Wijziging Regeling subsidies AWBZ

Regeling van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van nr. 10 december 2007, nr. Z/VU-2818979, houdende wijziging van de Regeling subsidies AWBZ in verband met verlaging van het verantwoordingsvrije bedrag van een persoonsgebonden budget, afschaffing van overheveling van niet gebruikt persoonsgebonden budget naar een volgend kalenderjaar, invoering van het participatiebudget, alsmede enige andere wijzigingen

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

Gelet op artikel 44 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten en artikel 3.1.7 van de Invoerings- en aanpassingwet Zorgverzekeringswet;

Besluit:

Artikel I

De Regeling subsidies AWBZ wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 2.5.2 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt ‘€ 170 188 414’ vervangen door: € 170 305 073.

2. In het tweede lid wordt ‘€ 1 511 511’ vervangen door: € 1 512 547.

B

In artikel 2.5.4, tweede lid wordt ‘€ 1 168’ vervangen door ‘€ 1 169’, wordt ‘€ 1 714’ vervangen door ‘€ 1 715’, wordt ‘€ 1 324’ vervangen door ‘€ 1 325’, wordt in onderdeel e ‘€ 779’ vervangen door ‘€ 780’, wordt in onderdeel f ‘€ 779’ vervangen door ‘€ 780’, wordt ‘€ 1 095’ vervangen door ‘€ 1 096’, wordt ‘€ 1 792’ vervangen door ‘€ 1 793’ en wordt ‘€ 545’ vervangen door: € 546.

C

Artikel 2.6.2 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt ‘2.6.3’ vervangen door: 2.6.4.

2. In het tweede lid wordt ‘€ 1 039 000 000’ vervangen door: € 1 750 000 000.

3. In het derde lid wordt ‘€ 1 039 000 000’ vervangen door: € 1 70 000 000.

4. Onder vernummering van het vierde tot en met achtste lid tot het vijfde tot en met negende lid wordt een nieuw vierde lid ingevoegd, luidende:

4. € 50 000 000 wordt verdeeld met inachtneming van door het College zorgverzekeringen vast te stellen beleidsregels.

5. In het zesde lid (nieuw) wordt ‘vierde’ vervangen door: vijfde.

D

Artikel 2.6.3 vervalt.

E

Artikel 2.6.4 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid, onderdeel c, wordt ‘een instelling voor algemeen maatschappelijk werk’ vervangen door: een instelling voor maatschappelijk werk.

2. In het tweede lid, onderdeel d, wordt ‘bedoeld in artikel 2.6.2, tweede en derde lid, en artikel 2.6.3, tweede en derde lid,’ vervangen door: bedoeld in artikel 2.6.2, tweede en derde lid,.

3. Er wordt een vierde lid ingevoegd, luidende:

4. In afwijking van het tweede lid, onderdeel a, kan het zorgkantoor een persoonsgebonden budget verlenen voor ondersteunende begeleiding in dagdelen en activerende begeleiding in dagdelen indien de verzekerde verblijft in een instelling waar de dagbesteding geen onderdeel vormt en hoeft te vormen van de door de instelling geleverde zorg.

F

In artikel 2.6.7, tweede lid, wordt ‘€ 216,39’ telkens vervangen door ‘€ 219’, wordt ‘€ 310,25’ telkens vervangen door ‘€ 315,46’, wordt ‘€ 16 137’ telkens vervangen door ‘€ 16 301’, wordt ‘€ 14 162’ telkens vervangen door ‘€ 14 365’, wordt ‘€ 20 810’ telkens vervangen door ‘€ 21 002’ en wordt ‘€ 19 837’ telkens vervangen door: € 19 759.

G

In artikel 2.6.8 vervalt het vijfde lid en komt het vierde lid te luiden:

4. Het derde lid is niet van toepassing indien de subsidieperiode aanvangt op 1 januari van enig kalenderjaar en bovendien onmiddellijk aansluit op een eerdere subsidieperiode.

H

Artikel 2.6.9 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdeel f, wordt ‘voorschotperiode’ telkens vervangen door: verantwoordingsperiode.

2. Het derde lid komt te luiden:

3. In afwijking van het eerste lid, onderdelen a en e, mag de verzekerde in een kalenderjaar maximaal 1,5% van het voor dat jaar beschikbare netto persoonsgebonden budget, maar ten minste € 250 en ten hoogste € 1 250, gebruiken voor andere betalingen dan betalingen bedoeld in onderdeel a, en geldt de verantwoordingsplicht, bedoeld in onderdeel e, niet voor dit deel van het budget.

3. In het vierde lid wordt ‘wordt het bedrag, genoemd in het derde lid, voor dat kalenderjaar telkens vermenigvuldigd’ vervangen door: worden de bedragen, genoemd in het derde lid, voor dat kalenderjaar vermenigvuldigd.

4. In het negende lid, onderdeel a, wordt ‘netto persoonsgebonden budget meer dan € 2 500 maar minder dan’ vervangen door: netto persoonsgebonden budget minder dan.

I

Artikel 2.6.11 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid, onderdeel g, komt te luiden:

g. de hoogte van het bestedings- en verantwoordingsvrije bedrag, en de wijze waarop dat bedrag is berekend;

2. In het eerste lid, onderdeel h, en in het tweede lid, wordt ‘tweede tot en met vijfde lid’ telkens vervangen door: tweede tot en met vierde lid.

J

In artikel 2.6.12, eerste lid, onderdeel e, wordt ‘een instelling voor algemeen maatschappelijk werk’ vervangen door: een instelling voor maatschappelijk werk.

K

Het vijfde lid tot en met zevende lid van artikel 2.6.13 komen te luiden:

5. Artikel 4:46 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing, met dien verstande dat het persoonsgebonden budget wordt vastgesteld op de som van:

a. 1,5% van het voor het kalenderjaar beschikbare netto persoonsgebonden budget, maar ten minste op € 250 en ten hoogste op € 1250, en

b. het restant van het voor het kalenderjaar beschikbare netto persoonsgebonden budget voor zover er betalingen mee zijn verricht als bedoeld in artikel 2.6.9, eerste lid, onderdeel a.

6. Indien een subsidieperiode met ingang van een andere dag dan 1 januari van een kalenderjaar aanvangt of eindigt, worden de bedragen, genoemd in het vijfde lid, voor dat kalenderjaar vermenigvuldigd met een breuk waarvan de teller bestaat uit het aantal dagen van de subsidieperiode in het desbetrefende kalenderjaar en de noemer uit het aantal dagen in dat kalenderjaar.

7. Het zorgkantoor vordert onverschuldigd betaalde bedragen van de verzekerde terug of verrekent deze met door hem aan de verzekerde terzake van persoonsgebonden budgetten verschuldigde bedragen.

L

Artikel 2.6.15 komt als volgt te luiden:

1. Gedurende dan wel over de periode waarvoor het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, genoemd in hoofdstuk 5 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, de verzekerde een subsidie ten behoeve van de aanschaf van een voorziening als bedoeld in artikel 35 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen heeft verleend:

a. mag de verzekerde, in afwijking van artikel 2.6.9, eerste lid, onderdeel a, zijn netto persoonsgebonden budget ook gebruiken voor de aanschaf van dergelijke voorzieningen;

b. ziet de verantwoording, bedoeld in artikel 2.6.9, eerste lid, onderdeel e, op gebruik van voorschotten voor zover deze niet eerder voor betalingen als bedoeld in artikel 2.6.9, eerste lid, onderdeel a, of voor betalingen voor de in onderdeel a bedoelde voorzieningen zijn gebruikt;

c. heeft het bedrag, genoemd in artikel 2.6.9, negende lid, betrekking op de som van het tot een jaarbedrag herleide netto persoonsgebonden budget en de subsidie, bedoeld in de aanhef;

d. doet het zorgkantoor de mededeling, bedoeld in artikel 2.6.10, derde lid, slechts indien het voorschot is gebruikt voor andere betalingen dan betalingen, bedoeld in onderdeel b;

e. kan het zorgkantoor, in afwijking van artikel 2.6.12, tweede lid, onderdeel a, zijn beschikking tot verlening van het persoonsgebonden budget niet intrekken of wijzigen indien dat budget is gebruikt voor de aanschaf van een voorziening als bedoeld in onderdeel a;

f. wordt, in afwijking van artikel 2.6.13, vijfde lid, onderdeel b, het restant van het voor het kalenderjaar beschikbare netto persoonsgebonden budget meegeteld voor zover er betalingen mee zijn verricht als bedoeld in artikel 2.6.9, eerste lid, onderdeel a of er betalingen mee zijn verricht voor voorzieningen als bedoeld in onderdeel a;

g. verstrekt het zorgkantoor het Uitvoeringinstituut werknemersverzekeringen voor zover deze voor dat instituut noodzakelijk zijn om de subsidie, bedoeld in de aanhef van het eerste lid, te kunnen verstrekken, de volgende gegevens over de verzekerde:

1°. of hem een persoonsgebonden budget is verstrekt, voor welke bedrag en over welke subsidieperiode;

2°. waaraan het persoonsgebonden budget volgens de verantwoording van de verzekerde en, indien dit van deze verantwoording afwijkt, volgens het zorgkantoor is besteed;

3°. welke bedragen van het persoonsgebonden budget bij de verzekerde zijn teruggevorderd en welke bedragen daarvan daadwerkelijk zijn ontvangen of verrekend.

2. Dit artikel vervalt met ingang van 1 januari 2016, met dien verstande dat het artikel zoals dat onmiddellijk voorafgaande aan die datum luidde, blijft gelden met betrekking tot persoonsgebonden budgetten of delen daarvan die tot die datum konden worden besteed.

M

In artikel 2.8.4 wordt ‘€ 6 202 658’ vervangen door: € 6 026 909.

N

In artikel 2.11.6 wordt ‘€ 23 217’ vervangen door ‘€ 23 235’ en wordt ‘€ 28 479’ vervangen door: € 28 501.

Artikel II

1. Artikel I, onderdeel G, treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin deze regeling wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 januari 2007.

2. Artikel I, onderdelen A tot en met F, en H tot en met N, treedt in werking met ingang van 1 januari 2008.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, M. Bussemaker.

Toelichting

Algemeen

1. Inleiding

Voorliggende regeling bevat voornamelijk wijzigingen in de regeling van het persoonsgebonden budget. Daarnaast zijn nog een aantal bedragen van andere subsidieparagrafen gewijzigd. Hierop wordt ingegaan in de toelichting op artikel I, onderdeel A, B, N en O.

2. Wijzigingen persoonsgebonden budget

Bij brief van 9 november 2007 (Kamerstukken II 2007/08, 26 631, nr. 232) heb ik aangekondigd met ingang van 1 januari 2008 de maatregel € 2 500 verantwoordingsvrij af te schaffen, het plafond vast te stellen op € 1 750 miljoen en de 10%-overheveling af te schaffen. Met deze regeling is daaraan uitvoering gegeven.

3. Participatiebudget

Mensen met beperkingen kunnen gebruik maken van regelingen voor zorg, hulpmiddelen, (bovenregionaal) vervoer, onderwijs en re-integratie. Deze regelingen kennen verschillende wijzen van aanvragen, indicatiestelling, bekostiging en verantwoording. Voor burgers brengt dit ergernis en administratieve lasten met zich.

Bij brief van 12 december 2006 (Kamerstukken II 2006/07, 29 515, nr. 175) heeft mijn ambtsvoorganger aangekondigd in een of twee pilots na te zullen gaan of met een zogenoemd 'participatiebudget' tot vermindering van deze lasten en tot verbetering van keuzemogelijkheden en kwaliteit van leven van de betrokken verzekerden kan worden gekomen. Een 'participatiebudget' is een vorm van een persoonsgebonden budget dat vrijelijk te besteden is aan de diverse componenten die er onder vallen.

Voorliggende regeling strekt tot (gedeeltelijke) regeling van een participatiebudget op het terrein van zorg als bedoeld in de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) en re-integratie als bedoeld in de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Geregeld wordt dat een budgethouder aan wie het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) als bedoeld in de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen een subsidie voor het zelf kopen van (in die beschikking aangeduide) werkvoorzieningen als bedoeld in artikel 35 van de Wet WIA heeft verleend, zijn persoonsgebonden budget AWBZ ook mag besteden aan dergelijke werkvoorzieningen. Andersom zal in beleidsregels van het UWV worden geregeld dat een subsidie voor een werkvoorziening mag worden besteed voor het kopen van AWBZ-zorg waarvoor het persoonsgebonden budget AWBZ is verstrekt. De verzekerde kan derhalve zelf kiezen welk deel van het participatiebudget (dit is de som van persoonsgebonden budget AWBZ en persoonsgebonden budget voor werkvoorzieningen) waarover hij aldus komt te beschikken, hij aan zorg, en welk deel hij aan werkvoorzieningen besteedt. Hij mag zelfs besluiten het budget alleen aan zorg of alleen aan werkvoorzieningen te besteden, met dien verstande dat als minimumvoorwaarde geldt dat wel het re-integratiedoel waarvoor de werkvoorzieningssubsidie is verleend, bereikt moet worden, en dat hij geen voorzieningen in natura meer kan krijgen voor zover hij subsidie heeft gehad. Oftewel: besluit hij zijn persoonsgebonden budget AWBZ geheel voor een werkvoorziening te gebruiken, dan kan hij gedurende de periode waarvoor het persoonsgebonden budget is toegekend, niet alsnog in aanmerking komen voor dezelfde zorg, maar dan in natura.

De pilot wordt gehouden in de zorgkantoorregio's Groningen, Twente, Arnhem, Nijmegen en Noord en Midden Limburg: in eerderbedoelde beleidsregels van het UWV is geregeld dat alleen verzekerden die in deze regio's wonen en die reeds een persoonsgebonden budget AWBZ hebben, in plaats van een werkvoorziening ‘in natura’ een subsidie voor werkvoorzieningen kunnen aanvragen. De verzekerden dienen zich zowel over het gebruik van het persoonsgebonden budget AWBZ als over het gebruik van de subsidie voor de werkvoorzieningen, te verantwoorden. Om de administratieve lasten van de verzekerde te beperken, zullen de contacten hierover zoveel mogelijk via het zorgkantoor verlopen. Zo zal gewerkt worden met één verantwoordingsformulier, dat alleen naar het zorgkantoor hoeft te worden verzonden, en zal eventuele terugvordering van (delen van) beide subsidies door het zorgkantoor worden verricht. Het UWV zal hiertoe de benodigde beschikkingsbevoegdheid aan de in de pilot deelnemende zorgkantoren mandateren.

In de beleidsregels van het UWV zal worden geregeld dat houders van een persoonsgebonden budget gedurende 2008 een subsidie voor werkvoorzieningen kunnen aanvragen. De periode waarvoor werkvoorzieningen - en derhalve in principe dus ook dergelijke subsidies - worden verstrekt, kan meerdere jaren beslaan. Zelden zal het echter om meer dan zeven jaar gaan. Om enerzijds te voorkomen dat budgethouders slechts gedurende korte tijd van het participatiebudget kunnen profiteren, en anderzijds te voorkomen dat de pilot zich na 2008 nog over zeer vele jaren uitstrekt, zullen de subsidieperioden die het UWV in zijn subsidiebeschikkingen noemt, niet na 1 januari 2016 (zeven jaar na 1 januari 2009, tot welke datum de werkvoorzieningssubsidie zal kunnen worden aangevraagd) liggen. Voorliggende regeling vervalt daarom met ingang van dezelfde datum.

Op basis van de resultaten van de pilot zal een zorgvuldige afweging worden gemaakt over een vervolg. In deze afweging zal het belang van de cliënt worden betrokken, maar ook de gevolgen voor de uitvoerende instanties en de resultaten en kosten.

Artikelsgewijs

Artikel I

Onderdelen A en B

Bij de Regeling van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 31 oktober 2007, nr. Z/VU-2805174, houdende wijziging van de Regeling subsidies AWBZ en de Regeling zorgverzekering (Stcrt. 217) zijn de subsidiebedragen voor de MEE-organisaties per 2008 geïndexeerd met 2,39%. Inmiddels is gebleken dat dit 2,49% had moeten zijn. Met de wijzigingen in de onderdelen A en B worden de subsidiebedragen voor de MEE-organisaties alsnog juist vastgesteld.

Onderdelen C en D

Door deze wijzigingen worden zowel de hoogte als de verdeling van het subsidieplafond in één artikel geregeld.

Onderdeel E

De wijziging van het tweede lid heeft tot gevolg dat het zorgkantoor de toekenning van een persoonsgebonden budget aan een minderjarige ook op advies van bijvoorbeeld Bureau Jeugdzorg of een MEE-organisatie kan intrekken of weigeren.

Bij een gezinsvervangend tehuis (GVT) maakt de dagbesteding in de vorm van ondersteunende en activerende begeleiding geen onderdeel uit van de zorg die de instelling biedt. Het GVT ontvangt daarvoor dus ook geen financiering. De toevoeging van het vierde lid heeft tot gevolg dat het zorgkantoor aan bewoners van een GVT een persoonsgebonden kan toekennen voor hun dagbesteding.

Onderdeel F

Het betreft hier een trendmatige verhoging van de eigen bijdrage die in overeenstemming is met de wijziging van artikel 16d van het Bijdragebesluit zorg. De verlaging van het laatstgenoemde bedrag is een correctie als gevolg van een eerdere rekenkundige onvolkomenheid.

Onderdeel G

Door deze wijziging vervalt de mogelijkheid voor de budgethouder om niet besteed persoonsgebonden budget over te hevelen naar het volgende kalenderjaar. Deze wijziging draagt bij aan een vereenvoudiging van de uitvoering van de regeling.

Onderdeel H, onderdeel I, punt 1, en onderdeel K

Met ingang van 1 januari 2006 zijn de verantwoordingsritmes verlaagd. De voorschotperioden en de verantwoordingsperioden zijn daarmee niet langer gelijk aan elkaar.

Op 1 januari 2007 is het verantwoordingsvrije bedrag verhoogd naar € 2 500. Met de wijziging van het derde lid is die verhoging weer ongedaan gemaakt en vervangen door het voor 1 januari geldende bestedingsvrije bedrag van 1,5% van het netto pgb, maar minimaal € 250 en maximaal € 1 250. Het vierde lid is daarmee in overeenstemming gebracht.

Onderdeel I, punt 2

Deze wijziging hangt samen met de onder onderdeel G toegelichte wijziging.

Onderdeel J

De wijziging van het eerste lid heeft tot gevolg dat het zorgkantoor de toekenning van een persoonsgebonden budget aan een minderjarige ook op advies van bijvoorbeeld Bureau Jeugdzorg of een MEE-organisatie kan intrekken of weigeren.

Onderdeel L

Artikel 2.6.15, eerste lid, onderdeel a, regelt dat een houder van een persoonsgebonden budget AWBZ die tevens een subsidie voor de aanschaf van werkvoorzieningen als bedoeld in artikel 35 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen heeft, zijn persoonsgebonden budget AWBZ zowel aan zorg als aan een werkvoorziening mag besteden. De onderdelen b, d, e en f van het eerste lid vloeien daar uit voort: als een persoonsgebonden budget AWBZ ook voor een werkvoorziening mag worden gebruikt, dient daar bijvoorbeeld ook in de vaststellingsfase (eerste lid, onderdeel f) rekening mee te worden gehouden. In artikel 2.6.9, negende lid, is geregeld dat voor persoonsgebonden budgetten die, tot op een jaarbedrag herleid, minder dan € 5 000 bedragen, binnen zes weken na het einde van het jaar respectievelijk binnen zes weken na afloop van de subsidieperiode verantwoording moet worden afgelegd, en voor budgetten van € 5 000 of meer, ook zes weken na afloop van de eerste helft van een kalenderjaar. Ten gevolge van het eerste lid, onderdeel c gelden deze termijnen voor de som van een persoonsgebonden budget en een subsidie voor een werkvoorziening tezamen. Iemand die een persoonsgebonden budget van – op jaarbasis – € 3 000 heeft, alsmede een werkvoorzieningssubsidie van € 3 000 – zal derhalve ook na het eerste halfjaar een verantwoording moeten inleveren.

Onderdeel g van het eerste lid ziet op de persoonsgegevens van de budgethouder die de in de pilot deelnemende zorgkantoren aan het UWV dienen te verstrekken. Het onderdeel is beperkt tot gegevens met betrekking tot de verlening, vaststelling, besteding en eventuele terugvordering van het persoonsgebonden budget.

Het tweede lid zorgt ervoor dat de pilot met het participatiebudget op 1 januari 2016 eindigt. Zonder nadere voorziening zou iemand die in 2015 zijn persoonsgebonden budget (mede) heeft besteed aan werkvoorzieningen, en dat in 2016 bij de verantwoording opgeeft, in de problemen kunnen komen. Vanaf 2016 zou immers gelden dat hij zijn persoonsgebonden budget weer alleen aan zorg mag besteden, hetgeen zou betekenen dat het zorgkantoor het geld dat hij in 2015 aan een werkvoorziening heeft besteed, zou moeten terugvorderen. Om dit te voorkomen, is bepaald dat artikel 2.6.16 blijft gelden voor de afwikkeling van (delen van) persoonsgebonden budgetten die voor 2016 konden worden besteed.

Onderdelen M en N

Bij de Regeling van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 31 oktober 2007, nr. Z/VU-2805174, houdende wijziging van de Regeling subsidies AWBZ en de Regeling zorgverzekering (Stcrt. 217) zijn de subsidiebedragen voor aanpassingen in bestaande ADL-clusters en de abortusklinieken per 2008 geïndexeerd met 2,39%. Inmiddels is gebleken dat dit 2,49% had moeten zijn. Met de wijzigingen in de onderdelen M en N worden de subsidiebedragen alsnog juist vastgesteld.

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

M. Bussemaker

Naar boven