de zorgopleiding is aangevangen, juist weergeeft, in overeenstemming met artikel 9, derde lid en conform bijlage 4 van de Subsidieregeling zorgopleidingen 2e tranche;

– de verklaring van het bestuur c.q de gevolmachtigde in bijgevoegde opgave dat de opleidingsinrichting conform artikel 7, eerste lid, beschikt over een erkenning c.q. erkenningen voor het verzorgen van de zorgopleiding(en) waarvoor de instellingssubsidie is aangevraagd die geldig is voor [subsidiejaar], juist is.

Overige aspecten – beperking in het gebruik (en verspreidingskring)

De opgave van ... (naam opleidingsinrichting) en ons assurance-rapport daarbij zijn uitsluitend bedoeld voor het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en kunnen derhalve niet voor andere doeleinden worden gebruikt.

Plaats, datum

Naam accountantsorganisatie

Naam externe accountant en ondertekening met die naam

Toelichting

Algemeen

Inleiding

In 2006 is de Subsidieregeling zorgopleidingen 1e tranche tot stand gekomen. Vanaf 2007 is op grond van die regeling een deel van de vervolgopleidingen in de zorg gesubsidieerd door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. In de onderhavige regeling wordt dit vastgelegd voor de zogenoemde 2e tranche-opleidingen van de erkende medisch (deel)specialismen en erkende GGZ-functies zoals vermeld in bijlage 1 van deze regeling, die vanaf 2008 door de Minister gesubsidieerd gaan worden. Het gaat om opleidingen in de ziekenhuiszorg, geestelijke gezondheidszorg, verpleging en verzorging, gehandicaptenzorg, epilepsiezorg, revalidatiezorg, jeugdgezondheidszorg, medische milieukunde, TBC- en infectieziektenbestrijding of andere door de Minister aan te wijzen instanties.

Tot 1 januari 2008 komen de opleidingsinrichtingen voor voormelde beroepen in aanmerking voor financiering op basis van een door de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) opgestelde beleidsregel.1 De NZa heeft de desbetreffende beleidsregels aangepast, zodanig dat vanaf 2008 deze financieringsmogelijkheid komt te vervallen.

Hoofdlijnen van de regeling

Deze regeling stelt de normbedragen per gerealiseerde opleidingsplaats vast voor de verschillende opleidingen en bevat het beleidskader waarbinnen de subsidieverstrekkingen moeten passen. Dit kader gaat uit van een procedure waarbij jaarlijks het aantal opleidingsplaatsen in fulltime equivalenten (fte’s) te onderscheiden naar zorgopleiding, opleidingsinrichting en het aanvangsjaar van de opleiding (instroom) en de latere opleidingsjaren (doorstroom) wordt vastgesteld. Tevens wordt het aantal assistenten in opleiding (personen) vastgesteld, dat in het jaar waarvoor de subsidie wordt aangevraagd met de opleiding mag aanvangen.

Het College voor de Beroepen en Opleidingen in de Gezondheidszorg (CBOG), dat door veldpartijen is opgericht, raamt de capaciteitsbehoefte aan de vervolgopleidingen die in aanmerking komen voor subsidie. De Minister bepaalt mede op basis van de ramingen van het CBOG jaarlijks het maximaal beschikbare budget voor de subsidieverstrekking van deze vervolgopleidingen alsook het maximum aantal subsidiabele opleidingsplaatsen per opleiding. Vervolgens verzoekt de Minister het CBOG jaarlijks om een toewijzingsvoorstel voor het daaropvolgende jaar. De Minister vermeldt daarbij de randvoorwaarden voor het voorstel.

Het CBOG nodigt opleidingsinrichtingen uit om aan te geven voor welke opleidingsplaatsen zij in aanmerking willen komen en in welke omvang. Het CBOG doet vervolgens de Minister een voorstel toekomen voor de toewijzing van de opleidingsplaatsen aan de individuele opleidende zorginstellingen. De Minister stelt vervolgens op basis van het toewijzingsvoorstel van het CBOG een plan vast, waarmee vaststaat welke zorginstellingen voor subsidie in aanmerking komen, en brengt het CBOG daarvan op de hoogte. De Minister stelt hiermee tevens het maximale aantal te subsidiëren opleidingsplaatsen vast te onderscheiden naar zorgopleiding, opleidingsinrichting en het aanvangsjaar van de opleiding en de latere opleidingsjaren. Tevens wordt dan het aantal assistenten in opleiding (personen) vastgesteld, dat in het jaar waarvoor de subsidie wordt aangevraagd met de opleiding mag aanvangen. De opleidende zorginstellingen kunnen vervolgens subsidieaanvragen indienen bij de Minister conform het door hem aldus vastgestelde plan.

De subsidieverstrekking vindt plaats volgens het binnen VWS gebruikelijk subsidieproces van aanvraag, verlening, bevoorschotting, vaststelling en betaling.

Artikelsgewijs

Artikel 1

Dit artikel bevat enige begripsbepalingen. In bijlage 1 van de regeling is vastgelegd welke zorgopleidingen op basis van deze regeling voor subsidie in aanmerking kunnen komen.

De organen die belast zijn met het geven van een opleidingserkenning, zijn vermeld in bijlage 2.

De subsidies ten behoeve van de zorgopleidingen zijn instellingssubsidies die per boekjaar verstrekt worden. Onderdeel h van artikel 1 definieert het begrip gerealiseerde opleidingsplaats in termen van het dienstverband of arbeidsovereenkomst met de assistent in opleiding. Vertrekpunt is de volledige arbeidsduur van een voltijds assistent in opleiding op jaarbasis (= 1 fte). Daarvan worden afgetrokken het aantal uren waarin de assistent in opleiding de arbeid niet heeft verricht en daarbij geen loondoorbetalingsverplichting van de werkgever bestaat (zoals gedurende buitengewoon verlof) en het aantal uren dat een assistent in opleiding met zwangerschaps- en bevallingsverlof is. Voor het overige dient te worden bepaald hoeveel van die tijd de assistent daadwerkelijk is opgeleid. Voorbeeld 1: een persoon met een halftime dienstverband die 6 maanden voltijds in opleiding is geweest, wordt dus opgevoerd als 0,5 × 6/12 = 0,25 fte voor de vaststelling van de instellingssubsidie. Voorbeeld 2: als een persoon een 2-jarige voltijds opleiding volgt die in 4 jaar wordt aangeboden, kan jaarlijks voor maximaal (2 gedeeld door 4 =) 0,5 fte opleiding worden genoten. Wanneer betrokken persoon een deeltijd aanstelling heeft, die kleiner is dan die 0,5 fte, kan navenant minder opleiding worden genoten: een persoon met een 0,444 dienstverband (16 uur per week ) die vanaf maart een 2 jarige opleiding volgt die in 4 jaar wordt aangeboden, kan dus voor maximaal 0,5 fte in een jaar in opleiding zijn. Deze persoon is vanaf 1 maart van het betreffende jaar slechts voor 0,444 fte in opleiding en wordt dus opgevoerd als 0,444 × 10/12= 0,37 fte.

Artikel 2

De Minister stelt jaarlijks een plan vast waarin het maximum aantal te subsidiëren opleidingsplaatsen, te onderscheiden naar zorgopleiding en opleidingsinrichting wordt vastgesteld. Daarnaast wordt tevens onderscheid gemaakt tussen het aanvangsjaar van de opleiding (instroom) en de latere opleidingsjaren (doorstroom). In het plan stelt de Minister de maximale instroom in personen en fte’s en de maximale doorstroom in fte’s vast, wederom naar zorgopleiding en opleidingsinrichting. Voor het opstellen van het plan verzoekt de Minister het College om een toewijzingsvoorstel. In het algemene deel van deze toelichting is de wijze van totstandkoming van dit plan toegelicht.

De procedure die het CBOG volgt om te komen tot het toewijzingsvoorstel, moet voor de betrokken opleidende instellingen transparant en tijdig vooraf bekend zijn. Dit geldt eveneens voor het door het CBOG te hanteren afwegingskader. Ook moet de procedure voorzien in de mogelijkheid voor de opleidingsinrichtingen om hun zienswijze kenbaar te maken met betrekking tot het concept-toewijzingsvoorstel van het CBOG.

Met het vierde lid wordt verduidelijkt dat alleen de daarin genoemde instellingen een instellingssubsidie op grond van voormelde regeling kunnen aanvragen. Binnen enkele zorgsectoren zijn er instellingen die opleidingen uit de 2e tranche verzorgen, maar nog geen subsidie kunnen ontvangen op grond van de Subsidieregeling zorgopleidingen 2e tranche, omdat zij nog via de NZa opleidingsmiddelen ontvangen. Pas nadat zulks niet meer het geval is, zullen ook deze instellingen voor subsidie in aanmerking kunnen komen.

De normbedragen per voltijdse gerealiseerde opleidingsplaats in bijlage 1 van deze regeling zijn de bedragen voor het jaar 2008. Het zesde lid voorziet in de mogelijkheid om de subsidieverlening te verhogen aan de hand van de ontwikkeling van het loon- en/of prijspeil.

Artikel 3

Bij de subsidieverlening gaat het om het ex ante beschikbaar stellen van middelen voor het opleiden van personen. Eén persoon kan maximaal als één fte worden opgevoerd.

Artikel 7

De opleidingsinrichting dient per zorgopleiding te beschikken over een opleidingserkenning afgegeven door een van de in bijlage 2 vermelde organen. Indien een opleidingsinstelling geen opleidingserkenning heeft, wordt geen subsidie verstrekt c.q. wordt de instellingssubsidie bij de subsidievaststelling op nihil vastgesteld. Indien een opleidingsinstelling geen opleidingserkenning heeft voor de gehele periode waarvoor subsidie is verleend, wordt de subsidie bij de subsidievaststelling naar verhouding verminderd. Indien de opleidingserkenning tussentijds wordt ingetrokken, wordt de subsidie bij de subsidievaststelling naar verhouding verminderd. Dit betekent dat een zorginstelling die de opleidingsbevoegdheid verliest, vanaf dat moment geen aanspraak meer kan doen gelden op subsidie voor de betreffende opleiding.

De opleidingsinrichting dient voorts een controleerbare registratie bij te houden ten behoeve van de vaststelling van de subsidie. In dit verband wordt onder andere op de volgende zaken gewezen.

Indien de assistent in opleiding de te volgen opleiding combineert met het verrichten van (bijvoorbeeld klinisch wetenschappelijk) onderzoek, komt de tijd respectievelijk de periode die aan dit onderzoek wordt besteed, niet voor subsidiering in aanmerking. De subsidie is bestemd voor het opleiden van zorgverleners en niet voor het verrichten van onderzoek.

Met betrekking tot buitengewoon verlof en de tijd dat een assistent in opleiding met zwangerschaps- en bevallingsverlof is, wordt specifiek verwezen naar de toelichting bij artikel 1.

Artikel 9

Op basis van artikel 9 wordt de instellingssubsidie vastgesteld voor zover de maximale instroom in personen en fte’s en de maximale doorstroom in fte’s zoals vastgesteld conform artikel 2 niet zijn overschreden. Een assistent waarvan de zorgopleiding beëindigd is wegens ongeschiktheid kan vervangen worden door een nieuw op te leiden assistent. Hiervoor is in artikel 9, eerste lid, een uitzondering gemaakt. Tevens is expliciet in de regeling opgenomen dat de subsidie wordt vastgesteld op basis van het aantal gerealiseerde opleidingsplaatsen, voor zover het aantal opleidingsplaatsen waarvoor subsidie verleend was, niet wordt overschreden. Alhoewel uit artikel 4:46 de Algemene wet bestuursrecht al voortvloeit dat de subsidievaststelling niet hoger kan zijn dan de subsidieverlening, is er voor gekozen een en ander te verduidelijking expliciet op te nemen.

De subsidieontvanger dient binnen vier maanden na afloop van het jaar waarvoor een instellingssubsidie is verleend, een aanvraag in voor de subsidievaststelling. Hierbij wordt gebruik gemaakt van het formulier dat als bijlage 4 bij deze regeling is gevoegd.

De aanvraag van de subsidievaststelling gaat vergezeld van een rapport van een accountant dat de opgegeven aanvraag tot vaststelling juist is, overeenkomstig de in bijlage 5 bij deze regeling opgenomen modelaccountantsrapport.

Artikel 10

Binnen vijf maanden neemt de Minister een beschikking tot vaststelling van de subsidie.

Artikel 11

Omdat de instroom in personen pas voor het eerst bekend zal zijn bij de subsidieronde 2009, wordt voor het jaar 2008 het aantal assistenten in opleiding nog niet meegenomen in het door de Minister op te stellen plan en zal dientengevolge ook de subsidie voor 2008 vastgesteld worden op grond van alleen het aantal gerealiseerde opleidingsplaatsen, voor zover het aantal opleidingsplaatsen waarvoor de subsidie is verleend niet is overschreden.

Artikel 12

Vanwege het feit dat het toewijzingsvoorstel van het CBOG voor het jaar 2008 vertraging heeft opgelopen, komt het plan van de Minister later tot stand en kunnen de subsidieaanvragen pas daarna worden ingediend. Om de opleidingsinrichtingen van deze vertraging geen hinder te laten ondervinden, is deze overgangsbepaling opgenomen. Voor de voorschotverlening zijn niet de aantallen opleidingsplaatsen zoals opgenomen in de subsidieaanvragen maar die uit het plan van de Minister bepalend. Indien bij de subsidieverlening minder opleidingsplaatsen worden gesubsidieerd dan in het plan van de Minister waren opgenomen, zal de voorschotverlening in de daaropvolgende maanden gebaseerd zijn op het bedrag in de subsidieverlening en zal het deel dat te veel is bevoorschot, verrekend worden.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

A. Klink

Naar boven