Wijziging diergeneesmiddelenregeling

Regeling van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 7 december 2007, TRCJZ/2007/3836, houdende wijziging van de diergeneesmiddelenregeling (afleveren van diergeneesmiddelen aan dierverloskundigen)

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

Gelet op de artikelen 29, 30, onderdeel f, en 31, onderdeel f, van de Diergeneesmiddelenwet;

Besluit:

Artikel I

De Diergeneesmiddelenregeling1 wordt als volgt gewijzigd:

Onderdeel A

Onder vervanging van de punt aan het slot van artikel 79, tweede lid, onderdeel h, door een puntkomma, wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

i. vloeistof bestemd voor intraveneuze toediening bij runderen, welke vloeistof als werkzaam bestanddeel uitsluitend glucose bevat.

Artikel II

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting in de staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 7 december 2007.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, G. Verburg.

Toelichting

§ 1. Inleiding

Deze regeling strekt tot wijziging van de Diergeneesmiddelenregeling. Met deze wijziging wordt beoogd vloeistoffen bestemd voor intraveneuze toediening bij runderen, welke als werkzaam bestanddeel uitsluitend glucose bevatten, ter beschikking te stellen aan dierverloskundigen als bedoeld in artikel 5 van de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990 (verder: WUD), voor de diergeneeskundige handelingen waartoe zij bevoegd zijn.

De onderhavige regeling heeft geen gevolgen voor bedrijfseconomische lasten en administratieve lasten.

§ 2. Gebruik van diergeneesmiddelen door dierverloskundigen

Voor diergeneesmiddelen welke bij toepassing zonder tussenkomst van de dierenarts een gevaar kunnen opleveren voor de gezondheid van mens of dier, dan wel schade voor het milieu kunnen opleveren, geldt het zogenaamde kanalisatieregime uit hoofdstuk IV van de Diergeneesmiddelenwet. Dit regime bepaalt langs welke kanalen de zogenaamde ‘gekanaliseerde diergeneesmiddelen’ hun weg moeten vinden van de fabrikant naar de houder van dieren, teneinde onoordeelkundig gebruik tegen te gaan.

Het is in beginsel verboden om gekanaliseerde diergeneesmiddelen af te leveren, dan wel voorhanden of in voorraad te hebben. Deze verboden gelden echter niet voor door de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) aangewezen groepen, voor wat betreft de daarbij aangewezen diergeneesmiddelen. In artikel 79 van de Diergeneesmiddelenregeling worden de dierverloskundigen en castreurs als bedoeld in artikel 5 onderscheidelijk artikel 6 van de WUD als zodanig aangewezen. Tevens worden in voornoemd artikel de diergeneesmiddelen gespecificeerd die aan dierverloskundigen of castreurs mogen worden afgeleverd.

In zijn arrest van 15 maart 20071 heeft het Gerechtshof Den Haag beoordeeld of de Minister van LNV in redelijkheid gekomen is tot het besluit om deze diergeneesmiddelen niet vrij te stellen van bovenbedoelde verboden op het afleveren en voorhanden of in voorraad hebben van gekanaliseerde diergeneesmiddelen. Bij de beoordeling heeft het Hof als uitgangspunt genomen dat dierverloskundigen en castreurs er – mede gelet op het vertrouwens- en rechtszekerheidsbeginsel – vanuit moeten kunnen gaan dat zij, bij het verrichten van de diergeneeskundige handelingen waartoe zij bevoegd zijn, in dezelfde omstandigheden verkeren als praktiserende dierenartsen. Hieronder valt ook het kunnen beschikken over de daartoe noodzakelijke diergeneesmiddelen. Tegen die achtergrond heeft het Hof geoordeeld dat in ieder geval dierverloskundigen de beschikking moeten kunnen hebben over een aantal van de omstreden diergeneesmiddelen, voor die verrichtingen waartoe zij bevoegd zijn.

Naar aanleiding van voorbedoeld arrest zijn de omstreden diergeneesmiddelen reeds eerder ter beschikking gesteld aan dierverloskundigen (Stcrt. 2007, 119). Bovendien heeft ten aanzien van een bepaald diergeneesmiddel, dat geen onderwerp was van het geschil, inmiddels een heroverweging plaatsgevonden. Het betreft vloeistoffen bestemd voor intraveneuze toediening bij runderen, welke als werkzaam bestanddeel uitsluitend glucose bevatten. Dergelijke vloeistoffen worden door dierenartsen gebruikt bij langdurige verlossingen, teneinde het gehalte glucose in het bloed op peil te houden. In een dergelijke situatie zijn ook dierverloskundigen bevoegd te handelen. Van dierverloskundigen wordt bovendien verwacht dat zij in staat zijn tot het stellen van een juiste diagnose, alsmede een zorgvuldige toepassing van deze middelen.

Op grond van artikel I van onderhavige regeling mogen dergelijke vloeistoffen dan ook aan dierverloskundigen worden afgeleverd.

Overigens mogen dierverloskundigen deze vloeistoffen wel toepassen, maar niet afgeven aan de houder van dieren. Op de naleving van dit verbod wordt gecontroleerd door de Algemene Inspectiedienst.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

G. Verburg

  • 1

    Stcrt. 2005, nr. 253; laatstelijk gewijzigd bij ministeriële regeling van 27 juli 2007 (Stcrt. 145).

Naar boven