Instellingsbesluit Adviescommissie Veiligheid en persoonlijke levenssfeer

7 december 2007

De Minister van Justitie en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

Handelende in overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad;

Gelet op artikel 6, eerste lid, van de Kaderwet adviescolleges;

Besluit:

Artikel 1

Er is een Adviescommissie ‘Veiligheid en persoonlijke levenssfeer’, hierna te noemen: de commissie.

Artikel 2

De commissie heeft tot taak te adviseren over regulering van, voorlichting over, werkwijzen bij en indien nodig protocollisering van de omgang met persoonsgegevens, zodat deze de veiligheid van personen bevorderen.

De commissie onderzoekt:

– hoe mogelijke belemmeringen, die rechtshandhavers en hulpverleners ervaren bij hun werk in veiligheidsdomein en hulpverlening, weggenomen kunnen worden;

– hoe zowel de doelstellingen op het gebied van de persoonlijke levenssfeer als die op het gebied van veiligheid zo goed mogelijk in samenhang met elkaar verwerkelijkt kunnen worden;

– hoe technologische ontwikkelingen benut kunnen worden op de raakvlakken van bescherming van persoonlijke levenssfeer en veiligheid;

– de mogelijkheid van een overkoepelende visie op regulering en facilitering van de omgang met persoonsgegevens voor de publieke en private sfeer;

– hoe de bevindingen en adviezen van de commissie zich verhouden tot de internationaal-rechtelijke context.

Artikel 3

1. Voorzitter, tevens lid, van de commissie is:

mevrouw mr. A.H. Brouwer-Korf.

2. De overige leden van de commissie zijn:

a. mevrouw prof. mr. C.P.M. Cleiren

b. de heer mr. L.K. Geluk

c. de heer mr. S. Harchaoui

d. de heer dr. E.P. De Jong

e. de heer mr. A.J.A.M. Nieuwenhuizen

f. mevrouw prof. mr. J.E.J. Prins

g. mevrouw J.G. Stam

h. mevrouw mr. E.H. Swaab

Artikel 4

Het secretariaat van de commissie wordt vervuld door ambtenaren van de ministeries van Justitie en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

Artikel 5

1. De commissie brengt haar advies uit voor 1 november 2008 aan de Ministers van Justitie en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

2. Na het uitbrengen van haar advies is de commissie opgeheven.

Artikel 6

De archiefbescheiden van de commissie worden na haar opheffing of, zo de omstandigheden daartoe eerder aanleiding geven, zoveel eerder, overgebracht naar het archief van het ministerie van Justitie.

Artikel 7

De voorzitter van de commissie ontvangt overeenkomstig het Vergoedingenbesluit per vergadering € 310.

De leden van de commissie ontvangen overeenkomstig het Vergoedingenbesluit per vergadering € 235.

Artikel 8

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en vervalt met ingang van 1 januari 2009.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Justitie, E.M.H. Hirsch Ballin.De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, G. ter Horst.

Toelichting

1. De opdracht

De Adviescommissie ‘Veiligheid en persoonlijke levenssfeer’ wordt gevraagd te adviseren over de regulering van, voorlichting over, werkwijzen bij en indien nodig protocollisering van de omgang met persoonsgegevens, zodat deze de veiligheid van personen bevorderen.

Een belangrijke aanleiding voor de opdracht is gelegen in het Beleidsprogramma ‘Samen werken, samen leven’, waarin onder pijler V (Veiligheid, stabiliteit en respect) is opgenomen dat bij de aanpak van agressie, geweld en criminaliteit ‘het kabinet privacybelemmeringen voor betrokken beroepsgroepen aanpakt’.

Maar ook overigens hebben de bewindslieden behoefte aan een advies over hoe versterking van de veiligheid ten goede kan komen aan de persoonlijke levenssfeer en vice versa. De verwachting is dat nieuwe technologische mogelijkheden daarbij goede diensten kunnen bewijzen. Zo heeft ook – mede namens de ministers van Justitie en Defensie – de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in reactie op het rapport ‘Data voor daadkracht’, in een brief aan de Tweede Kamer van 30 augustus 2007 de Tweede Kamer bericht dat het kabinet een nieuwe visie op privacy en veiligheid zal ontwikkelen: ‘Onder meer het spanningsveld en de balans tussen veiligheid en privacy zullen onderwerp van onderzoek zijn, evenals de rol van technologie en internationale aspecten’.

2. Mogelijke belemmeringen bij rechtshandhavers en hulpverleners in veiligheidsdomein

De bescherming van de persoonlijke levenssfeer loopt dikwijls vanzelfsprekend gelijk op met de bescherming van de veiligheid. Immers, het waarborgen van ‘veiligheid’ heeft als resultaat dat de burger zich vrij kan bewegen en zich beschermd weet tegen externe bedreigingen en onrechtmatige of disproportionele inbreuken op lijf, eerbaarheid en goed. En maatregelen die de veiligheid bevorderen leiden dikwijls tevens tot verbeterde bescherming van de persoonlijke levenssfeer.

Dat neemt niet weg dat in beeldvorming, publiek en politiek debat de begrippen ‘veiligheid’ en ‘bescherming van de persoonlijke levenssfeer’ nogal eens tegenover elkaar komen te staan. Rechtshandhavers en hulpverleners in het veiligheidsdomein voelen zich soms beperkt door in ieder geval hun perceptie van de normen ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer in het bijzonder die van persoonsgegevens. Dat maakt het van belang na te gaan:

– of hun perceptie van de normen met betrekking tot persoonsgegevens juist is;

– welke belemmeringen het kabinet kan wegnemen om ervoor te zorgen dat hulpverleners in het veiligheidsdomein en mensen die werken aan preventie en rechtshandhaving gewoon hun werk kunnen doen en de bescherming van personen in relatie tot persoonsgegevens verder tot ontplooiing kunnen brengen;

– hoe het kabinet het stelsel van bescherming van persoonsgegevens zodanig kan inrichten, dat het optimaal aan de veiligheid van personen bijdraagt, mede in het licht van de te verwachten technologische ontwikkelingen.

3. Anticiperen op technologische ontwikkelingen

Gegevens zijn niet langer uitsluitend via een enkele database toegankelijk. Steeds gemakkelijker zijn gegevens bijeengebracht uit een groot aantal verschillende bronnen. Uit diverse bestanden worden virtuele databanken opgebouwd, die niet als entiteit herkenbaar en aan regulering onderworpen zijn. In het vrije verkeer van diensten en personen in een bovendien globaliserende context is sprake van een grote toename in het gebruik van webtechnologie. Dit gaat vergezeld van een groei van (in ‘cookies’) opgeslagen informatie over personen en hun surfgedrag: hun voorkeuren, interesses en aankopen. Principes en voorwaarden die tot voor kort bruikbaar waren om de bescherming van persoongegevens te garanderen, schieten door deze virtualisering van gegevensopslag en gegevensverwerking in toenemende mate tekort. Dat roept verschillende vragen op:

– wat valt te verwachten van gecentraliseerde of juist gedecentraliseerde gegevensverwerking?

– stelt de miniaturisering van gegevensverwerking (ict-, nano- en chiptechnologieën) bijzondere eisen aan het stelsel van bescherming van persoonsgegevens?

– welke mogelijkheden bieden technologische ontwikkelingen voor burgers om preciezer en sneller op de hoogte te geraken van welke instantie over welke gegevens beschikt, welke andere instantie om die gegevens heeft gevraagd; en natuurlijk ook om die gegevens te kunnen controleren en corrigeren?

– wat zijn de gevolgen van het feit dat normering en handhaving (als gevolg van en met behulp van de technologie) samen komen te vallen voor ontwerpfase en normontwikkeling?

– is het vooral nodig om de bescherming van persoonsgegevens toe te spitsen op systeemontwerp en systeembouw? moeten de bescherming en beveiliging van persoonsgegevens bij het systeemontwerp worden genormeerd en moet de benodigde expertise in het ontwerpteam zijn vertegenwoordigd?

– kunnen elektronische gegevens eigenlijk wel écht worden gewist?

– welke gevolgen hebben technologische ontwikkelingen voor de persoonlijke levenssfeer in bredere zin van de burgers.

4. Anticiperen op veranderingen in internationale omgeving

Gewijzigde machtsverhoudingen binnen de Europese Unie zullen tegelijk zowel kansen scheppen als beperkingen opleggen aan de manier waarop wij in Nederland de bescherming van personen in relatie tot persoonsgegevens reguleren. De Europese regulering van zowel strafvordering – waaronder internationale samenwerking (Verdrag van Prüm) – als van verwerking van persoonsgegevens zullen met die drift in een stroomversnelling komen.

Welke tendensen tot harmonisatie in de sfeer van de strafvordering zijn te ontwaren en wat zijn daarvan dan de gevolgen voor verwerking van persoonsgegevens bij strafvordering in zowel internationaal als nationaal perspectief? Gaan de pijlers die respectievelijk toezien op strafvordering en bescherming persoonsgegevens elkaar versterken? Is harmonisatie van strafvorderlijke gegevensverwerking in de respectieve lidstaten tot welk niveau noodzakelijk en ook te verwachten? Welke koers willen we in nationaal en internationaal verband varen?

Vanzelfsprekend speelt in de internationale context gegevensverwerking die raakt aan de persoonlijke levenssfeer ook op andere terreinen dan alleen de strafvordering. Aanbestedende diensten zijn soms verplicht integriteitsgegevens te verzamelen over ondernemingen. Daarnaast is er de context van internationaal werkende bedrijven, waarbij de vraag speelt op welke wijze vorm gegeven wordt aan de gelding van nationale en EU-regelgeving

Het komt er vooral op aan de internationale context van bescherming van de veiligheid van personen en de veiligheid van persoonsgegevens op een hanteerbare manier te vertalen naar praktische handreikingen voor de koersbepaling.

5. Mogelijkheid van richtinggevend kader voor publieke en private sfeer

Werden de klassieke grondrechten ooit vooral in het leven geroepen als drempel tegen een potentieel almachtige en rond persoonsgegevens alwetende overheid, inmiddels kunnen risico’s bij de omgang met persoonsgegevens bepaald niet minder van private partijen afkomstig zijn. Gegevensopslag bij vervoerders (OV-chipkaart) of bij banken of verzekeringsmaatschappijen vragen om passende regulering van de verwerking en zeker ook de beveiliging van persoonsgegevens. En wellicht juist levert de uitwisseling van gegevens tussen private en publieke sfeer nog het grootste risico op.

Daarom is het aangewezen een kader te ontwikkelen voor de verwerking van persoonsgegevens, dat tegen de achtergrond van technologische ontwikkelingen en de internationale context richting geeft aan:

– de wijze waarop overheidsdiensten en private partijen – ook onderling – gegevens verzamelen, beheren, toegankelijk maken, gebruiken en uitwisselen. Daarbij moet ook aandacht worden geschonken aan de regulering van bewaartermijnen en de mogelijk verplichte bewaring van gegevens voor doelen die strekken tot preventie en rechtshandhaving zoals de bewaarplicht van telefoon- en internetproviders en verkeersgegevens bij cameratoezicht en banken;

– de wijze waarop een systeem voor de verwerking van persoonsgegevens in een specifieke situatie moet worden ontworpen: wie (van wie en door wie) mag wat (welke gegevens, welke technologie) verwerken, en waarom (subsidiariteit, proportionaliteit);

– het ontwerp van de beveiliging van systemen en van uitwisseling van gegevens

– en dat tevens een waardering geeft aan het beginsel van doelbinding van verwerking van persoonsgegevens en andere bestaande of te ontwerpen beginselen in hun verhouding tot de Europese privacyrichtlijn en het Databeschermingsverdrag van 1981.

De Minister van Justitie,

E.M.H. Hirsch Ballin

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

G. ter Horst

Naar boven