Ontwerp-besluit houdende wijziging van het besluit externe veiligheid inrichtingen tot wegneming van enkele onvolkomenheden

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer maakt ingevolge artikel 21.6, vierde lid, van de Wet milieubeheer van het Besluit externe veiligheid inrichtingen tot wegneming van enkele onvolkomenheden bekend dat gedurende vier weken na dagtekening van deze Staatscourant een ieder schriftelijk zijn zienswijze naar voren kan brengen over bovenstaand ontwerp van een algemene maatregel van bestuur.

Adres: Ministerie van Volkshuisvesting,

Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer

T.a.v. DGM/EV - IPC 637

Postbus 20951

2500 EZ Den Haag

Besluit van ... houdende wijziging van het Besluit externe veiligheid inrichtingen tot wegneming van enkele onvolkomenheden

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van ..., nr. ..., Directie Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving;

Gelet op de artikelen 5.1, eerste en vierde lid, 5.2, eerste lid, 5.3, eerste lid, 8.7, eerste lid, 8.44 en 21.8 van de Wet milieubeheer;

De Raad van State gehoord (advies van ..., nr. ...);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van ..., nr. ..., Directie Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel I

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. De onderdelen a tot en met c worden geletterd b tot en met d.

2. Er wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

a. ADR: op 30 september 1957 te Genève totstandgekomen Europese Overeenkomst betreffende het internationale vervoer van gevaarlijke goederen over de weg.

3. Onderdeel b (nieuw), onder a, 1°, komt te luiden:

1° verspreid liggende woningen, woonwagens en woonschepen van derden met een dichtheid van maximaal twee woningen, woonwagens of woonschepen per hectare, en.

4. In onderdeel b (nieuw), onder e, wordt na “sporthallen,” ingevoegd: sportterreinen,.

5. In onderdeel b (nieuw), onder f, vervalt “sport- en” en wordt na “en” ingevoegd: andere.

6. Onderdeel d (oud) vervalt.

7. Onderdeel m, onder a, komt te luiden:

a. woningen, woonwagens en woonschepen, niet zijnde woningen, woonwagens of woonschepen als bedoeld in onderdeel b, onder a;.

8. Onderdeel m, onder c, aanhef, komt te luiden: gebouwen waarin doorgaans grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig zijn, waartoe in ieder geval behoren:.

9. Onderdeel o komt te luiden: opslagvoorziening: voorziening bestemd voor de opslag van verpakte gevaarlijke stoffen, verpakte gevaarlijke afvalstoffen of verpakte bestrijdingsmiddelen;.

10. Onderdeel p wordt geletterd r.

11. Er worden twee onderdelen ingevoegd, luidende:

p. PGS: Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen, gepubliceerd onder verantwoordelijkheid van de Ministeries van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en van Verkeer en Waterstaat;

q. PGS 7: publicatie nr. 7 van de PGS, getiteld ‘Opslag van vaste minerale anorganische meststoffen’, uitgave 2007;

12. De onderdelen q tot en met s worden geletterd t tot en met v.

13. Er wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

s. ramp of zwaar ongeval: ramp of zwaar ongeval als bedoeld in artikel 1 van de Wet rampen en zware ongevallen;.

14. Aan het slot van onderdeel s (nieuw) wordt “, en” vervangen door een puntkomma.

15. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel v (nieuw) door een puntkomma worden twee onderdelen toegevoegd, luidende:

w. woonschip: schip dat uitsluitend of in hoofdzaak voor bewoning is bestemd en waarvan bewoning op de plaats waar het schip gelegen is op grond van het bestemmingsplan of een ligplaatsvergunning is toegestaan, en

x. woonwagen: woonwagen als bedoeld in de Woningwet, waarvan bewoning op de plaats waar de woonwagen is geplaatst op grond van het bestemmingsplan of een standplaatsvergunning is toegestaan.

B

Artikel 2, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel b komt te luiden:

b. een inrichting die bestemd is voor de opslag in verband met het vervoer van gevaarlijke stoffen als bedoeld in artikel 1, onderdeel c, van het Besluit risico’s zware ongevallen 1999, waar gevaarlijke stoffen worden opgeslagen in hoeveelheden groter dan de in kolom 2 van de delen 1 onderscheidenlijk 2 van bijlage I van het Besluit risico’s zware ongevallen 1999 genoemde hoeveelheden;

2. Onderdeel f komt te luiden:

f. een inrichting waar verpakte gevaarlijke stoffen, niet zijnde meststoffen groep 2 als bedoeld in PGS 7, verpakte gevaarlijke afvalstoffen of verpakte bestrijdingsmiddelen worden opgeslagen in een hoeveelheid van meer dan 10 000 kg per opslagvoorziening, niet zijnde een inrichting als bedoeld in onderdeel a of d;.

3. In onderdeel g wordt de zinsnede “meer dan 400 kg ammoniak” vervangen door: meer dan 1500 kg ammoniak.

C

Artikel 3, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan het slot van onderdeel a wordt “, en” vervangen door een puntkomma.

2. Aan het slot van onderdeel b wordt de punt vervangen door: , en.

3. Na onderdeel b wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

c. een inrichting als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel f:

1°. waar geen brandbare gevaarlijke stoffen zonder chloor-, fluor-, stikstof- of zwavelhoudende verbindingen aanwezig zijn, of

2°. geen niet brandbare gevaarlijke stoffen met chloor-, fluor-, stikstof- of zwavelhoudende verbindingen aanwezig zijn.

D

Artikel 4, vijfde lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel a wordt de zinsnede “minder dan 1500 m3” vervangen door: minder dan 2500 m3.

2. Onderdeel b komt te luiden:

b. een inrichting als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel f, indien:

1°. het vloeroppervlak van een tot die inrichting behorende opslagvoorziening ten hoogste 2500 m2 bedraagt, en

2°. geen verpakkingseenheden van meer dan 100 kg met gevaarlijke stoffen of preparaten die bij of krachtens het Besluit verpakking en aanduiding milieugevaarlijke stoffen en preparaten zijn ingedeeld als zeer vergiftig, of gevaarlijke stoffen van ADR klasse 6.1, verpakkingsgroep I, in de open lucht worden gelost en geladen;.

E

Artikel 10 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid, onderdeel b, komt te luiden:

b. draagt het bevoegd gezag, bedoeld in artikel 5, eerste en tweede lid, ervoor zorg dat bij de vaststelling van een besluit als bedoeld in artikel 5, eerste en tweede lid, de bouw of vestiging van kwetsbare objecten en beperkt kwetsbare objecten binnen de veiligheidscontour niet is toegelaten, tenzij die objecten een functionele binding hebben met een binnen de veiligheidscontour gelegen inrichting als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdelen a tot en met h, of met het gebied waarvoor de veiligheidscontour is vastgesteld, danwel die objecten tevens binnen een andere veiligheidscontour zijn gelegen en een functionele binding hebben met een inrichting als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdelen a tot en met h, binnen die veiligheidscontour, of met het gebied waarvoor die veiligheidscontour is vastgesteld.

2. In het derde lid, wordt de zinsnede “artikel 4, eerste tot en met vierde lid” vervangen door: artikel 4, eerste tot en met zevende lid”.

F

Artikel 12 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdeel d, vervalt de zinsnede “als bedoeld in artikel 1 van de Wet rampen en zware ongevallen”.

2. Het derde lid komt te luiden:

3. Voorafgaand aan de vaststelling van een besluit als bedoeld in het eerste lid stelt het bevoegd gezag, bedoeld in het eerste lid, het bestuur van de regionale brandweer in wier gebied de inrichting ligt waarop dat besluit betrekking heeft, in de gelegenheid om in verband met het groepsrisico advies uit te brengen over de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval en de zelfredzaamheid van personen in het invloedsgebied van de inrichting.

G

Artikel 13 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdeel h, vervalt de zinsnede “als bedoeld in artikel 1 van de Wet rampen en zware ongevallen” en wordt na “groepsrisico” ingevoegd: veroorzaakt of mede.

2. In het eerste lid, onderdeel i, wordt na “groepsrisico” ingevoegd: veroorzaakt of mede.

3. Het derde lid komt te luiden:

3. Voorafgaand aan de vaststelling van een besluit als bedoeld in het eerste lid stelt het bevoegd gezag, bedoeld in het eerste lid, het bestuur van de regionale brandweer in wier gebied het gebied ligt waarop dat besluit betrekking heeft, in de gelegenheid om in verband met het groepsrisico advies uit te brengen over de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval en de zelfredzaamheid van personen in het invloedsgebied van de inrichting.

H

Artikel 14 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt het zinsdeel “voor inrichtingen als bedoeld in artikel 15, eerste lid, onderdelen a tot en met d,” vervangen door: voor inrichtingen als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdelen a tot en met h,.

2. Het vierde lid komt te luiden:

4. Indien toepassing wordt gegeven aan het eerste of derde lid, wordt de veiligheidscontour zodanig vastgesteld dat binnen die contour, voor zover het kwetsbare objecten betreft, uitsluitend kwetsbare objecten die een functionele binding hebben met een inrichting als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdelen a tot en met h, of met het gebied waarvoor de veiligheidscontour wordt vastgesteld, aanwezig of geprojecteerd zijn. De eerste volzin geldt niet met betrekking tot kwetsbare objecten binnen de veiligheidscontour die tevens zijn gelegen in een andere veiligheidscontour en een functionele binding hebben met een inrichting als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdelen a tot en met h, binnen die veiligheidscontour, of met het gebied waarvoor die veiligheidscontour is vastgesteld.

I

Artikel 15, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel b wordt de zinsnede “waarvan de doorzet van LPG 1500 m3 of meer per jaar bedraagt” vervangen door: waarvan de doorzet van LPG 2500 m2 of meer per jaar bedraagt.

2. Onderdeel c komt te luiden:

c. een inrichting als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel f, indien in die inrichting:

1°. een opslagvoorziening aanwezig is waarvan het vloeroppervlak groter is dan 2500 m2, of

2°. gevaarlijke stoffen of preparaten die bij of krachtens het Besluit verpakking en aanduiding milieugevaarlijke stoffen en preparaten zijn ingedeeld als zeer vergiftig, of gevaarlijke stoffen van ADR klasse 6.1, verpakkingsgroep I, in verpakkingseenheden van meer dan 100 kg, in de open lucht worden gelost en geladen, of.

Artikel II

Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

...
De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,...

Nota van toelichting

Algemeen

1. Inleiding

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen1 (verder: Bevi) heeft tot doel de risico’s waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen in inrichtingen tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Hiertoe zijn in het besluit milieukwaliteitseisen op het gebied van externe veiligheid geformuleerd. Het externe veiligheidsbeleid is enerzijds gericht op het binnen afzienbare tijd oplossen van bestaande knelpunten waarbij nog niet aan het beschermingsniveau wordt voldaan en anderzijds het voorkomen van nieuwe knelpunten. Het Bevi is gebaseerd op de Wet milieubeheer en de Wet op de Ruimtelijke Ordening en implementeert een deel van Seveso II-richtlijn. Bevoegde gezagen worden verplicht risicovolle situaties voor 1 januari 2010 te saneren als het plaatsgebonden risico hoger is dan 10-6 per jaar. Het Bevi speelt met name een rol bij de verlening van milieuvergunningen, de vaststelling van een bestemmingsplan en de verlening van vrijstelling van een geldend bestemmingsplan.

2. Inhoud van de wijzigingen

Het Bevi is op 2004 in werking getreden. In deze wijziging worden knelpunten opgelost en onduidelijkheden weggenomen die bij de toepassing van het besluit bleken te bestaan. Zo bleken sommige onderscheidende criteria voor de vraag of sprake is van een categoriale of niet-categoriale inrichting moeilijk handhaafbaar. Deze criteria zijn aangepast. Voor vervoersgebonden inrichtingen is een ondergrens opgenomen, zodat niet elke vervoersgebonden inrichting meer onder de werking van het besluit valt, maar alleen die inrichtingen waarbij sprake is van een externe veiligheidsrisico. Ook zijn de eisen die gesteld worden aan veiligheidscontouren versoepeld: anders dan in de oude situatie mogen binnen de contour beperkt kwetsbare objecten zijn gelegen die geen functionele binding hebben met het gebied waarvoor de contour is vastgesteld of met de binnen de contour gelegen inrichtingen.

3. Effecten voor bedrijfsleven en overheden

Administratieve lasten

Op 23 februari 2004 is het ontwerpbesluit van het Bevi voorgelegd aan het Adviescollege toetsing administratieve lasten. Dit college heeft destijds aangegeven geen advies uit te brengen daar het besluit zich richt tot overheden en dus geen administratieve lasten tot gevolg heeft voor het bedrijfsleven. De onderhavige wijzigingen in het Bevi brengen hier geen verandering in. Volledigheidshalve is het ontwerpwijzigingsbesluit ter kennisneming aan het college toegestuurd.

Bedrijfseffecten

Dit besluit heeft geen substantiële gevolgen voor het bedrijfsleven.

Bestuurslasten

Dit besluit breng geen extra bestuurslasten met zich mee. Om het bevoegd gezag te helpen om knelpunten bij de implementatie van het Bevi op te lossen en te voorkomen, zal de VROM-Inspectie informatie verschaffen, vragen beantwoorden, handreikingen en andere hulpmiddelen opstellen en deze actief verspreiden.

Milieu-effecten

In het Bevi zijn grens- en richtwaarden gesteld die een effectieve en handhaafbare waarborg bieden dat burgers die verblijven in de omgeving van een inrichting waar gevaarlijke stoffen worden opgeslagen of geproduceerd, alleen worden blootgesteld aan risico’s die maatschappelijk gezien aanvaardbaar zijn. Dit brengt met zich mee dat bepaalde afstanden moeten worden aangehouden tussen dergelijke inrichtingen en bepaalde objecten waar mensen verblijven. In dit besluit worden enkele knelpunten uit het Bevi opgelost. Het gaat met name om wijzigingen ter verbetering van de uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid, waarmee geen milieu-effecten worden beoogd. Het besluit brengt geen substantiële (neven)effecten voor het milieu en het gebruik van de beschikbare fysieke ruimte met zich mee.

Het valt echter niet uit te sluiten dat er minimale neveneffecten zijn voor het gebruik van de beschikbare fysieke ruimte.

Door het verbinden van een ondergrens aan vervoersgebonden inrichtingen die onder de werking van het Bevi vallen (artikel I, onderdeel B, eerste wijzigingsonderdeel), wordt de werkingssfeer van het Bevi beperkt. Omdat een kwantitatieve risicoanalyse (Quantitative Risk Assessment, hierna: QRA) bij deze inrichtingen zelden of nooit tot een veiligheidscontour leidt die buiten de grens van de inrichting ligt, heeft deze wijziging geen effect op de beschikbare ruimte. Hetzelfde geldt voor het verhogen van de hoeveelheid ammoniak die in een ammoniak-koelinstallatie aanwezig moet zijn, wil een inrichting onder het Bevi vallen (artikel I, onderdeel B, derde wijzigingsonderdeel) en de bepaling dat inrichtingen waar meer dan 10.000 kg verpakte gevaarlijke stoffen, niet zijnde meststoffen groep 2 (PGS 7), verpakte gevaarlijke afvalstoffen of verpakte bestrijdingsmiddelen per opslagvoorziening worden opgeslagen maar waar geen brandbare gevaarlijke stoffen met chloor-, fluor-, stikstof- of zwavelhoudende verbindingen aanwezig zijn of geen niet brandbare gevaarlijke stoffen met chloor-, fluor-, stikstof- of zwavelhoudende verbindingen aanwezig zijn, niet meer onder de werking van het Bevi vallen (artikel I, onderdeel C, derde wijzigingsonderdeel). Ter verduidelijking: wanneer er in een dergelijke inrichting 1) brandbare gevaarlijke stoffen met chloor-, fluor-, stikstof-, of zwavelhoudende verbindingen of 2) brandbare gevaarlijke stoffen zonder chloor-, fluor-, stikstof-, of zwavelhoudende verbindingen samen met niet-brandbare gevaarlijke stoffen met chloor-, fluor-, stikstof-, of zwavelhoudende verbindingen aanwezig zijn, is het Bevi wel van toepassing.

Artikel I, onderdelen D en I brengen met zich mee dat de groep inrichtingen waarvoor in de regeling vaste afstanden kunnen worden vastgesteld verandert. De vaste afstanden in de regeling worden bepaald aan de hand van QRA’s, op dezelfde wijze waarop voor niet categoriale inrichtingen de contour wordt vastgesteld. In beginsel komen de afstanden voor categoriale en niet-categoriale inrichtingen dus overeen, zij het dat bij de afstanden in de regeling wordt uitgegaan van een gemiddelde en geen rekening wordt gehouden met eventuele bijzondere omstandigheden bij individuele inrichtingen. Typen inrichtingen waarbij bijzondere omstandigheden in veel gevallen een rol spelen, worden niet onder de categoriale inrichtingen gebracht.

Onderdeel H van artikel I verruimt de mogelijkheden tot het vaststellen van een veiligheidscontour, nu binnen de contour beperkt kwetsbare objecten en geprojecteerde beperkt kwetsbare objecten mogen zijn gelegen die geen functionele binding hebben met inrichtingen binnen de contour. In het verleden kon in die gevallen geen veiligheidscontour worden vastgesteld. De wijziging heeft geen directe ruimtelijke effecten, maar geeft gemeenten de mogelijkheid beter te sturen op de inrichting van een gebied.

Uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid

In de praktijk is gebleken dat het Bevi niet altijd even makkelijk uitvoerbaar is. Dit blijkt onder andere uit het Rapport Externe Veiligheid en het bestemmingsplan (juni 2006), dat in opdracht van de VROM-inspectie is opgesteld. Daarnaast zijn door gemeenten en bedrijven knelpunten aangegeven die worden ervaren bij de toepassing van het Bevi. Als gevolg hiervan wordt met dit besluit getracht deze knelpunten zo veel mogelijk op te lossen en het Bevi beter uitvoerbaar te maken.

Artikelsgewijs

Artikel I, Onderdeel A

De beschrijving van (beperkt) kwetsbare objecten blijkt in de praktijk niet altijd duidelijk te zijn. Enerzijds is er vraag naar een exactere beschrijving van wat onder een kwetsbaar object moet worden verstaan, anderzijds wordt soms gevraagd om meer ruimte voor het bevoegd gezag om zelf invulling te kunnen geven aan het begrip. Onderdeel m, onder c, van het Bevi, bijvoorbeeld bevat een omschrijving (gebouwen waarin doorgaans grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig zijn) met daaronder een aantal voorbeelden van objecten die aan die omschrijving voldoen. Om te benadrukken dat het om een niet limitatieve opsomming gaat, heeft een kleine tekstuele aanpassing plaatsgevonden. Het is niet mogelijk om alle gebouwen die onder de omschrijving van onderdeel m, onder c, vallen op te sommen. Het bevoegd gezag zal per geval moeten beoordelen of sprake is van een dergelijk object. In onderdeel 1 wordt als voorbeeld een kantoorgebouw genoemd. Dit kan ook een kantoorgebouw zijn dat bij een groter bedrijf, bijvoorbeeld een fabriekshal, hoort. Een dergelijk kantoorgebouw dat behoort tot een risicoveroorzakende inrichting wordt niet beschouwd als (beperkt) kwetsbaar object.

Woonschepen worden aangemerkt als kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten. Of sprake is van een kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object is afhankelijk van de ligging, waarbij dezelfde criteria gelden als voor woningen. De ligging en bewoning van de woonschepen moet wel legaal zijn, bijvoorbeeld op grond van een bestemmingsplan of ligplaatsvergunning. Het feit dat nu voor inrichtingen eenduidig wordt vastgelegd dat woonschepen als (beperkt) kwetsbaar object worden beschouwd, laat onverlet dat het saneren van knelpunten in het kader van het Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen specifiek onderzoek en aparte besluitvorming verlangt. Een en ander vindt plaats in het kader van het in voorbereiding zijnde Besluit externe veiligheid transportroutes.

Woonwagens worden expliciet genoemd bij de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Aan de oude situatie lag de gedachte ten grondslag dat een woonwagen onder het begrip woning valt en langs die weg werd beschermd. In andere regelgeving, zoals het Vuurwerkbesluit en de Wet geluidhinder, worden woonwagens expliciet genoemd. In dit besluit wordt daar nu bij aangesloten. De plaatsing en bewoning van de woonwagen mag niet in strijd zijn met het bestemmingsplan. Als sprake is van strijd met het bestemmingsplan, is de woonwagen geen (beperkt) kwetsbaar object.

In diverse regelgeving van het ministerie van VROM wordt verschillend omgegaan met illegaal gebruikte beschermde objecten. Met betrekking tot bijvoorbeeld de Wet geluidhinder en diverse besluiten op grond van artikel 8.40 van de Wet milieubeheer wordt gekeken naar het feitelijk gebruik. In het Besluit externe veiligheid inrichtingen luidt de definitie van het begrip woning: “gebouw of gedeelte van een gebouw dat voor bewoning is bestemd”. Een gebouw is niet voor bewoning bestemd als het perceel waarop het gebouw is gelegen in een bestemmingsplan geen woonbestemming heeft, of als het bouwwerk is opgericht en ingedeeld met een kennelijk ander doel dan het als woning te gebruiken. De gedachte hierbij is dat het onwenselijk is dat een inrichtinghouder maatregelen moet treffen of in zijn mogelijkheden wordt belemmerd als gevolg van een te beschermen object dat in strijd met het recht is opgericht of wordt gebruikt. Als het bevoegd gezag verzuimt het ruimtelijke ordeningsrecht te handhaven, gaat dit ten koste van de inrichting. Deze gedachte begint ook met betrekking tot andere aspecten dan externe veiligheid post te vatten. Zo wordt in de toelichting bij het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (verder: het Activiteitenbesluit) gesteld dat VROM-breed onderzoek gedaan zal worden naar de vraag of bij bescherming van objecten uitgegaan moet worden van de feitelijke of de toegestane situatie. In het Bevi zal te zijner tijd bij de resultaten van dit onderzoek worden aangesloten, ook met betrekking tot andere (beperkt) kwetsbare objecten dan woningen.

Het begrip emballage (artikel 1, eerste lid, onderdeel d) is geschrapt. Dit begrip werd gebruikt ter aanduiding van inrichtingen waar meer dan 10.000 kg gevaarlijke stoffen per opslagplaats in verpakte vorm worden opgeslagen. Ten behoeve van de vergunningverlening voor deze categorie inrichtingen heeft de Commissie voor de Preventie van Rampen door gevaarlijke stoffen (CPR) in het verleden deskundigenrichtlijnen uitgebracht (CPR richtlijnen 15-2 en 15-3). Deze richtlijnen zijn inmiddels vervangen door publicatie nr. 15 van de Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen (PGS), getiteld ‘Opslag van verpakte gevaarlijke stoffen’.

Met deze wijziging wordt bij die terminologie aangesloten. In het algemeen gaat het bij verpakte gevaarlijke stoffen om gevaarlijke stoffen in ADR-verpakking.

Vanwege de wijziging van artikel 2, eerste lid, onderdeel f, van het Bevi, worden de begrippen PGS en PGS 7 gedefinieerd. De PGS-richtlijnen zijn te vinden op de website van het ministerie van VROM, www.minvrom.nl.

Onderdeel B

Op grond van artikel 2, eerste lid, onderdeel b, vielen alle vervoersgebonden inrichtingen met gevaarlijke stoffen onder de werking van het Bevi. Bij sommige inrichtingen zijn de hoeveelheden gevaarlijke stoffen echter dermate klein dat er geen relevante externe veiligheidsrisico’s zijn. In dit besluit wordt aan deze inrichtingen een ondergrens verbonden: alleen die vervoersgebonden inrichtingen waar gevaarlijke stoffen worden opgeslagen in hoeveelheden groter dan de bij de betreffende gevaarlijke stoffen genoemde hoeveelheden in kolom 2 van de delen 1 onderscheidenlijk 2 van bijlage I van het Besluit risico’s zware ongevallen 1999, vallen onder de werking van het Bevi.

Nitraathoudende kunstmeststoffen (meststoffen groep 2 als bedoeld in PGS 7) worden uitgesloten van de gevaarlijke stoffen als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel f van het Bevi. Inrichtingen waar deze stoffen worden opgeslagen worden namelijk op grond van onderdeel h van dit artikellid in de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Stcrt. 23 september 2004, nr. 183; laatstelijk gewijzigd bij ministeriële regeling van 20 maart 2007, Stcrt. 3 april 2007, nr. 66, verder: de regeling) aangewezen als een afzonderlijke categorie.

De ondergrens van 400 kg ammoniak is in artikel 2, eerste lid, onderdeel g, van het Bevi verhoogd naar 1500 kg ammoniak. Hierdoor is het besluit van toepassing op besluiten met betrekking tot een inrichting waarin een koel- of vriesinstallatie aanwezig is met een inhoud van meer dan 1500 kg ammoniak. Onderzoek van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, naar de risico’s van ammoniak-koelinstallaties heeft aangetoond dat pas sprake is van een risicocontour buiten een inrichting vanaf een inhoud van 1500 kg. Tevens wordt aangesloten bij de praktijk die voortvloeit uit de afstanden voor koel- en vriesinstallaties met ammoniak zoals neergelegd in de regeling. Genoemde afstanden tot al dan niet geprojecteerde kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten waarbij wordt voldaan aan de grenswaarde 10-6 per jaar, zijn pas aan de orde vanaf een inhoud gelijk aan of van meer dan 1500 kg ammoniak. Voor koel- of vriesinstallaties met een inhoud van minder dan 1500 kg gelden de regels van het Activiteitenbesluit.

Onderdeel C

Inrichtingen als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder f, waar geen brandbare gevaarlijke stoffen met chloor-, fluor-, stikstof- of zwavelhoudende verbindingen of geen niet brandbare gevaarlijke stoffen met chloor-, fluor-, stikstof- of zwavelhoudende verbindingen aanwezig zijn vallen niet meer onder de werking van het Bevi, omdat alleen een combinatie van brandbare gevaarlijke stoffen en niet-brandbare gevaarlijke stoffen met chloor-, fluor-, stikstof- of zwavelhoudende verbindingen relevante externe veiligheidsrisico’s oplevert. Een inrichting valt daarom wel onder de werking van het Bevi wanneer er 1) brandbare gevaarlijke stoffen met chloor-, fluor-, stikstof-, of zwavelhoudende verbindingen of 2) brandbare gevaarlijke stoffen zonder chloor-, fluor-, stikstof-, of zwavelhoudende verbindingen samen met niet-brandbare gevaarlijke stoffen met chloor-, fluor-, stikstof-, of zwavelhoudende verbindingen aanwezig zijn.

Ten overvloede wordt hier nog opgemerkt dat wanneer er in een inrichting minder dan 10. 000 kg verpakte gevaarlijke stoffen per opslagvoorziening aanwezig is, het Bevi niet van toepassing is op die inrichting. Dit volgt uit artikel 2, eerste lid, onder f, van het Bevi. Bovenstaande uitzondering geldt dan ook alleen bij inrichtingen met meer dan 10.000 kg verpakte gevaarlijke stoffen, verpakte gevaarlijke afvalstoffen of verpakte bestrijdingsmiddelen per opslagvoorziening, niet zijnde een inrichting die onder de werking van het Besluit risicio’s zware ongevallen of artikel 2, eerste lid, onder d, van het Bevi valt.

Onderdeel D

De doorzet waarbij voor LPG-tankstations in een regeling afstanden mogen worden vastgesteld, is verhoogd van 1.500 m3 tot 2500 m3 per jaar. In de oude situatie moest voor het bepalen van aan te houden afstanden voor LPG-tankstations met een doorzet vanaf 1500 m3 per jaar een QRA worden uitgevoerd. Gebleken is dat QRA’s voor verschillende LPG-tankstations met een doorzet tot 2500 m3 resulteert in zeer vergelijkbare afstanden. Ter besparing van administratieve lasten kunnen de inrichtingen nu voldoen aan vaste afstanden in plaats van een QRA uit te voeren.

Voorheen was in artikel 4, vijfde lid, onderdeel b, onder 1°, bepaald dat de minister afstanden vast kan stellen met betrekking tot aanvragen om milieuvergunningen die betrekking hebben op inrichtingen waar gevaarlijke (afval)stoffen en bestrijdingsmiddelen in emballage worden opgeslagen en waar in een opslagplaats geen brandbare gevaarlijke stoffen aanwezig zijn met een stikstofgehalte van meer dan 1,5 gewichtsprocent van de totale hoeveelheid gevaarlijke stoffen in die opslagplaats. Dit onderdeel is komen te vervallen, zodat ook voor inrichtingen met een hoger stikstofpercentage een afstand kan worden vastgesteld. Deze afstanden worden opgenomen in de regeling, waarin de afstanden afhankelijk worden gesteld van het stikstofgehalte en het beschermingsniveau.

Het 100 maal per jaar laden en lossen met gevaarlijke stoffen als onderscheidend criterium voor categoriale en niet-categoriale inrichtingen is in artikel 4, vijfde lid, onderdeel b, onder 3°, komen te vervallen. Gebleken is dat dit criterium in de praktijk niet handhaafbaar was. In plaats daarvan is nu bepaald dat wanneer in de open lucht bepaalde gevaarlijke stoffen worden geladen en gelost in verpakkingseenheden van meer dan 100 kg, een QRA moet worden opgesteld.

Onderdeel E

De situatie kan zich voordoen dat twee veiligheidscontouren als bedoeld in artikel 14 elkaar overlappen. Met deze wijziging wordt gerealiseerd dat in het gebied dat binnen twee veiligheidscontouren is gelegen, de bouw of vestiging kan worden toegelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten die slechts bindingen hebben met inrichtingen binnen één van de twee contouren, of het gebied waarvoor één van de contouren is vastgesteld.

In het derde lid van artikel 10 van het Bevi is bepaald dat in het geval een veiligheidscontour is vastgesteld, op deze contour aan de grenswaarden wordt voldaan. De veiligheidscontour treedt als het ware in de plaats van de punten waarop ingevolge de artikelen 4 en 5 aan de grenswaarden voldaan moet worden. Ingevolge dit besluit heeft een veiligheidscontour als bedoeld in artikel 14 niet meer alleen betrekking op niet-categoriale inrichtingen, maar ook op categoriale inrichtingen. Door de wijziging van artikel 10, derde lid wordt geregeld dat de veiligheidscontour tevens in de plaats treedt van de afstanden die op grond van artikel 4, vijfde tot en met zevende lid voor categoriale inrichtingen zijn vastgesteld.

Onderdeel F en G

Op grond van artikel 12 en 13 van het Bevi stelt het bevoegd gezag het bestuur van de regionale brandweer in de gelegenheid om advies uit te brengen met betrekking tot het groepsrisico. Toegevoegd is dat de brandweer mede adviseert over de zelfredzaamheid van personen in het invloedsgebied. Daarnaast wordt in de artikelen benadrukt dat het is niet de bedoeling is dat de brandweer over het groepsrisico adviseert in die zin dat zij een QRA uitvoert. De brandweer adviseert in verband met het groepsrisico over de zelfredzaamheid en de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omgeving van een ramp of zwaar ongeval.

Onderdeel H

De veiligheidscontour, bedoeld in artikel 14 van het Bevi, ziet niet meer alleen op niet-categoriale inrichtingen, maar ook op categoriale inrichtingen. Overigens worden aan de vorm van de contour geen eisen gesteld. Zo kan het voorkomen dat binnen een bedrijventerrein een gebied aanwezig is waar de grenswaarde 10-6 per jaar niet wordt overschreden en waarvan het bevoegd gezag het wenselijk vindt dat gebied buiten de zone waarvoor de contour wordt vastgesteld te houden (bijvoorbeeld omdat er een kwetsbaar object is gelegen). In dat geval kan de contour uit twee binnen elkaar liggende cirkels bestaan, zodat als het ware de vorm van een autoband ontstaat.

Bij het vaststellen van een veiligheidscontour hoeft alleen rekening gehouden te worden met aanwezige of geprojecteerde kwetsbare objecten; alleen deze moeten een functionele binding hebben met binnen de contour gelegen inrichtingen of het gebied waarvoor de contour is vastgesteld. Voor aanwezige of geprojecteerde beperkt kwetsbare objecten wordt deze eis van functionele binding niet langer gesteld. Als de contour eenmaal is vastgesteld, dan mogen geen nieuwe kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten zonder functionele binding binnen de contour mogelijk worden gemaakt. In artikel 10 van het Bevi is geregeld dat bij de vaststelling van ruimtelijke ordeningsbesluiten de bouw of vestiging van kwetsbare objecten en beperkt kwetsbare objecten binnen de veiligheidscontour niet is toegelaten, tenzij die objecten een functionele binding hebben met een binnen de contour gelegen inrichting of het gebied waarvoor de contour is vastgesteld.

Kwetsbare objecten die binnen twee verschillende, elkaar overlappende contouren zijn gelegen, leverden een probleem op, omdat ze vanwege het ontbreken van functionele bindingen met één van de twee contouren niet binnen die contour waren toegestaan. Dit wordt opgelost door te bepalen dat het voldoende is als er bindingen zijn met één van de contouren.

Het doel van het vaststellen van een veiligheidscontour in de zin van artikel 14 is een risicoruimte vast te stellen voor een gebied waarin risicovolle bedrijven zijn gevestigd. Bij de vaststelling kan rekening gehouden worden met eventuele uitbreiding van risicovolle activiteiten. De vaststelling van een zodanige veiligheidscontour heeft tot gevolg dat een uitbreiding van een risicovolle activiteit moet passen binnen de vastgestelde contour. Op de grens van de veiligheidscontour moet worden voldaan aan de grenswaarde van het plaatsgebonden risico 10-6 per jaar. Binnen de vastgestelde veiligheidscontour zijn de grens- en richtwaarden voor het plaatsgebonden risico niet (meer) van toepassing. Voor bestaande, niet risicovolle bedrijven, voor zover dit beperkt kwetsbare objecten zijn, betekent dit dat het plaatsgebonden risico na vaststelling van een veiligheidscontour kan toenemen. Een besluit waarbij een veiligheidscontour wordt vastgesteld, is een besluit op grond van de Algemene wet bestuursrecht waartegen voor een belanghebbende beroep openstaat.

De regeling inzake de veiligheidscontour is in eerste instantie bedoeld voor bedrijventerreinen die bestemd zijn voor risicovolle en aanverwante activiteiten. Op een dergelijk terrein kunnen, indien het bestemmingsplan dit toelaat, ook niet risicovolle activiteiten worden uitgeoefend die geheel los staan van risicovolle bedrijven. Is er voor een niet risicovolle activiteit sprake van een kwetsbaar object, dan kan de veiligheidscontour uitsluitend worden vastgesteld indien dat object een functionele binding heeft met een risicovolle activiteit of met het gebied waarvoor de contour is vastgesteld. Ingevolge onderdeel H geldt de voorwaarde van functionele gebondenheid niet voor beperkt kwetsbare objecten. Dit ligt in de rede, nu het bevoegd gezag indien geen veiligheidscontour zou zijn vastgesteld, bij de beslissing op een vergunningaanvraag voor een risicovol bedrijf van de richtwaarde mag afwijken. Deze afwijking zou gemotiveerd kunnen worden met een beroep op het doelmatig gebruik van het bedrijventerrein.

Het vaststellen van een veiligheidscontour tast een op grond van de Wet milieubeheer verleende vergunning niet aan. Er ontstaat door het vaststellen van de veiligheidscontour evenmin een verplichting voor bedrijven om extra maatregelen te treffen.

Onderdeel I

Dit onderdeel wijzigt artikel 15 van het Bevi. In artikel 15 worden inrichtingen aangewezen waarvoor een QRA moet worden uitgevoerd. Het artikel is het spiegelbeeld van artikel 4, vijfde lid van het Bevi, waarin inrichtingen worden aangewezen waarvoor de minister afstanden kan vaststellen. Voor de toelichting van onderdeel I wordt verwezen naar onderdeel D, waarin artikel 4, vijfde lid, van het Bevi wordt gewijzigd.

Artikel II

In artikel 21.6, vijfde lid, van de Wet is bepaald dat een algemene maatregel van bestuur waarin milieukwaliteiteseisen worden vastgesteld in werking treedt op een tijdstip dat, nadat vier weken na de toezending ervan aan de beide kamers der Staten-Generaal zijn verstreken, bij koninklijk besluit wordt vastgesteld. In het hiertoe vast te stellen koninklijk besluit zal rekening gehouden worden met de vaste verandermomenten, hetgeen inhoudt dat het besluit ten minste drie maanden na publicatie in werking treedt en de inwerkingtreding valt op 1 januari, 1 april, 1 juli of 1 oktober. Naar verwachting treedt het besluit 1 januari of 1 april 2009 in werking.

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

...

1 Stb. 2004, 250; als gewijzigd bij besluit van 28 november 2006 (Stb. 656).

Naar boven