Wijziging Vrijstellingsregeling dierenwelzijn

Regeling van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 11 december 2007, nr. TRCJZ/2007/3931, houdende wijziging van de Vrijstellingsregeling dierenwelzijn in verband met de toevoeging en verlenging van enkele vrijstellingen

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

Gelet op artikel 107 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren;

Besluit:

Artikel I

De Vrijstellingsregeling dierenwelzijn1 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1, tweede lid, komt te luiden:

2. Van het verbod ingevolge artikel 40, eerste lid, van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren wordt, voor zover aan artikel 3 van het Ingrepenbesluit wordt voldaan, vrijstelling verleend tot 1 januari 2012 voor zover het betreft het verwijderen van een deel van de staart bij ooien, van de rassen Suffolk, Hampshire Down en Clun Forest, mits:

a. deze ingreep uiterlijk een week na de geboorte plaatsvindt en

b. documenten kunnen worden overlegd waaruit blijkt dat de ouderdieren van de ooien zijn ingeschreven bij:

1°. een organisatie die het stamboek van genoemde rassen bijhoudt, of

2°. een organisatie die niet zelf het stamboek voor genoemde rassen bijhoudt, maar die aantoont dat zij de beginselen die zijn vastgelegd door de organisatie of vereniging die het oorspronkelijke stamboek voor genoemde rassen bijhoudt, in acht neemt.

B

Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel a komt te luiden:

a. tot 1 januari 2012, voor het verrichten van de ingreep, bedoeld in artikel 2, tweede lid, onderdeel a, van het Ingrepenbesluit voor zover het betreft het aanbrengen van één oormerk in een oor bij varkens ten behoeve van herkenning van het dier bij het voederen in groepshuisvesting naast de bij of krachtens enig ander wettelijk voorschrift voorgeschreven of toegestane identificatie-ingrepen.

2. De onderdelen b en c vervallen.

3. De onderdelen d en e worden geletterd b en c.

C

Het opschrift van hoofdstuk VII komt te luiden: Hoofdstuk VII Viskweek

D

Artikel 12 komt te luiden:

Artikel 12

Van het bepaalde in artikel 34 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren wordt vrijstelling verleend met betrekking tot de volgende dieren:

a. steur (Acipenser spp.);

b. tong (Solea spp.).

Artikel II

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2008.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 11 december 2007.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, G. Verburg.

Toelichting

Algemeen

Deze regeling wijzigt de Vrijstellingsregeling dierenwelzijn. Hierbij wordt voor een drietal onderwerpen in een wijziging voorzien. In deze regeling worden enkele schapenrassen vrijgesteld van het coupeerverbod voor schapenstaarten.

Verder wordt de vrijstelling voor het toepassen van het gebruiksmerk bij fokvarkens tot 1 januari 2012 verlengd.

Daarnaast wordt steur vrijgesteld van het verbod van artikel 34 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (Gwwd), waardoor het als productiedier mag worden gehouden.

Artikelsgewijs

Artikel I

Onderdeel A

Met de wijziging van artikel 1, tweede lid, van de Vrijstellingsregeling dierenwelzijn wordt een vrijstelling van artikel 40, eerste lid, van de Gwwd verleend. De vrijstelling wordt verleend voor het verwijderen van een deel van de staart bij ooien van de rassen Suffolk, Hampshire Down en Clun Forest.

Tot 1 september 2001 was het verwijderen van een deel van de staart bij schapen een ingreep welke was toegestaan ingevolge artikel 2, eerste lid, onderdeel p, van het Ingrepenbesluit. Deze bepaling was op eerder genoemde datum uitgewerkt. Een vrijstelling van artikel 40, eerste lid, van de Gwwd voor de schapen van de rassen Suffolk en Hampshire Down bleek echter noodzakelijk. Uit onderzoek bleek dat de combinatie van de uiterlijke kenmerken en de ontlastingsproblematiek die bij de rassen Suffolk en Hampshire Down optreden, zowel hygiënische problemen als welzijnsproblemen met zich mee brengen indien de lange, met wol bedekte staart van de ooien niet wordt gecoupeerd. Bij deze rassen moeten staarten zeer frequent worden schoongemaakt en geschoren. Het scheren van de vervuilde bewolde staart is lastig en bezorgt de schapen veel stress. Op korte termijn zou door het verbod op het couperen van de staart vooral voor de ooien van genoemde rassen een achteruitgang van het welzijn optreden. Genoemde vrijstelling was bedoeld om de sector de gelegenheid te geven alternatieve methoden te onderzoeken, zoals de verkorting van de schapenstaarten door middel van een gericht fokbeleid.

In 2004 is besloten de gehele schapensector een laatste kans gegeven de bedrijfsvoering aan te passen, zodat het couperen van schapenstaarten niet langer nodig zou zijn zonder een verslechtering van het dierenwelzijn.

In 2007 is uit onderzoek gebleken dat schapen in Nederland zonder couperen kunnen worden gehouden1 . Wel bleek een voortzetting van de vrijstelling voor de schapenrassen Suffolk, Hampshire Down en Clun Forest wenselijk is vanwege de eerder genoemde problematiek.

Onderzoek heeft uitgewezen dat de erfelijkheidgraad van de staartlengte en de populatiegrootte in Nederland voldoende mogelijkheid bieden om door middel van selectie van dieren met korte staartlengte te komen tot halvering van de staartlengte in 20 jaar.

De in de regeling opgenomen vrijstelling geldt tot 2012. De relevante organisaties van de vrijgestelde schapenrassen hebben zich gecommitteerd een fokprogramma te overleggen aan het ministerie van LNV voor 1 juli 2008 en dit programma te implementeren. Dit fokprogramma zal gericht moeten zijn op halvering van de staartlengte voor 31 december 2027. In 2011 zijn de fokresultaten meetbaar en zal een evaluatie plaats vinden van de behaalde fokresultaten. Slechts voor de rassen waarbij door middel van een fokbeleid, waarvan het fokprogramma tijdig is overlegd, een reductie van de staartlengte is bewerkstelligd die overeenkomt met een halvering in 2027, zal opnieuw een tijdelijke vrijstelling worden verleend vanaf 1 januari 2012.

Aan de vrijstelling is de voorwaarde gekoppeld dat de houder van de schapen kan aantonen dat de gecoupeerde ooien tot één van de genoemde rassen behoren. Daartoe dient de houder bij controle door de AID aan de hand van documenten aan te kunnen tonen dat de ouderdieren van de gecoupeerde ooi staan ingeschreven in het stamboek voor het desbetreffende ras. Documenten waarmee aan deze voorwaarde kan worden voldaan, zijn bijvoorbeeld bewijzen van inschrijving van het desbetreffende stamboek, een geboorteregister of een bedrijfsadministratie.

Een andere voorwaarde voor de vrijstelling betreft de termijn waarop de ingreep wordt toegepast. Deze voorwaarden golden ook bij de eerdere vrijstellingen.

Onderdeel B

Met deze bepaling wordt de vrijstelling voor het aanbrengen van het gebruiksmerk als identificatie-ingreep bij fokvarkens verlengd. In de varkenshouderij worden op dit moment bij fokvarkens vier ingrepen toegepast. Op grond van de Regeling identificatie en registratie van dieren zijn het I&R-merk en het slachtmerk verplichte identificatiemerken. Daarnaast is het toepassen van het gebruiksmerk en de tatoeage bij fokvarkens onder voorwaarden vrijgesteld.

Per 1 januari 2008 wordt alleen nog het aanbrengen van het gebruiksmerk als extra identificatie-ingreep vrijgesteld. Het gebruiksmerk mag hierbij uitsluitend worden aangebracht ten behoeve van het identificeren van fokvarkens bij het voederen in groepshuisvesting. De tatoeage wordt niet langer toegestaan bij fokvarkens, anders dan raszuivere of hybride varkens die staan ingeschreven in een stamboek. Voor raszuivere en hybride varkens wordt bij wijziging van de Regeling identificatie en registratie van dieren de tatoeage toegestaan als I&R-merk ter vervanging van het oormerk. Hiermee zal het aantal toegestane identificatie-ingrepen bij fokvarkens per 1 januari 2008 terug gebracht zijn van vier naar drie.

Het gebruiksmerk, dat in de vorm van een oormerk bij fokvarkens wordt aangebracht, wordt als een ongewenste ingreep beschouwd. Het gebruiksmerk is echter nog van wezenlijk belang voor het houden van fokvarkens in groepshuisvesting. Voor het gebruiksmerk zijn nog geen praktisch uitvoerbare en economisch haalbare alternatieven aanwezig. De sector is een overgangstermijn geboden om een alternatief te ontwikkelen. Dit alternatief wordt gezocht in de integratie van het gebruiksmerk met het slachtmerk. Nader onderzoek uitgevoerd door WUR/ASG wijst uit dat de totnogtoe door de sector aangedragen alternatieven onvoldoende waarborg bieden ten aanzien van traceerbaarheid, het dierenwelzijn niet verbeteren en hogere kosten met zich meebrengen. Elektronische identificatie of het nieuw ontwerpen van een integraal oormerk lijken wel perspectiefvol.

Het is van belang dat de sector de mogelijkheid krijgt deze oplossingsrichtingen verder uit te werken om dierenwelzijn en traceerbaarheid in het kader van diergezondheid en voedselveiligheid te kunnen waarborgen. Om die mogelijkheid te bieden is het nodig om de overgangstermijn die met de vrijstelling is gecreëerd te verlengen tot 1 januari 2012.

Onderdeel C en D

Voor wat betreft viskweek is in de Vrijstellingsregeling al een vrijstelling opgenomen voor het als productiedier houden van tong2 . Met onderhavige regeling wordt tevens vrijstelling verleend voor het houden van steur als productiedier. De vrijstelling is in afwijking van artikel 34 van de Gwwd, dat bepaalt dat dieren slechts voor productie mogen worden gehouden indien ze bij algemene maatregel van bestuur zijn aangewezen. In het Besluit aanwijzing voor productie te houden dieren, is steur niet aangewezen. Omdat het wenselijk is dat steur voor productie gehouden mag worden, wordt, in afwachting van een wijziging van het genoemde besluit, bij deze regeling vrijstelling van het genoemde verbod verleend.

Bij brief van 18 juli 20033 heeft de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit de Tweede Kamer geïnformeerd over de toe te passen criteria en de te volgen procedure voor toelating van nieuwe vissoorten op basis van de Gwwd.

De vrijstelling om steur voor productie te mogen houden, is voorafgegaan door een zorgvuldige procedure. De gevolgde procedure is gebaseerd op het door de Raad voor Dierenaangelegenheden in december 2002 geformuleerde advies inzake ‘Een toetsingskader en toelatingsprocedure voor aanwijzing van nieuwe voor productie te houden vissoorten’.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

G. Verburg

  • 1

    Stcrt. 2001, 167; laatstelijk gewijzigd bij ministeriële regeling van 20 augustus 2007 (Stcrt. 166).

Naar boven